Steenenburg    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

De gemeente Heusden is begonnen met de planvoorbereiding voor een gebied dat de naam Steenenburg heeft gekregen. Het gebied betreft grotendeels de locatie van het voormalige themapark Land van Ooit, maar bevat ook enkele aanpalende gebiedsdelen. Na het faillissement van het Land van Ooit is de locatie door de gemeente aangekocht. In 2015 werd het terrein tijdelijk en in afwachting van de nieuwe bestemming opengesteld voor het publiek.

De herontwikkeling van Steenenburg staat al vele jaren op de agenda. De gemeente zag na de sluiting van het pretpark de noodzaak tot herontwikkeling. Het voorheen gesloten en intern gericht gebied moet een meer open en uitnodigend karakter krijgen, met verbindingen naar de omgeving. Om het gebied daadwerkelijk een maatschappelijke meerwaarde te geven, is de keuze gemaakt voor een ontwikkeling tot een gemengd woon-, werk- en recreatie landschap.

Daarbij heeft zich een initiatiefnemer aangediend die mede invulling wil geven aan de bovenstaande ambitie. In de setting van het half-open parkbos wordt door die initiatiefnemer een Hightech campus met een onderzoeks- en een medisch research en development centrum ontwikkeld. Daarnaast heeft hij plannen voor ondersteunende en aantakkende bedrijvigheid. In combinatie met woningbouw en een revitalisatie van de ecologische en cultuurhistorische waarden wordt zo een hoogwaardig en uniek woon- en werklandschap tot stand gebracht. Met dit bestemmingsplan wordt een belangrijke stap gezet naar de realisatie van een nieuw Steenenburg.

1.2 Doelen van het bestemmingsplan     

De gemeenteraad heeft voorafgaand aan dit bestemmingsplan op 18 september 2018 de gebiedsvisie 'Visie op integratie stad - land Steenenburg' vastgesteld. Bij de totstandkoming van die visie is overleg gevoerd met diverse belanghebbende partijen, waaronder de provincie. Deze gebiedsvisie vervangt verschillende verouderde beleidsdocumenten en vormt derhalve de basis van dit bestemmingsplan. Het doel van de gebiedsvisie is om te onderbouwen hoe aan de groene en blauwe landschapsontwikkeling vorm wordt gegeven in relatie met de beoogde stedelijke ontwikkeling. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de combinatie van landschappelijke en economische ontwikkelingen in planologisch opzicht mogelijk te maken en in Steenenburg een hogere omgevingskwaliteit (gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde) te realiseren.

1.3 Ligging van het plangebied     

Steenenburg ligt tussen Drunen en Nieuwkuijk, ten zuiden van de A59. Deze snelweg biedt goede verbinding met de regio en het landelijke wegennet. De locatie ligt op circa 2,5 km van het centrum van Drunen en 3,5 km van het centrum van Vlijmen. Den Bosch ligt op circa 10 km van Steenenburg. Waalwijk ligt op circa 11 km van Steenenburg.

verplicht

In rood de grens van dit bestemmingsplan. Bron Achtergrondkaart Basisregistratie Topografie

1.4 Bepaling plangrens     

De plangrens is gebaseerd op bestaande kavelgrenzen en eigendomsgrenzen in relatie tot de beoogde gebiedsontwikkeling. Er ligt een directe koppeling van dit bestemmingsplan met de Gebiedsvisie Steenenburg, waarin onder meer aansluiting is gezocht met de begrenzingen zoals die door de provincie zijn gehanteerd in de provinciale Verordening Ruimte. De grenzen zijn als volgt bepaald:

Noordzijde: de terreinen ten zuiden van de wegen Doorloop en Spoorlaan;

Oostzijde: de terreinen langs de westzijde van de Vimmerik alsmede de terreinen achter de bestaande bedrijfspanden Vimmerik 1-13. Ter plaatse van de Middelweg ligt het plangebied langs de westzijde van de percelen Middelweg 38-38A, vervolgens aansluitend aan de noordzijde van de Middelweg en langs de westzijde van de wetering achter de percelen Het Hof 1-25.

Zuidzijde: de Nieuwkuijksestraat en de Bosscheweg;

Westzijde: vanaf de Bosscheweg loopt de plangrens in noordelijke richting verspringend naar de bestaande boszoom die zich bevindt in het verlengde van de Groenewoud. De plangrens loopt hier in westelijke richting naar de Groenewoud en buigt dan weer in noordelijke richting af. De plangrens loopt langs de achterzijde van de percelen aan de Kasteeldreef.

verplicht

In rood de grens van dit bestemmingsplan. Bron luchtfoto 2018: Landelijke Voorziening beeldmateriaal

1.5 Vigerend bestemmingsplannen     

Het vigerende bestemmingsplan 'Kasteelpark Drunen-Vlijmen' is vastgesteld op 20 november 1989 en goedgekeurd door GS op 19 maart 1990. Het noordelijke deel van het plangebied heeft de bestemming verkeersdoeleinden, bedoeld voor de wegen en parkeervoorzieningen voor het Land van Ooit. De oostkant wordt begrensd door een bosstrook met hierin het (voormalige) themapark Land van Ooit.

Het oostelijk deel van het plangebied ligt binnen de bestemmingsplannen Buitengebied Drunen (vastgesteld op 29-06-1987 en goedgekeurd op 05-02-1988) en de 1e partiële herziening (vastgesteld op 07-07-1992 en goedgekeurd op 11-02-1993). Dit deel van het plangebied is bestemd als Agrarisch gebied met landschappelijke en cultuurhistorische waarde A(lk). Ter plaatse van de noordoost kant van het plangebied geldt het bestemmingsplan Bedrijventerrein Nieuwkuijk, vastgesteld 13-10-1993. Aan de zuidkant van het plangebied gelden ook de bestemmingsplannen Nieuwkuijk-Noord (vastgesteld 17-09-1996) en Buitengebied Vlijmen (vastgesteld 10-12-1991).

Tenslotte maakt aan de westzijde een klein gedeelte van het bestemmingsplan Drunen Herziening 2014 (vastgesteld 06-11-2014) deel uit van dit plan.

Een overzichtskaart van de vigerende bestemmingsplannen is als Bijlage 5 Kaart bestemmingsplannen in werking bijgevoegd.

1.6 Omgevingskwaliteit     

De gemeente streeft met dit bestemmingsplan naar een integratie van diverse relevante beleidsvelden, waaronder landschapsbeleid, waterbeleid en milieubeleid. Tevens wordt rekening gehouden met een goede verhouding tussen de ontwikkelingen en de milieuhygiënische en waterhuishoudkundige aspecten. De beoogde ontwikkeling leidt derhalve tot een verbetering van de toekomstige omgevingskwaliteit binnen het plangebied die onder meer gepaard gaat met de verbetering van ecologische en cultuurhistorische aspecten alsmede met een duurzaam watersysteem. De relatie van de ontwikkeling met deze beleidsvelden is beschreven in de hoofdstukken 4 Omgevingsaspecten - planologie, 5 Omgevingsfactoren - milieu en 6 Water.

1.7 Planvorm     

De geldende planologische regeling is gedateerd en ongeschikt om de beoogde transformatie tot stand te brengen. De bestemmingsplannen in de omgeving zijn in de afgelopen jaren geactualiseerd, maar voor het plangebied Steenenburg is dat niet gebeurd, omdat er nog niet voldoende zicht was op een gewenste en realiseerbare nieuwe bestemming. Nu daarover duidelijkheid is ontstaan kan ook het bestemmingsplan worden geactualiseerd. Het nu voorliggend bestemmingsplan betreft een zelfstandig bestemmingsplan met een complete set planregels en verbeelding.

1.8 Leeswijzer     

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie van het plangebied omschreven en wordt vervolgens ingegaan op de beoogde situatie en toelaatbaarheid van de ontwikkeling op deze locatie. Ook is hierin de artikelgewijze toelichting opgenomen.

In hoofdstuk 3 is het relevante beleid opgenomen. De uitvoeringsaspecten, zoals archeologie, water en geluid komen terug in hoofdstuk 4, hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6. Tenslotte komen in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid ten aanzien van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 8 de Artikelsgewijze toelichting aan bod.

Voor dit bestemmingsplan zijn alle voor de gebiedsontwikkeling relevante onderzoeken uitgevoerd. Het betreft omgevingsfactoren op het gebied van planologie en milieu. Met het oog op de leesbaarheid van dit plan is het volgende onderscheid gemaakt:



Omgevingsfactoren - planologie (hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten - planologie):

  • Ladder voor duurzame verstedelijking (4.1)
  • Cultuurhistorie (4.2)
  • Archeologie (4.3 )
  • Flora & fauna (4.4)
  • Verkeer en parkeren (4.6)
  • Kabels en leidingen (4.7)



Omgevingsfactoren - milieu (hoofdstuk 5 Omgevingsfactoren - milieu):

  • Bodem (5.1)
  • Akoestiek (5.2)
  • Externe veiligheid (5.3)
  • Bedrijven en milieuzonering (5.4)
  • Luchtkwaliteit (5.5)
  • Stikstofdepositie (5.6)
  • Niet gesprongen explosieven (5.7)

Omgevingsfactoren - water (hoofdstuk 6)

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Bestaande situatie     

Het voormalige Land van Ooit is een half-open parkbos met kamers waarin de attracties van het park lagen. Hier en daar zijn nog overblijfselen te traceren van het Land van Ooit. De structuur van het landgoed en de lanen zijn nog aanwezig, maar het karakter van het landgoed is door vestiging van het voormalige pretpark ingrijpend gewijzigd. Sedert het faillissement zijn de attracties verdwenen en oogt het parkbos wat troosteloos en verwilderd. De landschappelijke kwaliteit van de lanen en het parkbos is achteruitgegaan en de ecologische kwaliteit van de vennen sterk verminderd.

Het plangebied heeft tegenwoordig een vrij gevarieerd karakter. Noordelijk heeft het terrein het karakter van een besloten parkbos met enkele open kamers die voorheen in gebruik waren als agrarisch terrein ten behoeve van het kasteel. Meer naar het zuiden, aan weerszijden van de Bosscheweg-Nieuwkuijksestraat liggen landerijen. Op het terrein Bosscheweg 167-167a is een kwekerij gevestigd.

De bebouwing in de directe omgeving van de locatie bestaat uit de woongebieden en bedrijventerreinen van Drunen en Nieuwkuijk. Een gedeelte van de Bosscheweg, het agrarisch gebied ten zuiden van deze weg en de kwekerij, behoren wel tot het plangebied van de Visie integratie stad-land, maar niet tot dit bestemmingsplan.

2.1.1 Historisch achtergrond     

Landschaps- en bewoningsgeschiedenis

De ondergrond bestaat uit dekzand dat tussen 50.000 en 10.000 v. Chr. door wind is afgezet. Dit dekzand kende reliëf tussen de Maas in het noorden en de relatief hooggelegen Loonse- en Drunense Duinen in het zuiden. In het plangebied liggen enkele van deze ruggen. Ondanks dit reliëf was het gebied relatief vochtig en nat, waardoor er een dik veenpakket ontstond, dat vervolgens in de middeleeuwen werd ontgonnen. Dit gebeurde in blokken of slagen, waarbij telkens een aaneengesloten gebied vanuit een ontginningsas verkaveld werd. Eén zo'n blok werd gevormd door het ontginningsgebied Nieuwkuijk-Onsenoort. Het westelijk deel vormde de heerlijkheid Nieuwkuijk, het oostelijk deel de heerlijkheid Onsenoort. Bewoning concentreerde zich vanaf de ontginning op de ontginningsassen, zoals in Nieuwkuijk en Drunen nog te zien. Alleen adellijke woonplaatsen zoals Onsenoort en Steenenburg lagen in het "vrije veld".

Landschappelijk casco

De huidige verschijningsvorm is een gevarieerd gebied, waar hier en daar nog overblijfselen zijn te traceren van het Land van Ooit. De landgoedstructuur en lanen zijn nog aanwezig, maar het karakter van het terrein is door de vestiging van het pretpark ingrijpend gewijzigd. Sinds het faillissement en daaropvolgend de boedelverkoop, zijn de attracties verdwenen en oogt het parkbos wat troosteloos en verwilderd. Door een beperkt onderhoudsregime is de gracht overwoekerd, de landschappelijke kwaliteit van de lanen en het parkbos achteruit gegaan en de ecologische kwaliteit van de vennen sterk verminderd.

Het kasteel

Aan de Kasteellaan, die vanaf de Bosscheweg/Nieuwkuijksestraat in noordelijke richting loopt, bevindt zich het (oorspronkelijke) Kasteel Steenenburg, het voorheen roze geverfde poorthuis van het kasteel Drunen dat ooit op deze locatie te vinden was. De voormalige hoofdburcht lag ten oosten van het huidige 'kasteel' (voormalig poortgebouw).

Na de bezetting door Franse troepen in 1794 werden het interieur van de gebouwen gesloopt en ruim 1700 bomen gerooid. Het huidige kasteel bestaat nu deels uit negentiende eeuwse nieuwbouw in een eclectische stijl met daarbij neogotische kasteelelementen en delen van oudere gebouwen van de vroegere voorburcht van het kasteel Drunen. In 1986 verkocht graaf Roland d´Oultremont het kasteel. Daarna werd het kasteel middelpunt van het Land van Ooit en roze geschilderd.



Het Kasteelpark

Blijkens oude kadasterkaart heeft het park nooit een grootse tuinaanleg gehad, in formele, Franse stijl of romantische vorm. Alleen een aantal lanen was aanwezig, waaronder de Kasteellaan. Dat de verkaveling tussen de lanen de oude opstrek nog volgt wijst er op dat er voor de 19e eeuw ook geen specifieke tuinaanleg is geweest. De tuin lijkt zich beperkt te hebben tot het gebied binnen het omgrachte kasteelkavel. Wat de functie geweest is van de verschillende bewaard gebleven waterpartijen, die op kadasterkaart te zien zijn, is onbekend. Mogelijk gaat het om resten van natuurlijke vennen.

Land van Ooit

Vanaf 1987 was in de kasteeltuinen het pretpark 'Het Land van Ooit' gevestigd. Dit park was speciaal gericht op kinderen tot 12 jaar en bezat attracties die voornamelijk gebaseerd waren op theaterspel. Het park was verdeeld in een aantal thema-gebieden. Ten oosten van het kasteel lag de zwanenvijver en het reuzenland. Het reuzenland was een grote, deels verharde speeltuin met stukken gras en kleine bosjes. Ten noordwesten van het kasteel lag de 'Chakkar' een groot grasveld, met daarop de 'Punica-arena'. Ten westen van het kasteel lag een stuk van het oorspronkelijke bos van het landgoed met daarin een vennetje: 'Het Glazen oog van de Graaf'. In het noorden van het park lag 'De ruige waterroute' en 'Het Noordelijke Ven'. Na het faillissement van het Land van Ooit is de locatie aangekocht door de gemeente Heusden. In 2015 werd het terrein in afwachting van een nieuwe bestemming tussentijds opengesteld voor het publiek.

2.2 Toekomstige situatie     

2.2.1 Landschappelijk casco     

In samenhang met het beoogde hergebruik van het terrein, worden de landschaps- en parkstructuur hersteld. De toekomstige structuur is gebaseerd op een historisch landschappelijk raamwerk. Door bestaande elementen (lanen, bos, vennen) te verweven met nieuwe elementen ontstaat er een nieuwe cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische samenhang.

De planstructuur wordt 'gedragen' door een landschappelijk raamwerk van bij elkaar horende landschapselementen: de Kasteellaan, het parkbos en drie bospercelen ten zuiden van de Spoorlaan, ten noorden van de Kasteeldreef en ten oosten van De Bosschen (zie onderstaande afbeelding). Het kader geeft de gelegenheid om de identiteit van elk der delen van het raamwerk te versterken.

verplicht

3 bospercelen ten zuiden van de Spoorlaan

Met de herontwikkeling ontstaat een multifunctioneel gebied waarin de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten worden versterkt tot een krachtig landschappelijk casco. Een deel van dit casco behoort tot het Natuurnetwerk Brabant (hierna NNB). De combinatie van NNB, landschappelijk casco en het kasteel geven het gebied potentie voor hoogwaardige ontwikkeling.

Identiteit, beleving en programma

Het doel van de gebiedsontwikkeling is om een functieverandering tot stand te brengen van een voormalig attractiepark naar een High-tech campus met (combinaties van) zorg-, werken, wonen en recreëren. De ontwikkeling bevat een uiteenlopend programma met maatschappelijke, bedrijfsmatige functies en een woonprogramma. Het woonprogramma is gericht op het hoog/midden segment. Dit past ook bij de locatiekwaliteiten, zeker omdat er wordt geïnvesteerd in de upgrading van het terrein. Het kasteel en de bijbehorende kasteeltuin worden gerestaureerd.

Van introvert en afgesloten, naar extrovert en verbindend

De integrale ontwikkeling van Steenenburg zorgt voor zowel lokale als regionale verbindingen. Voorheen was dit een introvert gebied tussen Drunen en Nieuwkuijk. Door de herontwikkeling wordt het een icoon tussen beide kernen en wordt het een gebied waar inwoners de kwaliteitsverbetering die plaatsvindt kunnen ervaren. Centraal in de Langstraat ontstaat een multifunctioneel parkbos, waarin door de inrichting met bospercelen, lanen, velden, vennen en watergangen een interessant recreatief uitloopgebied ontstaat. Dit principe van verbinden vindt plaats op diverse niveaus;

1. Maatschappelijk verbinden: door het versterken van het landschap en het openstellen van het park verkrijgt Steenenburg een enorme maatschappelijke waarde voor de omliggende kernen.

2. Landschappelijk verbinden: door bestaande elementen (lanen, bos, vennen) te verweven met nieuwe elementen ontstaat er een nieuwe landschappelijke en ecologische samenhang. Steenenburg sluit hierdoor aan op lange landschappelijke of ecologische structuren in de omgeving.

3. Cultuurhistorisch verbinden: de toekomstige structuur is gebaseerd op een historisch landschappelijk raamwerk. Zoals landgoederen oorspronkelijk waren opgezet komt er een nieuwe relatie tussen landschapswaarden en economische dragers daarvoor. Cultuurhistorische elementen zoals het kasteel en de Kasteellaan verkrijgen weer hun oorspronkelijk centrale ligging en 'vertellen' het veelzijdige verhaal van Steenenburg.

4. Topografisch verbinden: Steenenburg ligt op een grensgebied (zie Bijlage 1 Visie op integratie stad - land). Met de nieuwe inrichting ontstaat in plaats van een grens juist een ontmoeting, een gezamenlijk gebied van Nieuwkuijk en Drunen, zonder dat deze 2 kernen op een amorfe wijze aaneen groeien.

Herkenbare entiteit tussen Nieuwkuijk en Drunen

Verbinden is een belangrijk thema, maar eveneens belangrijk is dat de kernen Nieuwkuijk en Drunen niet aan elkaar klonteren, maar als duidelijk herkenbare kernen in het landschap liggen. Dit is de reden dat Steenenburg als een nieuwe landschappelijke entiteit tussen de beide kernen ligt. De ontwikkeling haalt Steenenburg uit zijn isolement en maakt op een eigentijdse, duurzame, klimaatbestendige wijze gebruik van de abiotische factoren, en de typerende landschappelijke en cultuurhistorische eigenschappen. Een ontwikkeling waarbij de ondergrond, de ruimtelijke en ecologische eigenschappen en variaties van het grenslandschap worden versterkt tot een samenhangende identiteitsvol en beleefbaar gezond klimaatlandschap, waarin gewoond, gewerkt, gerecreëerd, en ontspannen wordt.

2.3 Systematiek van dit bestemmingsplan     

Voor dit bestemmingsplan wordt enigszins afgeweken van de in Heusden gangbare plansystematiek. Met een traditioneel bestemmingsplan zouden de bijzonderheid en de ambities van het beoogde landgoed onvoldoende tot hun recht komen. Daarom wordt er voor gekozen om met dit bestemmingsplan al enigszins te anticiperen op de uitgangspunten van de Omgevingswet en een meer integraal bestemmingsplan tot stand te brengen.

In een Omgevingsplan worden alle regelgeving en beleid omtrent de fysieke leefomgeving opgenomen. Het initiatief voor Steenenburg loopt hier vooral qua integraliteit van de ontwikkeling al op vooruit. De ambities bij dit plan beperken zich niet alleen tot de gangbare betekenis van een goede ruimtelijke ordening, maar voorzien ook in een ontwikkeling die bijdraagt tot aspecten van de fysieke leefomgeving als:

  • Biodiversiteit
  • Gezondheid
  • Veiligheid
  • Duurzaam waterbeheer
  • Duurzaamheid
  • Sociaal maatschappelijk wonen
  • Versterkte recreatieve netwerken
  • Klimaatadaptatie
  • Cultuurhistorie

Naar een integraal bestemmingsplan

Eén van de doelstellingen van de Omgevingswet is om de geldende regels per locatie beter op elkaar af te stemmen. Omdat de ambities van Steenenburg niet alleen de goede ruimtelijke ordening bevatten, maar ook de fysieke leefomgeving, is het mogelijk om regels te stellen vanuit de zaken die men wil bereiken in het gebied.

Concreet betekent dit, dat de regels een traditionele opzet behouden, maar worden aangevuld, waardoor de ambities betreffende de fysieke leefomgeving beter in de regels worden geborgd. Provinciaal en gemeentelijk beleid dat concreet betrekking heeft op Steenenburg wordt zoveel mogelijk geïntegreerd in dit bestemmingsplan. Dit wordt al bijvoorbeeld gedaan door het parkeerbeleid te integreren, maar dat gebeurt dat ook met beleid over biodiversiteit, gezondheid, veiligheid, duurzaam waterbeheer, duurzaamheid, sociaal maatschappelijk wonen, het versterken van recreatieve netwerken, klimaatbestendig bouwen en cultuurhistorie.

Daarnaast bevat de bestemmingsomschrijving een opsomming van de mogelijke functies welke gerealiseerd kunnen worden. Om direct een indruk te krijgen van de ambities/doelen voor het gebied, worden regels toegevoegd waarin de gebiedsdoelen zijn opgenomen. In de bestemmingen waar ontwikkelingen plaatsvinden (Gemengd en Woongebied) en de waarden die behouden moeten worden (Groen, Natuur en Water) wordt een extra artikel toegevoegd met een beschrijving van de doelen en waarden voor het gebied. Dit biedt een completer en integraler toetsingskader, waarin de bedoeling van het plan duidelijk wordt.

2.4 Artikelsgewijze toelichting algemene doelstellingen     

Het onderhavige bestemmingsplan biedt een juridisch-planologische regeling voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. Deze paragraaf geeft een toelichting op de visie en doelstellingen voor Steenenburg. Zoals in 2.3 is toegelicht worden in dit bestemmingsplan meer dan gebruikelijk de omgevingsdoelstellingen vertaald in de regels. De hogere doelstellingen en ambities die de gemeente met het bestemmingsplan heeft, krijgen daardoor een directer verband met de wijze van bestemmen. In de volgende paragraaf volgt een toelichting op de activiteiten, waarmee de doelen uit dit hoofdstuk worden geëffectueerd.

Het bestemmingsplan legt de beoogde invulling van het plangebied juridisch-planologisch vast. Daarbij is zorgvuldigheid in acht genomen. In de afwegingen zijn alle voorkomende belangen betrokken, zoals bestaande omgevingsfactoren (stedenbouw, milieu) en overige belangen, zoals het bieden van voldoende ontwikkelingsruimte. Tevens is aan het gebied een aantal bestemmingen met bouw- en gebruiksmogelijkheden toegekend.

Een belangrijk uitgangspunt in de keuze voor de plansystematiek is om enerzijds de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden te borgen, en om anderzijds de ontwikkelende partij voldoende ruimte te bieden de gebiedsontwikkeling te realiseren. Het bestemmingsplan is om deze reden een mengvorm van een gedetailleerde en een globale systematiek.

De algemene doelstellingen zijn vertaald in de planregels, opgenomen in Artikel 22 Overige regels van het bestemmingsplan.

2.4.1 Visie op hoofdlijnen     

Met het nieuwe gebruik van Steenenburg wordt het landschappelijk raamwerk versterkt en waar nodig nieuw aangelegd. Hiermee wordt het verval van landschappelijke en cultuurhistorische waarden gestopt en ontstaat er een nieuwe economische drager. De visie is verankerd in Artikel 22.1 van de regels.

Door een samenhangend stelsel van ingrepen ontstaat er een versterking van het raamwerk, waarmee de:

  • landschappelijke en cultuur-landschappelijke waarden vergroot en beter afleesbaar worden;
  • cultuurhistorische gelaagdheid en bijbehorende waarden worden vergroot;
  • ecologische waarden worden vergroot door genuanceerde ingrepen.

Dit artikel (22.1) legt dus het hogere doel en de ambitie vast om de herontwikkeling naar een multifunctioneel gebied mogelijk te maken, waarin de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten worden versterkt. Er ontstaat een gevarieerd landschap waarin de cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten worden versterkt en verbonden worden met de omgeving. Het gevarieerde landschap biedt ruimte voor een nieuwe multifunctionele economie waar wonen, werken, recreëren en herstellen samen gaan. Hierbij is het van groot belang dat:

  1. de aanwezige kwaliteiten worden gebruikt voor het verder uitbouwen van het gevarieerde karakter van dit gebied, en;
  2. met de planvorming wordt voldaan aan de provinciale vereisten om te kunnen afwijken van de Verordening ruimte.

2.4.2 Algemene zorgplicht     

De zorgplicht is een instrument dat is overgenomen uit de Omgevingswet en heeft allereerst een belangrijke signaalfunctie. De verantwoordelijkheid voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit is niet een exclusieve zaak van de overheid, maar ieders verantwoordelijkheid. Zo is iedereen, die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving, verplicht maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen. Voor zover dat niet mogelijk is, is hij verplicht die gevolgen zo veel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. Als ook dat onvoldoende mogelijk is, is hij verplicht de activiteiten achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

De zorgplicht is vastgelegd in Artikel 22.2 van de regels.

Teneinde een goede omgevingskwaliteit te waarborgen worden voor de landschappelijke inrichting een zogenaamd Inrichtingsplan opgesteld en voor de verschillende activiteiten (zoals nader toegelicht in 2.5 Toelichting op de activiteiten) een Beeldkwaliteitsplan.

2.4.3 Duurzame ontwikkeling     

De gemeente wil de komende jaren grote stappen zetten naar een duurzamer samenleving en daarom ook kijken naar de inzet van regelgeving in het fysieke domein. Bepaalde onderwerpen kunnen direct in het bestemmingsplan worden verwerkt, andere vragen om een nadere uitwerking. De volgende onderwerpen worden in dit bestemmingsplan geregeld:

  1. Kleinschalige duurzame energie bij wonen en bedrijven:
    1. zonnepanelen en -collectoren;
    2. realiseren van laadpalen openbaar en laadpalen eigen terrein
    3. warmte-koude-opslag;
  2. Realiseren van duurzaamheidsregelingen t.a.v. waterbeheer;
  3. Vernieuwende duurzaamheidsmaatregelen.

1. Kleinschalige duurzame energie bij wonen en bedrijven

In dit bestemmingsplan wordt een regeling opgenomen voor bouwwerken ten behoeve van duurzame energie. Belemmeringen voor opwekking van duurzame energie, voor zover die er zijn, worden waar dat kan weggenomen.

a. zonnepanelen en -collectoren: voor de bouw van zonnepanelen en -collectoren op gebouwen zijn geen nadere regels nodig omdat artikel 2 onder 6 van Bijlage II van het Bor hierin voorziet. In dit plan zijn nadere regels opgenomen voor de relatie met de aanplant van bomen.

b. realiseren van laadpalen openbaar en laadpalen eigen terrein: In Nederland rijden steeds meer elektrische auto's. Het 'tanken' van een elektrische auto gaat via een laadpaal. Laadpalen kunnen geplaatst worden bij een woning, een bedrijf of op een openbaar terrein. Om een elektrische auto op te laden zijn een laadpaal en een kabel nodig. Laadpalen (opladen van accu's) worden volgens de definitie in artikel 1 van de planregels als nutsvoorzieningen gezien. Op grond van artikel 2 lid 18 sub a en/of g van bijlage II van het Bor zijn deze voorzieningen vergunningvrij te bouwen.

c. warmte-koude-opslag: de bouw en aanleg van wko-installaties wordt, voorzover niet gelegen binnen boringsvrije zones, niet belemmerd door de regels van het bestemmingsplan voor zover het om de energieopwekking voor eigen gebruik gaat.

Artikel 22.4 Duurzame ontwikkeling

In de bestemmingen zijn de bouw en het gebruik van installaties voor de opwekking en levering van duurzame energie zoals zonnepanelen en warmte-koude-opslag en overige nutsvoorzieningen als ondergeschikte functie toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en vormgeving van deze voorzieningen.

Artikel 22.4.1 Realiseren van zonnepanelen en collectoren

Artikel 22.4.2 en 22.4.3 Realiseren van laadpalen openbaar en laadpalen eigen terrein

Artikel 22.4.4 Realiseren van Opwekking en levering van duurzame energie

2. Realiseren van duurzaamheidsregelingen: duurzaam stedelijk waterbeheer

Steenenburg wordt een duurzaam werk-, woon- en recreatief gebied. Bij dit duurzame karakter wordt tevens ingespeeld op klimaatverandering. Hierbij is duurzaam stedelijk waterbeheer een belangrijk onderdeel, dat ook wordt ondersteund door het waterschap. Onder duurzaam stedelijk waterbeheer wordt het principe "vasthouden, bergen en afvoeren" gehanteerd. Dit houdt in dat het hemelwater wordt vastgehouden en lokaal wordt geborgen, waarna het (vertraagd) wordt afgevoerd. Op deze manier worden piekafvoeren naar het riool en/of oppervlakte voorkomen en blijft de natuurlijke watercyclus in stand. Zo mogelijk wordt in tijden van droogte water langer vastgehouden.

De initiatiefnemers van de bedrijfs- en woonkavels zijn zelf verantwoordelijk voor het verwerken van het regenwater dat valt op eigen terrein. Voor Steenenburg betekent dit dat elk kavel een bui waarbij 60 l/s/ha valt moet kunnen bergen. Dit staat gelijk aan 21,6 mm/uur en dit is een bui die statistisch gezien één keer in de vijf jaar voorkomt. De waterberging op het perceel en de afvoer van het water is geborgd in de Algemene bouwregels, artikel 18.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging.

3. Vernieuwende duurzaamheidsmaatregelen

In Artikel 22.4.5 worden innovatieve maatregelen mogelijk gemaakt, waarvan het nog niet bekend is dat deze worden toegepast of die nog in ontwikkeling of nog niet bekend zijn.

2.5 Toelichting op de activiteiten     

Er zijn regels opgenomen voor activiteiten in de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval bouwwerken, infrastructuur, water, bodem, geluid, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed (artikel 1.2 Omgevingswet). In deze paragraaf is puntsgewijs een toelichting op de regels gegeven. Indien nodig zijn ter verduidelijking afbeeldingen opgenomen.

2.5.1 Functiegebied     

Per activiteit is aangegeven voor welk functiegebied de regels van toepassing zijn. De verschillende functiegebieden zijn door middel van enkelbestemming opgenomen op de verbeelding.

2.5.1.1 Kasteelpark en Kasteel Steenenburg     

Functie en bestemming: Het kasteel staat op dit moment als een wat verscholen icoon in het bospark. Het kasteel wordt gerestaureerd en zal het landgoed haar kenmerkende identiteit verlenen. Het kasteel verkrijgt de bestemming 'Gemengd - 2' (GD2) en het kasteelpark de bestemming 'Natuur' (N).



Gebouw: Een structurele restauratie is onderdeel van de plannen voor Steenenburg om dit kasteel tot het vitale hart van het landgoed te maken. Het kasteel wordt gerestaureerd en de kasteeltuin gerevitaliseerd op basis van cultuurhistorisch/archeologisch onderzoek.

2.5.1.2 Medisch research en development centrum, Campus en Ei van Drunen (Gemengd-1)     

Langs de noordrand van het plangebied is sprake van 3 samenhangende kamers, waar de campus met een medisch research en development centrum en het werklandschap nabij het Ei van Drunen zijn opgenomen.

Functie en bestemming: De High Tech Medische Campus Steenenburg legt de focus op een beperkt onderzoeks- en ontwikkelingsgebied voor hersenaandoeningen vanuit het biopsychosociale model. Dit model richt zich niet alleen op de lichamelijke aspecten van hersenaandoeningen, maar ook op de psychologische en sociale factoren die mede bepalend zijn voor ziekte en het genezingsproces.

De natuurlijke setting van Steenenburg is daarvoor een vereiste. De campus beschikt over een centraal gelegen medisch research & development centrum met onderzoeksfaciliteiten, testlabs, cleanrooms. (Inter)nationale onderzoeksinstellingen en universiteiten, hightech medische startups en groeiers kunnen gebruik maken van de faciliteiten op de campus. Drager van en ook hart van de campus is het medisch research & development centrum, gelegen in een kamer aan het eind van de Kasteellaan.

In de regels is een beperkte staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen voor de campus, waardoor specifiek ruimte wordt geboden aan kennis- en onderzoeksinstellingen en (productie)bedrijven die passen bij, dan wel aansluiten op, de doelstellingen van de genezing en behandeling van hersenaandoeningen. Realisatie van de High Tech Medische Campus Steenenburg is daarmee geen toevoeging van een regulier bedrijventerrein, maar de totstandkoming van een campus met een (inter)nationale spin-off.

Aansluitend aan de campus is ruimte voor onderzoeks- en ontwikkelende bedrijvigheid. Aan de westzijde ligt nabij het 'Ei van Drunen' een terrein dat onderdeel uitmaakt van Steenenburg. Gezien de ligging nabij de afrit en de uitstekende bereikbaarheid vanaf het nationale wegennetwerk, is dit terrein zeer geschikt als een werklandschap waarmee het medisch research en development centrum en onderzoeksfuncties worden ondersteund. Gezien de bijzondere functie van de Campus en de ligging aan de hoofdwegenstructuur behoort ook een hotel en consument gerelateerde logistiek tot de mogelijkheden (service- en afhaalpunten).

Gebouwen: de landschapskwaliteiten van deze kamer worden opgewaardeerd en zorgen voor een beschutte setting voor de gebouwen. Binnen de contouren van elke kamer zijn de gebouwen juist opvallend aanwezig. In de centrale kamer ligt het hoofdgebouw van het Medisch research en development centrum en deze is zodanig gesitueerd en ontworpen dat het gebouw een monumentale beëindiging vormt van de Kasteellaan. De hoogte is maximaal 3 bouwlagen met de mogelijkheid voor accenten tot 4 lagen. Gebouwen in het campus-gedeelte hebben maximaal 3 bouwlagen met half verdiepte parkeergarage aan de zuidzijde en loopt op naar een hoogte-accent in de noordoosthoek. De bouwhoogte in de westelijke kamer (nabij het Ei van Drunen) is maximaal 3 lagen met een accent tot maximaal 5 bouwlagen. De bebouwing is gesitueerd op minimaal 10 meter van de bestaande bosrand aan de oostzijde van deze kamer.

2.5.1.3 Appartementen (Woongebied-1)     

Functie en bestemming: Appartementen dragen bij aan het realiseren van een functioneel integraal gebied en waar mogelijk een integratie van wonen, zorg en medische functies. De appartementen kunnen leunen op de zorgondersteuning van het medisch research en development centrum en andersom kunnen functies in het wooncomplex mogelijk beschikbaar zijn voor derden.

Gebouw: Binnen de kamer is sprake van een samenhangend bouwvolume; een statig 'object' of objecten met een zorgvuldige massa-opbouw. Het parkeren en bergingen liggen in een half-verdiepte ruimte. De goothoogte is circa 12 meter. Accenten zijn mogelijk. Hierbij is rekening gehouden met een half verdiepte parkeergarage en een extra hoge begane grond. Het terrein kan tot maximaal 50% worden bebouwd.

2.5.1.4 Hofwoningen (Woongebied-2)     

Functie en bestemming: Tussen het Kasteelpark en het bedrijventerrein Nieuwkuijk ligt een besloten kamer, die aan alle 4 de zijden wordt omzoomd door bospercelen. Hier worden clusters van patiowoningen gesitueerd, met als primaire doelgroep de vitale ouderen.



Gebouwen: De woningen liggen geclusterd met een zo maximaal mogelijke open ruimte rondom de clusters. De auto-ontsluiting ligt aan de noordzijde (bestemming Verkeer) met aan de zuidzijde (Middelweg-Het Hof) een fietsontsluiting (in de bestemming Natuur). Langs de ontsluitingsweg is ruimte voor voldoende parkeergelegenheid. Er worden maximaal 3 bebouwingsclusters gerealiseerd, elk rondom een collectief hof. De goothoogte is maximaal 6 meter met plaatselijke accenten tot een goothoogte van 9 meter. De maximale bouwhoogte / nokhoogte is 11 meter en ter plaatse van de accenten een maximale bouwhoogte van 14 meter. Het terrein kan tot maximaal 50% worden bebouwd.

2.5.1.5 Woonpark (Woongebied-3 en Woongebied-4)     

Functie en bestemming: Tussen het kasteel Steenenburg en de Bosscheweg / Nieuwkuijksestraat liggen velden, die bij het oorspronkelijke landgoed behoren. Aansluitend aan de bebouwde kom van Nieuwkuijk wordt ruimte geboden voor de ontwikkeling van kavels in het exclusieve segment. Dergelijke kavels zijn zeer gewenst, maar in de gemeente en de directe omgeving nauwelijks aanwezig. Dit woonpark verkrijgt een bijzondere setting, waarin de landschappelijke en natuurwaarden worden vergroot, door het uitbreiden van de bestemmingen Natuur en Groen.



Gebouwen: Om de beoogde landschappelijke kwaliteit en de exclusiviteit van het stijlvol wonen daadwerkelijk tot stand te kunnen brengen, is er sprake van een zeer lage woningdichtheid met zeer ruime kavels. Er is een beeldkwaliteitsplan van toepassing.

2.5.2 Realiseren van landschap en natuur     

In paragraaf 2.2.1 is beschreven dat de structuur van Steenenburg bestaat uit het landschappelijk casco en de kamers. Een van de belangrijkste doelstellingen is om de landschappelijke en natuurlijke kwaliteit van het gebied te behouden en te versterken. De onderdelen van het raamwerk zijn:

a) Kasteellaan: de groene ontmoetingslijn;

b) Kasteeldreef - Groenewoud;

c) Velddreef;

d) Waterscheiding: de blauwe ontmoetingslijn;

e) Fast-lane: de ontmoeting met de A59;

f) Slow-lane: de ontmoeting met de Meerdijk en het polderlandschap De Zeeg;

g) De ontmoeting met het dorpsgebied en de grofmazige structuur van Drunen-Groenewoud;

h) De ontmoeting met het dorpsgebied en de fijnmazige structuur van Nieuwkuijk

De samenhangende landschapsstructuur en de maatregelen die nodig zijn voor de realisatie daarvan, zijn beschreven in Bijlage 1 Visie op integratie stad - land. In dit bestemmingsplan is de samenhangende landschapsstructuur vastgelegd in de bestemmingen Groen (G), Natuur (N) en Water (W).

2.5.3 Versterken van cultuurhistorische waarden     

Het plangebied van Steenenburg kent een lange (cultuur)historie die nog steeds afleesbaar is in het gebied. Het gaat hierbij om zowel landschappelijke als bouwkundige elementen in het gebied. De voorgenomen ontwikkeling heeft onder andere als doel om deze cultuurhistorische waarden te integreren, daar waar mogelijk weer zichtbaar te maken en/of te versterken. Het doel is de bestaande cultuurhistorische waarden in te zetten als toekomstige kwaliteit.



In hoofdstuk 2 van Bijlage 1 Visie op integratie stad - land zijn een analyse en waardering opgenomen van de historische en cultuurhistorische aspecten. In de Verordening ruimte is landgoed Steenenburg als “Complex van Cultuurhistorisch belang” gewaardeerd. Een complex van cultuurhistorisch belang is een ensemble van bestaande bebouwing en bijbehorende omgeving met aldaar aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken. Volgens de bepalingen van deze Verordening ruimte is ruimtelijke ontwikkeling van een dergelijk complex mogelijk mits verantwoord wordt dat de beoogde ruimtelijke ontwikkeling een bijdrage levert aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex en past binnen het te voeren beleid voor dat gebied.

Vanuit de historische analyse en de cultuurhistorische waardering is een aantal aspecten te benoemen die moeten worden gezien als de ‘vaste bouwstenen’ van de gebiedsontwikkeling. Deze vaste bouwstenen worden met het toekomstig gebruik en de inrichting van Steenenburg behouden en versterkt, waarbij de kwaliteit en authenticiteit van elk van de elementen zo goed mogelijk tot hun recht komen. De beoogde ontwikkeling van Steenenburg levert daarmee een bijdrage aan het behoud en het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex.

Het op de cultuurhistorische waardenkaart aangeduide complex blijft behouden. De ontwikkeling wordt gericht op het verder versterken van de ruimtelijke samenhang in de vorm van een landschappelijk en cultuurhistorisch raamwerk (waaronder de lanen, het Kasteelpark, de waterlopen, vennen en boscomplexen), alsmede op het versterken van elk van de onderdelen van het raamwerk. Het versterken van de samenhang bestendigt de aanduidingen ‘cultuurhistorisch vlak buiten de cultuurhistorische landschappen’, ‘historische groenstructuren’ en ‘historisch landschappelijke lijnen’. Immers, elk van deze historische en cultuurhistorische lijnen en vlakken maakt deel uit van het raamwerk. De ontwikkeling is ook gericht op het borgen van historische gebouwen, de parkaanleg met monumentale bomen, de oprijlaan en andere lanen, de vijvers en het bos, als de kenmerkende waarden. Op dit moment zijn veel van deze kenmerkende waarden vrij mager (zoals de parkaanleg), dan wel in de loop van de tijd sterk aangetast (zoals het kasteel of de landschappelijk-ecologische waarden van de vijvers en het bos). Door de beoogde ontwikkeling van Steenenburg wordt elk van deze onderdelen hersteld en in een krachtig samenhangend landschappelijk kader geplaatst.

Meer concreet zijn de volgende ambities te benoemen als onderdeel van de ontwikkeling:

  • Restauratie van het historische kasteel en herbestemmen met een nieuwe functie die als spil in het gebied kan fungeren. Het kasteel is beschermd met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding-kasteel';
  • Uit de uitgevoerde cultuurhistorische analyse volgt dat de Kasteeltuin het waardevolste perceel van het gehele gebied is (zie hiervoor ook Bijlage 1). Dit perceel bestaat uit verschillende monumentale bomen, het rijksmonument, grachten en relicten van grachten. De monumentale bomen (rode beuk, verschillende eiken, linde en plataan) doen vermoeden dat het noordelijke deel een 19e eeuwse landschappelijke tuin is geweest. Het perceel had een rechthoekige omgrachting met daarachter aan de noord-oost en zuidzijde nog een waterloop. Mogelijk heeft het kasteel Drunen op dit perceel gestaan. De Kasteeltuin is beschermd met de bestemming Natuur en de Waarde - Archeologie. Onderzocht zal worden of de historische gelaagdheid van dit deel zichtbaar en/of beleefbaar gemaakt kan worden. De uitvoeringsvorm is op dit moment nog niet bekend;
  • Behoud en versterking van de Kasteellaan met als doel het zekerstellen van deze gebiedskarakteriserende structuur voor de toekomst. De Kasteellaan is beschermd met de bestemmingen Natuur en Groen, alsmede met de Gebiedsaanduiding 'overige zone-cultuurhistorie'. Uitgangspunt is om de Kasteellaan zoveel mogelijk autovrij te houden teneinde de belasting van deze historische drager te minimaliseren;
  • Onderdeel van de versterking van de Kasteellaan is de beoogde realisatie van een markant eindpunt aan de noordzijde van de Kasteellaan. Dit in de vorm van het medisch research & development centrum. De vormgeving van dit gebouw wordt afgestemd op positie en structuur van de Kasteellaan;
  • De beide paden haaks op de Kasteellaan worden behouden en zijn beschermd met de gebiedsaanduiding overige zone - waardevolle wegenstructuur. Door de ontwikkeling zal de ooit weggevallen functie van deze paden nieuw leven worden ingeblazen. Het pad dat uitkomt op het kasteel is onderdeel van de hoofdwandelroute door het gebied. De Kasteeldreef wordt hersteld als één van de oorspronkelijke entrees naar het kasteel, in de vorm van een wandellaantje;
  • Onderdeel van de ontwikkeling is niet alleen behoud van het bestaande bos als historische groenstructuur, maar nadrukkelijk ook revitalisering. Op dit moment verslechtert het bos door gebrek aan onderhoud en ten gevolge van overwoekering. Met de nieuwe functies ontstaat ook weer de mogelijkheid om het bos als bijzondere identiteitsdrager te behouden en te versterken;
  • In het bos zijn verschillende waardevolle vennen aanwezig. Deze zijn net als het bos randvoorwaardelijk voor de ontwikkeling en zullen mogelijk verder worden aangevuld. De contouren van de huidige vennen blijft zoveel mogelijk onaangetast, maar worden mogelijk wel kwalitatief en ecologisch verbetert.
  • De bestaande vijver met soldaten wordt behouden. Hoewel de vijver van recenter datum is dan de overige elementen is dit een kenmerkend onderdeel van de historie dat verwijst naar het Land van Ooit, en een knipoog geeft naar de Fransen in het gebied;
  • Naast de huidige herkenbare elementen in het gebied brengt de ontwikkeling een oude landschappelijke laag terug; die van het reliëf van de ruggen en vlakten in de ondergrond van het dekzand, dat in de laatste ijstijd tussen 50.000 en 10.000 v. Chr. door wind is afgezet. Deze variatie in hoogte wordt geaccentueerd door het visueel maken van de verschillende hoogten in het gebied waarmee een drieluik ontstaat van hoge, lage en bosrijke delen;
  • Naast deze landschappelijke laag wordt ook gekeken naar de ontstaansgeschiedenis van ontginningen in het gebied waarin de Kasteellaan de grens vormde tussen het strakke ontginningsblok Onsenoort of Nieuwkuijk en de restontginningen ten westen van de Kasteellaan. Het verschil in 'korrelgrootte' van beide delen is nog steeds herkenbaar en ook inzet in de ontwikkeling. Om die reden zullen de structuren aan de oostzijde van de Kasteellaan kleinschaliger zijn dan aan de westzijde. Daarmee worden ook de bestaande grote ruimten behouden aan de westzijde van het plangebied en zal nieuwbouw zich hierbinnen voegen. Dit wordt waargemaakt in de profielstructuur, namelijk de grote open ruimtes tussen de woonvelden in het westelijk deel van het woongebied.

verplicht

Afbeelding: bij de ontwikkeling wordt rekening gehouden met het reliëf van de ruggen en vlakten in de ondergrond van het dekzand, dat in de laatste ijstijd tussen 50.000 en 10.000 v. Chr. door wind is afgezet. Deze variatie in hoogte wordt geaccentueerd door het visueel maken van de verschillende hoogten in het gebied waarmee een drieluik ontstaat van hoge, lage en bosrijke delen

Samenvattend wordt cultuurhistorie in Steenenburg zeer breed beschouwd en als kernwaarde in het gebied omarmd. Daarbij wordt er gekeken naar de volledige ontstaansgeschiedenis en zichtbare en onzichtbare delen in ogenschouw genomen. De cultuurhistorie wordt integraal onderdeel van de ontwikkeling, gezamenlijk met ecologie, duurzaam watersysteem en toekomstige ontwikkelingen. De beoogde ruimtelijke ontwikkeling levert zo een bijdrage aan het behoud, herstel en versterking van het cultuurhistorisch karakter van het complex.



De historische en cultuurhistorische waarden zijn in het bestemmingsplan opgenomen in 4.2 Cultuurhistorie en 4.3 Archeologie, alsmede in de regels binnen de bestemmingen 'Gemengd - 2' (GD2), 'Groen' (G), 'Natuur', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (WR-A), de gebiedsaanduidingen 'overige zone - cultuurhistorie' en 'overige zone - waardevolle wegenstructuur' en de specifieke bouwaanduiding-kasteel (sba-k).

2.5.4 Realiseren duurzame ontwikkeling     

De gemeente ziet het als haar verantwoordelijkheid tegenover huidige en toekomstige generaties om in haar beleid en handelen zorg te dragen voor duurzame ontwikkeling. De Duurzaamheidsagenda "Heel Heusden Duurzaam" beschrijft de kaders en ambities van de gemeente. Daarin wordt het voorgestelde duurzaamheidsbeleid toegelicht aan de hand van thema's, waaronder biodiversiteit, klimaatadaptatie en sociaal en gezonde leefomgeving.

Energie: de centrale doelstelling is om in 2050 een energieneutrale gemeente te zijn. Dat wil de gemeente bereiken door minder energie te verbruiken en door zelf meer energie te produceren.

Biodiversiteit: vergroten van de biodiversiteit door natuurgebieden beter met elkaar te verbinden. In het kader van de GOL worden al diverse maatregelen uitgevoerd, en verder wordt gedacht aan bijvoorbeeld uitbreiding van de groenstructuur, milieuvriendelijk beheer van bermen, maatregelen op het gebied van openbare verlichting.

Klimaatadaptatie: efficiënter omgaan met veranderingen in het klimaat, zoals langere perioden van droogte, extreme neerslag en hogere temperaturen. Het opvangen van regenwater bij extreme buien speelt hierbij een belangrijke rol. Niet in het riool, want de capaciteit van het riool is daar niet op berekend en dus moet er waterberging komen om het water in het gebied te kunnen opslaan. Maar het gaat niet alleen over opvang van overtollig regenwater, het gaat om tal van mogelijke maatregelen zoals ontstening van tuinen e.d.

Duurzame samenleving en verbetering van de leefomgeving: bijvoorbeeld door vermindering van verkeers- en geluidsoverlast, verbetering luchtkwaliteit, een optimaal vestigingsklimaat voor bestaande en nieuwe bedrijven. Want dat zorgt voor werkgelegenheid en ook dat is een belangrijk element voor het welzijn van onze inwoners.

De herontwikkeling van Steenenburg heeft een belangrijke toegevoegde waarde aan het behalen van deze duurzaamheidsdoelstellingen. Met het behouden en versterken van de landschappelijke en ecologische waarden wordt de biodiversiteit vergroot. Met het landschapsplan (zie Bijlage 1 Visie op integratie stad - land) wordt een bijdrage geleverd aan klimaatadaptatie. De functionele inrichting van het gebied draagt bij aan het verduurzamen van de samenleving en verbeteren van de leefomgeving van het plangebied zelf en de omringende kernen. In de planuitwerking worden specifieke maatregelen getroffen op het gebied van energie.

2.5.5 Verbinden met de omgeving     

In paragraaf 2.2 Toekomstige situatie is de doelstelling beschreven om Steenenburg stevig in haar omgeving te verankeren. Dit thema van Verbinden gaat over maatschappelijk, landschappelijk, cultuurhistorisch en topografisch verbinden. De topografische verbinding komt onder meer tot stand door een stelsel van wegen en paden, waarmee Steenenburg daadwerkelijk extrovert, toegankelijk en bereikbaar wordt vanuit de omringende kernen. Juist door goede verbindingen kan de beoogde recreatieve rol ten behoeve van Nieuwkuijk en Drunen tot stand komen.

In paragraaf 4.6 Verkeer en parkeren zijn de verkeerskundige aspecten van de gebiedsontwikkeling opgenomen.

In hoofdlijnen bestaat het verkeersconcept uit een optimale ontsluiting vanuit de buitenranden van het gebied, waarbij gemotoriseerd verkeer te gast is en het hart van het landgoed zoveel als mogelijk vermijd. Hiermee worden ecologische en cultuurhistorische waarden zo min mogelijk verstoord en kan het groene verstilde karakter in de kern worden versterkt. Het gebied wordt vanuit diverse richtingen ontsloten met wegen die vanuit de randen het gebied in steken maar het gebied niet doorkruisen. Het betreft 4 inprikkers:

  • Vanaf het Ei van Drunen aan de westzijde;
  • Vanaf de Spoorlaan via een nieuw aan te leggen rotonde;
  • Vanaf de Bosscheweg;
  • Vanaf de Middelweg, enkel voor expeditieverkeer.

Ook worden de geparkeerde voertuigen zoveel als mogelijk landschappelijk geabsorbeerd: door omhaagde parkeerkoffers, onder de gebouwen, inpandig en/of op eigen erf worden auto's uit het zicht geparkeerd.

verplicht

Verkeersstructuur plangebied

Langzaam verkeer

Door het hele gebied loopt een fijnmazig recreatief netwerk. De Kasteellaan vormt een corridor binnen het recreatieve knooppunt en verbindt (regionale) recreatieve routes die zijn gekoppeld aan de GOL of de Heidijk, de vesting Heusden en de Loonse en Drunense duinen.

De Kasteellaan vormt de grens tussen Nieuwkuijk en Drunen en is meer verbonden aan Nieuwkuijk dan Drunen. Dit vertaald zich in een intensiever recreatief medegebruik aan de oostzijde en een extensiever gebruik aan de westzijde van de Kasteellaan. Aan de oostzijde zijn wat meer intensievere vormen van gebruik denkbaar. De van oorsprong rustiger westzijde heeft meer het karakter van een rustgebied met minder paden voor wandelaars die de rust en de natuur opzoeken.

De verkeersstructuur, wegen en paden zijn opgenomen in Artikel 7 Verkeer, alsmede in de gebiedsaanduiding 'overige zone - verkeersontsluiting' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - snelfietsroute'. Daarnaast zijn paden en ontsluitingsstructuren mogelijk binnen diverse andere bestemmingen.

2.6 Verbeelding     

Digitaal

Bestemmingsplannen worden digitaal beschikbaar gesteld, zodat ze via internet te bekijken zijn. Dit is verplicht op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

Bestemmingen

De bestemmingen zijn met een hoofdletter (bijvoorbeeld Woongebied) aangeduid en zo nodig aangevuld met een specificatie van de betreffende bestemming (bijvoorbeeld Woongebied - 2). Per bestemming zijn regels opgenomen. In de legenda wordt daarbij dezelfde volgorde aangehouden als in het betreffende hoofdstuk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte     

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Provincies en gemeenten worden meer bevoegdheden gegeven, bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. De SVIR is voor Steenenburg niet specifiek van belang. Wel is er een indirecte invloed van deze visie op dit bestemmingsplan omdat de ladder voor duurzame verstedelijking in deze visie werd aangekondigd (zie paragraaf 3.1.4).

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

Vanaf 20 Augustus 2019 lag de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) ter inzage. Met deze visie beoogt het Rijk een duurzaam perspectief te bieden voor onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering zijn nog maar een deel van de opgaven die voor ons liggen. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt daarvoor een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.



Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Sterke en gezonde steden en regio's
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. Afwentelen wordt voorkomen.



Bedoeling is dat de NOVI zich aan nieuwe ontwikkelingen kan aanpassen, in een permanent en cyclisch proces. Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. De NOVI-aanpak is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. Medeoverheden, burgers en bedrijven, zijn niet juridisch aan de visie in de NOVI gebonden. Om de opgaven als overheden samen aan te pakken wordt op basis van de vastgestelde NOVI toegewerkt naar samenwerkingsafspraken.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang, de Ecologische hoofdstructuur en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Het plangebied ligt niet binnen een in het Barro aangewezen gebied. Dit besluit heeft dan ook geen gevolgen voor de inhoud of totstandkoming van dit bestemmingsplan.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening     

De in de SVIR aangekondigde "ladder voor duurzame verstedelijking" is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt als volgt: "De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied."

3.1.5 Conclusie rijksbeleid     

Met het plan zijn geen nationale belangen in het geding. De onderbouwing van het plan aan de hand van de ladder wordt gegeven in paragraaf 4.1.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Provinciale structuurvisie     

De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

  • Deel A: bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin worden provinciale belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook wordt beschreven vanuit welke filosofie de provinciale doelen worden bereikt. Die is: 'samenwerken aan kwaliteit'. De provinciale doelen worden op vier manieren gerealiseerd: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
  • Deel B: beschrijft vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Voor iedere structuur zijn ambities en beleid geformuleerd. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten ingezet worden inzet om de provinciale doelen te bereiken. In onderstaand figuur is een uitsnede van de structurenkaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.

verplicht

Gebiedsindeling o.b.v. de structurenkaart (bron: ruimtelijkeplannen.brabant.nl) met zoekgebieden verstedelijking (paars) en het gebied integratie stad-land (bruin). In rood de grens van dit bestemmingsplan.

Toetsing 

Uit de structurenkaart valt op te maken dat Steenenburg buiten het stedelijk concentratiegebied ligt. Steenenburg maakt deel uit van het gemengd landelijk gebied, waarbinnen een menging van functies aanwezig is. Een deel van het plangebied is aangeduid als 'zoekgebied verstedelijking', het andere deel is aangeduid als 'integratie stad-land'.

Er wordt binnen de stedelijke structuur onderscheid gemaakt twee ontwikkelingsperspectieven: stedelijk concentratiegebied en kernen in het landelijk gebied. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. De zoekgebieden voor verstedelijking zijn vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant. Regionale afstemming voor stedelijke ontwikkelingen vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen.

De kernen in het landelijk gebied worden zo veel als mogelijk ontzien van verdere verstedelijking door daar alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte op te vangen. In de visie is opgenomen dat ontwikkelingen in het landelijk gebied een bijdrage leveren aan de versterking en beleving van het landschap. Ontwikkelingen houden rekening met hun omgeving en dragen bij aan een versterking van de gebiedskwaliteiten.

Het aanwenden van nieuwe ruimte voor ontwikkelingen moet in directe samenhang worden bezien met de mogelijkheden voor inbreiden en herstructurering, waarvoor de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen. Deze ladder wordt gebruikt voor de provinciale afweging rondom zorgvuldig ruimtegebruik. Voor de ontwikkeling van het voorliggende plan wordt ingezet op een inpassing van nieuwe bebouwde ruimte in een landschappelijke omgeving. De ontwikkeling is getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.2 Brabantse Omgevingsvisie     

De provincie Noord-Brabant is vooruitlopend op de in werkingtreding van de nieuwe omgevingswet alvast gaan werken volgens de uitgangspunten van het nieuwe wettelijke stelsel. In december 2018 hebben Provinciale Staten de Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. Deze Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities van de provincie voor de fysieke leefomgeving in de komende jaren. Dat gaat met name om ambities op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan

3.2.3 Provinciale verordening     

De Verordening bevat regels over verschillende onderwerpen zoals stedelijke ontwikkeling, ecologische hoofdstructuur en glastuinbouw. De onderwerpen die zijn opgenomen in de Verordening werken door in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Een groot gedeelte van het plangebied ligt binnen de in de provinciale Verordening aangewezen gemengd landelijk gebied. Voor dit gebied geldt artikel 7, maar omdat diverse aanduidingen (zoekgebied en integratie stad en land) van toepassing zijn, heeft het artikel nauwelijks directe invloed. Onderstaand worden de meest relevante aspecten beschreven. In de navolgende subparagraaf wordt beschreven hoe aan onderstaand beleid wordt voldaan.

Integratie stad en land

In artikel 9 lid 1 is opgenomen dat een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding "Integratie stad en land", kan voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits er wordt voldaan aan de voorwaarden dat deze;

  • in samenhang en in evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling binnen de aanduiding 'Integratie stad-land' of de naaste omgeving;
  • geen betrekking heeft op een te ontwikkelen of een uit te breiden middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein.

Het bestemmingsplan dat een dergelijke ontwikkeling mogelijk maakt dient te borgen dat:

  • groene en blauwe landschapsontwikkeling gerealiseerd wordt en behouden blijft;
  • ontwikkeling van een middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein is uitgesloten.

Voor zover het gebied "Integratie stad en land" overlapt met het Natuur Netwerk Brabant is het bovenstaande niet van toepassing. Voor deze gebiedsdelen sluit artikel 5 stedelijke ontwikkeling uit. Door de aanleg van een ontsluitingsweg voor de nieuwe woningen wordt een deel van het Natuurnetwerk Brabant (NNB) aangetast, bomen binnen de begrenzing van NNB worden gekapt. Daarom is een compensatieplan opgesteld dat voorziet in een inrichtingsplan voor de benodigde natuurcompensatie voortvloeiend uit de geplande ontwikkelingen in Landgoed Steenenburg. Dit plan is als Bijlage 2 bijgesloten.

Kasteel

Het kasteel en de kasteeltuin zijn in de Provinciale Verordening aangeduid als complex van cultuurhistorisch belang, waarvoor in artikel 24 de regels zijn opgenomen. In principe moet het bestemmingsplan de geldende bestemming met de daarbij horende regels over het gebruik van de grond en bouwwerken in acht nemen. In afwijking hiervan en van artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) kan een bestemmingsplan voorzien in andere, dan op grond van het geldende bestemmingsplan, toegestane bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten. Hiervoor moet in de toelichting een verantwoording worden opgenomen waaruit blijkt dat;

  • de beoogde ruimtelijke ontwikkeling een bijdrage levert aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex;
  • de beoogde ruimtelijke ontwikkeling past binnen het te voeren beleid voor dat gebied.

Boringsvrije zone

Een gedeelte van het plangebied grenst of ligt binnen een boringsvrije zone. Ter plaatse van de aanduiding 'Boringsvrije zone' moet in een bestemmingsplan het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem worden meegenomen conform artikel 17 van de Provinciale Verordening.

verplicht

Uitsnede Provinciale Verordening -- boringsvrije zone

3.2.4 Conclusie Provinciaal beleid     

Stedelijke ontwikkeling

Het plangebied is voor een groot deel in de Verordening ruimte aangewezen als “Integratie stad-land”. In een dergelijk gebied is volgens artikel 9.1 van de verordening een stedelijke ontwikkeling mogelijk in evenredigheid met een groene en blauwe landschapsontwikkeling. De ontwikkeling vindt plaats op de vrijkomende locaties van het voormalig themapark Land van Ooit. In Bijlage 1 Visie op integratie stad - land is de toelichting opgenomen op de wijze waarop dit plan voldoet aan de eisen die zijn gesteld ten aanzien van de integratie stad-land.



In Bijlage 3 is de Verantwoording verhouding stad - land opgenomen. Blijkens de toelichting op de Verordening leveren vooral kantoorlocaties en bedrijvencampussen een wezenlijke bijdrage aan de ontwikkeling van de integratie stad-land gebieden. De externe uitstraling van dit soort werklocaties op de omgeving is vaak beperkt en een groene setting draagt bij aan de kwaliteit van de werklocatie. De beoogde ontwikkeling van Steenenburg sluit naadloos op dit onderdeel van de verordening. Het medisch research en development centrum wordt als identiteitsdrager in dit deel van het plangebied gevestigd.

Groene en blauwe ontwikkeling

Voor wat betreft de groene landschapsontwikkeling geeft de Verordening aan dat gedacht kan worden aan een robuuste duurzame geleding of een landschappelijke verbinding. De landschappelijke ondergrond van Steenenburg is een ‘drieluik’ met sterke oost-westlijnen en de Kasteellaan als noordzuid drager. De nieuwe structuur van het gebied is gebaseerd op een historisch landschappelijk raamwerk, waarin bestaande elementen (lanen, bos, vennen) worden verweven met nieuwe elementen. Daardoor ontstaat er een nieuwe cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische samenhang. Het landschappelijke raamwerk draagt zorg voor een inbedding van het plangebied in haar omgeving, alsmede voor een samenhangende groene geleding van het plangebied zelf.

Een van de andere pijlers onder de gebiedsontwikkeling is een verbetering van het huidige watersysteem. Door de bestaande waterelementen om te vormen en nieuwe toe te voegen ontstaat er een samenhangende ‘watermachine’, waardoor de waterhuishouding van het gebied wordt verbeterd. De waterhuishouding wordt daarbij afgestemd op de bodemkundige gesteldheid, de herkomst van het water en het gewenste gebruik. De ambitie is om het aantal grachten en waterpartijen dat afhankelijk is van inlaatwater in de toekomst verder te beperken, mede om de aquatisch ecologische waarden te versterken.

Samenhang stedelijke en landschappelijke ontwikkeling

De Verordening schrijft voor dat sprake moet zijn van evenredigheid tussen de groene en blauwe landschapsontwikkeling en de stedelijke ontwikkeling. De verhouding tussen het oppervlak dat wordt bestemd voor verstedelijking ten opzichte van het deel dat landschappelijk bestemd wordt, is ongeveer 55% natuur, groen en water en 45% wonen en gemengd. Daarbij is er ten opzichte van de vigerende bestemmingsregeling sprake van een duidelijke toename van het gebied dat bestemd wordt tot natuur, groen en water.

Ook voor wat betreft de revitalisering van de bestaande landschappelijke waarden wordt er fors geïnvesteerd. In opdracht van de gemeente heeft Bosgroep Zuid een langetermijnvisie opgesteld voor de bestaande bossen, waarbij de karakteristieke elementen blijven behouden en worden versterkt door de geleidelijke vervanging van oude door nieuwe bomen, van uitheemse door inheemse soorten. Ook vindt een verrijking plaats van soorten en worden meer gecultiveerde delen natuurlijker gemaakt (van rechte lijnen naar natuurlijkere grenzen). De visie wordt nog concreet uitgewerkt in een maatregelenplan inclusief planning voor het herstel van het aanwezige bos. Daarnaast krijgt het landschap in cultuurhistorisch opzicht een enorme impuls door de restauratie van het kasteel.

Interim Omgevingsverordening

In het concept van de provinciale interim Omgevingsverordening die naar verwachting eind oktober zal worden vastgesteld valt het plangebied grotendeels onder artikel 3.43 en 3.44 (Verstedelijking afweegbaar). Deze interim verordening is opgesteld met het oogmerk om een beleidsneutrale vertaling van de tot dan toe geldende verordeningen te maken en daarbij met name de terminologie aan te passen aan die van de Omgevingswet.

De criteria voor afweegbare verstedelijking die zullen gaan gelden zijn de volgende:

  • binnen Stedelijk gebied is feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar;
  • transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed behoort niet tot de mogelijkheden;
  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting houdt rekening met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk gebied.



Voor het onderhavige plangebied geeft art. 3.44 nog de volgende aanvulling op bovenstaande regels:

  • De stedelijke ontwikkeling:
  1. vindt plaats in samenhang en in evenredigheid met een groene en blauwe landschapsontwikkeling binnen het gebied of de naaste omgeving;
  2. heeft geen betrekking op een te ontwikkelen of een uit te breiden zwaar bedrijventerrein.



De toetsing aan de vigerende provinciale verordening ruimte laat zien dat het onderhavige bestemmingsplan eveneens voldoet aan de beleidsneutrale nieuwe interim omgevingsverordening.

Vertaling naar de regels

Zoekgebieden verstedelijking (de Campus en het Ei van Drunen):

  • Het gedeelte van het plangebied dat is aangewezen als zoekgebied voor verstedelijking, wordt aangewend voor de opvang van een bovenlokale verstedelijkingsbehoefte, namelijk vormen van werken die zijn gelieerd aan het Medisch Research en Development Centrum. De Campus en het werklandschap nabij het Ei van Drunen zijn opgenomen in de bestemming Gemengd - 1.

Integratie stad-land en kasteel:

  • de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in artikel 3.1 van de Verordening is gedefinieerd als een samenhangend systeem van groen-blauwe landschapsontwikkeling met rode functies. De onderbouwing hiervan is opgenomen in de als Bijlage 1 opgenomen Visie op integratie stad - land. De samenhang wordt geborgd in de regels van dit plan.
  • de ontwikkeling van een middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein is uitgesloten.
  • In afwijking van de vigerende bestemming voorziet dit bestemmingsplan in een bestemming Gemengd, ondersteunend aan het medisch research en development centrum. De beoogde ruimtelijke ontwikkeling past binnen het beleid voor Steenenburg.

Boringsvrije zone:

  • ter plaatse van de gebiedsaanduiding '20.1 milieuzone - boringsvrije zone' is in dit bestemmingsplan een aanduiding opgenomen, waarmee de beschermende kleilaag in de bodem wordt behouden.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Steenenburg - Visie integratie stad land     

In deze visie is het kader geschetst voor toekomstige ontwikkelingen in dit gebied. Deze visie is daarmee het instrument aan de hand waarvan wordt getoetst of wordt voldaan aan provinciaal en gemeentelijk beleid en/of regelgeving. Eerdere visiedocumenten van de gemeente die (deels) betrekking hebben op dit gebied zijn met het vaststellen van deze visie vervallen voor zover deze daarmee in strijd zijn. Het gaat daarbij met name om de volgende gemeentelijke beleidsdocumenten:

  • Structuurvisie “Ideeën voor een plek” (2009)
  • Ontwikkelingsvisie buitengebied (2010)
  • Kaderstelling “De Poort open voor Ontwikkeling” (2012)
  • Groenstructuurplan (2018)

De Visie integratie stad-land is opgenomen als Bijlage 1 Visie op integratie stad - land.

Conclusie Visie op integratie stad - land.

Met het nieuwe gebruik van Steenenburg wordt het landschappelijk raamwerk versterkt en waar nodig nieuw aangelegd. Hiermee wordt het verval van landschappelijke en cultuurhistorische waarde gestopt en ontstaat er een nieuwe economische drager.

Door de versterking en aanleg van het raamwerk ontstaat een samenhangend stelsel van ingrepen, waarmee:

  • de landschappelijke en cultuur-landschappelijke waarden vergroot en beter afleesbaar worden;
  • de cultuurhistorische gelaagdheid en bijbehorende worden waarden vergroot;
  • de ecologische waarden worden vergroot door genuanceerde ingrepen.



Met de herontwikkeling ontstaat een multifunctioneel landschap waarin de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten worden versterkt tot een krachtig landschappelijk casco. De aanwezige kwaliteiten bieden aanknopingspunten voor het verder uitbouwen van het landgoedkarakter.

Centraal in het stedelijk gebied van de Langstraat-Den Bosch ontstaat een multifunctioneel half-open parkbos, waarin door de afwisseling van open en besloten terreinen en de inrichting met bospercelen, lanen, velden, vennen en watergangen een interessant recreatief uitloopgebied ontstaat. Tevens biedt het landschappelijk raamwerk de basis voor een genuanceerde stedelijke ontwikkeling met nieuwe dragers zoals het Onderzoeks- en Research centrum, met gerelateerde bedrijfspaviljoens, en woningen. Het kasteel en de bijbehorende kasteeltuin worden gerestaureerd.



Landgoed Steenenburg: een nieuwe ontwikkeling die kasteel Steenenburg uit zijn isolement haalt en die op een eigentijdse, duurzame, klimaatbestendige wijze gebruik maakt van de abiotische factoren, en de typerende landschappelijke en cultuurhistorische eigenschappen. Een ontwikkeling waarbij de ondergrond, de ruimtelijke en ecologische eigenschappen en variaties van het grenslandschap worden versterkt tot een samenhangende identiteitsvol en beleefbaar gezond klimaatlandschap waarin gewoond, gewerkt, gerecreëerd, en ontspannen wordt. Een sprookje van duizend en één klimaatvolle belevingen.

3.3.2 Groenvisie en groenbeheerplan Landgoed Steenenburg     

Voor het plangebied zijn een groenvisie en een groenbeheerplan opgesteld (Groenvisie en groenbeheerplan Landgoed Steenenburg, Bosgroep Zuid Nederland, januari 2019) voor de reeds bestaande groene delen van Steenenburg die buiten de overige ontwikkelingen vallen. De visie is als Bijlage 4 toegevoegd.

Om alle waardevolle soorten te behouden voor de toekomst en ze te laten uitbreiden is het belangrijk dat:

  • Het aandeel oud loofbos hoog blijft;
  • Er voldoende dood hout binnen het object aanwezig is;
  • Interne structuren als lanen en randen worden versterkt en behouden;
  • De vijvers die nu vol met blad zitten opgeschoond worden.

Als bovenstaande aanbevelingen worden gevolgd is het de verwachting dat de functionele leefomgeving van geen van de soorten zal worden aangetast.

3.3.3 Woonvisie Heusden 2014-2024     

Met het vaststellen van de Woonvisie Heusden 2014-2024 "Dromen waarmaken" (14 januari 2014) wordt ingespeeld op de actualiteit en wordt een visie gegeven op volkshuisvestelijke ontwikkelingen. De woonvisie verwoordt de opvatting dat inwoners van Heusden zoveel mogelijk zelf moeten kunnen bepalen hoe ze willen wonen. De gemeente vindt het belangrijk dat de inwoners binnen de gemeente een wooncarrière kunnen doorlopen. Daarbij is bijzondere aandacht voor mensen die vanwege inkomen of gezondheid beperkte kansen op de woningmarkt in Heusden hebben. De gemeente koestert de variëteit aan identiteiten en benut de kans die nieuwbouw biedt om deze variatie te versterken. Dat is ook nodig gezien de demografische ontwikkelingen in de komende periode. De nieuwbouw biedt de gelegenheid om bij te dragen aan de regionale woonopgaven. In de woonvisie zijn de volgende speerpunten van beleid genoemd:

  • bewoners maken Heusden (zelf initiatief);
  • waarborging van de betaalbaarheid;
  • ambitie om in te spelen op de groeiende vraag naar wonen met zorg;
  • nieuwbouw als kans voor variatie en initiatief van bewoners;
  • benutten kracht bestaande wijken.

De initiatieven die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, dragen bij aan het inspelen op de groeiende vraag naar wonen met zorg en aan het realiseren van nieuwbouw als kans voor variatie en initiatief van bewoners.

3.3.4 Woningbouwplanning     

Op basis van de provinciale woningbehoefteprognose (2017) groeit de omvang van de woningvoorraad de komende tien jaar naar zo'n 20.650 woningen in 2028 in de gemeente Heusden3. Voor de komende 10 jaar (2018 tot 2028) is er op basis van de provinciale woningbehoefteprognose daarmee nog een uitbreidingsvraag van maximaal 2.110 woningen in de gemeente Heusden. Het aanbod in harde (onherroepelijke en vastgestelde) plannen bedraagt ongeveer 1.440 woningen.

Als het harde planaanbod (1.440) in gemeente Heusden in mindering wordt gebracht op de totale uitbreidingsvraag naar woningen (2.110) de komende tien jaar, resteert een kwantitatieve woningbehoefte van maximaal zo'n 670 woningen in de periode van 2018 tot 2028 in gemeente Heusden4. De 226 woningen in het plan voor Landgoed Steenenburg voorzien daarmee in een kwantitatieve behoefte de komende tien jaar.



Kwalitatief: programma Landgoed Steenenburg sluit aan op opgave vanuit groeiende oudere doelgroepen Het woningbouwprogramma voor Landgoed Steenenburg omvat in totaal circa 226 woningen, waarvan het overgrote deel voorziet in woonproducten die uitermate geschikt zijn voor oudere doelgroepen (senioren doelgroepen vanaf 65-75 jaar). Het programma voor Landgoed Steenenburg voorziet in:

  • Ongeveer 45-50 eengezins nultredewoningen5 (grondgebonden)
  • Ongeveer 120 meergezins nutlredewoningen (appartementen)
  • En circa 56 grondgebonden eengezinswoningen (kavels)



Alle woningen in het programma worden voorzien in de duurdere koopklassen vanaf ongeveer €275.000. Daarnaast zijn de nultredewoningen in het plan te kenmerken als woningen voor 'geschikt wonen': wat inhoudt dat 'het gaat om zelfstandige woningen, waarvan diverse kenmerken maken dat ze meer geschikt zijn voor ouderen en mensen met beperkingen dan reguliere woningen. Hierbij gaat het om de als zodanig aan te duiden ouderenwoningen, waarbij de woningen ook onderdeel uit kunnen maken van een complex met extra diensten, zoals maaltijdverzorging, gemeenschappelijke recreatieruimte etc. ('wonen met diensten'). Ook de (ingrijpend) aangepaste woningen en de (overige) nultredenwoningen vallen onder het geschikt wonen.'

3.3.5 Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan Heusden     

In het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan Heusden (hierna GVVP) (vastgesteld 2011) zijn hoofdpunten uitgewerkt ten aanzien van het oplossen van bestaande verkeersproblemen en het voorkomen van het ontstaan hiervan. Het plan heeft een beoogde werkingsduur van 10 jaar. De gemeente Heusden is volop in beweging. (Grootschalige) ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen in de regio en de gemeente in het bijzonder zullen het verkeersbeeld doen veranderen. In het vervoersplan staat duurzaamheid centraal.

Het plangebied ligt tussen Drunen en Nieuwkuijk, nabij afslag 42 (Heusden) van de A59. Concrete actiepunten uit het GVVP, zoals goede verbindingen voor fietsers, voetgangers en auto's en verbetering verkeersveiligheid, hebben direct verband met het plangebied. De uitgangspunten uit het GVVP worden doorvertaald in dit bestemmingsplan. In paragraaf 4.6 is het aspect verkeer beschreven.

3.3.6 Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat (GOL)     

Om de kwaliteit van de omgeving rond de A59 (tussen ’s-Hertogenbosch en Waalwijk) te verbeteren, is er een programma ontwikkeld, Gebiedsontwikkeling Oostelijke Langstraat (hierna GOL). De GOL verbetert niet alleen de veiligheid rondom gevaarlijke op- en afritten en de doorstroming op de A59, maar zorgt ook voor behoud van natuur, meer mogelijkheden voor recreatie en economische activiteiten en een betere leefbaarheid in de kernen. Ter hoogte van het plangebied is een nieuwe aansluiting op de A59 gerealiseerd (het ‘Ei van Drunen’) waardoor Steenenburg een hele goede aansluiting heeft op de A59. In de toekomst wordt er nog een snelfietsroute aangelegd van Waalwijk tot en met ’s-Hertogenbosch. In deze visie en in het bestemmingsplan Steenenburg is rekening gehouden met deze route en is er ruimte gereserveerd voor de aanleg daarvan.

3.3.7 Conclusie gemeentelijk beleid     

In de structuurvisie werd reeds de vestiging voorzien van een bovenregionale voorziening. De gemeente verwierf in 2008 het eigendom van het voormalige Land van Ooit. Deze aankoop heeft de doortrekking van de Spoorlaan en de aansluiting van het 'Ei van Drunen' mogelijk gemaakt. Vanaf 2016 wordt gewerkt aan een plan om Steenenburg te ontwikkelen en de bijzondere cultuurhistorische en ecologische waarden in het gebied te verbeteren. Het concept van de gebiedsontwikkeling bestaat uit een innovatieve High Tech Medische Campus Steenenburg met een research en development centrum en onderzoeks- en ontwikkelende bedrijvigheid, restauratie van het rijksmonument kasteel Steenenburg (het 'roze kasteel'), aangevuld met verantwoord ingepaste woningbouw binnen de open groene structuur. De coalitie heeft aangegeven zich sterk te maken voor de ontwikkeling van Steenenburg.

Met het medisch research en development centrum wordt concrete invulling gegeven aan deze gemeentelijke ambitie.



Met het plan voor Steenenburg wordt tevens invulling gegeven aan de ambitie om een landschapszone met recreatieve potentie tot ontwikkeling te brengen tussen de Loonse en Drunense Duinen en Heusden, waarbij met name de westelijke zijde aanknopingspunten biedt voor een verbinding die doorloopt tot aan de Heidijk.



Het realiseren van nieuwe woningen in het plangebied past binnen de speerpunten van het beleid. Met het plan wordt dus invulling gegeven aan diverse ambities op het gebied van wonen, de Woonvisie Heusden 2014-2024 en de Visie integratie stad-land, die is opgenomen als Bijlage 1.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten - planologie     

In dit hoofdstuk worden eerst de planologische omgevingsfactoren beschreven. In hoofdstuk 5 en 6 volgen de milieukundige en waterhuishoudkundige omgevingsfactoren.

4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De Ladder is een motiveringsvereiste voor ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied (BSG) is een uitgebreidere motivering van de behoefte vereist, waarbij wordt ingegaan op de vraag waarom er niet binnen het BSG in de behoefte kan worden voorzien.

De Ladder is alleen van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt, of dat er een functiewijziging van zodanige aard en omvang plaats vindt dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Aan beide voorwaarden wordt in het bestemmingsplan voor Steenenburg voldaan. De beoogde ontwikkeling van de High Tech medische campus voor preventieve gezondheidszorg, met daarin ruimte voor zo'n 226 woningen, een medisch research en development centrum (7.500 m2 bvo) en ontwikkelruimte van circa 4,4 hectare voor medische bedrijven (campus) zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Hoewel er sprake is van een herbestemming van een voormalig pretpark, is de conclusie dat de beoogde ontwikkeling in het plangebied ladderplichtig is.

De ontwikkelingen die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan zijn onderbouwd op basis van de ladder van duurzame verstedelijking. Deze onderbouwing op grond van de ladder is opgenomen in Bijlage 6.

Onderbouwing ladder: kwantitatieve en kwalitatieven behoefte

Uit de onderbouwing van de behoefte volgt dat;

  • High Tech Medische Campus voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte

De conclusie is dat de beoogde toevoeging van de High Tech Medische Campus, met een research- en development centrum en een totale ontwikkelruimte van circa 5,2 hectare voor medische bedrijven en instellingen niet zorgt voor onaanvaardbare ruimtelijke effecten (leegstand). De conclusie is dat er behoefte is aan de High Tech Medische Campus.

Het bestemmingsplan is afgestemd met de provincie en de gemeenten in de regio Nood-Oost binnen de werkgroep Werken. Vervolgens heeft er nader overleg plaatsgevonden over de wijze waarop het bestemmingsplan kon worden ingericht om tegemoet te komen aan het uitgangspunt van een vraaggerichte campus ontwikkeling. Op bestuurlijk niveau is ingestemd met deze werkwijze. De uitwerking daarvan is voorgelegd aan betrokken partijen en verwerkt in de bestemmingsregeling voor Gemengd - 1.

  • Woningbouw in het plangebied voorziet in kwantitatieve en kwalitatieve behoefte

Uit de ladderonderbouwing blijkt dat de beoogde toevoeging van zo'n 226 woningen goed aansluit bij de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte in het ruimtelijk verzorgingsgebied (gemeente Heusden) voor de komende tien jaar. De conclusie is dat er zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte is aan de woningen in het plan tot 2028. In het RRO van de regio Noord-Oost Brabant heeft de gemeente Heusden woonafspraken gemaakt samen met andere regiogemeenten (Wonen in regionaal perspectief, november 2018). Daarbij stemt elke gemeente de bouwcapaciteit af op de verwachte behoefte volgens de provinciale prognose. Het onderhavige bestemmingsplan is met de regiogemeenten afgestemd in het regionaal portefeuillehoudersoverleg Wonen van de subregio 'Noordoost-Brabant West'.

  • Bestaand stedelijk gebied

Gezien de geldende bestemming en de feitelijke inrichting van het terrein is geen sprake van een bestaand samenstel van bebouwing en daarmee geen 'bestaand stedelijk gebied', zoals benoemd in het Bro. Derhalve wordt de ontwikkeling in het plangebied aangemerkt als stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Uit de analyse volgt dat er geen reële alternatieven zijn om de behoefte waarin het plan voorziet te faciliteren binnen het bestaand stedelijk gebied. Ook wordt gesteld dat het beoogde plan in haar ruimtelijke samenhang en omvang niet is in te passen in het bestaand stedelijk gebied binnen de gemeente. Tot slot is in de gemeente geen leegstaand vastgoed beschikbaar dat kan worden ingezet voor de woningbouwopgave die voorzien is. Het beoogde programma kan niet binnen bestaand stedelijk gebied worden gerealiseerd.

4.1.1 Conclusie     

Uit de laddertoets volgt dat er kwalitatieve en kwantitatieve behoefte is aan een High Tech Medische Campus en aan woningbouw in het plangebied. Deze behoefte kan niet gerealiseerd worden binnen bestaand stedelijk gebied. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Cultuurhistorie     

4.2.1 Toetsingskader

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

4.2.2 Cultuurhistorische waarden

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (provincie Noord-Brabant) is het gebied rondom het kasteel aangewezen als complex van cultuurhistorisch belang.

verplicht

Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant

Het kasteel is als rijksmonument aangewezen. Daarnaast zijn er in (de nabijheid van) het plangebied waardevolle historische groenstructuren aanwezig. Het landgoed bevat monumentale bomen, een oprijlaan met vier bomenrijen met in het midden beuk/ eik en buiten lindebomen. Tevens is er begroeiing van onder meer zomereik, wilde kamperfoelie, Hollandse linde, spar, klimop en zomerlinde, overwegend daterend uit 1870-1902.

Door middel van een Archeologisch Bureauonderzoek zijn de cultuurhistorische waarden van het gebied onderzocht. In dit onderzoek zijn de (verwachte) archeologische waarden en de historisch-geografische en bouwkundige waarden beschreven. Uit dit onderzoek kwamen de navolgende waarden naar voren.

  1. Het huidige kasteel (ooit poortgebouw van een ouder, in 1795 verdwenen kasteel).
  2. De kasteeltuin binnen de grachten. Hier heeft de verdwenen hoofdburcht gestaan en kunnen nog ondergrondse resten aanwezig zijn.
  3. de lanen door het parkgebied, met monumentale bomen. Dit zijn de noordzuid lopende Kasteellaan, en de laan die vanuit de kasteelpoort naar het westen loopt.

verplicht

In artikel 24 van de Verordening ruimte is aangegeven dat een bestemmingsplan kan voorzien in andere dan op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:

  • de beoogde ruimtelijke ontwikkeling een bijdrage levert aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex;
  • de beoogde ruimtelijke ontwikkeling past binnen het te voeren beleid voor dat gebied.

Ten aanzien van de hierboven genoemde waarden voorziet het onderhavige bestemmingsplan in de volgende maatregelen ten behoeve van het behoud van die waarden en het inpasbaar maken daarvan in de beoogde ontwikkeling:

  1. Het kasteel wordt gerestaureerd en herbestemd, zodat het als spil in het gebied kan fungeren. Daarbij wordt gestreefd naar een functie waarbij het kasteel kan functioneren als een huiskamer van het gebied. De herbestemming laat ook ruimte voor een uitbreiding van de bebouwing voor zover deze vallen binnen het in dit bestemmingsplan opgenomen bouwvlak. Wanneer hierbij bodemingrepen onvermijdelijk zijn, zal er archeologisch onderzoek plaatsvinden.
  2. De Kasteeltuin blijft behouden. Verder is er het voornemen om de historische gelaagdheid van dit deel zichtbaar en/of beleefbaar te maken. De uitvoeringsvorm is op dit moment nog niet bekend en zal te zijner tijd in samenwerking met de nieuwe eigenaar c.q. exploitant worden vastgesteld.
  3. Voor de Kasteellaan is het beleid gericht op behoud en versterking van de laanvorm. In het zuidelijk deelgebied wordt de Kasteellaan zichtbaar gemaakt vanuit de omgeving en wordt de laan zelf vrijgehouden van bebouwing. Ook wordt de laan zoveel mogelijk autovrij gehouden met als doel de belasting van deze historische drager te minimaliseren. Onderdeel van de versterking van de Kasteellaan is verder de beoogde realisatie van een markant eindpunt aan de noordzijde van de Kasteellaan in de vorm van het Research en Development centrum. De vormgeving van dit gebouw zal afgestemd worden op positie en structuur van de Kasteellaan.

De Kasteellaan vormde ook de grens tussen het strakke ontginningsblok Onsenoort of Nieuwkuijk in het oosten en de restontginningen ten westen. Het verschil in 'korrelgrootte' van beide delen is nog steeds herkenbaar en ook inzet in de ontwikkeling. Om die reden zullen de structuren aan de oostzijde van de Kasteellaan kleinschaliger zijn dan aan de westzijde. Daarmee worden ook de bestaande grote ruimten behouden en zal nieuwbouw zich hierbinnen voegen

De kasteellaan vormt in landschappelijk en cultuurhistorisch opzicht de hoofdas van het gebied. De laan loopt tussen de zuidelijke woongebieden, langs het kasteel en mondt uit bij een brug die de laan verbindt met het Medisch Research en Development centrum. Aan de zuidzijde vormt de laan de entree voor het gehele gebied.

verplicht



verplicht

Op deze wijze verbindt de laan de historie van het gebied met de moderne tijd. Met de restauratie van het kasteel wordt het landgoedkarakter van het hart van het gebied benadrukt. Het kasteel kan worden beschouwd als de huiskamer van het gebied. Hoewel de wijze van exploitatie van het kasteel nog open is, voorziet de bestemmingsregeling met name in horeca of een vergelijkbare maatschappelijke functie die het mogelijk maakt dat mensen die in dit gebied werken, wonen en/of recreëren, elkaar ontmoeten.

4.2.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling levert een bijdrage aan het herstel van de bestaande cultuurhistorische waarden en biedt het perspectief voor een duurzaam behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische beleving van het gebied.

4.3 Archeologie     

De Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta. Er is een Archeologische bureauonderzoek uitgevoerd (Arcure 2017, zie Bijlage 8) en voor het gebied tussen het kasteel en de Bosscheweg inventariserend veldonderzoek (RAAP 2018, zie Bijlage 9).

Advies

Geadviseerd wordt om bodemingrepen op en om het kasteel, binnen de omgrachte kasteelplaats, zoveel mogelijk te voorkomen. Indien toch onvermijdbaar, dient hier inventariserend veldonderzoek plaats te vinden. Gezien de aard van de verwachte resten gaat het dan om karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek. Dit is van toepassing op en om de huidige kasteelbebouwing en op de plaats waar tot 1795 de hoofdburcht lag. Voor kleine ingrepen binnen het kasteelterrein, zoals leidingsleuven, zou als beheersmaatregel archeologische begeleiding ingezet kunnen worden. Voor het overige plangebied wordt geadviseerd geen verder archeologisch onderzoek te doen: archeologisch valt niets specifiek te verwachten.

Conclusie

In paragraaf 2.5.3 Versterken van cultuurhistorische waarden is toegelicht op welke wijze met dit plan invulling wordt gegeven aan de archeologische waarden. Ter bescherming daarvan is een archeologische dubbelbestemming opgenomen. In dit bestemmingsplan wordt de mogelijkheid geboden om het bestaande kasteel te herbestemmen. Die regeling biedt niet alleen de mogelijkheid voor restauratie van het kasteel, maar laat ook ruimte voor een uitbreiding van de bebouwing voor zover deze vallen binnen het in dit bestemmingsplan opgenomen bouwvlak. In navolging van het hierboven beschreven advies zal er, in het geval dat bodemingrepen onvermijdbaar zijn, een inventariserend VO plaatsvinden. De conclusie eindigt met het advies om het onderzoeksgebied vrij te geven.

4.4 Flora en fauna     

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied uitvoerig geïnventariseerd. De rapportage van het onderzoek (uitgevoerd door Wageningen Environmental Research in juli 2018) is opgenomen in Bijlage 10.

4.4.1 Conclusies en aanbevelingen     

Verwachte effecten op vogels

Binnen het plangebied komen voornamelijk algemene broedvogelsoorten met daarnaast jaarrond beschermde bossoorten zoals Boomklever, Bosuil, Buizerd, Grote bonte specht, Havik, Holenduif en Zwarte specht. Verwacht wordt dat de activiteiten op het terrein geen significant negatieve effecten zullen hebben op de algemene broedvogels en voor de specifieke bossoorten wordt verwacht dat er een negatief effect zal zijn voor de havik en zwarte specht. Beide soorten zijn erg schuw en verwacht dat deze soorten naarmate de recreatiedruk toeneemt in het bos zullen verdwijnen als broedvogels.

Verwacht wordt dat de aangetroffen vogelsoorten geen hinder ondervinden van verlichting, zolang het bos niet wordt gekapt en paden niet worden verlicht. Op dit moment is nog niet uitgekristalliseerd hoe het verlichtingsplan er uit gaat zien, maar indien mitigerende maatregelen bij verlichting worden genomen voor vleermuizen (zie onder) kan worden gesteld dat de vogelsoorten hierop meeliften. Verwacht wordt dat voor de havik en zwarte specht een ontheffing van de Wet natuurbescherming moet worden aangevraagd.



Verwachte effecten op vleermuizen

De vleermuizen die op landgoed Steenenburg voorkomen, betreffen foeragerende dieren en er zijn verblijfplaatsen vastgesteld. In de directe omgeving zijn lanen en bospercelen met oude bomen, waarin voldoende mogelijkheden zijn om te verblijven. De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in de kap van de bomen met holtes. Er wordt dan ook geen negatief effect verwacht op de verblijfplaats van de vleermuizen in oude bomen met holten.



Indien verlichting noodzakelijk wordt geacht binnen het plangebied kan overwogen kan worden om binnen het bosgebied en langs de lanen rode verlichting aan te brengen, in plaats van de gebruikelijke kleur verlichting. Voorlopige resultaten (Spoelstra et al., 2017) wijzen uit dat rood licht geen effect heeft op zeldzame, langzaam vliegende en lichtschuwe vleermuissoorten, zoals de watervleermuis. Ook heeft rood licht geen effect op de activiteit van de algemene dwergvleermuis, doordat rood licht minder insecten aantrekt. Dit in tegenstelling tot wit en groen licht. Snel vliegende soorten zoals de gewone dwergvleermuis profiteren normaliter van de voedselbron die ontstaat door de aantrekking van insecten rondom lantaarnpalen met wit licht.



Een effect kan worden verwacht bij de patiowoningen die worden gerealiseerd bij de visvijver. Vanuit deze woningen zal in de avonduren veel licht over de waterplas schijnen en de lichtgevoelige watervleermuis zal hier hinder van ondervinden en mogelijk dit foerageergebied verlaten. Deels kan dit effect worden gemitigeerd bij de nieuwe waterpartijen die worden gerealiseerd, mits hier geen of op zijn minst vleermuisvriendelijke verlichting wordt toegepast.



Voor de twee woonhuizen op het landgoed geldt dat deze door de huidige eigenaren geïsoleerd zijn en van binnenuit zijn de daken afgetimmerd. Er zijn tijdens de verschillende inventarisatie rondes geen vleermuizen afkomstig van deze twee woningen gesignaleerd. Aanvankelijk werd vanwege veiligheid niet de hele zolder. 90% van de zolder kon worden nagelopen, maar de laatste 10% werd te gevaarlijk geacht om te controleren. Maar later is ook dit deel onderzocht en bleek dat er geen vleermuizen op de zolder aanwezig waren.

Verwachte effecten op amfibieën

Alle in Nederland voorkomende amfibiesoorten zijn beschermd. Tijdens het onderzoek zijn poelkikker bruine kikker, gewone pad, bastaardkikker, groene kikker complex en kleine watersalamander waargenomen. Van de waargenomen soorten is de poelkikker strikter beschermd.



Gezien de geplande ontwikkelingen worden er geen negatieve effecten verwacht op deze amfibiesoorten. In de planvorming worden extra wateren gerealiseerd, waarvan deze soorten kunnen profiteren.



Verwachte effecten op overige fauna

Tijdens het onderzoek zijn geen zwaar beschermde soorten waargenomen. Op het landgoed zijn geen (sporen van) dassen waargenomen. Wel zijn in het plangebied soorten waargenomen van onderdeel A artikel 3.10 Wet natuurbescherming. Het betreft bosmuis, ree, vos en konijn. De Verordening Natuurbescherming Noord-Brabant artikel 2.2, eerste lid onder a (https://www.brabant.nl/loket/regelingen/cvdr600901_5.aspx) staat echter toe om deze soorten te vangen en om de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de soorten, opzettelijk te beschadigen of te vernielen. Er dient dus geen ontheffing te worden aangevraagd in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van het plangebied, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied. Wel blijft de zorgplicht van toepassing.

Verwachte effecten op flora

Het plangebied kenmerkt zich door een soortenarm bos, schraal grasland en ruderale vegetatie. Daarnaast is een aantal poelen en vennen aanwezig. Tijdens het onderzoek zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen waarvoor bij een ingreep/initiatief een ontheffing op de Wet natuurbescherming nodig zou zijn.

Conclusie

De conclusie van het W.E.R was dat er met de planvorming geen nadelige effecten voor soorten verwacht werden ofwel dat die voldoende zouden worden gemitigeerd.

4.4.2 Vervolgonderzoeken Econsultancy     

Als vervolg op en ter nadere uitwerking van bovengenoemde bevindingen heeft Econsultancy Vervolgonderzoek gedaan naar de mogelijkheden van compensatie voor de ingrepen op de groenstructuur en naar de effecten van de ontwikkeling van Steenenburg op het natuurnetwerk Brabant (Rapportage effectenanalyse Landgoed Steenenburg; nr. 9408.002). In de effectenanalyse zijn de effecten beoordeeld. Deze worden nader behandeld in paragraaf 4.4.3.



Met betrekking tot de kwalificerende fauna zal de boomklever naar alle waarschijnlijkheid gebruik blijven maken van het Natuurnetwerk. Afhankelijk van de effecten van de voorgenomen plannen ten aanzien van geluidsverstoring is het mogelijk dat de zwarte specht het gebied zal verlaten als broedlocatie. De zwarte specht wordt in het algemeen beschouwd als een soort van rustige bossen en als schuw. Het is op basis van de huidige beschikbare informatie niet te zeggen wat de toekomstige geluidsbelasting van het Natuurnetwerk wordt en of de zwarte specht zich zal handhaven als broedvogel in het gebied.

Voor de realisatie van de ontsluitingsweg zal 3.019 m² NNB aangetast worden, dit zal met een factor 1:1,66 gecompenseerd dienen te worden. Dat komt neer op een compensatie van 5.011,54 m² NNB. Het overige bos dat gerooid dient te worden (2.086 m²) behoort niet tot het NNB maar is wel beschermd onder de Wet Natuurbescherming. Dit bos dient met een factor 1:1 gecompenseerd te worden. Indien het NNB deel met een ander natuur-type als 'bos' gecompenseerd wordt dient ook het verloren gaan van dat deel van het bos gecompenseerd te worden. De compensatie van bos mag binnen of buiten het NNB gerealiseerd worden.



De bodemgesteldheid en archeologische waarden op de planlocatie vormen geen belemmeringen voor de voorgenomen plannen. Tevens zullen geen belangrijke waarden worden aangetast door de voorgenomen plannen. Landgoed Steenenburg zal hydrologisch neutraal ontwikkeld worden en ver-krijgt voldoende watercompensatie. De voorgenomen ontwikkelingen zullen geen negatieve invloed hebben op het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.



Door de voorgenomen plannen zullen er veranderingen plaatsvinden ten aanzien van rust en stilte. In sommige delen van het Natuurnetwerk zal de rust en stilte toenemen, in de andere delen zal de rust en stilte afnemen. De zwarte specht broedt in het centrale deel van Landgoed Steenenburg, in de oostelijke bosrand van Kamer 4 (plaats van appartementen complex ten midden van Natuurnetwerk).



Ter plaatste is in de huidige situatie als een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48-52 dB). Ten aanzien van de geluidsbelasting afkomstig van de A59 ter plaatste van de broedlocatie van de zwarte specht zal deze waarschijnlijk afnemen door de bebouwing de gerealiseerd zal worden tussen de A59 en de broedlocatie. Bij de voorgenomen plannen zal ook een ontsluiting voor fietsers en voetgangers worden aangelegd net ten noorden van de broedlocatie en zal een appartementencomplex net ten westen van de broedlocatie worden gerealiseerd. Dit zal voor een toename in geluidsbelasting zorgen.



De zwarte specht wordt in het algemeen beschouwd als een soort van rustige bossen en als schuw. In het gebied is momenteel al redelijk wat recreatiedruk en dus zal er al wel wat gewenning zijn opgetreden. Het is op basis van de huidige beschikbare informatie niet te zeggen wat de toekomstige geluidsbelasting van het Natuurnetwerk wordt en of de zwarte specht zich zal handhaven als broedvogel in het gebied. Aanbevolen wordt om het deel van het Natuurnetwerk dat gelegen is in de zone met de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (geel in figuur 18 en een huidige belasting van 49-52 dB) te compenseren met 1/3 maal het netto oppervlak van het Natuurnetwerk in die zone. Het betreffende oppervlak bedraagt 2.633 m².



De balans tussen donkere en open gedeelten binnen het plangebied en het natuurnetwerk zal behouden blijven en de overgangen zullen versterkt worden. Significante negatieve effecten op de essentiële kenmerken en waarden door verlies van donkerte en/of openheid is op voorhand uit te sluiten. De landschapsstructuur van het gehele gebied (en dus ook het Natuurnetwerk) zal in de breedte verbeteren.



De kwaliteit en dus de belevingswaarde van het landschap en voornamelijk de flora zullen door de voorgenomen plannen versterkt worden. In de huidige situatie is echter ook de rust in het gebied een essentieel onderdeel van de belevingswaarde. De rust zal in grote delen van de planlocatie afnemen, maar er blijft ruimte voor recreatie. In de bospercelen zal de rust zoveel mogelijk worden behouden. In het noordelijke deel zal de belevingswaarde door de aanleg van het bedrijventerrein afnemen. In het midden en zuidelijke deel zal de belevingswaarde toenemen door aanleg en versterking van landschappelijke elementen.

Met het oog op de vereiste compensatie is door een plan opgesteld dat voorziet in een inrichtingsplan voor de benodigde natuurcompensatie zoals die voortvloeit uit de geplande ontwikkelingen (Compensatieplan Landgoed Steenenburg d.d. 06-09-2019, Bijlage 2). Voorafgaand hieraan is een effectenanalyse NNB opgesteld (zie hiervoor Bijlage 11).



Voor de realisatie van de ontsluitingsweg zal 2108 m² NNB aangetast worden, dit zal met een factor 1:1,66 gecompenseerd worden. De oppervlaktes zijn gebaseerd op de tekening: DRN2009002 03-09-2019 Inventarisatie bomen variant 2 (zie Bijlage 12 & Bijlage 13). De factor voor compensatie wordt bepaald aan de hand van de ontwikkeltijd van de aangepaste natuur:

  • Natuur met een ontwikkeltijd van 5 jaar of minder: geen toeslag;
  • Tussen 5 en 25 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 1/3 in oppervlak;
  • Tussen 25 en 100 jaar te ontwikkelen natuur: toeslag van 2/3 in oppervlak;
  • Bij een ontwikkelingsduur van meer dan 100 jaar: de toeslag in oppervlak en de gekapitaliseerde kosten van het ontwikkelingsbeheer is maatwerk;
  • Bij verstoring van natuur: maatwerk.



Dat komt neer op een compensatie van 3499,28 m² waarbij een perceel 'nieuwe natuur' in Natuurnetwerk Brabant ingericht zal worden. Bij de inrichting van het perceel wordt aangesloten op de bestaande natuur in de directe omgeving van het compensatieperceel. De kaders van de wetgeving geven aan dat de compensatie van NNB moet plaatsvinden binnen de begrenzing van NNB op nog in te richten percelen. Er is gekozen voor een kruiden- en faunarijkgrasland/vochtig hooiland en de te kappen bomen binnen het NNB worden niet gecompenseerd op het compensatieperceel. De te kappen bomen (binnen en buiten NNB-begrenzing) worden gecompenseerd in het projectgebied Landgoed Steenenburg.



Het areaal te kappen bomen binnen (2108 m²) en buiten (1233 m²) de begrenzing van NNB is samengenomen en wordt zoals gezegd gecompenseerd in Landgoed Steenenburg. Daarvoor hebben we in overleg met de Natuur- en Milieuvereniging Heusden vier mogelijke locaties aangewezen. In totaal wordt een oppervlakte van 3341 m² aan houtopstanden gekapt die voldoet aan de criteria van de Wnb, namelijk houtopstanden met een oppervlakte groter dan 10 are. Deze houtopstanden worden binnen het plan met de factor 1 gecompenseerd in m².



Solitaire bomen die gekapt worden zullen niet conform de Wnb gecompenseerd worden, maar conform het Groenstructuurplan Heusden. Het gaat om 12 bomen, deze zullen met de factor 1 (aantal) gecompenseerd worden in Landgoed Steenenburg.



Ter compensatie wordt een perceel 'nieuwe natuur' binnen de begrenzing van het NNB ingericht. Het betreft kadastraal perceel nummer 176 gelegen aan de Fortweg in De Hooibroeken tussen Elshout en Oudheusden. In onderstaande figuur is de ligging van het perceel weergegeven. Gemeente Heusden heeft het perceel in eigendom en het wordt momenteel verpacht (kortlopend). Het perceel is ca. 30 meter breed en 310 meter lang. De oppervlakte is ca 9300 m2.



verplicht

Figuur: Ligging compensatieperceel NNB

Het compensatieperceel is gelegen in een open landschap. Het perceel is momenteel in gebruik als maïsakker en vormt een geheel met de maïsakker aan de westzijde. Aan de oostzijde van het perceel is grasland in landbouwkundig gebruik aanwezig. Overige graslanden en bospercelen aan de noordzijde van de Fortweg zijn in beheer van Natuurmonumenten. Het betreffen kruiden- en faunarijke graslanden, waarvan sommige percelen ook extensief beweid worden. De openheid van het landschap wordt bij een aantal percelen onderbroken door een houtwal, knotbomenrij, elzensingel of struweel.

Het totale compensatieperceel is circa 9300 m². De westelijke rand van 310 meter wordt aangeplant met een elzensingel (L01.03). Het gehele perceel wordt ingericht als kruiden- en faunarijk grasland met beheertype N12.02. De ambitie is beheertype N10.02 (vochtig hooiland). Het zal echter een aantal jaren in beslag nemen om de ontwikkeling van kruiden- en faunarijk grasland naar vochtig Hooiland te maken.



In de omgeving van het compensatieperceel liggen al meerdere kruiden- en faunarijke graslanden met de ambitie tot ontwikkeling van vochtige hooilanden, waardoor deze compensatie bijdraagt aan een robuuster natuurnetwerk. Deze elzenhaag is karakteristiek voor de omgeving en heeft veel waarde voor fauna als ecologische verbinding, nestplaats en schuilplaats.



In de omgeving van het compensatieperceel liggen al meerdere kruiden- en faunarijke graslanden met de ambitie tot ontwikkeling van vochtige hooilanden, waardoor deze compensatie bijdraagt aan een robuuster natuurnetwerk. Deze elzenhaag is karakteristiek voor de omgeving en heeft veel waarde voor fauna als ecologische verbinding, nestplaats en schuilplaats.



Voor de ontwikkelingen in Landgoed Steenenburg worden bomen gekapt binnen en buiten het NNB. De te kappen houtopstanden vallen grotendeels binnen de Wet natuurbescherming, 12 solitaire bomen buiten het NNB worden gecompenseerd conform het Groenstructuurplan. In totaal betreft het 3341 m² bos en 12 solitaire bomen die verloren gaan en conform Wet natuurbescherming en Groenstructuurplan worden gecompenseerd. Binnen het projectgebied van Landgoed Steenenburg zijn in overleg met de Natuur- en Milieuvereniging Heusden 4 deelgebieden geselecteerd voor de aanplant van nieuw bos en solitaire bomen



De 4 deelgebieden zijn weergegeven in onderstaande figuur. Deelgebied 1 heeft een oppervlakte van 2160 m² en ligt aan de zuidwestkant van de ontsluitingsweg. Het perceel is momenteel verpacht en in gebruik als maïsakker. Perceel 2 (3800m²) en perceel 3 (2270 m²) grenzen aan de westkant aan de NNB begrenzing. Beide percelen worden verpacht en zijn in landbouwkundig gebruik. Deelgebied 4 is gelegen naast een smalle bosstrook begrenst als NNB aan de westkant en is 3530 m² groot. Ook dit perceel is verpacht en wordt momenteel landbouwkundig gebruikt.

verplicht

Figuur: Deelgebieden compensatie houtopstanden

In onderstaande tabel worden de oppervlaktes van de geselecteerde deelgebieden weergegeven.

verplicht

Deelgebied 1 draagt bij aan de versterking van de houtwal aan zuidelijke zijde. In de tabel is benoemd welke aanplant in deelgebied 1 passend is. Door de versterking van de houtwal wordt een robuustere verbinding gecreëerd van de A59 naar het zuiden voor allerlei soorten fauna.

Bosaanplant deelgebied 1 (toekomstige functie: vitaal, multifunctioneel bos)

verplicht

Het westelijke perceel (deelgebied 2) zal op de lange termijn de bosrand vormen. Hier kan een struweelzoom een ecologisch waardevolle overgang vormen. De aanplant van dit perceel is gericht op houtwallen en singels.

Bosaanplant deelgebied 2 (zoom, mantel en struweelzone)

verplicht

Deelgebied 3 ligt tegen de begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant. De aanplant is geselecteerd op (boom)soorten die passen in het aangrenzende bostype. Bij de inrichting moet rekening gehouden worden met de B-watergang op het perceel. Deze watergang moet onderhouden kunnen worden.

Bosaanplant deelgebied 3 (toekomstige functie: bos)

verplicht

De inrichting van deelgebied 2 en 3 zal ook bijdragen aan de belangrijke functie als ecologische verbindingszone (corridor) van noord naar zuid en andersom. Dit deelgebied zorgt voor een verbreding van de bosstructuren en daarmee een robuuste corridor.



De aanplant in dit deelgebied vormt de natuurlijke begrenzing van de toekomstige ontwikkelingen. Naast een belevingswaarde vormt het ook een ecologische corridor van noord naar zuid, aansluitend op een smalle strook bestaand NNB. Hier wordt aanbevolen om een vitaal multifunctioneel bos te ontwikkelen. In onderstaande tabel zijn de boom- en struiksoorten genoemd die goed passen op deze locatie.

Bosaanplant deelgebied 4 (toekomstige functie: vitaal multifunctioneel bos)

verplicht

In totaal beslaan de vier deellocaties 11.760 m², de compensatieplicht vanuit de Wet natuurbescherming is 3.341 m².



Twaalf solitaire bomen vallen buiten de bescherming van de Wet natuurbescherming. Deze bomen zullen conform het Groenstructuurplan 1 op 1 gecompenseerd worden in het projectgebied. Deze bomen worden geplant in de deelgebieden 1 t/m 4 (zie figuur 7). Soorten keuze is afhankelijk van de gekozen inrichting van de deelgebieden. Deze bomen worden geplant met een grotere stamomtrek dan de overige aanplant. Door 12 bomen te planten met stamomtrek 14/16 cm in de deelgebieden wordt gezorgd voor meer diversiteit in de opstanden. Deze grotere bomen vormen stapstenen voor vlinders, vogels en richtpunten voor vleermuizen.

4.4.3 Vervolgonderzoeken effectenanalyse soortenbescherming     

Daarnaast zijn er met name met het oog op soortenbescherming door Econsultancy een drietal rapportages opgesteld (rapport 9408.001, 9408.002 en 9408.004, resp. d.d. 2 juli 2019, 12 september 2019 en 18 september 2019) waarbij het plangebied in drie deelgebieden is opgedeeld die elk afzonderlijk zijn onderzocht. De rapportage zijn opgenomen in Bijlage 14, Bijlage 15 en Bijlage 16.

Onderstaande afbeelding geeft deze deelgebieden weer:



verplicht

Deelgebied A

Deelgebied A betreft de locatie van het toekomstige R&D centrum, deelgebied C de locatie van de bebouwing aan de Vimmerik en deelgebied B is het resterende plangebied.



Deellocatie A biedt beschermde functies voor de poelkikker. Tevens kunnen de voorgenomen werk-zaamheden verstoring veroorzaken van de buizerd, welke op 64 meter van de rand van deellocatie A broedt. Deellocatie A is daarnaast in gebruik als foerageergebied door vleermuizen. De houtwal aan de rand van deellocatie A fungeert mogelijk als vliegroute van vleermuizen. Er dienen maatregelen te worden getroffen om het doden, verwonden en verstoren van de poelkikker zoveel mogelijk te voor-komen. Echter is verstoring van de poelkikker en incidenteel ook het doden of verwonden niet geheel te voorkomen. Derhalve is een ontheffingsaanvraag voor de Wet natuurbescherming noodzakelijk bij de voorgenomen werkzaamheden. Tevens dienen er maatregelen te worden genomen om verstoring van de broedlocatie van de buizerd en de mogelijke vliegroute van vleermuizen te voorkomen. Hoe-wel het foerageergebied van vleermuizen niet essentieel is, wordt toch aangeraden om met een ver-lichtingsplan te werken. Al deze maatregelen dienen te worden opgenomen in een ecologisch werk-protocol. Tevens worden deze maatregelen opgenomen in het ecologisch activiteitenplan, dat ten behoeve van de ontheffingsaanvraag voor de poelkikker ter goedkeuring wordt gelegd aan de provin-cie. Indien aan de eisen van het ecologisch werkprotocol kan worden voldaan is een ontheffingsaan-vraag voor de buizerd en vleermuizen niet aan de orde. Mogelijk dat in een later stadium wel onthef-fing aangevraagd dient te worden voor het verloren gaan van de vliegroute voor vleermuizen.



Het is uitgesloten dat deellocatie A onderdeel uit maakt van het leefgebied van de steenmarter, bunzing, hermelijn, wezel, levendbarende hagedis, gevlekte witsnuitlibel of andere beschermde soorten zoals de eekhoorn. Tijdens het nader onderzoek zijn geen voortplantings- of rustplaatsen van deze soorten aangetroffen.



Voor deellocatie A is het gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling de verwachting dat met toepassing van benodigde mitigerende maatregelen en ontheffingsaanvragen het plan uitvoerbaar is.

Deellocatie B

Deellocatie B biedt beschermde functies voor de buizerd, poelkikker, diverse vleermuissoorten en de eekhoorn. In het noordelijke deel van deellocatie B is een nest aanwezig van de buizerd. Deze kan mogelijk verstoord worden door activiteiten op deellocatie A. Deze zal, gezien de afstand, geen verstoring ondervinden van de voorgenomen activiteiten op deellocatie B. Er dienen maatregelen te worden getroffen om het doden, verwonden en verstoren van de poelkikker zoveel mogelijk te voorkomen. Echter is verstoring van de poelkikker en incidenteel ook het doden of verwonden niet geheel te voorkomen. Derhalve is een ontheffingsaanvraag voor de Wet natuurbescherming noodzakelijk bij de voorgenomen werkzaamheden. Deellocatie B is in gebruik als foerageergebied door vleermuizen. De te kappen bomen bevatten geen holtes welke geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen of nesten van eekhoorns. Wel kunnen algemene broedvogels gebruik maken van het groen waardoor rekening gehouden dient te worden met het broedseizoen.



Er dienen maatregelen te worden genomen om verstoring van de broedlocatie van de buizerd te voorkomen. Hoewel het foerageergebied van vleermuizen niet essentieel is, wordt toch aangeraden om met een verlichtingsplan te werken. Al deze maatregelen dienen te worden opgenomen in een ecologisch werkprotocol. Tevens worden deze maatregelen opgenomen in het ecologisch activiteitenplan, dat ten behoeve van de ontheffingsaanvraag voor de poelkikker ter goedkeuring wordt gelegd aan de provincie. Indien aan de eisen van het ecologisch werkprotocol kan worden voldaan is een ontheffingsaanvraag voor de buizerd niet aan de orde.



Het is uitgesloten dat deellocatie B onderdeel uit maakt van het leefgebied van de steenmarter, bunzing, hermelijn, wezel, levendbarende hagedis of gevlekte witsnuitlibel. Tijdens het nader onderzoek zijn geen voortplantings- of rustplaatsen van deze soorten aangetroffen.



Voor deellocatie B is het gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling de verwachting dat met toepassing van benodigde mitigerende maatregelen en ontheffingsaanvragen het plan uitvoerbaar is.

Deellocatie C

Deellocatie C biedt geen beschermde functies voor streng beschermde flora en fauna. Wel wordt deellocatie C gebruikt als foerageergebied door vleermuizen. Dit foerageergebied is echter niet essentieel. Er dient met de voorgenomen ontwikkeling wel rekening gehouden te worden met het broedseizoen van algemene soorten vogels.



Het is uitgesloten dat deellocatie C onderdeel uit maakt van het leefgebied van de bunzing, hermelijn, of. Tijdens het nader onderzoek zijn geen voortplantings- of rustplaatsen van deze soorten aangetroffen. Daarnaast zijn in de bebouwing geen verblijfplaatsen van vleermuizen, huismus of gierzwaluw aangetroffen.



Voor deellocatie C geldt dat gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat het plan onder deze condities uitvoerbaar is.

4.4.4 Mitigatieplan     

Teneinde de negatieve effecten die voort kunnen vloeien op de ontwikkeling van dit plan zoveel mogelijk te voorkomen, dan wel te beperken is een mitigatieplan opgesteld (Econsultancy Rapport 9408.005). Het rapport is als Bijlage 17 toegevoegd. In dit rapport wordt aangegeven welke maatregelen getroffen dienen te worden met het oog op de volgende aspecten:

a. functioneel leefgebied garanderen;

b. verstoring door licht voorkomen;

c. zorgvuldig handelen en zorgplicht;

d. monitoring.

Met de in het rapport aangegeven maatregelen die betrekking hebben op de fasering van werkzaamheden, het beschikbaar houden van alternatieve habitats voor de beschermde soorten, het toepassen van faunavriendelijke verlichting en de monitoring van alle maatregelen door een daartoe bevoegde ecoloog is het mogelijk om de effecten van de aanleg en gebruiksfase voldoende te mitigeren.

4.5 M.e.r.-plicht     

De voorgenomen activiteit, een stedelijk ontwikkelingsproject, is opgenomen in onderdeel D van het besluit m.e.r. onder categorie D 11.2 "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De drempelwaarden van het aantal woningen en de oppervlakte van de activiteit worden niet overschreden. De oppervlakte van het voornemen is kleiner dan 100 hectare, namelijk omstreeks 34 hectare. Tevens is het bedrijfsvloeroppervlakte kleiner dan 200.000 m2 (45.000 m2) en het aantal woningen minder dan 2000 (221).

Dit betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-plichtig plan, maar dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor het bestemmingsplan moet worden uitgevoerd. Het ontwerp van deze m.e.r.-beoordeling zal tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan in procedure worden gebracht. De vormvrije m.e.r. beoordeling is als Bijlage 18 bijgevoegd.

Uit bovenstaande beoordeling komt naar voren dat de met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Op 22 oktober 2019 heeft het college van Heusden op basis van deze vormvrije m.e.r. beoordeling besloten dan een m.e.r. in dit geval niet noodzakelijk is.

4.6 Verkeer en parkeren     

4.6.1 Verkeer     

Ten aanzien van de verkeersafwikkeling van Steenenburg en de consequenties voor het wegenpatroon in de omgeving, is door Goudappel Coffeng onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 19. De conclusie uit dit onderzoek is dat de ontwikkeling niet leidt tot knelpunten op wegvakken.

  • Als gevolg van de ontwikkeling van de GOL-infrastructuur is een aanpassing aan het kruispunt nodig. Een knierotonde kan het verkeer na realisatie goed afwikkelen. De planontwikkeling zorgt niet voor een significante verslechtering van de afwikkeling van het verkeer op de rotonde Spoorlaan-Doorloop.
  • In de plansituatie is op de rotonde Christiaan Huygensweg-Doorloop sprake van een goede doorstroming;
  • Voor de noordelijke ontsluiting van Steenenburg wordt geadviseerd om een enkelstrooksrotonde te realiseren met reservering van de fysieke ruimte voor een eventuele uitbreiding naar een meerstrooksrotonde.

Verkeersveiligheid

Gelet op de huidige en toekomstige inrichting van de wegen, de geldende maximale snelheden en de toename van de verkeersbelasting als gevolg van de ontwikkeling, is het aspect verkeersveiligheid meegenomen in de uitgevoerde onderzoeken. Daarbij is als uitgangspunt genomen dat nagenoeg alle wegen in het plangebied zullen worden opgenomen in een 30 km-zone.

Conclusie

De ontwikkeling van het planvoornemen leidt niet tot verkeerskundige knelpunten.

4.6.2 Parkeren     

Op 17 mei 2016 is de nota Parkeernormen Heusden 2016 van de gemeente Heusden vastgesteld. Op basis van de Nota Parkeernormen Heusden 2016 zijn voor Steenenburg per kamer de parkeernormen bepaald. Bij de woningen is het vrij concreet wat de normen zijn. Bij de bedrijven en het kasteel is het afhankelijk van wat voor bedrijvigheid/activiteit er plaats gaat vinden. Omdat het een gebied is met een diversiteit aan ontwikkelingen waarbij de parkeerdruk op het tijdstip van de dag per functie anders kan zijn wordt hele gebied een parkeerbalans op gesteld. Hierin kunnen aspecten als dubbelparkeren en deelauto's worden meegenomen. Om te borgen dat wordt voorzien in een parkeerbehoefte overeenkomstig de nota Parkeernormen Heusden 2016 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 18.3.

Gelet op de mogelijke ruimtelijke en functionele inrichting is er binnen het plangebied voldoende ruimte beschikbaar om in de parkeerbehoefte te voorzien. Voor het medisch research en development centrum, het appartementencomplex en gedeeltelijk ook de patiowoningen wordt uitgegaan van (half-)verdiept parkeren. Uit de Nota Parkeernormen 2016 volgt dat er geen verplichting voor (half-)verdiept parkeren is. Vanuit stedenbouwkundig/landschappelijk oogpunt wordt parkeren uit het zicht nagestreefd. De verplichting tot (half-)verdiept parkeren is eveneens opgenomen in 18.3.

4.7 Kabels en leidingen     

In het oosten van het onderzochte gebied ligt een rioolpersleiding. Deze leiding is beschermd met een aanlegvergunningsstelsel. Naast de bovengenoemde rioolpersleiding van Waterschap Aa en Maas loopt er een gasleiding van N.V. Nederlandse Gasunie langs de Spoorlaan en op de oostelijke plangrens van het Groenewoud. Bij toekomstige bebouwing dient rekening te worden gehouden met het feit dat 5 meter aan weerszijden van deze gasleiding vrijgehouden dient te worden.

Aan de westzijde van het plangebied ligt ook een waterleiding van Brabant water. Bij toekomstige bebouwing dient rekening te worden gehouden met de beschermingszone van deze leiding. Deze leiding en de belemmeringenzone zijn opgenomen op de verbeelding.

Hoofdstuk 5 Omgevingsfactoren - milieu     

5.1 Bodem     

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

Onderzoeken 1994-2003

In de periode van 1994 tot 2003 zijn op verschillende locaties in het onderzochte gebied verkennende bodem- en grondwateronderzoeken verricht. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd door Milon milieu-onderzoek B.V. (hierna: Milon). Uit de onderzoeken blijkt dat in het grootste gedeelte van het onderzochte gebied in de boven- en ondergrond geen verontreinigingen aanwezig zijn. Uit de onderzoeken komt naar voren dat het aspect bodem, op voorhand geen belemmering vormt voor de initiatieven binnen Steenenburg.

Verkennend bodem- en asbestonderzoek 2018

Door Tritium is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (januari 2018). Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) om te bepalen of er op de locatie sprake is van een bodemverontreiniging. Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740 (april 2016) en de NEN 5707/5897 (augustus 2016). Voor de beschrijving van de onderzoeksresultaten worden verwezen naar Bijlage 20.

Conclusie 

De bodemgesteldheid vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling. Wel dient ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning een bodemonderzoek (NEN 5740) uitgevoerd te worden.

5.2 Akoestiek     

Steenenburg bevindt zich binnen de geluidszones van de Rijksweg A59, de provinciale weg N267, de Spoorlaan, de Bosscheweg/Nieuwkuijksestraat en de Kasteeldreef/Thomas Edisonweg. Voor deze wegen heeft toetsing aan de Wet geluidhinder plaatsgevonden.

Ten aanzien van het wegverkeerslawaai van Steenenburg is door Goudappel Coffeng onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 21 (onderzoek juni 2017). De conclusie uit dit onderzoek is dat bij de nadere uitwerking aandacht dient te worden besteed aan de locatie van de geluidsgevoelige bestemmingen om mogelijk ingrijpende geluidsreducerende maatregelen te voorkomen.

In 2019 is aanvullend akoestisch onderzoek gedaan door Goudappel Coffeng. Dit onderzoek is als Bijlage 22 bijgevoegd. De geluidsbelastingen zijn inzichtelijk gemaakt door middel van geluidscontouren en maatgevende geluidsbelastingen op de randen van de bouwvlakken. Daarbij is in beginsel uitgegaan van de situatie in het vrije veld, zonder geluidsreducerende maatregelen. Uit het verrichte akoestische onderzoek volgt dat door het wegverkeer van de Rijksweg A59, de provinciale weg N267, de Kasteeldreef/Thomas Edisonweg en de Bosscheweg/Nieuwkuijksestraat de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (Wgh) op de te realiseren woningen wordt overschreden met respectievelijk maximaal 9 dB, 3 dB, 7 dB en 6 dB. Het wegverkeer van de Spoorlaan leidt niet tot overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de te realiseren woningen. Dit wordt onderstaand toegelicht. De afbeeldingen met daarop de geluidscontouren van de verschillende wegen zijn opgenomen in Bijlage 22.

In onderstaande tabel zijn de geluidsbelastingen, die zijn berekend op de randen van de bestemmingsvlakken, opgenomen. Waar wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB is het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Daar waar sprake is van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde of de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsreducerende maatregelen danwel hogere grenswaarden noodzakelijk.

verplicht

Overzicht van de maatgevende geluidsbelastingen per bouwvlak, inclusief correctie, zonder maatregelen

Hogere waarden

De uiterste grenswaarde wordt in het noordelijk deel van het bestemmingsvlak 'Woongebied-2' als gevolg van het wegverkeer van de rijksweg A59 overschreden met maximaal 4 dB. Het verlenen van ontheffing is slechts tot de uiterste grenswaarde mogelijk. Deze woningen moeten daarom worden uitgevoerd met zogenaamde dove gevels, danwel door middel van nader onderzoek moet zijn aangetoond dat zij alsnog aan de uiterste grenswaarde voldoen. In het bestemmingsplan is hiertoe een regeling opgenomen.

Voor de berekende overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde tot aan de uiterste grenswaarde / ontheffingswaarde, is getoetst aan het hogere waardenbeleid van de gemeente Heusden.



Het treffen van bron- of overdrachtsmaatregelen

De functie van de betreffende wegen (gebiedsontsluiting) vergt, dat een goede doorstroming daar gewaarborgd moet blijven. Het verlagen van de verkeersintensiteit of maximum snelheid kan alleen als de functie van de wegen verandert en er elders alternatieven zijn. Hiervan is geen sprake. Een andere wegdekverharding is geen optie vanwege overwegende bezwaren van onderhoudstechnische en financiële aard. Het treffen van bronmaatregelen wordt dus niet reëel geacht. Een mogelijke overdrachtsmaatregel is het plaatsen van geluidsschermen. Deze mogelijkheid stuit echter op bezwaren van stedenbouwkundige en financiële aard.



Geluidsluwe gevel en buitenruimte

Bij de geluidsgevoelige gebouwen zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om te beschikken over een geluidsluwe gevel en een geluidsluwe buitenruimte. Bij de uitgifte en invulling van de kavels worden hieromtrent voorwaarden gesteld.

Nu aan het hogere waardenbeleid wordt voldaan, is het voorstel om dit geval een hogere waardeprocedure te doorlopen voor de toetspunten (rand bouwvlakken bestemming Woongebied-1 t/m 4) die worden overschreden. Vanwege een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde wordt de hogere grenswaarde procedure doorlopen voor:

  • de woningen in Woongebied - 1, Woongebied - 2, Woongebied - 3 en Woongebied - 4 wegens de geluidsbelasting van de rijksweg A59.
  • de woningen in Woongebied - 1 wegens de geluidsbelasting van de N267.
  • de woningen in Woongebied - 4 wegens de geluidsbelasting van de Kasteeldreef.
  • de woningen in Woongebied - 3 en Woongebied - 4 wegens de geluidsbelasting van de Bosscheweg - Nieuwkuijksestraat.

De volgende hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld door het college:

Toetspunt/bouwvlak Geluidsbron Waarde Lden (dB)
Woongebied-1 Rijksweg A59 53
Woongebied-1 N267 51
Woongebied-2 Rijksweg A59 53
Woongebied-3 Rijksweg A59 51
Woongebied-3 Bosscheweg/Nieuwkuijksestraat 54
Woongebied-4 Rijksweg A59 50
Woongebied-4 Kasteeldreef 55
Woongebied-4 Bosscheweg/Nieuwkuijksestraat 54

5.3 Externe veiligheid     

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het beleid voor transportmodaliteiten staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) sluit aan bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Onderstaande beoordeling is gebaseerd op een advies van de veiligheidsregio (bijlage 23) en een nader onderzoek dat is uitgevoerd door Anteagroup (bijlage 24)



Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten aanwezig zijn of geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.



Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.



Verantwoordingsplicht

In het Bevi, het Bevb en het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.

5.3.1 Beoordeling     

Binnen het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen voorzien. In de directe omgeving van het plangebied zijn risicovolle inrichtingen aanwezig, deze zijn hieronder weergegeven

verplicht

Overzicht risicovolle inrichtingen (bron risicokaart)

In de volgende figuur zijn de invloedsgebieden van de relevante risicovolle inrichtingen weergegeven:

  1. J.C. van loon Gasservice B.V.
  2. Alliance B.V.
  3. Koninklijke Sanders B.V.

verplicht

Overzicht invloedsgebieden over het plangebied (bron: EV-signaleringskaart)

verplicht

Overlap invloedsgebieden op plangebied (bron: EV signaleringskaart en ontwerp bestemmingsplan)



Ten tijde van het Land van Ooit kende het plangebied, sterk seizoensgebonden, een grote personendichtheid. In de huidige situatie is er op het merendeel van de gebieden die in het plan Steenenburg de bestemming wonen of gemengd krijgen geen bevolking aanwezig.



Voor de geprojecteerde ontwikkeling zijn worst-case aannames gedaan voor de personendichtheid op basis van kengetallen uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico in combinatie met de randvoorwaarden uit het bestemmingsplan (maximum bouwhoogte en bebouwings-percentage).

verplicht

Uitgangspunten bevolkingsinventarisatie (plangebied ontwerpbestemmingsplan)



De verwachte personendichtheid binnen de verschillende bestemmingen in het plangebied zijn weergegeven in de tabel hieronder. Voor de woongebieden is in de planregels een maximum aantal woningen opgegeven. De personendichtheid is bepaald door dit aantal woningen te vermenigvuldigen met een woningbezetting van 2.4 personen. De aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn samen met het advies van de Veiligheidsregio beschreven bij de groepsrisicoverantwoording.

verplicht

Bevolkingsdichtheden in het geprojecteerde plangebied

5.3.1.1 Alliance B.V.     

Alliance B.V. is een leverancier van onder andere gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen, zaaizaden, landbouwbenodigdheden en fruitteeltproducten. De plaatsgebonden risicocontour van de inrichting is gelegen binnen de eigen inrichtingsgrens en op circa 600 meter van het plangebied. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden van het Bevi.

Het groepsrisico ligt in de huidige situatie ruim onder de oriëntatiewaarde. Door de geprojecteerde ontwikkeling neemt de bevolkingsdichtheid toe en zal, gezien de afstand tussen de inrichting en het plangebied (minimaal ca. 600 m), het groepsrisico zeer beperkt toenemen maar ruim onder de oriëntatiewaarde blijven.



verplicht

Groepsrisico huidige situatie Alliance B.V.

5.3.1.2 J.C. van Loon Gasservice     

J.C. van Loon Gasservice is een groothandel in vloeibare en gasvormige gassen in flessen en pakketten. Het plaatsgebonden risico van de inrichting ligt ruim buiten het plangebied, en er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden van het Bevi. Het groepsrisico in de huidige situatie ligt ruim onder de oriëntatiewaarde.



Het invloedsgebied ligt voor een beperkt deel over de bestemming gemengd-1 in het noordoostelijk deel van het plangebied. Met het bestemmingsplan neemt de bevolking binnen het invloedsgebied van de inrichting toe. De verwachte dichtheid binnen de noordoostelijke deel van het plangebied met bestemming gemengd-1 bedraagt maximaal 1000 personen per hectare. Met deze verwachte bevolkingsdichtheid zal het groepsrisico slechts beperkt toenemen.

verplicht Overlap invloedsgebied Van Loon gasservice en ontwerpbestemmingsplan

verplicht

Rechts groepsrisico J.C. van Loon gasservice B.V. huidige situatie, links nieuwe situatie.

Het groepsrisico is in de huidige en in de toekomstige situatie dusdanig dat, mede gezien de afstand tot het plangebied, maatregelen binnen de inrichting ter beperking van het groepsrisico niet noodzakelijk worden geacht. Onderstaande grafiek laat het verschil zien in de QRA 2015 en de toekomstige situatie inclusief de plandelen P5 en P6.

verplicht

Het groepsrisico neemt dus beperkt toe ten gevolgde van de voorgenomen ontwikkeling en ligt onder de oriëntatiewaarde.

5.3.1.3 Koninklijke Sanders B.V.     

Koninklijke Sanders B.V. is een bedrijf dat cosmetische producten produceert voor gezichtsverzorging, haarstyling, baby verzorging, lichaamsverzorging etc. Er worden onder andere bad- en doucheschuim, deodorant en dergelijk vervaardigd. Het bedrijf ligt op circa 1000 meter van het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour overschrijdt net de inrichtingsgrens en er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarden van het Bevi. Het invloedsgebied van de inrichting overlapt voor een heel klein deel over het zuidwestelijke deel van het plangebied, dit is weergegeven de figuur hieronder.

verplicht

Overlap in invloedsgebied Koninklijke Sander B.V. en ontwerpbestemmingsplan

De overlap van het invloedsgebied van Koninklijke Sanders B.V. is dermate klein dat er geen verschil in de hoogte van het groepsrisico zal zijn. Om die reden worden maatregelen binnen de inrichting ter beperking van het groepsrisico niet noodzakelijk geacht.

5.3.1.4 Rijksweg A59     

De Rijksweg A59 bevindt zich direct ten noorden van het plangebied. Over deze weg vindt, conform de Regeling basisnet, transport van gevaarlijke stoffen plaats.

Plaatsgebonden risico

Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over Rijkswegen is vastgelegd in de Regeling basisnet. Hierin staat vermeld dat voor de A59 ter hoogte van het plangebied sprake is van een maximale PR 10-6-contour van 0 meter. Met andere woorden: er is geen sprake van een plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar, daarmee wordt conform het Bevt voldaan aan de norm- en grenswaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het plangebied is binnen de 200 meter-zone van de A59 gelegen. Het groepsrisico dient derhalve conform het Bevt inzichtelijk te worden gemaakt. In de Regeling basisnet is de transportintensiteit voor deze weg aangegeven die dient te worden gehanteerd bij groepsrisicoberekeningen (het aantal transporten GF3 per jaar). Voor het berekenen van het groepsrisico van de A59 ter hoogte van het plangebied (Wegvak B18; Heusden - Knp. Empel) moet worden uitgegaan van het vervoer van 3.000 wagens GF3 (brandbaar gas) per jaar. In onderstaande figuur is het berekende groepsrisico van de A59 ter hoogte van het plangebied weergegeven.

verplicht

verplicht

Groepsrisico van de Rijksweg A59

Uit bovenstaande figuur blijkt dat het groepsrisico van het onderzochte traject van Rijksweg A59 zich onder de oriëntatiewaarde bevindt. De normwaarde van het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie toe tot 0,00475. Verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 7 en 8 van het Bevt verplicht.

De A59 heeft ter hoogte van het plangebied geen plasbrandaandachtsgebied. Er gelden daarom geen aanvullende bouwvoorschriften vanuit het Bouwbesluit.

5.3.1.5 Hogedruk aardgastransportleiding     

Ter hoogte van de noordelijke grens van het bestemmingsplan bevindt zich een hogedruk aard-gastransportleiding van Gasunie. De personendichtheid binnen het invloedsgebied is bepalend voor de hoogte van het groepsrisico.

verplicht

Leidinggegevens

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze hogedruk aardgastransportleiding. Om het risiconiveau van deze hogedruk aardgastransportleiding te bepalen zijn risicoberekeningen uitgevoerd.

Plaatsgebonden risico

Uit de risicoberekeningen blijkt dat de hogedruk aardgastransportleidingen geen PR 10-6-contour hebben. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico.

Belemmeringenstrook

Voor de hogedruk aardgastransportleidingen geldt een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze strook is geen bebouwing toegestaan.

Groepsrisico

Het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleiding is weergegeven in onderstaande figuren

verplicht

Groepsrisico hogedruk aardgasleiding in de huidige situatie

verplicht

Groepsrisico hogedruk aardgasleiding in de toekomstige situatie

Uit beide figuren blijkt dat het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleiding zowel in de huidige als in de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Het groepsrisico bedraagt in de huidige situatie 0,0024 keer de oriëntatiewaarde en in de toekomstige situatie 0,07 keer de oriëntatiewaarde.

Omdat het groepsrisico van de leiding lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, is een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico conform artikel 12 van het Bevb in het kader van de ruimtelijke procedure verplicht. Deze is hieronder bij de verantwoording uitgewerkt.

5.3.2 Verantwoording groepsrisico     

Verantwoording van het groepsrisico is verplicht ten aanzien van de Rijksweg A59, een hogedruk aardgastransportleiding, J.C. Van Loon Gasservice B.V., Alliance B.V. en Koninklijke Sanders B.V.

Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. Bij deze verantwoording is de volgende indeling gehanteerd:

  • Algemene beschouwing veiligheidssituatie;
  • Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen;
  • Zelfredzaamheid;
  • Bestrijdbaarheid.

Algemene beschouwing veiligheidssituatie

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van verschillende risicobronnen. Bij de weg, de hogedruk aardgastransportleidingen risicovolle inrichtingen kunnen verschillende scenario's optreden. In deze paragraaf worden deze scenario's verduidelijkt.

Ongevalscenario's

BLEVE: Boiling liquid expanding vapour explosion (kokende vloeistof-gasexpansie-explosie)

Een BLEVE1 kan zowel plaatsvinden bij een tankwagen (aanstraling door een brand) als bij een opslagtank (door intrinsiek falen). Dit scenario kan derhalve optreden op de A59 of bij J.C. Van Loon Gasservice B.V. (opslagtank propaan). Een koude BLEVE ontstaat wanneer er een lek in de tank zit waardoor gas kan ontsnappen. Door een plotselinge drukverandering in de tank stijgt de temperatuur van het gas, waardoor de tank kan ontploffen. Een warme BLEVE ontstaat door een (plas)brand in de nabijheid van een tankwagen beladen met brandbaar of toxisch gas of een opslagtank. Door de hitte van de brand loopt de druk in een tank hoog op, terwijl de sterkte van de metalen wand afneemt. Hierdoor kan de wand het begeven en de tank ontploffen.

Door de maatregelen uit de 'Safety Deal hittewerende bekleding op LPG-autogastankwagens' zijn tankwagen voorzien van een hittewerende bekleding die de kans op een warme-BLEVE gedurende ten minste 75 minuten voorkomt. De brandweer is daardoor in staat de tank van de tankauto tijdig te koelen.

Fakkelbrand

Bij de hogedruk aardgastransportleidingen kan een fakkelbrand ontstaan. Een fakkelbrand ontstaat wanneer door een externe beschadiging (bijvoorbeeld door graafwerkzaamheden) gas vrijkomt dat vervolgens ontsteekt. Wat volgt is een fakkelbrand die extreme hittestraling kan veroorzaken. Het invloedsgebied van de gasleiding wordt bepaald door de druk en diameter van de leiding (de leiding ter hoogte van het plangebied heeft een invloedsgebied van 95 meter).

Toxisch scenario

Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval een lekkage ontstaat en zich een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, ver-plaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Dit scenario kan optreden op de A59, Alliance B.V. en Koninklijke Sanders B.V.

Plasbrandscenario

Het effect dat optreedt bij een ongeval met enkel brandbare vloeistoffen is vooral warmtestraling door een (plas)brand. Het invloedsgebied is circa 45 meter, uitgaande van een calamiteit waarbij de gehele wagen- of tankinhoud vrijkomt. De omvang van het effect wordt beïnvloed door de oppervlakte van de plasbrand. Aangezien de geprojecteerde bebouwing op meer dan 45 meter van de A59 is gelegen, is het plasbrandscenario niet verder uitgewerkt in het kader van de groepsrisicoverantwoording.

Hoogte groepsrisico

Het groepsrisico van de onderscheiden risicobronnen in de nabijheid van het plangebied (A59, hogedruk aardgastransportleiding en risicovolle inrichtingen) liggen zowel in de huidige als de toekomstige situatie onder de oriëntatiewaarde. De hoogte van het groepsrisico van de A59 en de hogedruk aardgastransportleiding neemt in de toekomstige situatie beperkt toe ten opzichte van de huidige situatie.

Cumulatie en domino-effecten

Bij het uitvoeren van een groepsrisicoverantwoording zijn (naast de hoogte van de afzonderlijke groepsrisico's) ook de cumulatie en eventuele domino-effecten relevant. Cumulatie is het optellen van afzonderlijk berekende groepsrisico's, van een domino-effect is sprake wanneer het falen van de ene risicobron leidt tot het falen van de ander. Beide aspecten zijn niet te kwantificeren en niet voorzien van een landelijk toetsingskader. Eventuele aanwezigheid van cumulatie- of domino-effecten wordt daarom alleen kwalitatief meegenomen in de "totaalafweging" of desbetreffende ontwikkeling al dan niet verantwoord wordt geacht.

De cumulatie van groepsrisico's van verschillende risicobronnen is niet te berekenen. Reden hiervoor is dat de berekeningsmethodieken voor het bepalen van het groepsrisico afhankelijk zijn van de aard van de risicobron en dus per bron verschillen. Dit maakt optellen van verschillende groepsrisico's onmogelijk. Het beschouwen van cumulatie is dus per definitie kwalitatief. De basis voor het beschouwen van cumulatie is gelegd in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (VROM, 2007). Hierin is gesteld dat beschouwen van cumulatie een vast onderdeel is van groepsrisicoverantwoording.

Gezien de hoogte van de afzonderlijke groepsrisico's van de risicobronnen (lager dan de oriëntatiewaarde) zal het cumulatieve effect beperkt zijn. Dit gegeven is meegenomen in de totaalafweging van de groepsrisicoverantwoording.

Ruimtelijke veiligheidsmaatregelen

Het onderhavige plan richt zich op het mogelijk maken van een Hightech campus met (combinaties van) zorg-, werken, wonen en recreëren. Als het gaat om de situering van de geprojecteerde bebouwing in het plangebied wordt rekening gehouden met het ontwerpprincipe van de Veiligheidsregio Brabant-Noord (afstand vergroot de veiligheid), zo zijn de geprojecteerde woongebieden op grotere afstand van de risicobronnen voorzien. Ook de afstand tussen de risicobronnen en het medisch research en development centrum wordt geoptimaliseerd door deze aan de zuidzijde van de campus te projecteren. Ook is er in het bestemmingsplan in het plandeel dat het dichtst gelegen is op de inrichting van Van Loon Gasservice B.V. een zone opgenomen waarin zeer kwetsbare gebouwen worden uitgesloten.

Veiligheidsmaatregelen aan een risicobron kunnen bijdragen aan optimalisatie van de veiligheidssituatie. Dergelijke maatregelen zijn echter niet te borgen in het kader van de ruimtelijke procedure en maken daarom formeel geen onderdeel uit van de groepsrisicoverantwoording.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

Gerichte risicocommunicatie met aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten). Voor de toekomstige inwoners en gebruikers van het gebied zal in overleg met de Veiligheidsregio informatie beschikbaar worden gesteld met betrekking tot de aanwezige risico's. De Veiligheidsregio heeft aangeboden om met gemeente en initiatiefnemer na te willen denken over vorm en inhoud.

Bouwtechnische veiligheidsmaatregelen

Bouwtechnische veiligheidsmaatregelen aan de geprojecteerde bebouwing kunnen de gevolgen in geval van een incident met gevaarlijke stoffen beperken. In de toekomst kunnen op basis van de Omgevingswet verplichtingen gesteld worden aan het soort glas (scherfvrij) dat toegepast wordt. Op dit moment ontbreekt nog de juridische basis om dit te eisen, maar zullen de relevante ontwerpprincipes (van de Veiligheidsregio Brabant-Noord) meegegeven worden aan de ontwikkelaar. Het gaat hierbij onder andere om ventilatie, materiaalkeuze (brandwerendheid), indeling van een gebouw en het beperken van grote glasoppervlakken.

Zelfredzaamheid bij BLEVE en fakkelbrand

In het geval van een BLEVE of fakkelbrand is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent-letaliteitscontour slachtoffer worden. Buiten deze zone is schuilen in een gebouw in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, dergelijke scenario's kunnen optreden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde.

Zelfredzaamheid bij toxisch scenario

Bij een calamiteit waarbij toxische gassen kan vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.

In geval van een calamiteit met toxische stoffen is het van belang dat (ruimtes in) de geprojecteerde bebouwing bescherming bieden. Van belang daarbij is dat in dat geval de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn. De wenselijkheid van deze maatregel zal bij de vergunningverlening met de aanvrager worden gecommuniceerd.

Interne vluchtwegen afstemmen op externe veiligheid

Een calamiteit met gevaarlijke stoffen bij één van de risicobronnen zal vrijwel direct worden opgemerkt door de directe omgeving (het gas komt onder oorverdovend geraas de leiding uitgespoten). Personen in de omgeving zijn daarbij direct gealarmeerd. Vervolgens dienen de interne vluchtwegen in het gebouw zo gesitueerd te zijn dat het mogelijk is aan de risicoluwe zijde te ontvluchten en dienen personen (bijvoorbeeld BHV'ers) zo geïnstrueerd te worden dat zij de calamiteit herkennen (als calamiteit gevaarlijke stoffen) en het juiste handelingsperspectief kiezen.

Het is aanbevelingswaardig om het ontruimingsplan van een gebouw uit te breiden met een paragraaf externe veiligheid waarin de omgang met externe veiligheidsscenario's staat beschreven.

Externe vluchtwegen

In sommige gevallen kan vluchten eveneens nodig zijn, eventueel als reactie op secundaire branden. Daarvoor is een goede infrastructuur van belang, waarbij meerzijdig, van de bron af gevlucht kan worden. De bestaande en geprojecteerde infrastructuur in en rond het plangebied biedt voldoende mogelijkheden om de omgeving meerzijdig (naar de risicoluwe zijde) te ontvluchten.

Beperkt zelfredzame groepen

Binnen het plangebied zijn bestemmingen opgenomen die de langdurige aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen (zoals mensen met een zorgindicatie) faciliteren. Bij de vergunningprocedure zullen de ontwerpprincipes vanuit de Veiligheidsregio Brabant-Noord meegegeven worden zodat bij de verdere uitwerking hiermee rekening kan worden gehouden.

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. Elk scenario vraagt een specifiek aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvals- strategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid is door de gemeente Heusden in het kader van de bestemmingsplanprocedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Brabant-Noord. Relevante onderdelen van dit advies zijn verwerkt in deze verantwoording. Zo zal bij de gebiedsontwikkeling voorzien worden in een adequate bluswatervoorziening die tegemoet komt in de gewenste bluswaterbehoefte.

BLEVE-scenario

Het ontstaan van een koude BLEVE is niet te bestrijden, omdat de tank meteen explodeert. De branden die door de explosie ontstaan kunnen wel bestreden worden. Vanwege de maat- regelen uit de Safety Deal (hittewerende bekleding) wordt een warme BLEVE bij LPG-tankwagens gedurende ten minste 75 minuten voorkomen. De brandweer is daardoor in staat de tank tijdig te koelen.

Fakkelbrand

In geval van een fakkelbrand spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding, voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. De leidingbeheerder zal op afstand de leiding afsluiten waarna het gas tussen de inblokking moet opbranden en de fakkelbrand na ver-loop van tijd dooft. De rol van de brandweer beperkt zich tot het afzetten van de omgeving, zo mogelijk het redden van slachtoffers, het koelen van panden in de omgeving en het bestrijden van secundaire branden.

Toxisch scenario

Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.

5.3.2.1 Verantwoording groepsrisico     

Het plangebied ligt deels in het invloedsgebied van Aliance B.V., Koninklijke Sanders B.V. , Van Loon Gasservice, de A59 en de hogedruk gasleiding langs de A59. Zoals hierboven is weergegeven en onderbouwd door het onderzoek van Anteagroup (zie bijlage 24 Verantwoording groepsrisico) worden de oriëntatiewaarden met de realisatie van dit bestemmingsplan op geen van de onderzochte onderdelen overschreden. Ook het cumulatieve risico is blijkens dit rapport beperkt. Daarbij dient verder in beschouwing te worden genomen dat het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigd wordt vastgesteld, en in het noordwestelijke deel van het plangebied (in het invloedsgebied van Alliance en Van Loon) door het opnemen van twee stroken van 30 meter breed met de bestemming 'groen' de toekomstige populatie van het gebied (en daarmee het risico) wat lager is dan bij het onderzoek is aangenomen.

Bij de ontwikkeling en realisatie van het plan wordt daarnaast op de volgende wijze rekeningen gehouden met de mogelijkheden tot risicovermindering, beperking van de ramp en het bevorderen van de zelfredzaamheid:

  • Voor wat betreft de campus geldt dat het research en development centrum. Dit centrum wordt aan de zuidkant van de campus geplaatst in het gebied daar daartoe is aangeduid.
  • Zeer kwetsbare gebouwen zijn uitgesloten in het gebied met de specifieke bouwaanduiding 'zeer kwetsbare gebouwen niet toegestaan'.
  • De wenselijkheid van het voorzien in goede en tijdig uit te schakelen ventilatie zal bij de verlening van omgevingsvergunningen met de aanvrager worden gecommuniceerd met de initiatiefnemers.
  • Ook het optimaliseren van de brandwerendheid van de noordelijke gevels zal met de aanvragers van de vergunning worden besproken. Ten aanzien van het aantal en het oppervlak aan openingen aan de noordzijde zal het risico-aspect voor de aanvrager in beeld worden gebracht.
  • Hetzelfde als hierboven geldt voor de routering en het aantal van de interne vluchtwegen.

Gezien het bovenstaande en het maatschappelijke belang dat met deze ontwikkeling gemoeid is, wordt het groepsrisico van de met dit bestemmingsplan voorgenomen ontwikkeling aanvaardbaar geacht.

5.4 Bedrijven en milieuzonering     

Voor onderhavige locatie is enerzijds geïnventariseerd welke bedrijven of inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied voor overlast kunnen zorgen op het planvoornemen en anderzijds of onderhavige ontwikkeling kan leiden tot het beperken van deze bedrijven of inrichtingen in hun bedrijfsvoering. De VNG-handreiking omschrijft twee omgevingstypen:

  • het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied én
  • het omgevingstype gemengd gebied.

Voor het zuidelijke deel van het plangebied (gelegen aan Bosscheweg) en voor het hart van het gebied geldt dat de directe omgeving kan worden getypeerd als een rustige woonwijk, aangezien in de omgeving de woonfunctie overheerst. Het oostelijke deel met de patiowoningen heeft meer een gemengd karakter, aangezien het in de invloedssfeer ligt van het bedrijventerrein Vimmerik.

Bedrijven in het plangebied moeten dusdanig worden gesitueerd dat deze geen belemmering vormen voor gevoelige objecten en omgekeerd. Voor de op de Campus geprojecteerde bedrijven geldt dat die gaan behoren tot milieucategorie 2 of vergelijkbaar. Binnen de hindercontour van die campus liggen geen gevoelige objecten. Het bedrijventerrein Vimmerik bestaat nagenoeg geheel uit bedrijven van ten hoogste milieucategorie 3.2. De hindercontour tot omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied bedraagt 100 m en tot het omgevingstype gemengd gebied 50 m. Binnen deze contouren zijn geen gevoelige objecten geprojecteerd. Voor Vimmerik 10 geldt dat daar een bedrijf gevestigd is met milieucategorie 4.1 met contouren van 200 (rustige woonwijk), respectievelijk 100 meter (gemengd gebied). Ook voor dit bedrijf geldt dat er geen gevoelige objecten in het plan zijn geprojecteerd die een belemmering vormen voor de bedrijfsuitoefening.

Bij de ontwikkeling van gevoelige functies (woningen) dient rekening gehouden te worden met spuitzones ten behoeve van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Aan de zuidzijde van het plangebied liggen agrarische gronden. Er is echter geen sprake van spuitzones die de beoogde woningbouwlocaties overlappen. Het plan voldoet aan de richtafstanden zoals die zijn opgenomen in de brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'.

Conclusie milieuhinder

Het plan leidt niet tot mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.5 Luchtkwaliteit     

Ten aanzien van luchtkwaliteit, is door Goudappel Coffeng onderzoek uitgevoerd in november 2018. Dit onderzoek is in Bijlage 19 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat langs alle wegvakken wordt voldaan aan de normen voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide, de jaargemiddelde concentratie fijn stof PM10, het aantal overschrijdingsdagen van de etmaalgemiddelde concentratie fijn stof PM10 en de jaargemiddelde concentratie fijn stof PM2,5. Omdat geen sprake is van normoverschrijdingen vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.

Als gevolg van de plannen neemt langs enkele wegen de concentraties stikstofdioxide en fijn stof beperkt toe (ten hoogste 0,2 ug/m3). De concentratietoename blijft ruim onder de NIBM-grens van 1,2 ug/m3. De plannen dragen dus 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en vormen ook daarmee geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.

Conclusie

De plannen dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.

5.6 Stikstofdepositie     

Voor dit bestemmingsplan is een stikstofdepositieberekening opgesteld (Stikstofdepositieberekening Landgoed Steenenburg, Royal HaskoningDHV Nederland B.V. 24 september 2019), die als Bijlage 25 aan deze toelichting is bijgevoegd.

Conclusie

Het bestemmingsplan 'Steenenburg' betreft een hoogwaardige ontwikkeling die ruimte biedt voor wonen, werken en recreëren. De verminderde ammoniakemissie als gevolg van het uit gebruik nemen van landbouwgrond zorgt ervoor dat er geen stikstofdepositiebijdrage van groter dan 0,00 mol/ha/jaar op omliggende Natura 2000-gebieden wordt berekend. Significant negatieve effecten ten gevolge van de ontwikkeling van Landgoed Steenenburg zijn daarmee uitgesloten. In de berekeningen is voor de realisatiefase uitgegaan van Stage IIIa materieel. Gezien de huidige stikstofdepositieproblematiek is het advies om waar mogelijk inzet van schoner materieel (Stage IIIb en bij voorkeur Stage IV) te stimuleren.

5.7 Conventionele explosieven     

In het kader van de (grond)werkzaamheden is vooronderzoek vanwege het aantreffen van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog in dit gebied uitgevoerd (Vooronderzoek Conventionele Explosieven Landgoed Steenenburg Gemeente Heusden, Bombs Away, 29 november 2017, zie hiervoor Bijlage 26).

Gezien de vermoedelijk beperkte omvang van naoorlogse ontwikkelingen, de relatief geringe diepteligging van de aan te treffen CE, alsmede overwegingen qua tijd en kosten, wordt aanbevolen detectiewerkzaamheden (oppervlaktedetectie) uit te laten voeren ter plaatse van het gehele onderzoeksgebied voorafgaande aan de voorgenomen werkzaamheden.

Conclusie conventionele explosieven

Het aspect conventionele explosieven levert geen belemmering op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Water     

6.1 Algemeen     

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021. Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer. Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet) water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
  • Afwenteling voorkomen. Voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd door: (a) Vasthouden-bergen-afvoeren en (b) Schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
  • Ruimte en water verbinden. Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied.

Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets verankerd in art. 3.1.6 lid 1 sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Aa en Maas. Hiervoor geldt het beheersplan 2016-2021 en de acht beleidsuitgangspunten voor de watertoets. Het Waterschap Aa en Maas en De Dommel en de betreffende gemeenten, waaronder gemeente Heusden hebben een Waterplan opgesteld op basis van de Europese Kaderrichtlijn Water, de 4e Nota Waterhuishouding, Nota Waterbeheer 21e eeuw, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de Wet gemeentelijke watertaken. De gemeente is verantwoordelijk voor hemelwater, grondwater en afvalwater. Het waterplan is kaderstellend en hierin zijn zeven doelen geformuleerd:

  • veerkrachtig duurzaam (grond)watersysteem in 2015;
  • optimaal functionerende waterketen in 2015;
  • effectieve waterorganisatie;
  • veilig en gezond watersysteem;
  • optimale recreatie en educatie;
  • water als ordenend principe;
  • maximaal ontwikkeld waterbewustzijn en communicatie.

Het rapport Waterhuishouding Landgoed Steenenburg is opgenomen in Bijlage 27.

6.2 Beschrijving van het huidige watersysteem     

6.2.1 Oppervlaktewater     

In Steenenburg liggen vijf waterpartijen van totaal circa 2 hectare oppervlakte die onderdeel uitmaken van de waterhuishouding. Het oppervlaktewater in de omgeving van Steenenburg stroomt van zuid naar noord. In en rondom het plangebied bevinden zich watergangen die in beheer zijn bij de gemeente Heusden (intern systeem aangegeven met licht blauwe lijnen) en het waterschap (regionaal systeem aangegeven met lichtgroene lijnen). Het interne systeem op het voormalig Land van Ooit bevindt zich in een beschermingsgebied. De afwatering is gericht naar het noorden waarbij het overtollige water onder de Rijksweg A59 via het Koningvliet wordt uitgeslagen op de Maas.

verplicht

Huidig watersysteem

6.2.2 Grondwater     

Doordat de ondergrond in Steenenburg voornamelijk uit zandgrond bestaat, is er een relatief snelle grondwaterstroming. Er is een natuurlijk verhang van de grondwaterspiegel over het park, wat deze grondwaterstroming tot gevolg heeft. Deze loopt van zuid naar noord.

Na een periode van hevige regenval ontstaat een opbolling van de grondwaterspiegel tussen de open waterpartijen. De stroming tussen de vennen is dan nauwelijks meetbaar. Bij een verhoging van het peil in de slotgracht zal er nauwelijks een verandering in de grondwaterstanden in de omgeving optreden.

In het noordelijk gebied is de grondwaterstand duidelijk lager dan in het middengebied van Steenenburg. Hierdoor zal de grondwaterstroming in Steenenburg sterk naar het noordelijk gebied gericht zijn. In het zuidelijk gebied is er geen afwijkende grondwaterstand. In dit gebied zal de grondwaterstroming voornamelijk richting het middengebied van Steenenburg zijn.

De grondwaterstand varieert in het gebied tussen NAP +0,90 en NAP 1,70m in het noordelijk deel (met een geschat GHG van NAP +1,65) en tussen NAP +1,50 en NAP +2,30 m in het zuidelijk deel (met een geschat GHG van NAP +2,20).

Er is geen grondwateroverlast bekend in het gebied.

6.3 Waterkwantiteit     

Op grond van de beoogde inrichting is de toename van het verhard oppervlak en de benodigde waterberging berekend. Op basis van de Keur van het waterschap Aa en Maas moet een ontwikkelingsplan voldoen aan de eis 'Hydrologisch neutraal ontwikkelen'. Voor de ontwikkeling van Steenenburg is berekend hoeveel water geborgen dient te worden binnen het plangebied, zowel in het rioleringsstelsel als in een waterbergingsvijver. Het waterschap Aa en Maas heeft haar goedkeuring gegeven aan de waterbergingsberekening.

Het hemelwater wordt opgevangen en direct afgevoerd naar het oppervlaktewater, dat in voldoende mate in Steenenburg aanwezig is en voldoende capaciteit heeft om het hemelwater te bergen. Steenenburg wordt hydrologisch neutraal ontwikkeld en verkrijgt voldoende watercompensatie. In het kader van het bestemmingsplan is op hoofdlijnen berekend of de ontwikkeling uitvoerbaar is en of eventueel juridische borging in het bestemmingsplan noodzakelijk is. Zie hiervoor paragraaf 6.7.

Binnen de grenzen van het "beschermd gebied keur" (zoals weergegeven op onderstaande afbeelding) mogen geen lozingen of ingrepen plaatsvinden met een negatieve invloed op de natuur.

verplicht

Beschermde gebieden keur

Er is aan de oostzijde in de hoek tussen de Spoorlaan en de Vimmerik (oppervlakte-)wateroverlast bekend volgens het Basis Rioleringsplan (BRP, Kragten 2017) van de gemeente Heusden. Tijdens extreem natte omstandigheden (>T=10) verzamelt overtollig hemelwater op maaiveld waar nieuwbouw is gepland. Hiervoor is in de toekomstige situatie rekening mee gehouden zodat het water opgevangen kan worden en niet voor wateroverlast zorgt.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

6.4 Waterkwaliteit     

Binnen het plangebied zal het principe van duurzaam bouwen worden gehanteerd. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen, die niet uitlogen.

6.5 Waterveiligheid     

In en nabij het plangebied zijn geen waterkeringen of waterbergingsgebieden aanwezig. De ontwikkeling van het gebied heeft dan ook geen invloed op de waterveiligheid.

6.6 Riolering     

In de huidige situatie wordt er geen afstromend hemelwater afgevoerd via de gemeentelijke riolering. Informatie over het afvalwatersysteem is niet bekend. Voor toekomstige situatie verkennen gemeente en waterschap waar het afvalwater van dit gebied het beste naartoe kan worden afgevoerd.

In het plangebied is een bestaande persleiding van het waterschap aanwezig. De gemeente heeft een principe goedkeuring voor het verleggen van deze persleiding parallel aan de watergangen rondom het kasteel ten behoeve van de ontwikkeling. Planologisch is hier rekening mee gehouden. De persleiding is bestemd met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'.

6.7 Toekomstig watersysteem     

Toekomstig watersysteem

Het toekomstige watersysteem bestaat voornamelijk uit permanent open water in het noordelijke deel en droogvallende waterberging in het zuiden (kamers 7a en 7b), zie ook onderstaande afbeelding. De waterpartijen lozen vertraagd op de A watergangen van het waterschap (groene lijnen in onderstaande afbeelding). Aan deze A-watergangen worden natuurvriendelijke oevers aangelegd. In de vervolgfase zal de verdere uitwerking van het watersysteem plaatsvinden.

verplicht

Toekomstig watersysteem

In de toekomstige situatie blijkt de totale waterbergingsopgave voor het gebied 7.394 m3 bij een T=100 situatie is. Hiervoor is naar schatting ruim 16.309 m2 aan bergingsvoorziening nodig om dit op te vangen. Uit de berekeningen blijkt dit ruimschoots mogelijk te zijn binnen de bestaande en geplande waterbergingsvoorzieningen.

De bestaande inlaat vanuit de leggerwatergang aan de oostzijde van het plangebied naar het interne systeem is van belang voor de grondwaterstandsafhankelijk aanwezige flora en fauna. Het kunstmatig ingestelde waterpeil (NAP +2,09m) dient vanuit dit oogpunt te worden gehandhaafd waarbij wordt geadviseerd om de bestaande inlaatvoorziening te automatiseren.

6.8 Conclusie     

Geconcludeerd wordt dat het watersysteem toereikend is om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. In het kader van het wettelijk overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Aa en Maas. Naar aanleiding van haar reactie is het waterhuishoudkundig plan aangepast en verwerkt in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid     

7.1 Economische uitvoerbaarheid     

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wro aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, et cetera.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in deze paragraaf verslag gedaan.

Kostenverhaal 

Het bestemmingsplan waarvoor deze bestemmingsplan is opgesteld, leidt tot de planologische mogelijkheid om nieuwe functies te realiseren, waaronder een medisch research en development centrum en woningen. Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

De gemeente is verplicht om het kostenverhaal op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening te borgen. Als het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, moet de gemeente het kostenverhaal borgen door een exploitatieplan. In dit geval is het kostenverhaal anderszins verzekerd door de uitgifte / verkoop van gronden in het plangebied. Het is daarom niet noodzakelijk om bij het bestemmingsplan Steenenburg een exploitatieplan vast te stellen. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan moet dit wel expliciet door de raad worden besloten.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Voorontwerp bestemmingsplan

Het voorontwerp bestemmingsplan Steenenburg heeft vanaf 20 december 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn twaalf inspraakreacties ingediend. Uit het vooroverleg met instanties zijn zes reacties ontvangen. In de nota inspraak en overleg zijn de binnengekomen reacties samengevat en beantwoord. De nota is als Bijlage 28 Nota inspraak en overleg bijgevoegd.

Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd en toegestuurd aan de betrokken overheidsinstanties. Tijdens deze periode heeft iedereen de mogelijkheid schriftelijk of mondeling een zienswijze in te dienen bij de raad. Na de ter inzage legging zijn de zienswijzen betrokken bij de verdere uitwerking van het bestemmingsplan. Het plan wordt ter vaststelling aan de raad aangeboden.

Gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan is het ontwerpbesluit hogere grenswaarde geluid voor 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn konden belanghebbenden zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren brengen. Vervolgens heeft het college besloten over de hogere grenswaarde volgens dit voorstel, zie Bijlage 33 Besluit hogere grenswaarden voor geluid. Het besluit is vervolgens gepubliceerd in de Staatscourant, in het Gemeenteblad, op de gemeentelijke informatiepagina in het weekblad Drunen/Vlijmen en op de gemeentelijke website. Ook is het plan beschikbaar gesteld op de landelijke website ruimtelijkeplannen.nl.

Op dit bestemmingsplan is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en Herstelwet van toepassing. Dit betekent dat de beroepsgronden in een eventueel beroepschrift moeten zijn opgenomen en dat deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet dan in dit geval binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak doen. Voor de volledigheid zal in de bekendmaking van het ontwerpbestemmingsplan reeds opgenomen worden dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is. Bij de bekendmaking van het vastgestelde bestemmingsplan dient dit tezijnertijd in elk geval ook te worden vermeld inclusief de gevolgen.

Zienswijzen

Het ontwerp van bestemmingsplan 'Steenenburg' lag vanaf 31 oktober 2019 gedurende zes weken ter inzage. Gedurende deze termijn zijn in totaal elf zienswijzen ingediend. Alle zienswijzen waren ontvankelijk en beoordeeld. in de Nota Zienswijzen zijn deze samengevat en van een reactie voorzien. Daarbij is ook aangegeven welke gevolgen dit heeft voor het vast te stellen bestemmingsplan. De nota is als Bijlage 29 Nota zienswijzen bijgevoegd.

Ambtshalve wijzigingen

Daarnaast bleken er enkele ambtshalve wijzigingen noodzakelijk. Deze zijn weergegeven in de Nota wijzigingen, welke als Bijlage 30 is bijgevoegd..

Vastgesteld bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is op 12 mei 2020 door de gemeenteraad van de gemeente Heusden gewijzigd vastgesteld.

Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt gepubliceerd in de Staatscourant, in het

Gemeenteblad, op de gemeentelijke informatiepagina in het weekblad Heusden en op de gemeentelijke

website. Ook vindt de publicatie plaats via elektronische weg op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. 

Omdat het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, is het vastgestelde bestemmingsplan nogmaals aan de provincie Noord-Brabant toegezonden, zodat deze kan beoordelen of er geen provinciale belangen worden geschaad. Daarnaast wordt het plan toegezonden aan andere belanghebbende overheden. Na publicatie wordt het bestemmingsplan voor een periode van zes weken ter visie gelegd.

In deze periode kan beroep tegen het bestemmingsplan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Crisis- en Herstelwet

Op dit plan is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en Herstelwet van toepassing. Dit betekent dat de

beroepsgronden in een eventueel beroepschrift moeten zijn opgenomen en na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak doen.

Beeldregieplan

De vaststelling van het Beeldregieplan en de hieruit voortvloeiende wijziging van de welstandsnota wordt bekend gemaakt in het Gemeenteblad, op de gemeentelijke informatiepagina in het weekblad Heusden en op de gemeentelijke website. Tegen de vaststelling van het beeldregieplan en de hieruit voortvloeiende wijziging van de welstandsnota is geen bezwaar of beroep mogelijk. Het beeldregieplan is als Bijlage 32 

lntrekking visiedocumenten

Het besluit (ten overvloede) tot intrekking van een aantal visie-/beleidsdocumenten voor het gebied Steenenburg wordt bekend gemaakt in het Gemeenteblad, op de gemeentelijke informatiepagina in het weekblad Heusden en op de gemeentelijke website. Hiertegen is geen bezwaar of beroep mogelijk.

Hoofdstuk 8 Artikelsgewijze toelichting op activiteiten     

In paragraaf 2.3 Systematiek van dit bestemmingsplan, is toegelicht dat met de plansystematiek waar mogelijk wordt geanticipeerd op de doelstellingen en de integrale karakter van de Omgevingswet en de toekomstige omgevingsplannen. Niettemin is de structuur van de artikelen nog traditioneel. Er is immers geen sprake van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Ook moet het plan voldoen aan de actuele RO-standaarden.

8.1 Artikel 1 en 2 Begrippen en Wijze van meten     

In Artikel 1 Begrippen zijn de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

8.2 Artikel 3 t/m 16 Toedeling van functies     

Het plangebied is onderverdeeld in de functiegebieden Gemengd, Groen, Natuur, Verkeer, Water en Woongebied. De functiegebieden zijn weergegeven op de verbeelding. In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is per activiteit aangegeven binnen welk functiegebied (bestemming) het is toegestaan. De naamgeving is afgestemd op de mogelijkheden die de standaard voor bestemmingsplannen biedt (SVBP 2012).

Toelichting enkelbestemmingen

Artikel 3 Gemengd - 1

De in het plangebied geplande bebouwing, waaraan verschillende functies zijn toegedacht, zijn binnen deze bestemming opgenomen. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor het medisch research- & developmentcentrum, bedrijven en instituten, dienstverlening, niet-zelfstandige kantoren, maatschappelijke voorzieningen, en nutsvoorzieningen. In het artikel is geregeld dat het bebouwingspercentage binnen het gehele bestemmingsvlak niet meer mag bedragen dan 50%. Maar om te voorkomen dat er een te grote concentratie van bebouwing ontstaat en het beoogde Campus-karakter verdwijnt, is tevens geregeld dat het maximale bebouwingspercentage per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 60%, dit met uitzondering van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - research- en developmentcentrum'. Voor een deel van deze bestemming zijn kwetsbare gebouwen niet toegestaan, deze gronden zijn aangeduid met 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - zeer kwetsbaar gebouw'.

Artikel 4 Gemengd - 2

De in het plangebied voorkomende bebouwing behorende tot het kasteel Steenenburg, waarbinnen verschillende functies aanwezig zijn, zijn binnen deze bestemming opgenomen. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor een hotel met maximaal 25 hotelkamers, horeca, vergader- en congresfaciliteiten en een woning. Verder is de bestemmingsregeling gericht op behoud en restauratie van kasteel Steenenburg.

Artikel 5 Groen

In deze bestemming is het nieuw aan te leggen landschap opgenomen. Verkeersontsluiting voor gemotoriseerd verkeer is alleen toegestaan, daar waar dat op de plankaart is aangeduid met 'overige zone - verkeersontsluiting'. parkeervoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan, waar dat is aangeven met de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren'.In de bestemming zijn naast groen- en watervoorzieningen, voorzieningen met een karakter van algemene nutte zoals speel- en nutsvoorzieningen en voorzieningen voor langzaam verkeer (fiets- en voetpad) en een calamiteitenpad toegestaan.

Uitsluitend ten behoeve van nutsvoorzieningen mogen gebouwen worden gebouwd. Voor het overige zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 Natuur

In deze bestemming zijn de bestaande en toe te voegen natuurwaarden opgenomen, zowel behorende tot het Natuur Netwerk Nederland (voorheen ecologische hoofdstructuur) als de niet daartoe behorende. In lijn met de Provinciale Verordening worden aldus de natuurwaarden behouden, hersteld en duurzaam ontwikkeld.

Artikel 7 Verkeer

De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen met hoofdzakelijk verkeersfunctie. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groen en water toegestaan. Tevens is ter plaatse van de snelweg A59 een tracee voor een snelfietsroute op de plankaart aangeduid. Op of in de gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 8 Water

Deze bestemming geldt voor het water (waaronder A-watergangen) gelegen in het plangebied. Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

Artikel 9 Woongebied - 1, Artikel 10 Woongebied - 2, 11 Woongebied - 3 en 12 Woongebied - 4

Daar waar de nieuwe woningen gebouwd gaan worden, is een bestemming 'Woongebied' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn tevens erftoegangswegen, water, fiets- en voetpaden en groenvoorzieningen toegestaan. De hoofdgebouwen mogen binnen de bestemmingsvlakken worden gerealiseerd. Voor Woongebied - 3 en Woongebied - 4 geldt dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. Ook dient een afstand van tenminste 5 meter te worden aangehouden tot perceelsgrenzen. Daarmee ontstaat een ruimtelijke overgang tussen de (hoofd)bebouwing en de landschappelijke omgeving. Het maximum aantal woningen voor het totale plangebied bedraagt 226. De maximum goot- en bouwhoogte verschillen per deelgebied. Binnen de bestemmingen zijn ook gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan.

Binnen de bestemming Woongebied - 1 zijn uitsluitend woningen in de vorm van gestapelde woningen toegestaan. Binnen de bestemming Woongebied - 2 zijn verschillende woningtypen toegestaan. Binnen de bestemmingen Woongebied - 3 en Woongebied - 4 zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan.

Het college van Heusden kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:

  • Voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld.
  • Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • Ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid.
  • Ter voorkoming dat bebouwing de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en inrichtingen, woningen en bouwwerken onevenredig aantast.

Met betrekking tot het gebruik van de gebouwen zijn ook specifieke regels gesteld voor zorggerelateerde dienstverlening, dit is onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Bedrijf aan huis is in eerste instantie niet toegestaan. Het bevoegd gezag kan onder bepaalde voorwaarden afwijken van de gebruiksregels en een omgevingsvergunning verlenen voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf.

Toelichting dubbelbestemmingen

Artikel 13 Leiding - Gas

Binnen deze bestemming is de bestaande hogedrukgasleiding opgenomen. De breedte van het bestemmingsvlak is afgestemd op de veiligheidszone van de betreffende leiding. Met betrekking tot werken en werkzaamheden, die mogelijkerwijs de veiligheid van de leiding nadelig kunnen beïnvloeden zoals bouwen, graven en indrijven van voorwerpen in de bodem en het aanbrengen van diepwortelende beplanting, geldt een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en is een aanlegvergunningsysteem opgenomen. Voordat tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt overgegaan, wordt de leidingbeheerder gehoord.

Artikel 14 Leiding - Riool

Binnen deze bestemming is de ondergrondse rioolpersleiding opgenomen. De breedte van het bestemmingsvlak is afgestemd op de zakelijk rechtstrook van de betreffende leiding. Deze strook dient vrij te worden gehouden voor eventuele onderhoudswerkzaamheden. Met betrekking tot werken en werkzaamheden, die mogelijkerwijs de veiligheid van de leiding nadelig kunnen beïnvloeden zoals bouwen, graven en indrijven van voorwerpen in de bodem en het aanbrengen van diepwortelende beplanting, geldt een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en is een aanlegvergunningsysteem opgenomen. Voordat tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt overgegaan, wordt de leidingbeheerder gehoord.

Artikel 15 Leiding - Water

Binnen deze bestemming is de ondergrondse watertransportleiding opgenomen. De breedte van het bestemmingsvlak is afgestemd op de zakelijk rechtstrook van de betreffende leiding. Deze strook dient vrij te worden gehouden voor eventuele onderhoudswerkzaamheden. Met betrekking tot werken en werkzaamheden, die mogelijkerwijs de veiligheid van de leiding nadelig kunnen beïnvloeden zoals bouwen, graven en indrijven van voorwerpen in de bodem en het aanbrengen van diepwortelende beplanting, geldt een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en is een aanlegvergunningsysteem opgenomen. Voordat tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt overgegaan, wordt de leidingbeheerder gehoord.

Artikel 16 Waarde - Archeologie

Archeologische waarden zijn met een dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. De dubbelbestemming bevat een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden. Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend na schriftelijk advies van een archeologische deskundige. Ook is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk, zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' te wijzigen. De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast onder een aantal voorwaarden.

Functieaanduidingen

'natuur'

Deze aanduiding is opgenomen binnen de bestemming 'Groen', tevens ter bescherming van de aldaar aanwezige natuurwaarden.

'ontsluiting'

Deze aanduiding is opgenomen binnen de bestemming 'Groen'. Ter plaatse van deze aanduiding mag een erfontsluiting worden aangelegd.

'specifieke vorm van bedrijf - research- en developmentcentrum'

In de bouwregels van 'Gemengd - 1' is een aanduidingsvlak opgenomen voor het research & development centrum. Ter plaatse van deze aanduiding gelden specifieke bouwregels ten aanzien van het toegestane maximale bruto vloeroppervlakte en het bebouwingspercentage.

'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - zeer kwetsbaar gebouw'

Binnen de bestemming Gemengd - 1 zijn, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - zeer kwetsbaar gebouw', zeer kwetsbare gebouwen niet toegestaan.

'specifieke vorm van verkeer - parkeren'

Binnen de bestemming 'Groen' zijn, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren', parkeervoorzieningen toegestaan.

'specifieke vorm van verkeer - snelfietsroute'

Binnen de bestemming 'Verkeer' is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - snelfietsroute' een snelfietsroute toegestaan.

Bouwaanduidingen

'specifieke bouwaanduiding - hoogteaccent'

Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoogteaccent' een hogere bouwhoogte toegestaan.

'specifieke bouwaanduiding - kasteel'

Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kasteel' opgenomen ten behoeve van het Kasteel Steenenburg (voorheen kasteel d' Oultremont'). Het kasteel is een rijksmonument. De cultuurhistorische waarde wordt beschermd met deze specifieke bouwaanduiding.

8.3 Algemene regels en Overgangs- en slotregels     

Toelichting hoofdstuk 4 Algemene regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Artikel 18 Algemene bouwregels

In artikel 18.1 Bestaande maten is een regeling voor bestaande maten opgenomen.

In artikel 18.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat er voldoende waterbergingsvoorzieningen worden gerealiseerd.

18.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd overeenkomstig het bepaalde in de Nota Parkeernormen Heusden 2016. In de regeling zijn specifieke regels gesteld voor de bestemmingen Gemengd - 1 en Woongebied - 1.

Artikel 19 Algemene gebruiksregels

Er gelden voor het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken ook regels die op het gehele plan op meerdere bestemmingen van toepassing zijn. In dit plan betreft het regels waarin is aangegeven welk gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn de onderstaande gebiedsaanduidingen opgenomen:

Artikel 20.1 milieuzone - boringsvrije zone'

Deze gebiedsaanduiding betreft de boringsvrije zone, zoals die in de Verordening ruimte Noord-Brabant is vastgelegd.

Artikel 20.2 overige zone

Voor de raadpleegbaarheid is deze gebiedsaanduiding opgenomen onder de Algemene aanduidingsregels, maar verwijst indirect naar Artikel 22 Overige regels, met name de Visie op hoofdlijnen, Algemene zorgplicht, Laad- en losruimte en Duurzame ontwikkeling en deze regels gelden daarmee voor het gehele plangebied.

Artikel 20.3 overige zone - cultuurhistorie

Deze gebiedsaanduiding betreft ondermeer de cultuurhistorisch waardevolle kasteeltuin en kasteellaan. De gebiedsaanduiding valt binnen de bestemmingen 'Gemengd - 2', 'Groen', 'Natuur', 'Water' en 'Woongebied - 2'.

Artikel 20.4 overige zone - verkeersontsluiting

Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden mede aangewezen voor ontsluiting van gronden voor het wegverkeer. Deze aanduiding is opgenomen binnen de bestemming 'Groen' rondom de bestemmingen 'Woongebied - 3' en 'Woongebied - 4'. Tevens is de aanduiding opgenomen ter plaatse van de bestemming 'Natuur' ten noorden van de bestemming 'Woongebied - 1' en ten oosten van de bestemming Gemengd - 2. In artikel 20.4.2 zijn de voorwaarden met betrekking tot de ontsluiting opgenomen. Tot slot is in artikel 20.4.3 een bepaling opgenomen waarin de aanduiding wat betreft de situering en vormgeving gewijzigd mag worden.

Artikel 20.5 overige zone - waardevolle wegenstructuur

Deze aanduiding betreft de in het gebied aanwezige cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle lanen, die niet vallen binnen de 'overige zone - cultuurhistorie'. De gebiedsaanduidingen vallen geheel binnen de bestemming 'Natuur'.

Artikel 20.6 vrijwaringszone - watergang 

Langs de A-watergangen, binnen en buiten het plangebied, is aan weerszijden een obstakelvrije zone van 5 m aangeduid als 'vrijwaringszone - watergang'. Deze zone dient vrij te worden gehouden voor eventuele onderhoudswerkzaamheden. Hier mag niet worden gebouwd. Wel is er met een omgevingsvergunning een afwijking mogelijk, hiervoor dient eerst advies te worden ingewonnen bij het Waterschap Aa en Maas.

Artikel 20.7 vrijwaringszone - weg 

Ter plaatse van en langs de Rijksweg A59 is een zone aangeduid als 'vrijwaringszone - weg'. Hier mag niet worden gebouwd, behalve bouwwerken die verband houden met deze rijksweg, zoals geluidswerende en ecologische voorzieningen. Wel is er met een omgevingsvergunning een afwijking mogelijk, hiervoor dient eerst advies te worden ingewonnen bij de wegbeheerder.

Artikel 21 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

 

Artikel 22 Overige regels

In dit artikel zijn de hoofddoelstellingen van het plan opgenomen onder de overige regels van het bestemmingsplan.

De toelichting op de artikelen 22.1 t/m 22.4 is opgenomen in paragraaf 2.4.1 Visie op hoofdlijnen, 2.4.2 Algemene zorgplicht, 22.3 Laad- en losruimte en 2.4.3 Duurzame ontwikkeling van deze toelichting.

Toelichting hoofdstuk 5 Overgangs- en slotregels

Artikel 23 Overgangsrecht

Conform de wetgeving is het voorgeschreven artikel voor overgangsrecht opgenomen. Hierin zijn voorwaarden voor de omvang, het onderhoud en de herbouw opgenomen voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing of bestaand gebruik.

Artikel 24 Slotregel

Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan 'Steenenburg' met identificatienummer NL.IMRO.0797.steenenburg-VG01 van de gemeente Heusden.

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanbouw     

een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt bijvoorbeeld niet verstaan het geven van cursussen door een professionele organisatie met meerdere docenten, een auto- of scooter reparatiebedrijf, een afhaalgelegenheid voor eten of bedrijfsmatige kinderopvang.

1.7 Achtergevel     

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;

1.8 Achtergevellijn     

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd;

1.9 Adviescommissie campusvestiging High Tech Medische Campus Steenenburg     

een commissie zoals bepaald in Bijlage 2;

1.10 Afhankelijke woonruimte     

een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van het huishouden, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;

1.11 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.12 Archeologische verwachtingswaarden     

gronden met verwachtingswaarden, die kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen;

1.13 Archeologische waarden     

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

1.14 Bebouwing     

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.15 Bed and breakfast     

een aan de woonfunctie ondergeschikte recreatieve verblijfsvoorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Onder een bed and breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.16 Beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak     

het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.17 Bestaande situatie     

  1. ten aanzien van bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

  1. ten aanzien van gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

  1. het onder a en b geldt niet voor zover sprake is van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische procedure.

1.18 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 Bevi     

Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.21 Bevoegd gezag     

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.22 Bijgebouw     

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.23 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.25 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is;

1.26 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.28 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.29 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 Bruto vloeroppervlak     

de som van de oppervlaktes van alle bouwlagen van een gebouw, gemeten op de vloer van de bouwlaag, tussen de binnenzijde van de gevelmuren, met uitzondering van:

1. de oppervlaktes van de bouwlagen voor half-verdiept parkeren;

2. de oppervlaktes van de bouwlagen van aan-uitbouwen en bijgebouwen.

1.31 Cultuurhistorische waarde     

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of van dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.32 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.33 Dakkapel     

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.34 Deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg     

een door het college van Burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon of organisatie die beschikt over de in de beroepsgroep geldende kwalificaties;

1.35 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.36 Dove gevel     

een gevel zoals omschreven in de Wet geluidhinder;

1.37 Energieneutraal     

het bouwen op een bouwperceel waarbij het aan het gebouw gebonden energieverbruik wordt gereduceerd tot EPC=0;

1.38 Extensief recreatief medegebruik     

een extensief recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit dagrecreatieve gebruik is toegestaan, zoals die vormen van dagrecreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, te weten wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een daarmee naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik, waarbij recreanten in relatief geringe aantallen mede gebruik maken van al dan niet aangelegde voorzieningen zoals wegen, paden, water en wateroevers;

1.39 Facility point     

een voorzieningenpunt waarin consumentgebonden logistieke functies van bedrijven zijn ondergebracht;

1.40 Functie     

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

1.41 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 Gesloten verharding     

een gesloten verharding, dat anders dan bij elementenverharding, is opgebouwd uit materiaal, dat na het aanbrengen een solide geheel vormt, en waarin geen losse elementen zijn te onderscheiden met een oppervlakte van meer dan 0,21m², met dien verstande dat verharding met een waterdoorlaatbaarheid van ten minste 5,4.10-5 m/s hiervan is uitgezonderd;

1.43 Gestapelde woning     

Een woning, die zich al dan niet bevindt in een woongebouw, die of dat bestaat uit twee of meer boven - of nagenoeg boven - elkaar gesitueerde woningen;

1.44 Hoofdfunctie     

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;

1.45 Hoofdgebouw     

een gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel of bouwvlak kan worden aangemerkt;

1.46 Horeca     

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en/of waar bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.47 Horeca categorie 1     

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of van zaalverhuur, zoals een (hotel-) restaurant, pannenkoekenhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum;

1.48 Horeca categorie 2     

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, lunchroom en ijssalon;

1.49 Horeca categorie 3     

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van overwegend alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet in combinatie met kleine etenswaren, zoals een café;

1.50 Hotel     

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van nachtverblijf met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;

1.51 Huishouden     

een persoon of groep personen die een duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren;



Met een huishouden worden gelijkgesteld:

  1. de huisvesting van maximaal 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  2. tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 5 seizoenarbeiders;
  3. de huisvesting van maximaal 12 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 12 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning;

1.52 Innovatieve duurzaamheid     

nieuwe bouwwerken, maatregelen, voorzieningen die aansluiten op de behoeften van heden zonder dat schadelijke gevolgen ontstaan voor toekomstige generaties;

1.53 Kelder     

een geheel ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk;

1.54 Klimaatadaptatie     

bouwwerken, maatregelen, voorzieningen die de kwetsbaarheid voor klimaatverandering verminderen;

1.55 Kunstwerken     

bouwwerken, geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;

1.56 Laadpaal     

voorziening met een of meer oplaadpunten, inclusief alle daarbij behorende en achterliggende installaties, en waarmee een elektrisch voertuig van stroom kan worden voorzien;

1.57 Landschapselement     

ecologische en/of landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes;

1.58 Landschapswaarden     

de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wisselwerking;

1.59 Maaiveld     

de bovenkant van het aansluitende afgewerkte terrein dat een bouwwerk omgeeft, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein dat gemiddelde van die bovenkanten wordt aangehouden;

1.60 Maatschappelijke voorziening     

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen;

1.61 Mantelzorg     

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouden, die hulpbehoevend is, respectievelijk zijn, op het fysieke, psychische en/of sociale vlak;

1.62 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen wijkverwarming, transformatorhuisjes, pompstations, schakelhuisjes, gemalen, abri's en zendmasten;

1.63 Ondergeschikte bouwdelen     

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, antennes, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

1.64 Onzelfstandige wooneenheid     

woonruimte die niet is voorzien van een eigen toegang, van een eigen keuken en van een eigen toilet dan wel een woonruimte waar deze voorzieningen met één of meerdere bewoners gedeeld worden, waaronder worden verstaan kamers in studentenhuizen, kamers in het huis van een hoofdbewoner in de vorm van hospitakamers en hiermee vergelijkbare woonruimtes;

1.65 Overkapping     

bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren;

1.66 Patiowoning     

een woning met het overgrote deel van het woonprogramma op de begane grond; en

  1. waarmee in verband daarmee het perceel op de begane grond geheel bebouwd kan worden, op een patiotuin en eventueel een voortuin na; en
  2. op de bovengelegen bouwlaag aan de bouwmogelijkheden op de begane grond ondergeschikte bebouwing, gerealiseerd kan worden.

1.67 Perceelsgrens     

de grens van een perceel;

1.68 Prostitutie     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;

1.69 Ruimtelijke kwaliteit     

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte;

1.70 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.71 Snelfietsroute     

fietspad(en) met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;

1.72 Stedenbouwkundig beeld     

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n);

1.73 Straatmeubilair     

openbare, op of bij de weg behorende voorzieningen c.q. bouwwerken, van geringe afmetingen, zoals verkeersgeleiders, rampalen, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut en daarmee vergelijkbare objecten;

1.74 Synergie     

Onder synergie wordt in ieder geval verstaan het ten behoeve van de behandeling van hersenziekten:

  • delen van onderzoeks en laboratoriumfaciliteiten;
  • uitwisselen van kennis en informatie;
  • gezamenlijk organiseren van expertmeetings, symposia, opleidingen en trainingen.

1.75 Uitbouw     

de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.76 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.77 Voorgevellijn     

de lijn waarin de voorgevel van het gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.78 Warmte-koude-opslag     

een open bodemenergiesysteem, waarbij grondwater wordt onttrokken en opgewarmd grondwater na gebruik terug in de bodem geïnfiltreerd;

1.79 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;

1.80 Werk     

een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.81 Wonen     

Hieronder wordt verstaan:

  1. het geheel van aan huis verbonden activiteiten van huishoudens die plaatsvinden in al dan niet gestapelde woningen, zelfstandige wooneenheden e.d. ten dienste van het verblijven door mensen. Niet tot wonen behoort het verblijf in recreatieve dagverblijven;
  2. huisvesting van personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur), tijdelijke huisvesting van personen in de vorm van het verstrekken van logies aan seizoenarbeiders, verzorgingstehuis, gezinsvervangende huisvesting en andere vormen van beschermd/begeleid wonen, alsmede bijbehorende gemeenschappelijke voorzieningen (en ruimten) c.q. verzorgingsfaciliteiten;
  3. beroepsactiviteiten die kunnen worden beschouwd als 'aan huis verbonden beroep of bedrijf:', zijnde beroepsactiviteiten van tenminste één bewoner, plaatsvindend in de betrokken woning en/of bijbehorend bijgebouw;

1.82 Woning     

een (gedeelte van een) gebouw dat krachtens zijn indeling geschikt en bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.83 Zaalverhuur     

een inrichting ten behoeve van het al dan niet bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, waarbij het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren en/of het verstrekken van drank voor consumptie ter plaatse mogelijk is;

1.84 Zeer kwetsbaar gebouw     

een gebouw met een van de volgende gebruiksfuncties, alleen voor zover het gaat om die gebruiksfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan:

  1. een woonfunctie voor 24-uurszorg;
  2. een bijeenkomstfunctie:
    1. voor kinderopvang; of
    2. voor dagverblijf van personen met een lichamelijke of geestelijke beperking;

c. een gezondheidszorgfunctie met een bedgebied; of

d. een onderwijsfunctie:

  1. voor basisschoolonderwijs
  2. of voor onderwijs aan minderjarigen met een lichamelijke of geestelijke beperking.

1.85 Zorggerelateerde dienstverlening     

bedrijf of instelling voor het bedrijfsmatig verrichten van zorggerelateerde economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen een kapperszaak, schoonheidsinstituut, stomerij, wasserette, apotheek, een praktijk voor paramedische zorg, een fitnesscentrum en ondergeschikte horeca in ten hoogste horecacategorie 2 en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten/gerekend:

2.1 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:     

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel:     

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

2.3 Bebouwingspercentage:     

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 Breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.6 Dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 Goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 Inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 Oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 Peil:     

  1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd - 1     

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? Artikel 1 Begrippen
Hoe wordt er gemeten? Artikel 2 Wijze van meten
In de volgende artikelen treft u verder de volgende regels aan:
Welke functies zijn toegestaan? Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving
Wat en hoe mag er gebouwd worden? Artikel 3.2 Bouwregels
Artikel 3.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 3.3 Nadere eisen
Andere regels die relevant zijn voor de mogelijkheden binnen de bestemming Gemengd - 1
Welke specifieke gebruiksregels gelden er? Artikel 3.5 Specifieke gebruiksregels
welke andere bouwregels gelden er? Artikel 18 Algemene bouwregels
Welke andere bestemmingsregels gelden hier ook? Artikel 14 Leiding - Riool
Welke aanduidingsregels gelden hier ook?
Welke regels gelden hier nog meer? Artikel 19 Algemene gebruiksregels en Artikel 22 Overige regels
Raadpleeg ook de overige regels! Hoofdstuk 3 Algemene regels en Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels 
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in Paragraaf 2.4 Artikelsgewijze toelichting algemene doelstellingen
De toelichting op deze bestemming is te lezen in Paragraaf 8.2 Artikel 3 t/m 16 Toedeling van functies

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. instellingen en bedrijven die zijn genoemd in 'Staat van Bedrijfsactiviteiten', mits het betreft:
    1. (Para) Medische instellingen en bedrijven die onderzoek en ontwikkeling doen naar de diagnostisering en behandeling van met name neurologische aandoeningen, waarvan de kennis en kunde bij kunnen dragen in het onderzoek naar neurologische aandoeningen;
    2. (Para) Medische instellingen en bedrijven die met name patiënten met een neurologische aandoening diagnosticeren, poliklinisch of met kortdurend verblijf en/of behandelen, waarbij er een samenwerking is met het research & development centrum;
    3. Bedrijven die faciliteiten aanbieden ten behoeve van het functioneren van de campus en de bedrijven en instellingen op de campus;
    4. Bedrijven die medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie ontwikkelen en produceren en die daarbij gebruik kunnen maken van de kennis, kunde en voorzieningen van het research & development centrum en de overige kennisinstellingen op de campus;
    5. Farmaceutische bedrijven - niet zijnde productiebedrijven - die ondersteunend zijn aan het research & development centrum en/of de andere medische instellingen en bedrijven op de campus;
    6. Kennis- en trainingsinstituten, die samenwerken met het research- & developmentcentrum en/of met andere medische instellingen en bedrijven op de campus.
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - research- en developmentcentrum' mogen de gronden uitsluitend gebruikt worden voor instellingen en bedrijven die in lid a onder 1 en 2 van dit artikel zijn aangeduid;
  3. met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd uitgesloten - zeer kwetsbaar gebouw', zeer kwetsbare gebouwen niet zijn toegestaan;

met daaraan ondergeschikt:

  1. kantoren, dienstverlening, detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. tuinen, erven en verhardingen;
  3. terrassen;
  4. voorzieningen voor verkeer en verblijf, langzaamverkeerroutes, parkeervoorzieningen, calamiteitenontsluiting, straatmeubilair en voorzieningen ten behoeve van bevoorrading;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)', met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoogteaccent' een bouwhoogte van 20 meter is toegestaan;
  2. het bruto vloeroppervlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - research- en developmentcentrum' mag niet meer bedragen dan 7500 m2;
  3. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan zoals aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)';
  4. het maximale bebouwingspercentage per bouwperceel, met uitzondering van de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - research- en developmentcentrum', mag niet meer bedragen dan 60%.

3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  2. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m;
  4. de oppervlakte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  5. met betrekking tot overkappingen gelden de volgende regels:
    1. de bebouwde oppervlakte aan overkappingen bedraagt maximaal 30 m²;
    2. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt maximaal 5 m;
    3. de afstand tot de naar de openbare weg gekeerde perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m;

3.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:

  1. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld;
  2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties     

Ten behoeve van het bepaalde in 3.1 sub a, b en d mogen dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties niet hoger zijn dan 3,5 m van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in 'Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten', mits een advies is ingewonnen bij de adviescommissie campusvestiging High Tech Medische Campus Steenenburg en het betreft:

  1. (Para) Medische instellingen en bedrijven die onderzoek en ontwikkeling doen naar de diagnostisering en behandeling van andere dan neurologische aandoeningen, maar waarvan de kennis en kunde bij kunnen dragen in het onderzoek naar neurologische aandoeningen;
  2. (Para) Medische instellingen en bedrijven die met name patiënten met andere aandoeningen diagnosticeren en behandelen, maar waarbij er in synergie samenwerking mogelijk is met het research & development centrum;
  3. Dienstverlenende instellingen en bedrijven die ondersteuning bieden aan het research & development centrum en/of de patiëntengroep;
  4. Instellingen en bedrijven met innovatieve kennisactiviteiten zoals ICT en big data ten behoeve van de ontwikkeling van diagnostiek en behandelmethoden;
  5. Facilitaire bedrijven die ondersteunend zijn aan (onderdelen van) de campus maar daarbij een bredere doelgroep bedienen.

Artikel 4 Gemengd - 2     

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? Artikel 1 Begrippen
Hoe wordt er gemeten? Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:
Welke functies zijn toegestaan? Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving
Wat en hoe mag er gebouwd worden? Artikel 4.2 Bouwregels
Artikel 4.3 Nadere eisen
Andere regels die relevant zijn voor de mogelijkheden binnen de bestemming Gemengd - 2
Welke specifieke gebruiksregels gelden er?
Welke andere bouwregels gelden er? Artikel 18 Algemene bouwregels
Welke andere bestemmingsregels gelden hier ook? Artikel 16 Waarde - Archeologie
Welke aanduidingsregels gelden hier ook? Artikel 20.1 milieuzone - boringsvrije zone
Artikel 20.3 overige zone - cultuurhistorie
Welke regels gelden hier nog meer? Artikel 19 Algemene gebruiksregels en Artikel 22 Overige regels
Raadpleeg ook de overige regels! Hoofdstuk 3 Algemene regels en Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in Paragraaf 2.4 Artikelsgewijze toelichting algemene doelstellingen
De toelichting op deze bestemming is te lezen in Paragraaf 8.2 Artikel 3 t/m 16 Toedeling van functies

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. één hotel met maximaal 25 hotelkamers;
  2. horeca in de categorie 1, 2 en 3;
  3. vergader- en congresfaciliteiten;
  4. maatschappelijke voorzieningen;
  5. ten hoogste 1 woning;
  6. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - kasteel', ten dienste van het restaureren, beheren en in stand houden van kasteel Steenenburg;

met daarbij behorende:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. tuinen, erven en verhardingen;
  3. terrassen;
  4. voorzieningen voor verkeer en verblijf, langzaamverkeerroutes, parkeervoorzieningen, calamiteitenontsluiting en voorzieningen ten behoeve van bevoorrading;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - kasteel' mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - kasteel' de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de bestaande bouwhoogte;
  3. de maximale oppervlakte aan bebouwing mag niet meer dan 25 % bedragen.

4.2.2 Bijgebouwen     

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  2. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van voorerf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

4.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:

  1. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld;
  2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid.

Artikel 5 Groen     

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? Artikel 1 Begrippen
Hoe wordt er gemeten? Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:
Welke functies zijn toegestaan? Artikel 5.1 Bestemmingsomschrijving
Wat en hoe mag er gebouwd worden? Artikel 5.2 Bouwregels
Andere regels die relevant zijn voor de mogelijkheden binnen de bestemming Groen
Welke andere bouwregels gelden er? Artikel 18 Algemene bouwregels
Welke andere bestemmingsregels gelden hier ook? Artikel 14 Leiding - Riool en Artikel 15 Leiding - Water
Artikel 16 Waarde - Archeologie
Welke aanduidingsregels gelden hier ook? Artikel 20.1 milieuzone - boringsvrije zone
Artikel 20.3 overige zone - cultuurhistorie
Artikel 20.4 overige zone - verkeersontsluiting
Artikel 20.6 vrijwaringszone - watergang
Welke regels gelen hier nog meer? Artikel 19 Algemene gebruiksregels, Artikel 22 Overige regels
Raadpleeg ook de overige regels! Hoofdstuk 3 Algemene regels en Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in Paragraaf 2.4 Artikelsgewijze toelichting algemene doelstellingen
De toelichting op deze bestemming is te lezen in Paragraaf 8.2 Artikel 3 t/m 16 Toedeling van functies

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ' Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens een erfontsluiting;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'natuur'; tevens ter bescherming van de aldaar aanwezige natuurwaarden;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren', tevens parkeervoorzieningen;
  5. bermen en beplantingen;
  6. voorzieningen ten behoeve van spelen en ontspanning;
  7. fiets- en wandelpaden;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. nutsvoorzieningen;
  10. een calamiteitenpad.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd, uitsluitend ten behoeve van nutsvoorzieningen. Voor deze gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte voor lichtmasten bedraagt niet meer dan 6 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 4 m.

Artikel 6 Natuur     

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? Artikel 1 Begrippen
Hoe wordt er gemeten? Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:
Welke functies zijn toegestaan? Artikel 6.1 Bestemmingsomschrijving
Wat en hoe mag er gebouwd worden? Artikel 6.2 Bouwregels
Artikel 6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Andere regels die relevant zijn voor de mogelijkheden binnen de bestemming Natuur
Welke andere bouwregels gelden er? Artikel 18 Algemene bouwregels
Welke andere bestemmingsregels gelden hier ook? Artikel 14 Leiding - Riool en Artikel 15 Leiding - Water
Artikel 16 Waarde - Archeologie
Welke aanduidingsregels gelden er? Artikel 20.1 milieuzone - boringsvrije zone
Artikel 20.3 overige zone - cultuurhistorie
Artikel 20.5 overige zone - waardevolle wegenstructuur
Artikel 20.6 vrijwaringszone - watergang
Welke regels gelden hier nog meer? Artikel 22 Overige regels
Raadpleeg ook de overige regels! Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in Paragraaf 2.4 Artikelsgewijze toelichting algemene doelstellingen
De toelichting op deze bestemming is te lezen in Paragraaf 8.2 Artikel 3 t/m 16 Toedeling van functies

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurwaarden, landschapswaarden en/of bos;
  2. verharde en onverharde paden en wegen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. extensief recreatief medegebruik.

6.2 Bouwregels     

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte voor lichtmasten bedraagt niet meer dan 6 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 4 m;
  3. de totale oppervlakte bedraagt niet meer dan 30 m2.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.3.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
  2. het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas.

6.3.2 Uitzonderingen     

Het in lid 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

6.3.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 6.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.

Artikel 7 Verkeer     

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? Artikel 1 Begrippen
Hoe wordt er gemeten? Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:
Welke functies zijn toegestaan? Artikel 7.1 Bestemmingsomschrijving
Wat en hoe mag er gebouwd worden? Artikel 7.2 Bouwregels
Andere regels die relevant zijn voor de mogelijkheden binnen de bestemming Verkeer
Welke andere bouwregels gelden er? Artikel 18 Algemene bouwregels
Welke andere bestemmingsregels gelden hier ook? Artikel 13 Leiding - Gas
Leiding - Riool
Welke regels gelden hier nog meer? Artikel 22 Overige regels
Raadpleeg ook de overige regels! Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in Paragraaf 2.4 Artikelsgewijze toelichting algemene doelstellingen
De toelichting op deze bestemming is te lezen in Paragraaf 8.2 Artikel 3 t/m 16 Toedeling van functies

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebiedsontsluitingswegen;
  2. erftoegangswegen;
  3. fiets- en voetpaden;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - snelfietsroute': een snelfietsroute;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. straatmeubilair;
  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd, uitsluitend ten behoeve van nutsvoorzieningen. Voor deze gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 30 m2;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m;
  2. de bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan 4 m, met uitzondering van de bestaande mast die ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn en die hoger is dan 4 meter. Voor deze masten geldt de bestaande hoogte als maximum;
  3. de bouwhoogte van objecten voor beeldende kunst mag niet meer bedragen dan 12 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

Artikel 8 Water     

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? Artikel 1 Begrippen
Hoe wordt er gemeten? Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:
Welke functies zijn toegestaan? Artikel 8.1 Bestemmingsomschrijving
Wat en hoe mag er gebouwd worden? Artikel 8.2 Bouwregels
Andere regels die relevant zijn voor de mogelijkheden binnen de bestemming Water
Welke andere bouwregels gelden er? Artikel 18 Algemene bouwregels
Welke andere bestemmingsregels gelden hier ook? Artikel 16 Waarde - Archeologie
Welke aanduidingsregels gelden hier ook? Artikel 20.3 overige zone - cultuurhistorie
Artikel 20.4 overige zone - verkeersontsluiting
Welke regels gelden hier nog meer? Artikel 22 Overige regels
Raadpleeg ook de overige regels! Hoofdstuk 3 Algemene regels Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in Paragraaf 2.4 Artikelsgewijze toelichting algemene doelstellingen
De toelichting op deze bestemming is te lezen in Paragraaf 8.2 Artikel 3 t/m 16 Toedeling van functies

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen, waterpartijen, oever- en bodembeschermingen en duikers;
  2. groenvoorzieningen, natuur en landschapselementen;
  3. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen en gelijksoortige voorzieningen.

8.2 Bouwregels     

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte en de oppervlakte per bouwwerk niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3m en 20 m2.

Artikel 9 Woongebied - 1     

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? Artikel 1 Begrippen
Hoe wordt er gemeten? Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:
Welke functies zijn toegestaan? Artikel 9.1 Bestemmingsomschrijving
Wat en hoe mag er gebouwd worden? Artikel 9.2 Bouwregels
Artikel 9.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 9.4 Nadere eisen
Andere regels die relevant zijn voor de mogelijkheden binnen de bestemming Woongebied - 1
Welke specifieke gebruiksregels gelden er? Artikel 9.5 Specifieke gebruiksregels
Welke andere bouwregels gelden er? Artikel 18 Algemene bouwregels
Welke regels gelden er nog meer? Artikel 22 Overige regels
Raadpleeg ook de overige regels! Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in Paragraaf 2.4 Artikelsgewijze toelichting algemene doelstellingen
De toelichting op deze bestemming is te lezen in Paragraaf 8.2 Artikel 3 t/m 16 Toedeling van functies

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Woongebied - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen, uitsluitend in de vorm van gestapelde woningen;
  2. zorggerelateerde dienstverlening;
  3. tuinen, erven en verhardingen;
  4. voorzieningen voor verkeer en verblijf, zoals erftoegangswegen, langzaamverkeerroutes, parkeervoorzieningen, calamiteitenontsluiting, straatmeubilair en voorzieningen ten behoeve van bevoorrading;
  5. groenvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. nutvoorzieningen.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Algemeen     

Het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak voor Woongebied - 1 mag niet meer bedragen dan 120, met dien verstande dat het totaal van het aantal woningen voor Woongebied - 1, Woongebied - 2, Woongebied - 3 en Woongebied - 4 niet meer mag bedragen dan 226.

9.2.2 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een bouwperceel mag voor maximaal 50% worden bebouwd;
  2. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.
9.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aanbouwen en uitbouwen maken deel uit van het hoofdgebouw;
  2. vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan.

9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
  3. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 4,50 meter, met dien verstande dat:
    1. de bebouwde oppervlakte aan overkappingen maximaal 30 m² bedraagt;
    2. de afstand tot de naar de openbare weg gekeerde perceelsgrens niet minder dan 3 m mag bedragen.

9.2.5 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte bedraagt maximaal 20 m²;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m.

9.2.6 Ondergrondse bouwwerken     

Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. Ondergrondse bouwwerken, zoals begrepen parkeergarages, kelders, bergingen, stallingsgarages zijn toegestaan, tot een maximale bouwhoogte van 1,50 meter boven het maaiveld.

9.3 Afwijken van de bouwregels     

9.3.1 Afwijken aantal woningen     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2.1 ten behoeve van een hoger aantal woningen met dien verstande dat:

  1. het totaal van het aantal woningen voor Woongebied - 1, Woongebied - 2, Woongebied - 3 en Woongebied - 4 niet meer mag bedragen dan 226.
9.3.2 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties     

Ten behoeve van woningen zijn dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties toegestaan, mits deze niet hoger zijn dan 3,5 m van de dak van het gebouw waarop zij worden geplaatst en zij geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst.

9.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:

  1. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld;
  2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid;
  4. ter voorkoming dat bebouwing de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en inrichtingen, woningen en bouwwerken onevenredig aantast.

9.5 Specifieke gebruiksregels     

9.5.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf     

De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf is niet toegestaan.

9.5.2 Zorggerelateerde dienstverlening     

Voor de uitoefening van zorggerelateerde dienstverlening, gelden de volgende regels:

  1. de uitoefening van een zorggerelateerde dienstverlening is uitsluitend toegestaan op de beganegrondlaag;
  1. de omvang mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de beganegrondlaag van de bebouwing;
  2. de omvang per activiteit mag niet meer bedragen dan 50m²;
  3. detailhandel is niet toegestaan.

Artikel 10 Woongebied - 2     

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? Artikel 1 Begrippen
Hoe wordt er gemeten? Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:
Welke functies zijn toegestaan? Artikel 10.1 Bestemmingsomschrijving
Wat en hoe mag er gebouwd worden? Artikel 10.2 Bouwregels
Artikel 10.4 Nadere eisen
Welke specifieke gebruiksregels gelden er? Artikel 10.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10.6 Afwijken van de gebruiksregels
Welke andere bouwregels gelden er? Artikel 18 Algemene bouwregels
Welke aanduidingsregels gelden er? Artikel 20.3 overige zone - cultuurhistorie
Welke regels gelden er nog meer? Artikel 22 Overige regels
Raadpleeg ook de overige regels! Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in Paragraaf 2.4 Artikelsgewijze toelichting algemene doelstellingen
De toelichting op deze bestemming is te lezen in Paragraaf 8.2 Artikel 3 t/m 16 Toedeling van functies

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Woongebied - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen;
  2. zorggerelateerde dienstverlening
  3. tuinen, erven en verhardingen;
  4. voorzieningen voor verkeer en verblijf, zoals erftoegangswegen, langzaamverkeerroutes, parkeervoorzieningen, calamiteitenontsluiting, straatmeubilair en voorzieningen ten behoeve van bevoorrading;
  5. groenvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. nutsvoorzieningen;

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Algemeen     

Het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak voor Woongebied - 2 mag niet meer bedragen dan 50, met dien verstande dat het totaal aantal woningen voor Woongebied - 1, Woongebied - 2, Woongebied - 3 en Woongebied - 4 niet meer mag bedragen dan 226.

10.2.2 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. uitsluitend de woningtypen 'patiowoning' en 'gestapelde woningen' mogen worden gebouwd;
  2. een bouwperceel mag voor maximaal 50% worden bebouwd, behoudens bij de bouw van patiowoningen: bij de bouw van patiowoningen dient tenminste 25m² van het bouwperceel onbebouwd te blijven, de eventuele voor en zijtuinen niet meegerekend;
  3. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
10.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aanbouwen en uitbouwen maken deel uit van het hoofdgebouw;
  2. vrijstaande bijgebouwen buiten het hoofdgebouw zijn niet toegestaan.

10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel, met uitzondering bij rug-aan-rug gebouwde hoofdgebouwen, niet meer mag bedragen dan 1 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
  3. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 4,5 meter, met dien verstande dat:
    1. de bebouwde oppervlakte aan overkappingen maximaal 30 m² bedraagt;
    2. de afstand tot de naar de openbare weg gekeerde perceelsgrens niet minder dan 3 m mag bedragen.

10.2.5 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte bedraagt maximaal 20 m²;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m.

10.2.6 Ondergrondse bouwwerken     

Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. Ondergrondse bouwwerken, zoals begrepen parkeergarages, kelders, bergingen, stallingsgarages zijn toegestaan, tot een maximale bouwhoogte van 1,20 meter boven het maaiveld.

10.3 Afwijken van de bouwregels     

10.3.1 Afwijken aantal woningen     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2.1 ten behoeve van een hoger aantal woningen met dien verstande:

  1. dat het totaal van het aantal woningen voor Woongebied - 1, Woongebied - 2, Woongebied - 3 en Woongebied - 4 niet meer mag bedragen dan 226.
10.3.2 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties     

Ten behoeve van gestapelde woningen zijn dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties toegestaan, mits deze niet hoger zijn dan 3,5 m van de dak van het gebouw waarop zij worden geplaatst en zij geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst.

10.3.3 Afwijken hoogte     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2.2 onder c en d voor een goothoogte van maximaal 8 meter en een bouwhoogte van maximaal 12 meter bij patiowoningen voor het mogelijk maken van een dakopbouw, onder de voorwaarde dat:

  1. dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. vaststaat dat op de gevel(s) van het hoofdgebouw de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde) ingevolge de beschikking Hogere waarde, met inachtneming van de in deze beschikking gestelde voorwaarde(n) en aantallen niet wordt overschreden.
10.3.4 Afwijken bouwwijze     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.2.2 onder a, c en d voor het realiseren van woningen van het type 'vrijstaand' of 'twee-aaneengebouwd' onder de voorwaarden dat:

  1. de maximale bouwdiepte van woningen 12 meter bedraagt;
  2. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt:
    1. bij vrijstaande woningen minimaal 3 meter aan beide zijden;
    2. bij twee-aan-een gebouwde woningen minimaal 3 meter aan één zijde;
  3. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal respectievelijk 6 en 12 meter;
  4. de afwijking stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
  5. vaststaat dat op de gevel(s) van het hoofdgebouw de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde) ingevolge de beschikking Hogere waarde, met inachtneming van de in deze beschikking gestelde voorwaarde(n) en aantallen niet wordt overschreden

10.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:

  1. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld;
  2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid;
  4. ter voorkoming dat bebouwing de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en inrichtingen, woningen en bouwwerken onevenredig aantast.

10.5 Specifieke gebruiksregels     

10.5.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf     

De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf is niet toegestaan.

10.5.2 Zorggerelateerde dienstverlening     

Voor de uitoefening van zorggerelateerde dienstverlening, gelden de volgende regels:

  1. de uitoefening van een zorggerelateerde dienstverlening is uitsluitend toegestaan op de beganegrondlaag;
  1. de omvang mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de beganegrondlaag van de bebouwing;
  2. de omvang per activiteit mag niet meer bedragen dan 50m²;
  3. detailhandel is niet toegestaan.

10.6 Afwijken van de gebruiksregels     

10.6.1 Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.5.1, teneinde de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep of bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, toe te staan, mits:

  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m2;
  2. er dient minimaal 1 parkeerplaats per 12 m2 van de onder a genoemde gezamenlijke vloeroppervlakte te worden gerealiseerd op eigen terrein;
  3. detailhandel is niet toegestaan;
  4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

Artikel 11 Woongebied - 3     

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? Artikel 1 Begrippen
Hoe wordt er gemeten? Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:
Welke functies zijn toegestaan? Artikel 11.1 Bestemmingsomschrijving
Wat en hoe mag er gebouwd worden? Artikel 11.2 Bouwregels
Artikel 11.4 Nadere eisen
Welke specifieke gebruiksregels gelden er? Artikel 11.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 11.6 Afwijken van de gebruiksregels
Welke andere bouwregels gelden er? Artikel 18 Algemene bouwregels
Welke aanduidingsregels gelden hier ook? Artikel 20.1 milieuzone - boringsvrije zone
Artikel 20.4 overige zone - verkeersontsluiting
Welke regels gelden er nog meer? Artikel 22 Overige regels
Raadpleeg ook de overige regels! Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in Paragraaf 2.4 Artikelsgewijze toelichting algemene doelstellingen
De toelichting op deze bestemming is te lezen in Paragraaf 8.2 Artikel 3 t/m 16 Toedeling van functies

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Woongebied - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen, uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen;
  2. aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  3. tuinen, erven en verhardingen;
  4. voorzieningen voor verkeer en verblijf, zoals erftoegangswegen, langzaamverkeerroutes, parkeervoorzieningen, calamiteitenontsluiting, straatmeubilair en voorzieningen ten behoeve van bevoorrading;
  5. groenvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. nutsvoorzieningen.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Algemeen     

Het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak Woongebied - 3 mag niet meer bedragen dan 18, met dien verstande dat het totaal aantal woningen voor 'Woongebied - 1', 'Woongebied - 2', 'Woongebied - 3' en Woongebied - 4 niet meer bedragen dan 226.

11.2.2 Hoofdgebouwen     

Voor bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd;
  2. een bouwperceel mag voor maximaal 50% worden bebouwd met hoofdgebouwen;
  3. de afstand van hoofdgebouwen tot de perceelgrenzen bedraagt ten minste 5 meter;
  4. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  5. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt met een kap met een dakhelling van tenminste 40° en ten hoogste 80°;
  6. de breedte van de gezamenlijke dakkapellen op het dakvlak van de voorgevel van een gebouw bedraagt ten hoogste 50% van de breedte van dat dakvlak.

11.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. bijgebouwen worden minimaal 3 m achter de voorgevellijn gebouwd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 60 m²;
  3. voor zover de oppervlakte van de strook grond gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 300 m² mag de onder b geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 150 m²;
  4. de gronden gelegen achter de achtergevellijn mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  5. één der zijstroken dient over een breedte van 2 m vrij te blijven van aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  6. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m;
  7. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4,5 m.

11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak;
  2. de gronden gelegen achter de achtergevellijn mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
  5. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3,5 meter, met dien verstande dat:
    1. de bebouwde oppervlakte aan overkappingen maximaal 30 m² bedraagt;
    2. de afstand tot de naar de openbare weg gekeerde perceelsgrens niet minder dan 3 m mag bedragen.

11.2.5 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte bedraagt maximaal 20 m²;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m.

11.2.6 Ondergrondse bouwwerken     

Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. Ondergrondse bouwwerken in de vorm van zwembaden zijn toegestaan, tot een maximale bouwhoogte van 0,50 meter boven maaiveld;
  2. Voor het bouwen van overige ondergrondse bouwwerken geldt dat alleen ondergronds mag worden gebouwd waar bovengronds gebouwen aanwezig zijn, met dien verstande dat:
    1. ondergronds bouwen niet is toegestaan onder vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
    2. de verticale diepte maximaal 5 m mag bedragen.

11.3 Afwijken van de bouwregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.2.2 onder c en artikel 11.2.3 onder a, mits dit noodzakelijk is voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld.

11.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:

  1. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld;
  2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid;
  4. ter voorkoming dat bebouwing de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en inrichtingen, woningen en bouwwerken onevenredig aantast.

11.5 Specifieke gebruiksregels     

11.5.1 Uitoefening aan-huis-verbonden beroep of bedrijf     

Voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep of bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende regels:

  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m²;
  2. er dient minimaal 1 parkeerplaats per 12 m² van de onder a genoemde gezamenlijke vloeroppervlakte te worden gerealiseerd op eigen terrein;
  3. detailhandel is niet toegestaan;
  4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

11.5.2 Strijdig gebruik     

Als een gebruik strijdig met de bestemming wordt bedoeld:

  1. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  3. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  4. opslag en verkoop van vuurwerk.

11.6 Afwijken van de gebruiksregels     

11.6.1 Afwijken ten behoeve van afhankelijke woonruimte     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.5.2 onder b voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  4. het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 12 Woongebied - 4     

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? Artikel 1 Begrippen
Hoe wordt er gemeten? Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:
Welke functies zijn toegestaan? Artikel 12.1 Bestemmingsomschrijving
Wat en hoe mag er gebouwd worden? Artikel 12.2 Bouwregels
Artikel 12.4 Nadere eisen
Welke specifieke gebruiksregels gelden er? Artikel 12.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 12.6 Afwijken van de gebruiksregels
Welke aanduidingsregels gelden hier ook? Artikel 20.4 overige zone - verkeersontsluiting
Welke regels gelden er nog meer? Artikel 22 Overige regels
Raadpleeg ook de overige regels! Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in Paragraaf 2.4 Artikelsgewijze toelichting algemene doelstellingen
De toelichting op deze bestemming is te lezen in Paragraaf 8.2 Artikel 3 t/m 16 Toedeling van functies

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Woongebied - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen, uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen;
  2. aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  3. tuinen, erven en verhardingen;
  4. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder begrepen erftoegangswegen, langzaamverkeerroutes, parkeervoorzieningen, calamiteitenontsluiting, straatmeubilair en voorzieningen ten behoeve van bevoorrading;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

12.2 Bouwregels     

12.2.1 Algemeen     

Het aantal woningen binnen het bestemmingsvlak 'Woongebied - 4' mag niet meer bedragen dan 38, met dien verstande dat het totaal aantal woningen voor 'Woongebied - 1', 'Woongebied - 2', 'Woongebied - 3' en Woongebied - 4 niet meer bedragen dan 226.

12.2.2 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd;
  2. een bouwperceel mag voor maximaal 50% worden bebouwd met hoofdgebouwen;
  3. de afstand van hoofdgebouwen tot de perceelgrenzen bedraagt ten minste 5 meter;
  4. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  5. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden afgedekt met een kap met een dakhelling van tenminste 40° en ten hoogste 80°;
  6. de breedte van de gezamenlijke dakkapellen op het dakvlak van de voorgevel van een gebouw bedraagt ten hoogste 50% van de breedte van dat dakvlak.

12.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn niet toegestaan binnen een strook van 3 meter vanaf de bestemmingsgrens;
  2. bijgebouwen worden minimaal 3 m achter de voorgevellijn gebouwd;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 60 m²;
  4. voor zover de oppervlakte van de strook grond gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 300 m² mag de onder c geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 150 m²;
  5. de gronden gelegen achter de achtergevellijn mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  6. één der zijstroken dient over een breedte van 2 m vrij te blijven van aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  7. de goothoogte bedraagt maximaal 3,5 m;
  8. de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m.

12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de gronden gelegen achter de achtergevellijn mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 4 m.
  4. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 3 meter, met dien verstande dat:
    1. de bebouwde oppervlakte aan overkappingen maximaal 30 m² bedraagt;
    2. de afstand tot de naar de openbare weg gekeerde perceelsgrens niet minder dan 3 m mag bedragen.

12.2.5 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte bedraagt maximaal 20 m²;
  2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m.

12.2.6 Ondergrondse bouwwerken     

Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. Ondergrondse bouwwerken in de vorm van zwembaden zijn toegestaan, tot een maximale bouwhoogte van 0,50 meter boven het maaiveld;
  2. Voor het bouwen van overige ondergrondse bouwwerken geldt dat alleen ondergronds mag worden gebouwd waar bovengronds gebouwen aanwezig zijn, met dien verstande dat:
    1. ondergronds bouwen niet is toegestaan onder vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
    2. de verticale diepte maximaal 5 m mag bedragen.

12.3 Afwijken van de bouwregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 12.2.2 onder b en artikel 12.2.3 onder a, mits dit noodzakelijk is voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld.

12.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bebouwing indien dit noodzakelijk is:

  1. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld;
  2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  3. ter bevordering van de verkeers- en brandveiligheid en sociale veiligheid;
  4. ter voorkoming dat bebouwing de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en inrichtingen, woningen en bouwwerken onevenredig aantast.

12.5 Specifieke gebruiksregels     

12.5.1 Uitoefening aan-huis-verbonden beroep of bedrijf     

Voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep of bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende regels:

  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m²;
  2. er dient minimaal 1 parkeerplaats per 12 m² van de onder a genoemde gezamenlijke vloeroppervlakte te worden gerealiseerd op eigen terrein;
  3. detailhandel is niet toegestaan;
  4. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
12.5.2 Strijdig gebruik     

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  3. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  4. opslag en verkoop van vuurwerk.

12.6 Afwijken van de gebruiksregels     

12.6.1 Afwijken ten behoeve van afhankelijke woonruimte     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.5.2 onder b voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m2;
  4. het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 13 Leiding - Gas     

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? Artikel 1 Begrippen
Hoe wordt er gemeten? Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:
Welke functies zijn toegestaan? Artikel 13.1 Bestemmingsomschrijving
Wat en hoe mag er gebouwd worden? Artikel 13.2 Bouwregels
Artikel 13.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Welke regels gelden er nog meer? Artikel 22 Overige regels
Raadpleeg ook de overige regels! Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in Paragraaf 2.4 Artikelsgewijze toelichting algemene doelstellingen
De uitgangspunten ten aanzien van leidingen zijn te lezen in Paragraaf 5.3 Externe veiligheid
De toelichting op deze bestemming is te lezen in Paragraaf 8.2 Artikel 3 t/m 16 Toedeling van functies

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen primair bestemd voor:

  1. de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse gastransportleidingen;

13.2 Bouwregels     

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 13.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

13.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

13.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
  2. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

13.5.1 Omgevingsvergunning     

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen,mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

13.5.2 Uitzonderingen     

Het in lid 13.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. die het normale beheer en onderhoud ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  3. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken;
  4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
13.5.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 13.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet schaden;
  2. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.5.1, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 14 Leiding - Riool     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van een rioolpersleiding.

14.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

14.3 Afwijken van de bouwregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

14.4.1 Omgevingsvergunning     

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  3. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  5. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
14.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod van lid 14.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 14.3 bedoeld;
  2. normaal onderhoud en beheer betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
14.4.3 Toelaatbaarheid     

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 14.4.2 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Vooraf dient advies ingewonnen te worden bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 15 Leiding - Water     

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? Artikel 1 Begrippen
Hoe wordt er gemeten? Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:
Welke functies zijn toegestaan? Artikel 15.1 Bestemmingsomschrijving
Wat en hoe mag er gebouwd worden? Artikel 15.2 Bouwregels
Artikel 15.3 Afwijken van de bouwregels
Welke regels gelden er nog meer? Artikel 22 Overige regels
Raadpleeg ook de overige regels! Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in Paragraaf 2.4 Artikelsgewijze toelichting algemene doelstellingen
De uitgangspunten ten aanzien van leidingen zijn te lezen in Paragraaf 4.7 Kabels en leidingen
De toelichting op deze bestemming is te lezen in Paragraaf 8.2 Artikel 3 t/m 16 Toedeling van functies

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen primair bestemd voor:

  1. de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse watertransportleidingen;

15.2 Bouwregels     

In afwijking van hetgeen elders in dit plan is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse afvalwatertransportleidingen tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

15.3 Afwijken van de bouwregels     

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:

  1. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de afvalwatervoorziening dient te zijn gewaarborgd;
  2. schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

15.4.1 Omgevingsvergunning     

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  5. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;
  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
15.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 15.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
15.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 15.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  1. het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de rioolleiding zijn gewaarborgd;
  2. alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 15.4.1 is advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 16 Waarde - Archeologie     

Waar worden de gebruikte begrippen omschreven? Artikel 1 Begrippen
Hoe wordt er gemeten? Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel treft u verder de volgende regels aan:
Welke functies zijn toegestaan? Artikel 16.1 Bestemmingsomschrijving
Wat en hoe mag er gebouwd worden? Artikel 16.2 Bouwregels
Artikel 16.3 Afwijken van de bouwregels
Artikel 16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Wat mag er eventueel gewijzigd worden? Artikel 16.5 Wijzigingsbevoegdheid
Welke regels gelden er nog meer? Artikel 22 Overige regels
Raadpleeg ook de overige regels! Hoofdstuk 3 Algemene regels, Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Een toelichting op deze regels kunt u als volgt raadplegen:
De uitgangspunten van dit plan zijn te lezen in Paragraaf 2.4 Artikelsgewijze toelichting algemene doelstellingen
De uitgangspunten ten aanzien van leidingen zijn te lezen in Paragraaf 4.7 Kabels en leidingen
De toelichting op deze bestemming is te lezen in Paragraaf 8.2 Artikel 3 t/m 16 Toedeling van functies

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

16.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van bouwwerken geldt, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, dat op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of deze waarden weliswaar aanwezig zijn, maar deze niet worden geschaad, met dien verstande dat er geen archeologisch onderzoek is vereist in het geval dat:

  1. een bouwplan voor gebouwen en/of bouwwerken waarbinnen de bodem tot ten hoogste 50 centimeter onder maaiveld wordt geroerd;
  2. een gebouw of ander bouwwerk wordt gebouwd op een bestaande fundering en er buiten 1 m uit deze fundering geen bodemverstoring plaats vindt.

16.3 Afwijken van de bouwregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de bouwregels en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits

  1. is aangetoond dat dit niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin;
  2. voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, mag slechts worden afgeweken met een omgevingsvergunning indien aan de vergunning een, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een erkende partij die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en onder toezicht van de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg;
  4. alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 16.3, is advies ingewonnen van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

16.4.1 Werken en werkzaamheden     

Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  1. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  5. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van bos of boomgaard;
  9. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  10. het scheuren van grasland;
  11. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
16.4.2 Uitzondering     

De in lid 16.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
  2. betrekking hebben op een gebied waarbij de bodem tot maximaal 50 centimeter onder maaiveld wordt geroerd;
  3. het normale onderhoud betreffen;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  5. op archeologisch onderzoek zijn gericht.

16.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 16.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:

  1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

16.4.4 Verbinden van voorschriften     

Het bevoegd gezag kan een of meer van de volgende voorschriften verbinden aan het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 16.4.1:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of;
  3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een erkende partij die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en onder toezicht van de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

16.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming Waarde - Archeologie wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de (eventuele) vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen, en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel     

Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene bouwregels     

18.1 Bestaande maten     

Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstand-, hoogte, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:

  1. bestaande maten, die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. bestaande maten, die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. ingeval van herbouw is sub a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  4. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

18.2 Voorwaardelijke verplichting waterberging     

Ten behoeve van het voorzien in voldoende waterberging gelden de volgende regels:

  1. een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt alleen verleend als is aangetoond dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende waterbergingsvoorziening, volgend de berekeningsmethode zoals opgenomen in de op de Keur afgestemde 'Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater gemeente Heusden 2019' zoals die op 17 september 2019 is vastgesteld en de 'gebiedsaanwijzing waterverordening en beleidsregel afvoer van hemelwater en grondwater" van 8 oktober 2019.

18.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren     

Ten behoeve van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid gelden de volgende regels:

  1. een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt alleen verleend als is aangetoond dat voorzien wordt in een parkeerbehoefte overeenkomstig het bepaalde in de nota Parkeernormen Heusden 2016, zoals vastgesteld 17 mei 2016;
  2. met inachtneming van het bepaald in sub i, dienen bij de bestemmingen 'Woongebied - 1' en 'Gemengd - 1' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - research en developmentcentrum (sb-rdc)' de parkeerplaatsen (half-) verdiept aangelegd te worden;
  3. met inachtneming van het bepaalde van sub a, mag bij de gronden met de bestemming 'Gemengd - 1' op het maaiveld worden gerealiseerd mits aantoonbaar wordt gemaakt dat deze zoveel mogelijk onttrokken worden aan het zicht vanaf de doorgaande verkeersroutes.

Artikel 19 Algemene gebruiksregels     

19.1 Strijdig gebruik     

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
  3. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan 5 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);
  4. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.

19.2 Niet strijdig gebruik     

Onder strijdig gebruik wordt niet begrepen het gebruik van woningen voor recreatieve verblijfsvoorzieningen in de vorm van 'bed and breakfast', mits voldaan wordt aan de volgende regels:

  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de hoofdgebouwen en de bijbehorende bijgebouwen;
  2. het aantal personen ten dienste van de recreatieve verblijfsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 10;
  3. er dient minimaal 1 parkeerplaats per 12 m2 van de onder a genoemde gezamenlijke vloeroppervlakte te worden gerealiseerd op eigen terrein.

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels     

20.1 Milieuzone - boringsvrije zone     

De toelichting op dit artikel is te lezen in paragraaf 8.2.

20.1.1 Aanduidingsomschrijving     

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' geldt dat die gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede zijn aangewezen voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening.

20.1.2 Specifieke gebruiksregels     

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' is geen gebruik van gronden en bouwwerken toegestaan met nadelige effecten voor de drinkwatervoorziening.

20.1.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     
a Verbod     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het doorboren van de beschermende kleilaag.

b Uitzonderingen     

Het in lid 20.1.3 onder a vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  1. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

c Toelaatbaarheid     

Een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden als bedoeld in 20.1.3 onder a wordt niet eerder verleend nadat schriftelijk advies is verkregen van het waterwinbedrijf.

20.2 Overige zone     

20.2.1 Aanduidingsomschrijving     

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone' gelden naast de regels voor de aldaar voorkomende bestemming(en) tevens de hierna aangeven regels welke zijn opgenomen in Artikel 22 Overige regels:

  1. Artikel 22.1 Visie op hoofdlijnen;
  2. Artikel 22.2 Algemene zorgplicht;
  3. Artikel 22.3 Laad- en losruimte;
  4. Artikel 22.4 Duurzame ontwikkeling.

20.3 Overige zone - cultuurhistorie     

De toelichting op dit artikel is te lezen in paragraaf 2.5.3 Versterken van cultuurhistorische waarden.

20.3.1 Aanduidingsomschrijving     

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - cultuurhistorie' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

20.3.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     
a Verbod     

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  1. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  2. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  5. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  7. het rooien van laanbeplanting of bos, waarbij de stobben worden verwijderd;
  8. het aanleggen van laanbeplanting of bos;
  9. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  10. het scheuren van grasland;
  11. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

b Uitzondering     

De in lid 20.3.2 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van cultuurhistorisch en/of landschappelijk onderzoek is aangetoond dat er zich ter plekke geen cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden bevinden;
  2. betrekking hebben op een gebied waarbij de bodem tot maximaal 50 centimeter onder maaiveld wordt geroerd;
  3. het normale onderhoud betreffen;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  5. op cultuurhistorisch en /of landschappelijk onderzoek zijn gericht.

c Toelaatbaarheid     

De in lid 20.3.2 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende cultuurhistorisch en /of landschappelijk is onderzocht en een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:

  1. de cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  2. er geen cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden aanwezig zijn; of
  3. de cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

d Verbinden van voorschriften     

Het bevoegd gezag kan een of meer van de volgende voorschriften verbinden aan het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.3.2:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden kunnen worden behouden;
  2. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een erkende partij die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties en onder toezicht van een deskundige op het terrein van cultuurhistorie en/of landschapszorg.

20.4 Overige zone - verkeersontsluiting     

De toelichting op dit artikel is te lezen in paragraaf 2.5.5 Verbinden met de omgeving.

20.4.1 Aanduidingsomschrijving     

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - verkeersontsluiting' geldt dat die gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede zijn aangewezen voor ontsluiting van gronden voor het wegverkeer.

20.4.2 Voorwaarden     

Op deze gronden geldt ten behoeve van de in 20.4.1 bedoelde ontsluiting de volgende regels:

  1. per aanduidingsvlak mag één weg worden aangelegd met een maximale breedte van 6 meter;
  2. in afwijking van het bepaalde onder sub a mag een weg met gescheiden rijbanen worden aangelegd met een totale maximale verhardingsbreedte van ten hoogste 7 meter.

20.4.3 Verschuiving aanduiding     

De aanduiding 'overige zone - verkeersontsluiting' mag met betrekking tot de situering en de vormgeving gewijzigd worden, indien dit noodzakelijk is in verband met:

  1. het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit;
  2. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

20.5 Overige zone - waardevolle wegenstructuur     

De toelichting op dit artikel is te lezen in paragraaf 2.5.3 Versterken van cultuurhistorische waarden.

20.5.1 Aanduidingsomschrijving     

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - waardevolle wegenstructuur' geldt dat die gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede zijn aangewezen voor het behouden en versterken van de cultuurhistorisch waardevolle padenstructuur, waaronder de Kasteeldreef.

20.6 Vrijwaringszone - watergang     

20.6.1 Aanduidingsomschrijving     

De voor 'vrijwaringszone - watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor waterschapsbelangen ten behoeve van de aan deze zone grenzende watergang.

20.6.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

20.6.3 Afwijken van de bouwregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 20.6.1 ten behoeve van bouwwerken, die zijn toegestaan ingevolge de ter plaatse geldende andere bestemming, indien door de bouw en situering van de betreffende bouwwerken geen schade wordt toegebracht aan het belang van de waterhuishouding, met dien verstande dat:

  1. de omgevingsvergunning pas wordt verleend nadat ter zake advies is ingewonnen bij de beheersinstantie van de in de omschrijving bedoelde watergang; de beslissing inzake het verlenen van de omgevingsvergunning wordt aan genoemde instantie medegedeeld.

20.7 Vrijwaringszone - weg     

20.7.1 Aanduidingsomschrijving     

De voor 'vrijwaringszone - weg' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor verkeersbelangen ten behoeve van de aan deze zone grenzende Rijksweg A59.

20.7.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' mag geen bebouwing worden opgericht anders dan met de Rijksweg A59 verband houdende bouwwerken, zoals geluidswerende en ecologische voorzieningen.

20.7.3 Afwijken van de bouwregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 20.6.1 ten behoeve van bouwwerken, die zijn toegestaan ingevolge de ter plaatse geldende andere bestemming, indien door de bouw en situering van de betreffende bouwwerken geen schade wordt toegebracht aan het belang van de rijksweg A59, met dien verstande dat:

  1. de omgevingsvergunning pas wordt verleend nadat ter zake advies is ingewonnen bij de betrokken wegbeheerder van de Rijksweg A59; de beslissing inzake het verlenen van de omgevingsvergunning wordt aan genoemde wegbeheerder medegedeeld.

Artikel 21 Algemene afwijkingsregels     

De toelichting op dit artikel is te lezen in paragraaf 8.3.

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels ten aanzien van:

  1. het bouwen van openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met dien verstande dat:
    1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  2. de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
    1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, de bouwhoogte mag worden vergroot tot niet meer dan 40 m;
    2. ten behoeve van signalerings- en telecommunicatiemasten tot niet meer dan 30 m;
  3. van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat
    1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,26 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw;

Artikel 22 Overige regels     

De toelichting op dit artikel is te lezen in paragraaf 8.3.

Deze regels hebben betrekking op het gehele plangebied en zijn geometrisch gekoppeld door middel van de gebiedsaanduiding 'overige zone'.

22.1 Visie op hoofdlijnen     

Met het nieuwe gebruik van Steenenburg wordt het landschappelijk raamwerk versterkt en waar nodig nieuw aangelegd. Hiermee wordt het verval van landschappelijke en cultuurhistorische waarden gestopt en ontstaat er een nieuwe economische drager. Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de karakteristiek, zoals beschreven in 2.4 Artikelsgewijze toelichting algemene doelstellingen. Daarnaast dient bij nieuwe ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de volgende algemene regels:

Door de versterking en aanleg van het raamwerk ontstaat een samenhangend stelsel van ingrepen, waarmee:

  1. de landschappelijke en cultuur-landschappelijke waarden worden vergroot en beter afleesbaar worden;
  2. de cultuurhistorische gelaagdheid en bijbehorende waarden worden vergroot;
  3. de ecologische waarden vergroot worden door genuanceerde ingrepen;
  4. door de herontwikkeling een samenhangend ruimtelijk casco ontstaat, dat de basis biedt voor de totstandkoming van een multifunctioneel gebied;
  5. het kasteel en de bijbehorende kasteeltuin worden gerestaureerd.

22.2 Algemene zorgplicht     

  1. Een ieder draagt voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving;
  2. een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving, is verplicht:
    1. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen, gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;
    2. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;
    3. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd;

Algemeen geldt bij ontwikkelingen: minimaal de bestaande kwaliteit van de bebouwing en de bebouwde omgeving, moet gehandhaafd blijven.

22.3 Laad- en losruimte     

  1. Als de bestemming van een nog te realiseren gebouw of functie aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate op eigen terrein kunnen worden voorzien.
  2. Deze bepaling geldt niet:
    1. bij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging;
    2. voor zover op andere geschikte wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.

22.4 Duurzame ontwikkeling     

22.4.1 Bomen versus zonnepanelen / -collectoren     

De gemeente hecht grote waarde aan het verduurzamen van de energievoorziening. Tegelijkertijd wordt er grote waarde toegekend aan de groen- en bomenstructuur binnen de gemeente. Waar deze twee conflicteren gelden de volgende regels:

  1. nieuwbouwlocaties: toepassen van zonnepanelen / -collectoren wordt optimaal gefaciliteerd. Voor de projectie van (toekomstige) bomen zal de keuze voor locatie en omvang van de bomen zoveel mogelijk gericht moeten zijn op het zo min mogelijk belemmeren van het rendement van zonnepanelen / -collectoren;
  2. herinrichting openbare ruimte: indien sprake is van een herinrichting van de openbare ruimte en bestaande bomen hoeven of kunnen niet worden gehandhaafd op dezelfde locatie dan geldt de regel van nieuwbouwlocaties zoals geformuleerd onder a.

22.4.2 Laadpalen openbaar     

De realisatie en gebruik van laadpalen en het gebruik van laadkabels in de openbare ruimte is toegestaan, met dien verstande dat:

  1. ter plaatse een parkeerplaats aanwezig is;
  2. de elektrische kabel om het elektrische voertuig van stroom te voorzien moet in goede staat zijn;
  3. er mag geen elektrische kabel over de openbare weg (rijbaan/fietspad) gelegd worden;
  4. de elektrische kabel mag maximaal 3 meter over het trottoir liggen, waarbij de afstand wordt gerekend vanaf de laadpaal tot aan het elektrische voertuig;
  5. de elektrische kabel moet, voor zover en zoveel mogelijk, langs het trottoir liggen;
  6. de elektrische kabel moet , als deze op het trottoir wordt gelegd, op een deugdelijke wijze afgedekt zijn met een kabelmat ter voorkoming van hinder en/ of mogelijke ongevallen voor andere gebruikers van het trottoir.

22.4.3 Laadpalen eigen terrein     

De realisatie en het gebruik van laadpalen op eigen terrein en het gebruik van laadkabels (in de openbare ruimte) is toegestaan, met dien verstande dat:

  1. de openbare parkeerplaats moet direct grenzen aan het trottoir of eigen perceel;
  2. de openbare parkeerplaats kan niet geclaimd worden en blijft te allen tijde beschikbaar als openbare parkeerplaats;
  3. de elektrische kabel om het elektrische voertuig van stroom te voorzien moet in goede staat zijn;
  4. er mag geen elektrische kabel over de openbare weg (rijbaan/fietspad) gelegd worden;
  5. de elektrische kabel mag maximaal 10 meter over het trottoir liggen, waarbij de afstand wordt gerekend vanaf de grens van het eigen terrein tot aan het elektrische voertuig;
  6. de elektrische kabel moet, voor zover en zoveel mogelijk, langs het trottoir liggen;
  7. de elektrische kabel moet op een deugdelijke wijze afgedekt zijn met een kabelmat ter voorkoming van hinder en/ of mogelijke ongevallen voor andere gebruikers van het trottoir;
  8. de realisatie van laadpalen en het gebruik van laadkabels is toegestaan, mits ter plaatse een parkeerplaats aanwezig is.

22.4.4 Opwekking en levering van duurzame energie     

In de bestemmingen zijn de bouw en het gebruik van installaties voor de opwekking en levering van duurzame energie waaronder warmte-koude-opslag als ondergeschikte functie begrepen, onder de voorwaarde dat deze niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Met ondergeschikte functie wordt bedoeld dat de duurzame energieopwekking zowel wat betreft het gebruik van de percelen en gebouwen als wat betreft ruimtelijke uitstraling niet de boventoon mag gaan voeren en het karakter van de hoofdbestemming niet mag gaan bepalen.

Voor de realisatie van installaties voor de opwekking en levering van duurzame energie, dient bij het bevoegd gezag een melding te worden ingediend.

Voor de realisatie gelden de volgende regels:

  1. de voorziening levert geen beperkingen op voor natuur en milieu;
  2. de voorziening levert geen negatieve effecten op voor de waterhuishouding of de bodemkwaliteit;
  3. de voorziening kevert geen beperkingen op voor nabij gelegen voorzieningen.

22.4.5 Innovaties duurzaamheid en klimaat     

Bij omgevingsvergunning zijn in afwijking van de bouwregels in Hoofdstuk 2, bouwwerken toegestaan die innovatieve duurzaamheid en klimaatadaptatie bevorderen, met dien verstande dat:

  1. de bouwwerken geen beperkingen opleveren voor natuur en milieu;
  2. de bouwwerken geen negatieve effecten opleveren voor de waterhuishouding en bodemkwaliteit;
  3. de bouwwerken geen beperkingen opleveren voor nabij gelegen woningen en voorzieningen.

22.5 Beeldregieplan Steenenburg     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering, de afmeting en de vormgeving van bebouwing, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en erfscheidingen, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:

  1. het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige, landschappelijke en beeldkwaliteit, zoals vastgelegd in het "beeldregieplan Steenenburg", welke is opgenomen als Bijlage 32;
  2. de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  4. nadere eisen zoals bedoeld in dit lid onder a kunnen ook worden gesteld ten behoeve van het verkrijgen van een harmonieuze ruimtelijke opbouw van het plangebied.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 23 Overgangsrecht     

De toelichting op dit artikel is te lezen in paragraaf 8.3.

23.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk zoals bedoeld in dit lid onder a, met ten hoogste 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

23.2 Overgangsrecht gebruik     

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 24 Slotregel     

De toelichting op dit artikel is te lezen in paragraaf 8.3.

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Steenenburg'.