Terug naar inhoudsopgave

 

Regels

behorende bij het bestemmingsplan ‘Parallelweg Heesbeen’ van de gemeente Heusden.

 

 

Hoofdstuk 1

Inleidende regels

Artikel 1

Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.    plan: het bestemmingsplan ‘Parallelweg Heesbeen’ van de gemeente Heusden;

 

2.    bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0797.BPparallelwhsbeen-VG01 met de bijbehorende regels;

 

3.    kaart: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0797.BPparallelwhsbeen-VG01;

 

4.    aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

5.    aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

6.    aan-huis-verbonden beroep of bedrijf: het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en het een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt niet verstaan het geven van cursussen door een professionele organisatie met meerdere docenten, een auto- of scooter reparatiebedrijf, een afhaalgelegenheid voor eten of bedrijfsmatige kinderopvang.

 

7.    aanbouw: een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

8.    achtergevel: een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw die parallel of nagenoeg parallel loopt aan de voorgevel;

 

9.    achtergevellijn: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw –zonder aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen- alsmede het verlengde daarvan;

 

10. afgewerkt bouwterrein: de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringt;

 

11. afhankelijke woonruimte: een bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van het huishouden, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;

 

12. afwijking: een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a, onderdeel 1 van de Wabo, zoals deze luidt op het moment van vaststelling van het plan;

 

13. bebouwing: één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

14. bestaande situatie:

a. t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b. t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

15. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;

 

16. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

17. bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning, zoals bedoeld in de Wabo;

 

18. bijgebouw: een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

19. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

20. bouwgrens: de grens van een bouwvlak;

 

21. bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd; zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder (ruimte onder peil) en zolder (ruimten onder de kap) voor zover deze zonder ingrijpende voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor woonfuncties en daarmee gelijke gebruiksmogelijkheden biedt als de daaronder gelegen bouwlagen;

 

22. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

23. bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel;

 

24. bouwvlak; een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

25. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

26. dak: iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

 

27. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

28. eerste bouwlaag: de bouwlaag op de begane grond;

 

29. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus;

 

30. functie: doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;

 

31. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

32. hoofdfunctie: een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;

 

33. hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

 

34. huishouden: een persoon of groep personen die een huishouding voert waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling en voor zover het een groep personen betreft van onderlinge verbondenheid;

 

35. mantelzorg: het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

 

36. nutsvoorzieningen: voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van  openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen wijkverwarming,  transformatorhuisjes, pompstations, schakelhuisjes, gemalen,  telefooncellen, abri’s en zendmasten;

 

37. ondergeschikte bouwdelen: ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte (dak)opbouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

38. opslag (statisch): (binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd (niet-agrarisch) bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans, campers en dergelijke;

 

39. overkapping: bouwwerken, geen gebouwen zijnde met één dakvlak en maximaal één gesloten wand, eventueel gedeeltelijk omsloten door wanden die niet tot de constructie behoren;

 

40. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding;

 

41. seksinrichting: een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

42. uitbouw: de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

43. voorgevel: de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel;

 

44. voorgevellijn: de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

 

45. vrijstaand: een hoofdgebouw of bijgebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw;

 

46. waterhuishoudkundige voorzieningen: voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, kunstwerken, natuurvriendelijke oevers, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;

 

47. Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

48. woning: een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

 

49. woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

 

50. zijstrook: de strook grond gelegen naast het hoofdgebouw, waarvan de breedte wordt bepaald door de afstand tussen de zijdelingse perceelsgrens en de zijgevel van het hoofdgebouw over de volledige diepte van het bouwperceel, behorende bij het hoofdgebouw.

 

 

 

Artikel 2

Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

1.     afstand tot de zijdelingse perceelsgrens: de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

 

2.     bebouwd oppervlak van een bouwperceel: de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;

 

3.     bebouwingspercentage: het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;

 

4.     bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil verticaal tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

5.     breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

 

6.     dakhelling: langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak;

 

7.     goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

8.     inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

9.     oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

10.   peil:

a    voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b    in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

 

 

Hoofdstuk 2

Bestemmingsregels

Artikel 3

Groen

3.1      Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       groenvoorzieningen;

b.       bermen en beplantingen;

c.       speelvoorzieningen;

d.       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

e.       fiets- en voetpaden;

f.       geluidwerende voorzieningen;

g.       nutsvoorzieningen.

3.2      Bouwregels

3.2.1   Gebouwen

Op of in deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd, uitsluitend ten behoeve van nutsvoorzieningen. Voor deze gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.            de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m2;

b.            de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter.

3.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.            de bouwhoogte voor lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 meter;

b.            de bouwhoogte voor geluidwerende voorzieningen mag niet meer bedragen dan de hoogte welke blijkens akoestisch onderzoek noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de normen van de Wet geluidhinder;

c.            de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 meter.

 

 

Artikel 4

Verkeer - Verblijfsgebied

4.1      Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       erftoegangswegen;

b.       fiets- en voetpaden;

c.       parkeervoorzieningen;

d.       groenvoorzieningen;

e.       geluidwerende voorzieningen;

f.       nutsvoorzieningen;

g.       straatmeubilair;

h.       afvalverzamelvoorzieningen;

i.        water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2      Bouwregels

4.2.1   Gebouwen

Op of in deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd, uitsluitend ten behoeve van nutsvoorzieningen. Voor deze gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.       de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m2;

b.       de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter.

4.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.            de bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 meter:

b.            de bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan 4 meter;

c.     de bouwhoogte van objecten voor beeldende kunst mag niet meer bedragen dan 12 meter;

d.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 meter.

 

 

Artikel 5

Wonen

5.1      Bestemmingsomschrijving

5.1.1   De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.            de huisvesting van personen in woningen;

b.            de huisvesting van personen in woonwagens;

c.            aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

d.            tuinen, erven en verhardingen;

e.            water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f.            nutsvoorzieningen.

 

5.1.2  Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 bedoelde bestemmingen worden gebouwd:

a.       hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande woningen of woonwagens;

b.       aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.       bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

d.       nutsvoorzieningen.

5.2      Bouwregels

5.2.1   Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.            het aantal hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven;

b.            hoofdgebouwen dienen te worden gerealiseerd binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak, waarbij het hoofdgebouw minimaal 1 meter achter de voorgevellijn gesitueerd dient te worden;

c.            de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt niet meer dan 7 respectievelijk 11 meter;

d.            de breedte van een hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 15 meter;

e.            de diepte van een woonwagen bedraagt niet meer dan 17 meter. De diepte van een woning bedraagt niet meer dan 15 meter;

f.             de inhoud van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 750 m³;

g.            de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan beide zijden minimaal 2,5 meter;

h.            het splitsen van een hoofdgebouw is niet toegestaan;

i.              per hoofdgebouw dienen 2 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden, waarvan 1 parkeerplaats op eigen terrein.

 

5.2.2   Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Aan en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a.            de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt per bouwperceel niet meer dan 60 m²;

b.            de gronden gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;

c.            aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen te worden gebouwd binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak, waarbij de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de voorgevellijn van het hoofdgebouw minimaal 3 meter bedraagt;

d.            de goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 respectievelijk 6 meter;

e.            de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de achtergevellijn van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 1 meter;

f.             de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt minimaal 1 meter;

g.            één zijde van elk hoofdgebouw dient vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw.

5.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a.            bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak;

b.            de gronden gelegen achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;

c.            de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;

d.            met betrekking tot overkappingen gelden de volgende bepalingen:

1             de bebouwde oppervlakte aan overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m²;

2             de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3 meter;

e.            de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 meter.

 

5.2.4   Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

a.            de oppervlakte van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 20 m2;

b.            de bouwhoogte van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 meter.

 

5.3      Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmeting van bebouwing indien dit noodzakelijk is:

a.       voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld;

b.       ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

c.       ter bevordering van de verkeers-, sociale- en brandveiligheid.

5.4      Specifieke gebruiksregels

Voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende bepalingen:

a.       de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot niet meer dan 50 m²;

b.       er dient minimaal 1 parkeerplaats per 12 m² van de in lid 5.4, sub a genoemde gezamenlijke vloeroppervlakte te worden gerealiseerd op eigen terrein;

c.       detailhandel is niet toegestaan;

d.       de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

5.5      Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat binnen de bestemming ‘Wonen’ het totaal aantal hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduidingen  ‘maximum aantal wooneenheden’ met maximaal 2 hoofdgebouwen kan worden verminderd, mits de betreffende functie ter plaatse duurzaam is beëindigd.

 

 

Artikel 6

Waterstaat - Waterkering

6.1      Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen primair bestemd voor de volgende doeleinden:

a.            voorzieningen voor de directe en indirecte kering van het water;

b.            aanleg, instandhouding en/of bescherming van de waterkering;

c.            verhardingen en groenvoorzieningen.

6.2      Bouwregels

6.2.1   Gebouwen

In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden geen gebouwen worden gebouwd.

 

6.2.2   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk voor het beheer en onderhoud van de waterkering mogen worden opgericht tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

6.3      Afwijken van de bouwregels

a.            Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van het bouwen van werken die op grond van de overige aan de gronden gegeven bestemming(en) zijn toegestaan, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering

b.            Alvorens te beslissen over de omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

6.4      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4.1   Omgevingsvergunning

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a.            het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

b.            het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

c.            het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.            het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

e.            het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

6.4.2   Uitzonderingen

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

a.            het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b.            reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

6.4.3 Toelaatbaarheid

a.            De in lid 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering.

b.            Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering.

 

 

Hoofdstuk 3

Algemene regels

Artikel 7

Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 8

Algemene gebruiksregels

8.1 Verboden gebruik

Burgemeester Onder verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo, wordt in ieder geval verstaan:

a.         gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

b.         het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

8.2 Afwijken van de gebruiksregels

8.2.1 Afwijken ten behoeve van afhankelijke woonruimte

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.1 onder b voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:

a.         een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;

b.         er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belang, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

c.         de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;

d.         het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekt indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

 

Artikel 9

Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan:

a.    ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 meter en de oppervlakte niet meer dan 30 m² bedraagt;

b.    indien er voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of inrichting van wegen en paden en ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidinggrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangeven niet meer dan 5 meter bedragen.

 

 

Hoofdstuk 4

Overgangs- en slotregels

Artikel 10

Overgangsrecht

10.1    Overgangsrecht bouwwerken

a.            Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.       gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.       na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

b.            het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1, sub a met maximaal 10%;

c.            lid 10.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2    Overgangsrecht gebruik

a.    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.    het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.    indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.    lid 10.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

 

 

Artikel 11

Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Parallelweg Heesbeen’.