De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a de afzonderlijke huisvesting van huishoudens of daarmee vergelijkbare economische eenheden van een of meer personen in vrijstaande, halfvrijstaande en aaneengebouwde eengezinshuizen, al dan niet in samenhang daarmee aan huis gebonden beroepen;
b tuinen en erven;
c beeldbepalende bomen, ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’;
d nutsvoorzieningen;
e uitritten;
f parkeervoorzieningen;
g groenvoorzieningen;
h water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
a Hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, waarbij geldt dat per bouwperceel ten hoogste één woning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen is toegestaan en:
1 ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend rijwoningen zijn toegestaan;
2 ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend twee-onder-een-kapwoningen zijn toegestaan;
3 ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan.
b
De voorgevel van het hoofdgebouw dient in of maximaal
c De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduidingen 'maximale goot- en bouwhoogte (meter)' is aangegeven.
d
De diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan
e
In afwijking van het bepaalde onder d mag de diepte ter plaatse van de
bestaande woning aan de Zwarte Dijk 56 niet meer bedragen dan
f Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is weergegeven.
g Iedere woning dient te worden afgedekt door een hellend dakvlak, met dien verstande dat de helling minimaal 30º en maximaal 60º bedraagt.
h Ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen toegestaan.
i Per woning dient een onbebouwde buitenruimte aanwezig te zijn van minimaal 25m2, ongeacht het bepaalde in sub d en h van dit lid.
j
Aan- en uitbouwen dienen op een afstand van ten minste
k
Vrijstaande bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste
a
De breedte van een hoofdgebouw bedraagt tenminste
b
De oppervlakte aan hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en vrijstaande
bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 70% van het bouwperceel met een maximum
van
c
De goot- dan wel bouwhoogte van aan- en uitbouwen en vrijstaande
bijgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 3 en
a
De breedte van het hoofdgebouw bedraagt tenminste
b
De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag aan één zijde niet
minder bedragen dan
c
De oppervlakte aan hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en vrijstaande
bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 60% van het bouwperceel met een maximum
van
d
De goot- dan wel bouwhoogte van aan- en uitbouwen en vrijstaande
bijgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 3 en
a
De breedte van het hoofdgebouw bedraagt tenminste
b
De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag aan beide zijden niet
minder bedragen dan
c
De oppervlakte aan hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en vrijstaande
bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel met een maximum
van
d
De goot- dan wel bouwhoogte van aan- en uitbouwen en vrijstaande
bijgebouwen mag ten hoogste respectievelijk 3 en
Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevellijn mag maximaal
b
Carports en overkappingen mogen uitsluitend
c
De bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen vóór de
voorgevellijn maximaal
Bij het oprichten en uitbreiden van gebouwen dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie conform de parkeerrichtlijnen opgenomen als bijlage 1.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, de bebouwingsdiepte en de dakvorm van hoofd- en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
a De onder artikel 9.3.1 genoemde eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bebouwingsregels:
1 Indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundig beeld en handhaving van het historisch beeld dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing.
2 ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
b Van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang is sprake als door een bebouwings- of gebruiksinitiatief:
1 de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;
2 de diversiteit (qua verschijning, functie of tijdsbeeld) en de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het
bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.5 onder a ten behoeve van de
bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn met dien verstande dat
deze maximaal
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.1 onder g voor het bouwen van een afwijkende dakvorm, mits stedenbouwkundig verantwoord, de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het
bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.1 onder a en b ten behoeve van
realisatie van een aanbouw tot een diepte van
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het
bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.1 onder d ten aanzien van de
diepte van vrijstaande woningen tot een diepte van
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1 voor het bouwen van een dakopbouw, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is, de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het
bouwen afwijken van het bepaalde in lid 9.2.5 ten aanzien van de hoogte van
andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bouw van antennes
tot een hoogte van maximaal
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.1 onder f ten behoeve van de bouw van meer wooneenheden dan is aangeduid, mist dit stedenbouwkundig verantwoord is, het past binnen het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid, de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en er geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu en de parkeerbalans.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in 9.2.2 onder c, 9.2.3 onder d en 9.2.4 onder d, dat de absolute hoogte binnen een denkbeeldig vlak onder 60 graden gaande door de goothoogtelijn op de zijdelingseperceelsgrens, zulks ten behoeve van de bouw van bijgebouwen waarvan de nok (bij benadering) loodrecht op de zijdelingse perceelsgrens staat, mits het planologisch en stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.1 onder a ten behoeve van het realiseren van een ander woningtype, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is, past binnen het volkshuisvestingsbeleid, de woonvisie en wordt voldaan aan de bouwregels die behoren bij dat woningtype.
Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor:
a groothandels- en detailhandelsbedrijven;
b het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte;
c seks- en/of pornobedrijf en prostitutie;
d het gebruik van de voortuin als parkeerplaats met uitzondering van in- /uitritten behorende bij een woning;
e opslag van goederen.
f het gebruik van gebouwen ten behoeve van aan huis gebonden bedrijf.
Bij het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie conform de parkeerrichtlijnen opgenomen als bijlage 1.
Naast de woonfunctie mogen de gronden worden gebruikt voor het uitoefenen van een aan huis gebonden beroep, mits:
a
de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij maximaal
25% van het bebouwd oppervlak van de aanwezige bebouwing met een maximum van
b de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
c het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
d de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 3);
e de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
f door de uitoefening van de activiteiten het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor gebruik ten behoeve van een aan huis gebonden bedrijfsactiviteit afwijken van het bepaalde in artikel 9.5.1 onder f, mits:
a
de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij maximaal
25% van het bebouwd oppervlak van de aanwezige bebouwing met een maximum van
b de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
c het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
d de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving, waarbij geldt dat deze past in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
e door de uitoefening van de activiteiten het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor gebruik afwijken van het bepaalde in artikel 9.5.1 onder b en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw tijdelijk wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte met inachtneming van het volgende:
a een dergelijke bewoning is aantoonbaar nodig vanuit een oogpunt van mantelzorg. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen vragen burgemeester en wethouders hieromtrent een ter zake deskundige om advies;
b er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden;
c de ontwikkeling dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
d
de maximale oppervlakte welke wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte
mag niet meer bedragen dan
e de afhankelijke woonruimte dient te worden bewoond door degene die de zorg nodig heeft, en in voorkomend geval, zijn/haar partner zoals bepaald bij huwelijk, geregistreerd partnerschap of notariële samenlevingsovereenkomst;
f de oorspronkelijke woning dient bewoond te worden door de zorgverlener/-verleenster;
g de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit;
h de afhankelijke woonruimte dient te voldoen aan de specifieke zorgbehoefte, zoals gebleken uit het advies van een ter zake deskundige;
i aan de afhankelijke woonruimte mag geen eigen ontsluiting worden toegevoegd;
j parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
k de omgevingsvergunning vervalt indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Binnen één jaar na het vervallen van de omgevingsvergunning dienen alle aanpassingen welke gedaan zijn uit een oogpunt van mantelzorg verwijderd te zijn.
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor gebruik afwijken van het bepaalde in artikel 9.5.1 en toestaan dat een hoofdgebouw wordt gebruikt als meergeneratiewoning met inachtneming van het volgende:
a tussen hoofdbewoner en inwoner/inwoonster bestaat een familieverband (ouders-kind);
b er blijft sprake van één woning (hoofdgebouw) met één huisnummer;
c er is sprake van één (bestaande) hoofdingang met een gezamenlijke verkeersader waarmee de beide wooneenheden direct te benaderen zijn (niet via een verblijfsgebied van de een naar de ander);
d beide woonruimten dienen te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit;
e gezamenlijke energie meters / watermeter / ontsluiting(en) naar de openbare weg/ rioolaansluiting;
f gezamenlijke berging / garage;
g realisering binnen de bestaande bouwmassa, dan wel binnen de uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt;
h geen intern fysiek scheiding (of compartimentering) door middel van een scheidingsmuur zonder deuren tussen de twee woongedeelten;
i onderscheid in hoofdwoongedeelte en bijwoongedeelte;
j bijwoongedeelte moet voorzien zijn van een slaapkamer en badkamer op de begane grond;
k
maximale vloeroppervlakte bijwoongedeelte
l geen privaatrechtelijke splitsing. Eigendom dient van één eigenaar te blijven, dan wel van een gezamenlijk eigenaarschap;
m parkeren op eigen terrein;
n de omgevingsvergunning vervalt indien de reden voor het verlenen van de omgevingsvergunning niet meer aanwezig is. Binnen één jaar na het vervallen van de omgevingsvergunning dienen alle aanpassingen welke gedaan zijn uit een oogpunt van de meergeneratiewoning verwijderd te zijn.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren ter plaatse van de aanduiding ‘beeldbepalende boom’:
a het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
b het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
c het vellen of rooien van bomen en/of het verwijderen van houtopstanden;
d het verwijderen van landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;
e
het beplanten van gronden met bos, hoger dan
f het aanleggen van landschapselementen;
g
het leggen van leidingen resp. het diepploegen, diep woelen van de bodem
op diepte van meer dan
Het in lid 9.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De in lid 9.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de aanwezige beeldbepalende bomen.