Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
het wonen in een woning en in samenhang daarmee aan-huis-verbonden beroepen;
behoud en bescherming van een karakteristieke watertoren en omliggende gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
parkeervoorzieningen;
tuinen en erven;
nutsvoorzieningen;
water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen gelden in het algemeen de volgende regels:
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn binnen en buiten het bouwvlak toegestaan.
De oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en hoofdgebouw samen mag niet meer bedragen dan:
50% van het bouwperceel met een maximum van 350 m² bij vrijstaande woningen;
60% van het bouwperceel met een maximum van 250 m² bij twee-aaneen woningen;
70% van het bouwperceel met een maximum van 150 m² bij aaneengebouwde woningen.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patio' dient een onbebouwde buitenruimte van minimaal 20 m² aanwezig te zijn.
6.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
Hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd.
Per bouwperceel is ten hoogste één woning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan, met uitzondering van bouwpercelen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld'.
Het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd', 'gestapeld' ‘twee-aaneen’, ‘vrijstaand’, en 'specifieke bouwaanduiding - patio' mogen uitsluitend de aangeduide type(n) worden gebouwd.
De voorgevel van het hoofdgebouw dient in of maximaal 2 meter achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd.
De diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12 meter, met uitzondering van gestapelde woningen en patiowoningen.
De breedte van een hoofdgebouw in de vorm van:
aaneengebouwde woningen mag niet minder bedragen dan 5 meter en niet meer dan 7,5 meter;
twee-aaneen woningen mag niet minder bedragen dan 5,5 meter;
vrijstaande woningen mag niet minder bedragen dan 7 meter;
patiowoningen mag niet minder bedragen dan 6 meter.
De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor:
vrijstaande woningen mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 meter;
twee-aaneen woningen mag aan één zijde niet minder bedragen dan 3 meter;
met dien verstande dat indien de afstand van de zijdelingse grens van het bouwvlak tot de zijdelingse perceelsgrens minder bedraagt, deze afstand als minimale afstand geldt.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)'.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
6.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter de voorgevellijn te worden gebouwd.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter, met dien verstande dat de absolute hoogte in elk geval moet zijn gelegen binnen een denkbeeldig vlak onder 60º gaande door de goothoogte op de zijdelingse perceelsgrens.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn daarvan niet meer mag bedragen dan 1 meter.
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
Overkappingen zijn niet toegestaan.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, de bebouwingsdiepte en de dakvorm van hoofd- en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met inachtneming van de volgende regels:
De nadere eisen dienen noodzakelijk te zijn ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit, het stedenbouwkundig beeld en handhaving van het historisch beeld dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing.
De nadere eisen dienen noodzakelijk te zijn ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, met dien verstande dat van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang is sprake als door een bebouwings- of gebruiksinitiatief:
de bebouwingskarakteristiek ('aaneengebouwd', 'gestapeld' 'twee-aaneen', 'vrijstaand' en 'specifieke bouwaanduiding - patio') wordt aangetast;
de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;
de diversiteit (qua verschijning, functie of tijdsbeeld) en de stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
het bepaalde in lid 6.2.2 ten aanzien van de diepte van vrijstaande woningen tot een diepte van 15 m mits de afstand van het hoofdgebouw tot de achterliggende perceelgrens minimaal 8 meter bedraagt en dit stedenbouwkundig verantwoord is;
het bepaalde in lid 6.2.2 voor het bouwen van een afwijkende dakvorm, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is;
het bepaalde in lid 6.2.2 voor het bouwen van een dakopbouw, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is;
het bepaalde in lid 6.2.2 ten behoeve van het realiseren van meer woningen in een bouwvlak mits dit stedenbouwkundig verantwoord is;
het bepaalde in lid 6.2.2 ten behoeve van het realiseren van een ander woningtype, mits dit stedenbouwkundig verantwoord is;
het bepaalde in lid 6.2.3 onder c voor het bouwen van een bijgebouw waarvan de nok (bij benadering) loodrecht op de zijdelingse perceelsgrens staat;
het bepaalde in lid 6.2.4 ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de bouw van antennes tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient het onderstaande in acht te worden genomen:
De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
Er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen ontstaan voor het woonmilieu.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Bij woningen ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ en ‘twee-aaneen’ dient minimaal één parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig te zijn.
Het gebruik van gronden en opstallen voor seks- en/of pornobedrijf is niet toegestaan.
Het gebruik van bijgebouwen voor bewoning is niet toegestaan.
Opslag van goederen is niet toegestaan.
Het gebruik van gebouwen ten behoeve van aan-huis-verbonden bedrijf is niet toegestaan.
Het gebruik van de woning voor aan-huis-verbonden beroepen is toegestaan, mits:
de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij ten hoogste 50% van het grondoppervlak en ten hoogste 30% van het totale oppervlak van de gebouwen als zodanig mag worden gebruikt, tot een maximum van 60 m²;
wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen;
het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer;
geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
door uitoefening van de activiteiten het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.5 onder b en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw tijdelijk gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m².
6.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de watertoren en omliggende gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen.
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan slechts worden verleend, indien door het afbreken van bouwwerken de cultuurhistorische waarden van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, versterken en/of herstel van die waarden niet worden verkleind.
In afwijking van het bepaalde onder b kan een omgevingsvergunning verleend worden als op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden.
Het bepaalde onder a is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden die het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn.