| Bestemmingsplanregels

 



INHOUD

 

 

Hoofdstuk 1     Inleidende regels  3

Artikel 1.               Begrippen  3

Artikel 2.               Wijze van meten  6

 

Hoofdstuk 2     bESTEMMINGSREGELS  7

Artikel 3.               Recreatie  7

 

Hoofdstuk 3     aLGEMENE REGELS  10

Artikel 4                Anti-dubbeltelregel 10

Artikel 5.               Algemene bouwregels  11

Artikel 6.               Algemene gebruiksregels  12

Artikel 7.               Algemene aanduidingsregels  13

Artikel 8.               Algemene ontheffingsregels  14

 

HOOFDSTUK 4     Overgangs- en slotregels  15

Artikel 9.               Overgangsrecht 15

Artikel 10.              Titel 16

 


 

 

 

 


Hoofdstuk 1        Inleidende regels

Artikel 1.    Begrippen

In deze bestemmingsplanregels wordt verstaan onder:

 

1.                   plan:

het bestemmingsplan “Park Brabantse Weelde” van de gemeente Gilze en Rijen;

 

2.                   verbeelding:

(a)     analoge verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan “Park Brabantse Weelde”, bestaande uit één kaartblad met het nummer 02273.002k12;

(b)     digitale verbeelding: de verbeelding van het bestemmingsplan “Park Brabantse Weelde”, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0784.02273002-3k12.

 

3.                   aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

4.                   aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

5.                   bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

6.                   bedrijfsmatige exploitatie:

het via één bedrijf, stichting of rechtspersoon voeren van een zodanig beheer /exploitatie, dat in de logiesverblijven –permanent wisselende- recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden geboden worden;

 

7.              bestaand gebruik:

het gebruik van de grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;

 

8.                   bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

9.                   bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

10.               bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 


11.               bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

12.               bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

13.               bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

 

14.               bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

15.          bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

16.          bijgebouw:

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

 

17.               detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

18.               gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

19.               hoofdverblijf:

dat adres dat fungeert als centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten voor de bewoners en waarop de bewoners staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie;

 

20.               landschappelijke waarde:

belang in geomorfologisch (betrekking hebbend op de geologische ontstaanswijze en landschappelijke-esthetisch) opzicht, vooral gericht op de onderlinge samenhang (herkenbaarheid) van deze elementen;

 

21.               natuurlijke waarde:

belang in botanisch, ornithologisch en algemeen zoölogisch opzicht en verder met geologische en bodemkundige waarde, waarbij met name de onderlinge samenhang (ecologie) van belang is;

 

22.               peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

 

23.               recreatieverblijven:

een tent, tentwagen, kampeerauto, caravan, stacaravan of chalet of daarmee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

 

24.               permanent wonen:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

 

25.               standplaats:

de aaneengesloten grond, waarop één recreatieverblijf gesitueerd is of gesitueerd kan worden.

 

Terug naar inhoudsopgave


Artikel 2.    Wijze van meten

2.1          Wijze van meten

Bij toepassing van deze bestemmingsplanregels wordt als volgt gemeten:

 

1.              de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.              goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

3.              de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

4.              de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

5.              de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.2     Uitzondering

De in deze bestemmingsplanregels gegeven bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, schoorstenen, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels en soortgelijke bouwdelen.

 

Terug naar inhoudsopgave


Hoofdstuk 2        BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3.    Recreatie

3.1          Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1.       ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - recreatieverblijventerrein’, een recreatief (nacht)verblijf, waarbij deze voor verblijfsrecreatie aangewezen gronden nader zijn bestemd voor de navolgende doeleinden:

a.         het middels een bedrijfsmatige exploitatie als eenheid bieden van recreatief verblijf in tot het bedrijf behorende recreatieverblijven aan personen die aldaar niet permanent wonen en elders hun hoofdverblijf hebben;

 

met daarbij behorende:

 

b.         tuinbeplanting en –bestrating;

c.         groenvoorzieningen;

d.         nutsvoorzieningen;

e.         verharde paden.

 

2.       ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen’, centrale voorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

 

a.         voorzieningen voor het inzamelen van afval;

b.         verharde paden,

c.         kleinschalige sport- en spelvoorzieningen,

d.         terreinontsluiting/-toegang, parkeervoorzieningen;

 

3.       ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – kantine’ een kleinschalig gebouw met een ondergeschikte horecafunctie en kleinschalig zwembad;

 

met de daarbij behorende:

 

a.         voorzieningen voor het inzamelen van afval;

b.         verharde paden,

c.         kleinschalige sport- en spelvoorzieningen,

 

4.       ter plaatse van de aanduiding ‘tennisbaan’, een tennisbaan;

 

5.       ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – groenvoorzieningen’, groenvoorzieningen tot een breedte van tenminste 10 meter met als functie visuele afscherming van het plangebied, en ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden als wezenlijke kwaliteit van een recreatiepark, alsmede paden en aan de groenvoorzieningen ondergeschikte sport- en spelvoorzieningen, banken, picknicktafels e.d., en waterpartijen met lig-/speelweide ter plaatse van de aanduiding ‘water’. De aanduiding ‘water’ op de verbeelding is daarbij een suggestie voor de situering. Ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’ zijn de gronden eveneens bestemd voor de aanleg van een retentievijver.

 

3.2          Bouwregels

a.    Algemeen

1.         ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - recreatieverblijventerrein’ mag het totaal aantal standplaatsen niet meer dan 171 bedragen.

2.         ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - recreatieverblijventerrein’ dient de minimale grootte van de standplaatsen 200 m˛ te bedragen.

3.         voorafgaand aan de realisatie van de bestemming zal een inrichtingsplan voor de in lid 1 sub 3 bedoelde doeleinden zoals groenvoorzieningen worden opgesteld en ter toetsing aan Burgemeester en Wethouders worden voorgelegd.

4.         bij de realisatie van de bestemming zal worden nagestreefd een zodanige afstemming tussen de verschillende doeleinden zoals bedoeld in lid 1 sub 1 tot en met 3 te bereiken dat er sprake is van een integrale (plan)realisatie en geen afbreuk wordt gedaan aan de ter plaatse aanwezige ruimtelijke kwaliteiten.

 

b.    Bouwregels ten behoeve van bouwwerken

Op of in de als zodanig (deel)bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de in lid 1 genoemde doeleinden. Het bouwen van bouwwerken dient te geschieden met inachtneming van de navolgende bepalingen:

 

1.         met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

a.         de bouwhoogte van wegbewijzeringsborden, aanduidingsborden en dergelijke mag maximaal 3 m bedragen;

b.         de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen mag maximaal 5 m bedragen;

c.         de bouwhoogte van sport- en speelwerktuigen mag maximaal 5 m bedragen;

d.         de bouwhoogte van terreinafscheidingen ten behoeve van het recreatieterrein mag maximaal 2 m bedragen;

e.         de bouwhoogte van overige terreinafscheidingen mag maximaal 1 m bedragen;

f.           de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 1 m bedragen.

2.         ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - recreatieverblijventerrein’ geldt:

a.         met betrekking tot recreatieverblijven dat:

-            per standplaats maximaal 1 recreatieverblijf mag worden gebouwd;

-            de oppervlakte van een recreatieverblijf maximaal 75 m˛ mag bedragen;

-            de goothoogte maximaal 2,75 m mag bedragen;

-            de bouwhoogte maximaal 4,00 m mag bedragen;

-            de afstand tot een naastliggende recreatieverblijf ten minste 4 m moet bedragen.

b.         met betrekking tot bijgebouwen dat:

-            per standplaats maximaal 1 bijgebouw mag worden gebouwd;

-            het oppervlak van een bijgebouw maximaal 7,5 m˛ mag bedragen;

-            de bouwhoogte van een bijgebouw maximaal 2,75 m mag bedragen.

c.         met betrekking tot gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen dat:

-            het gezamenlijke oppervlak van de gebouwen maximaal 50 m˛ mag bedragen;

-            de goothoogte van de gebouwen maximaal 3 m mag bedragen;

-            de bouwhoogte van de gebouwen maximaal 4,5 m mag bedragen.

3.         ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - kantine’ geldt dat:

-            het gezamenlijk oppervlak van de bebouwing maximaal 150 m˛ mag bedragen;

-            de goothoogte van de bebouwing maximaal 3 m mag bedragen;

-            de bouwhoogte van de bebouwing maximaal 5 m mag bedragen;

4.         ter plaatse van de aanduiding ‘tennisbaan’ geldt dat:

-      de bouwhoogte van de afscherming van een tennisbaan maximaal 6 m mag bedragen.

 

3.3          Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 6 lid 1 wordt in elk geval verstaan:

1.       permanente bewoning;

2.       het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als standplaats voor wagens en kramen, geschikt en bestemd voor de uitoefening van detailhandel;

3.       het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als terrein voor het al dan niet voor verhuur of verkoop opslaan of opstellen van machines, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan;

4.       het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en producten;

5.       het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als tentoonstellingsgelegenheid voor onderkomens, dan wel als opslagplaats al dan niet voor verhuur of verkoop van onderkomens;

6.       het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - recreatieverblijventerrein’ als standplaats voor voertuigen, behoudens voor zover het parkeren betreft in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

7.       het gebruiken of laten gebruiken van de recreatieverblijven ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - recreatieverblijventerrein’ voor:

a.         permanent wonen c.q. het gebruik van een ruimte als hoofdverblijf;

b.         de uitoefening van enige vorm van detailhandel en/of bedrijf;

8.       het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - centrale voorzieningen’ als standplaats voor voertuigen, behoudens voor zover het parkeren betreft ten behoeve van het recreatiepark;

9.       het gebruiken of laten gebruiken van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – groenvoorzieningen’ als standplaats voor voertuigen.

 

Terug naar inhoudsopgave


Hoofdstuk 3        aLGEMENE REGELS

Artikel 4     Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Terug naar inhoudsopgave


Artikel 5.    Algemene bouwregels

1.       Op de gronden, begrepen in het plan, is het verboden enig bouwwerk of complex van bouwwerken te bouwen, indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zal blijven overeenstemmen, hetzij in grotere mate zal gaan afwijken van het plan.

2.       Bouwwerken welke bestaan op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan, en die qua situering en/of maatvoering afwijken van wat in de hierna volgende artikelen voorgeschreven is, doch overigens met het plan in overeenstemming zijn, worden geacht te voldoen aan de bestemmingsregels van dit plan.

 

Terug naar inhoudsopgave


Artikel 6.    Algemene gebruiksregels

1.       Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in dit plan gegeven bestemming(en), zoals die nader is (zijn) aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

2.       Bij recreatieverblijven dient ten minste één parkeerplaats op eigen terrein aanwezig te zijn. Bouwactiviteiten mogen niet leiden tot het wegvallen van parkeergelegenheid op eigen terrein, waardoor niet voldaan wordt aan deze norm.

3.       Burgemeester en Wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in lid 1, indien strikte toepassing ervan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

4.       Bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid als bedoeld in lid 3, is de in Afdeling 3.4. van de Algemene Wet Bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

 

Terug naar inhoudsopgave


Artikel 7.    Algemene aanduidingsregels

7.1     Milieuzone-geluidsgevoelige functie (40-45 Ke-lijn)

In aanvulling op hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone-geluidsgevoelige functie' de volgende regel:

-          het is niet toegestaan nieuwe woningen te bouwen binnen de gebiedsaanduiding 'milieuzone-geluidsgevoelige functie’.

 

Terug naar inhoudsopgave


Artikel 8.    Algemene ontheffingsregels

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bestemmingsregels van dit plan ten aanzien van:

1.       het in geringe mate afwijken van de plaats en de richting van de begrenzing der deelbestemmingen, mits dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen en onnauwkeurigheden van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

2.       het afwijken van de voorgeschreven minimum en maximum maten, voor zover daarvoor geen bijzondere ontheffingsbevoegdheid in deze bestemmingsregels is opgenomen, mits deze met niet meer dan 10% worden vergroot;

3.       de bouwhoogte van de bij de afzonderlijke artikelen toegelaten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die uitsluitend kunnen functioneren wanneer deze hoger zijn dan de bij de betreffende bestemmingen genoemde maximum bouwhoogte en dan wel tot een maximale bouwhoogte van 5 m.

 

Terug naar inhoudsopgave


HOOFDSTUK 4        Overgangs- en slotregels

Artikel 9.    Overgangsrecht

9.1               Overgangsrecht bouwwerken

1.       Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a.         gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.         na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

2.       Burgemeester en Wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

3.       Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

9.2               Overgangsrecht gebruik

1.       Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

2.       Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

3.       Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

4.       Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Terug naar inhoudsopgave


Artikel 10.  Titel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan “Park Brabantse Weelde”.

 

Terug naar inhoudsopgave