Inhoud

Hoofdstuk 1      Inleidende regels  1

Artikel 1      Begrippen  1

Artikel 2      Wijze van meten  7

Hoofdstuk 2      Bestemmingsregels  9

Artikel 3      Bedrijventerrein  9

Artikel 4      Bedrijventerrein - Watergebonden  13

Artikel 5      Groen  17

Artikel 6      Tuin  18

Artikel 7      Verkeer 19

Artikel 8      Water 20

Artikel 9      Wonen  22

Artikel 10    Leiding – Water 26

Artikel 11    Waterstaat – Beschermingszone waterkering  28

Artikel 12    Waterstaat – Waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie  30

Artikel 13    Waterstaat - Waterkering  32

Hoofdstuk 3      Algemene regels  33

Artikel 14    Anti-dubbeltelregel 33

Artikel 15    Algemene bouwregels  33

Artikel 16    Algemene gebruiksregels  33

Artikel 17    Algemene aanduidingsregels  34

Artikel 18    Algemene afwijkingsregels  35

Artikel 19    Overige regels  36

Hoofdstuk 4      Overgangs- en slotregels  37

Artikel 20    Overgangsrecht 37

Artikel 21    Slotregel 38

 


 

Bijlagen:

Bijlage 1:              Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2:              Staat van bedrijfsactiviteiten - watergebonden


 





Hoofdstuk 1            Inleidende regels

Artikel 1                   Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein De Pontonnier’ van de gemeente Geertruidenberg.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0779.RVBPPontonnier-vs01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aan- uitbouw:

een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding

staat en door zijn constructie ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar daar wek

onderdeel van uit kan maken.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

achtergevelrooilijn:

-     de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd.

-     indien er niet sprake is van een achterste grens van een bouwvlak dan wel geen bouwvlak is aangegeven: de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de achtergevel van het hoofdgebouw -zonder aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen- alsmede het verlengde daarvan.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

 

beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

 

beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte.

 

bestaande situatie:

a    t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning.

b    t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het plan rechtskracht heeft verkregen.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht en qua

gebruik ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

 

functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.

 

hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

hoofdgebouw/hoofdbebouwing:

een gebouw/bebouwing, dat/die op een bouwperceel door zijn/haar constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw/bebouwing op een bouwperceel kan worden aangemerkt. In het geval van een woning betreft dit de woning zelf (meestal bestaande uit meer dan een bouwlaag) zonder aanbouwen, uitbouwen of bijgebouwen.

 

kantoor:

een ruimte welke door aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve, medische en/of ontwerptechnische arbeid.

 

kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

 

mantelzorg:

het op vrijwillige basis, buiten organisatorisch verband en anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

 

ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het gebouw voor de hoofdfunctie als zodanig mag worden gebruikt.

 

overkapping:

een dakconstructie (vrijstaand) zonder wanden, dan wel aan maximaal één zijde begrensd door een eigen wand of door een gevel van een belendend gebouw.

 

productiegebonden detailhandel:

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen vanuit een bedrijf dat die goederen vervaardigt/produceert, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

 

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

 

raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

 

risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde/ richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 
straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

 

twee-aaneen:

bebouwing waarvan het hoofdgebouw aan slechts een zijgevel vrij staat van/niet aangebouwd is aan andere hoofdgebouwen.

 

vervangende nieuwbouw:

de bouw van een gebouw in de plaats van een gesloopt of anderszins tenietgegaan gebouw.

 

voorgevellijn:

de lijn van de naar de weg gerichte, al dan niet verspringende, voorzijde van het hoofdgebouw/de hoofdbebouwing.

 

voorgevelrooilijn:

a    langs een wegzijde met een regelmatig of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:

de evenwijdige aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatige beloop van de rooilijn overeenkomstig de weg geeft;

b    langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

1      bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;

2      bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn legen op 10 m uit de as van de weg.

 

vrijstaand:

bebouwing waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van/niet aangebouwd is aan andere hoofdgebouwen.

 

watergebonden bedrijven:

bedrijven die voor de aan- en afvoer van grondstoffen, halffabricaten en/of producten mede gebruik maken van het transport over water.

 

woning:

een complex van ruimten geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van niet meer dan één afzonderlijke huishouding.

 

zijerf:

een deel van het perceel dat is gelegen naast de doorgetrokken zijgevellijn van het hoofdgebouw van de woning tot de zijdelingse perceelsgrens.





Artikel 2                   Wijze van meten

2.1             Algemeen

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

 

bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 

breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

peil:

a    voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 0,20 m.

b    in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 0,20 m.

 

2.2             Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.





Hoofdstuk 2            Bestemmingsregels

Artikel 3                   Bedrijventerrein

3.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijventerrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bedrijven, voor zover deze voorkomen in de categorieën 2, 3.1 en 3.2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), met uitzondering van:

1      risicovolle inrichtingen;

2      geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

3      de opslag en verkoop van motorbrandstoffen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;

b      opslag;

c       ondergeschikte productiegebonden detailhandel;

d      een aan de scheepvaart gerelateerd zelfstandig kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;

e      voorzieningen ten behoeve van ligplaatsen voor bedrijfsschepen;

f        erven en verhardingen;

g       verkeersvoorzieningen en (ondergrondse) parkeervoorzieningen;

h      groenvoorzieningen;

i        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

j        nutsvoorzieningen.

 

3.2             Bouwregels

 

3.2.1         Algemeen

Voor het bouwen in het algemeen geldt de volgend bepaling:

a      De oppervlakte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 5.000 m2.

 

3.2.2         Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.

b      Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage’.

c       De afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m.

d      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage’.

e      In afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:

1      de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,1 m;

2      de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;

3      de oppervlakte van een gebouw niet meer mag bedragen dan 15 m2.

 

3.2.3         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak.

b      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m.

c       De bouwhoogte van een silo mag niet meer bedragen dan 20 m.

d      De bouwhoogte van een kraan mag niet meer bedragen dan 30 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 15 m.

 

3.3             Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van;

a      de situering, onderlinge afstanden, afmetingen en hoofdvorm van gebouwen;

b      de situering en afmetingen van verhardingen;

c       de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

d      de situering van buitenopslag van goederen en materialen;

indien dit noodzakelijk is:

1      voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld;

2      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

3      in verband met de verkeersveiligheid;

4      uit het oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

5      in verband met het gewenste parkeer- en laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;

6      in verband met de waterkering en waterhuishouding.

 

3.4             Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      Lid 3.2.1 onder a voor het vergroten van het oppervlak van een bouwperceel, mits:

1      Het de verplaatsing betreft van een bedrijf uit één van de kernen van de gemeente, uit een omliggende kern in een lagere groeiklasse of uit het buitengebied;

2      de oppervlakte van het bouwperceel niet meer bedraagt dan 10.000 m2;

3      de gevraagde vergroting in voldoende mate kan worden aangetoond door middel van een bedrijfsplan, opgesteld door een onafhankelijk deskundige;

4      de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;

5      de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

b      lid 3.2.2 onder a voor het overschrijden van de grens van het bouwvlak ten behoeve van de bouw van luifels en reclameobjecten tot maximaal 0,75 m buiten het bouwvlak en boven een hoogte van 3 m, mits:

1      de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;

2      de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

3.5             Specifieke gebruiksregels

 

3.5.1         Algemeen

a      Voor parkeren geldt bij uitbreiding en/of nieuwbouw dat bedrijven, al dan niet gezamenlijk, voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Bij het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid wordt de meest recente CROW uitgave ASVV gehanteerd.

b      Buitenopslag mag uitsluitend plaatsvinden achter de voorgevellijn van de bedrijven tot een opslaghoogte van maximaal 8 m en dient visueel te worden afgeschermd.

 

3.5.2         Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming:

a      voor bewoning;

b      voor de uitoefening van een seksinrichting;

c       voor het storten van puin of afvalstoffen;

d      voor bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;

e      als opslag- of bergplaats van stoffen en/of materialen en gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen;

f        als opslag van onklare dan wel aan hun normale bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan.

 

3.6             Afwijken van de gebruiksregels

 

3.6.1         Afwijken bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het

bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van:

a      de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.1, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.1;

b      de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.1 en niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten worden genoemd.

 

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.





Artikel 4                   Bedrijventerrein - Watergebonden

4.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijventerrein - Watergebonden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      Bedrijven in de vorm van:

1      scheepsbouw- en –reparatiebedrijven;

2      laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van de binnenvaart;

3      watergebonden bedrijven in op- en overslag van grond- en bouwstoffen, waaronder zoutopslag;

voor zover deze voorkomen in maximaal categorie 5.1 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten – watergebonden (bijlage 2);

b      weg-waterterminal;

c       voorzieningen ten behoeve van ligplaatsen voor bedrijfsschepen (waaronder kades)  en scheepshellingen en insteekhaventjes ten behoeve van de reparatie c.q. aanleg van schepen;

d      ondergeschikte productiegebonden detailhandel;

e      erven en verhardingen;

f        verkeersvoorzieningen en (ondergrondse) parkeervoorzieningen;

g       groenvoorzieningen;

h      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

i        nutsvoorzieningen.

 

4.2             Bouwregels

 

4.2.1         Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.

b      Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’.

c       De afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m.

d      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’.

e      In afwijking van het bepaalde onder a mogen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat:

1      de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,1 m;

2      de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;

3      de oppervlakte van een gebouw niet meer mag bedragen dan 15 m2.

 

4.2.2         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak.

b      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m.

c       De bouwhoogte van een silo mag niet meer bedragen dan 20 m.

d      De bouwhoogte van een kraan mag niet meer bedragen dan 30 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 15 m.

 

4.3             Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van;

a      de situering, onderlinge afstanden, afmetingen en hoofdvorm van gebouwen;

b      de situering en afmetingen van verhardingen;

c       de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

d      de situering van buitenopslag van goederen en materialen;

indien dit noodzakelijk is:

1      voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld;

2      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

3      in verband met de verkeersveiligheid;

4      uit het oogpunt van brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;

5      in verband met het gewenste parkeer- en laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;

6      in verband met de waterkering en waterhuishouding.

 

4.4             Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 4.2.1 onder a voor het overschrijden van de grens van het bouwvlak ten behoeve van de bouw van luifels en reclameobjecten tot maximaal 0,75 m buiten het bouwvlak en boven een hoogte van 3 m, mits:

1      de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;

2      de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

b      lid 4.2.1 onder a voor het overschrijden van de grens van het bouwvlak  langs het water ten behoeve van bebouwing, mits:

1      dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is en de terreininrichting dit toelaat;

2      de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;

3      de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

c       lid 4.2.1 onder d voor het verhogen van de bouwhoogte tot maximaal 30 m over een oppervlakte van maximaal 25% van het bebouwde oppervlak, mits:

1      dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;

2      de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;

3      de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

d      lid 4.2.2 onder c, d en e voor het verhogen van de bouwhoogte tot maximaal 35 m, mits:

1      dit voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is;

2      de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;

3      de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

4.5             Specifieke gebruiksregels

 

4.5.1         Algemeen

a      Op de gronden binnen deze bestemming mogen geluidzoneringsplichtige bedrijven worden gevestigd, met dien verstande dat deze dienen te passen binnen de 50 dB(A)-contour industrielawaai ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone – industrie’.

b      Voor parkeren geldt bij uitbreiding en/of nieuwbouw dat bedrijven, al dan niet gezamenlijk, voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Bij het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid wordt de meest recente CROW uitgave ASVV gehanteerd.

c       Buitenopslag mag plaatsvinden tot een opslaghoogte van maximaal 10 m.

 

4.5.2         Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming:

a      voor bewoning;

b      voor de uitoefening van een seksinrichting;

c       voor het storten van puin of afvalstoffen;

d      voor bedrijfsmatige opslag van vuurwerk;

e      als opslag- of bergplaats van stoffen en/of materialen en gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen;

f        als opslag van onklare dan wel aan hun normale bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan.

 

4.6             Afwijken van de gebruiksregels

 

4.6.1         Afwijken bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het

bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van:

a      de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten - watergebonden worden genoemd, mits:

1      de bedrijfsactiviteiten gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 4.1;

2      de bedrijfsactiviteiten watergebonden zijn.

 

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

 

4.7             Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen en binnen deze bestemming de bestemmingsomschrijving voor wat betreft de toegelaten soorten bedrijven te wijzigen indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven en er geen bezwaren tegen zijn uit milieuhygiënisch oogpunt.





Artikel 5                   Groen

5.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      groenvoorzieningen;

b      bermen en beplantingen;

c       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

d      voorzieningen voor langzaam verkeer en in- en uitritten, waaronder bruggen, duikers en gelijksoortige wateroverbruggende voorzieningen;

e      nutsvoorzieningen.

 

5.2             Bouwregels

5.2.1         Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a    Er mogen uitsluitend nutsvoorzieningen worden gebouwd.

b    De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,1 m.

c    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

d    De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2.

 

5.2.2         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

a      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.





Artikel 6                   Tuin

6.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      tuinen, erven en verhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.

 

6.2             Bouwregels

6.2.1         Gebouwen

Op of in deze gronden mogen, met uitzondering van het bepaalde in artikel 9, lid 9.2.4, geen gebouwen worden gebouwd.

 

6.2.2         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a    Voor erf- en perceelsafscheidingen gelden de volgende bepalingen:

1       De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel mag niet meer bedragen dan 1 m.

2       Bij hoekwoningen mag de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen op de zijdelingse perceelsgrens niet meer dan 2 m bedragen, mits de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen woningen niet wordt overschreden en deze erf- of perceelsafscheidingen zijn gesitueerd op een afstand van minimaal 1 m achter de (het verlengde van) de voorgevel van de hoekwoning.

3       De bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m

b    De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, mag niet meer bedragen dan 2 m.





Artikel 7                   Verkeer

7.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      voorzieningen voor verkeer met een doorgaand karakter;

b      parkeervoorzieningen;

c       groenvoorzieningen;

d      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

e      nutsvoorzieningen.

 

7.2             Bouwregels

7.2.1         Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a    Er mogen uitsluitend nutsvoorzieningen worden gebouwd.

b    De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,1 m.

c    De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

d    De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m2.

 

7.2.2         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a    De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m.

b    De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 m.

c    De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.





Artikel 8                   Water

8.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;

b      scheepvaart;

c       ligplaatsen voor bedrijfsschepen, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water – ligplaatsen voor bedrijfsschepen’;

d      scheepshellingen;

e      groenvoorzieningen;

f        voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers en gelijksoortige wateroverbruggende voorzieningen.

 

8.2             Bouwregels

8.2.1         Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

8.2.2         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Voorzieningen ter behoeve van ligplaatsen voor bedrijfsschepen mogen uitsluitend worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van water – ligplaatsen voor bedrijfsschepen’.

b      Scheephellingen mogen uitsluitend worden gerealiseerd direct grenzend aan de bestemming ‘Bedrijventerrein – Watergebonden’, mits:

1      deze ter plaatse van de bestemming ‘Bedrijventerrein – Watergebonden’ zijn gelegen onder de waterspiegel;

2      de (gezamenlijke) oeverlengte van de scheepshelling(en) niet meer bedraagt dan 150 m;

3      de diepte van de scheepshelling(en) binnen de bestemming ‘Water’ niet meer bedraagt dan 50 m.

c       De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 8 m.

 

8.3             Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, onderlinge afstanden, afmetingen en hoofdvorm van scheephellingen, ligplaatsen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien dit noodzakelijk is:

a      voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld;

b      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

 

c       in verband met de waterkering en waterhuishouding;

d      ter waarborging van de geleiding en beveiliging van de scheepsvaart.

 

8.4             Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 8.2.2 onder b sub 3 voor het vergroten van de diepte van scheephellingen tot niet meer dan 70 m, mits:

1      de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;

2      de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

b      lid 8.2.2 onder c voor het verhogen van de bouwhoogte tot niet meer dan 15 m, mits:

1      de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld niet onevenredig worden aangetast;

2      de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.





Artikel 9                   Wonen

9.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wonen;

b      aan-huis-verbonden beroepen;

c       tuinen, erven en verhardingen;

d      voorzieningen voor verkeer en verblijf;

e      parkeervoorzieningen;

f        groenvoorzieningen;

g       water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

9.2             Bouwregels

9.2.1         Algemeen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen geldt de volgende bepaling:

a    Het bouwperceel mag tot maximaal 60% worden bebouwd.

 

9.2.2         Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Als woningen mogen worden gebouwd aaneengebouwde en halfvrijstaande woningen, behoudens:

1      ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’: uitsluitend vrijstaande woningen;

2      ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’: uitsluitend halfvrijstaande of geschakelde woningen;

b      Nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, uitgezonderd vervangende nieuwbouw, waarbij hetzelfde bebouwingstype als aanwezig dient te worden aangehouden;

c       De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het als zodanig op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.

d      De voorgevel van het hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevellijn.

e      De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding door middel van de aanduiding ‘maximale goothoogte’ is aangegeven.

f        De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding door middel van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte’ is aangegeven.

g       De afstand van een vrijstaande woning, een blok van halfvrijstaande of geschakelde woningen en van eindwoningen in een blok van aaneengebouwde woningen tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m, met dien verstande dat:

1      indien deze afstand in de bestaande situatie minder bedraagt, deze situatie mag worden gehandhaafd;

2      indien de grens van het bouwvlak op een kortere afstand dan 3m van de zijdelingse perceelgrens is gelegen, de nieuw te bouwen woning op die kortere afstand mag worden gebouwd.

h      Voor zover de hoofdgebouwen zijn afgedekt met een kap mag de dakhelling niet minder bedragen dan 35° en niet meer dan 65°.

 

9.2.3         Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd op een afstand van niet minder dan 1 m van de voorgevelrooilijn.

c       Aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen aan de achtergevel mogen de grens gelegen op een afstand van 4 m achter de achterste begrenzing van het bouwvlak niet overschrijden.

d      De gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 60 m².

e      Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen uit maximaal 1 bouwlaag bestaan.

f        De goothoogte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag maximaal 3,1 m bedragen, maar indien de eerste bouwlaag  van het hoofdgebouw hoger is, mag de goothoogte van die aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen maximaal de hoogte hebben van die eerste bouwlaag (bovenkant van de plafondlaag).

g       De bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen moet gelijk zijn aan de goothoogte (plat dak). Wel mag, indien en voor zover de nokrichting van het dak van het hoofdgebouw parallel loopt aan de voorgevellijn, binnen de onder c bedoelde strook van 4 meter aan de achtergevel het dak van het hoofdgebouw met behoud van dezelfde dakhelling daarvan worden gebouwd op een aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw, waarbij voor de maximale goothoogte van die aanbouw, uitbouw of dat aangebouwde bijgebouw de maximale maten gelden als bedoeld onder f.

h      De goothoogte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen op het zijerf mag maximaal 3.1 m bedragen.

i        Een dak op een aanbouw, uitbouw of bijgebouw op het zijerf is mogelijk met een bouwhoogte van 5 meter, voorzover dit gebouw op het zijerf is gelegen achter de doorgetrokken lijn van de 4 m zone grens achter het bouwvlak. Bij ligging voor deze lijn (richting voorzijde van het perceel) mogen alleen aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen met een plat dak (goot en bouwhoogte gelijk en maximaal 3.1 m hoog.) worden gebouwd.

j        De goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 3.1 m bedragen.

k      De bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 5 m bedragen, met dien verstande dat bij ligging voor de 4 m lijn als bedoeld in lid c alleen bijgebouwen met een plat dak gebouwd mogen worden.

l        Een lichtstraat is aan de achterzijde mogelijk tegen de achtergevel van het hoofdgebouw vanaf de aanbouw, mits de lichtstraat maximaal 1,2 m diep is en een hellingshoek heeft van maximaal 45°.

m    In afwijking van de eis van een plat dak is bij een serre aan de achtergevel van het hoofdgebouw een schuine glazen dak constructie toegestaan, waarbij de goothoogte moet voldoen aan het vermelde onder f.

 

9.2.4         Uitbreidingen voor de voorgevelrooilijn

Voor de voorgevelrooilijn mogen uitbreidingen (zoals erkers) worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende bepalingen:

a      De diepte van de uitbreiding mag maximaal 1/3 bedragen van de breedte van de uitbreiding.

b      De diepte van de uitbreiding mag ten hoogste 1,5 m bedragen.

c       De uitbreiding omvat slechts één bouwlaag.

d      De breedte van de uitbreiding bedraagt ten hoogste de helft van de voorgevelbreedte van de woning.

e      De afstand van de voorkant van de uitbreiding tot het openbaar gebied is mimimaal 2 m.

f        De goothoogte is maximaal 3,1 m.

 

9.2.5         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak.

b    Voor erf- en perceelsafscheidingen gelden de volgende bepalingen:

1       De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel mag niet meer bedragen dan 1 m.

2       Bij hoekwoningen mag de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen op de zijdelingse perceelsgrens niet meer dan 2 m bedragen, mits de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen woningen niet wordt overschreden en deze erf- of perceelsafscheidingen zijn gesitueerd op een afstand van minimaal 3 m achter de (het verlengde van) de voorgevel van de hoekwoning.

3       De bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m

c    Voor overkappingen gelden de volgende bepalingen:

1    De oppervlakte mag maximaal 20 m² bedragen.

2    De bouwhoogte mag maximaal 3,1 m bedragen.

3    Indien de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw hoger is dan 3,1 m mogen de bouwhoogte, in afwijking van het bepaalde onder 2, maximaal gelijk zijn aan de bouwhoogte van die eerste bouwlaag (bovenkant van de plafondlaag.

4    De afstand tot de voorgevel van de woning mag niet minder dan 1 m bedragen.

d    De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

9.3             Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 9.2.3 onder g, voor het bouwen van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw met een kap indien de aanbouw, uitbouw of bijgebouw vóór de doorgetrokken lijn van de 4 m-zone grens achter het bouwvlak is gelegen en ligt tussen (het verlengde van) de voorgevel en (het verlengde van) de achtergevel met dien verstande dat de afwijking slechts wordt verleend na een bindend advies van het onafhankelijke stedenbouwkundige bureau dat voor het desbetreffende gebied is aangewezen.

 

9.4             Specifieke gebruiksregels

Binnen de woning, in het hoofdgebouw of aanbouw, uitbouw of bijgebouw, is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep toegestaan, mits:

a      niet meer oppervlakte voor de uitoefening van dit beroep in gebruik is of zal zijn dan 1/3 deel van de oppervlakte van de begane grondlaag van het legaal gerealiseerde hoofdgebouw en van legaal gerealiseerde aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen;

b      de beroepsuitoefening uitsluitend geschiedt door een bewoner van de desbetreffende woning;

c       er geen detailhandel plaatsvindt;

d      de uitoefening van dit beroep niet plaatsvindt in een vrijstaand bijgebouw bij een aaneengebouwde woning (inclusief hoekwoningen daarbij).

e      de uitoefening van dit beroep geen nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en/of leidt tot een onevenredige parkeerdruk.





Artikel 10               Leiding – Water

10.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een watertransportleiding en uitsluitend in het bestaande type met de bestaande druk en diameter.

 

10.2        Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:

a    bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 3 m voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse watertransportleiding.

 

10.3        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

a    van het bepaalde in 10.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:

1    het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de watertransportleiding dient te zijn gewaarborgd;

2    burgemeester en wethouders schriftelijk advies dienen te hebben ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

10.4        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

10.4.1     Omgevingsvergunning

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Leiding - Water’ zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a    het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

b    het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

c    het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

d    het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

e    het aanbrengen van hoogopgaande bomen en beplanting;

f     het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte.

 

10.4.2     Uitzonderingen

Het in lid 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a    het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

10.4.3     Toelaatbaarheid

a    De in lid 10.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van rioolwaterpersleidingen zijn gewaarborgd.

b    Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in dit lid sub 8.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.





Artikel 11               Waterstaat – Beschermingszone waterkering

11.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Beschermingszone waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de waterkerende functie van de aangrenzende waterkering.

 

11.2        Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden niet worden bebouwd.

 

11.3        Afwijken van de bouwregels

11.3.1     Omgevingsvergunning bouwen t.b.v. andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:

a      het behoud van de waterkerende functie van de waterkering is gewaarborgd en indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen onevenredige schade wordt  of kan worden toegebracht aan de waterkering;

b      het bevoegde gezag vooraf schriftelijk advies inwinnen bij de betreffende beheerder van de waterkering.

 

11.4        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.4.1     Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Waterstaat - Beschermingszone waterkering’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;

b      het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

c       het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

d      het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen.

 

11.4.2     Uitzonderingen

Het in lid 11.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden

welke:

a      het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

11.4.3     Toelaatbaarheid

a      De in lid 11.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van de waterkerende functie van de waterkering is gewaarborgd.

b      Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid sub 11.4.1 wint het bevoegde gezag advies in bij de betreffende beheerder van de waterkering.





Artikel 12               Waterstaat – Waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie

12.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a      de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;

b      de waterhuishouding;

c       verkeer te water;

d      aanleg, beheer, onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering;

e      het vergroten van de afvoercapaciteit.

 

De belangen van deze dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

 

12.2        Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden geen bouwwerken worden bebouwd, met uitzondering van:

a      vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet mag worden vergroot;

b      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming.

 

12.3        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

12.3.1     Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming ‘Waterstaat - Waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;

b      het aanbrengen van beplantingen en/of bomen;

c       het dempen van watergangen;

d      het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen.

 

12.3.2     Uitzonderingen

Het in lid 12.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden

welke:

a      het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

12.3.3     Toelaatbaarheid

a      De in lid 12.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van de waterhuishoudkundige en waterstaatkundige functie van de gronden is gewaarborgd.

b      Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid sub 12.3.1 wint het bevoegde gezag advies in bij de betreffende beheerder van de aangrenzende vaarweg.





Artikel 13               Waterstaat - Waterkering

13.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a      het treffen van voorzieningen ten behoeve van het kwantitatieve waterbeheer;

b      behoud, bescherming en het vervullen van een waterkerende functie, onder meer door middel van de aanleg en instandhouding van een dijklichaam.

 

13.2        Bouwregels

Ten aanzien van bebouwing, zijn op of in de in lid 13.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, die ten dienste staan van deze bestemming.

 

13.3        Afwijken van de bouwregels

 

13.3.1     Omgevingsvergunning bouwen gebouwen t.b.v waterkering

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 voor de bouw van gebouwen ten behoeve van de bestemming Waterstaat - Waterkering, mits wordt voldaan aan de volgende bepalingen:

a      de bebouwde oppervlakte bedraagt niet meer dan 30 m2;

b      de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m;

c       er vindt geen onevenredige aantasting plaats of kan ontstaan van de belangen van de waterkering en het kwantitatieve waterbeheer;

d      het gebouw is noodzakelijk in het kader van de belangen van de waterkering en/of het kwantitatieve waterbeheer;

e      er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die zijn geformuleerd binnen de nadere detaillering van de onderliggende bestemming;

f        het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

 

13.3.2     Omgevingsvergunning bouwen t.b.v. andere bestemming

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2 voor de bouw van bouwwerken die zijn toegelaten op grond van de aan de desbetreffende gronden gegeven hoofdbestemming, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de waterkering en het kwantitatieve waterbeheer. Daartoe wordt vooraf advies ingewonnen van de beheerder van de waterkering.





Hoofdstuk 3            Algemene regels

Artikel 14               Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.





Artikel 15               Algemene bouwregels

15.1        Bestaande afmetingen en afstanden

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, diepte, dakhelling en/of de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens of enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.





Artikel 16               Algemene gebruiksregels

16.1        Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

a    gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie, voor zover dit niet de betreffende bestemming is toegelaten;

b    elke vorm van bewoning in een vrijstaand bijgebouw.

 

16.2        Toegestaan gebruik

a    Mantelzorg buiten georganiseerd verband is mogelijk door inwoning in een (bedrijf)woning, aanbouw, uitbouw of aangebouwd bijgebouw daarbij, mits:

1    er geen zelfstandige extra woning ontstaat;

2    sprake is van een gezamenlijk gebruik van voorzieningen;

3    er behalve een gezamenlijke toegang geen extra eigen toegang is voor de persoon aan wie de mantelzorg worden geboden.





Artikel 17               Algemene aanduidingsregels

17.1        Ecologische hoofdstructuur

 

17.1.1     Bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’ zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud en ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur.

 

17.1.2     Verboden werkzaamheden

Ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’ mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen:

a      geen wegen of paden worden aangelegd en/of verhard dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2;

b      geen wijzigingen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen plaatsvinden.

 

17.1.3     Uitzondering

Het in lid 17.1.2 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

17.1.4     Toelaatbaarheid

De in lid 17.1.2 genoemde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien het werk of de werkzaamheden de verwezenlijking, het behoud en/of het beheer van de ecologische hoofdstructuur aantast.

 

17.2        Geluidzone – industrie

In afwijking van het overigens in het plan bepaalde is het niet toegestaan nieuwe geluidsgevoelige objecten te bouwen ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’, te weten de 50 dB(A) zone behorende bij het industrieterrein.

 

17.3        Vrijwaringszone – vaarweg

17.3.1     Bestemmingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - vaarweg’ zijn de gronden tevens bestemd voor een strook ten behoeve van de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen vaarweg.

 

17.3.2     Bouwregels

In afwijking van de bepalingen van de andere voorkomende bestemming(en), mogen ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - vaarweg’ uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de vaarweg worden gebouwd.

 

17.3.3     Afwijken van de bouwregels

Bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.3.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken overeenkomstig de regels van de andere voorkomende bestemming(en), mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de vaarweg en voorafgaand overleg met de vaarwegbeheerder heeft plaatsgevonden.





Artikel 18               Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

a    van de planregels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

b    van de planregels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevelrooilijn voor de bouw van een vrijhangende luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:

1    de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;

2    de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;

3    er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.

c    van de planregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:

1    de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;

2    de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;

d    van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat deze wordt vergroot:

1    ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 5 m;

2    ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;

3    ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;

e    van de planregels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:

1    de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;

2    de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.





Artikel 19               Overige regels

19.1        Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behouden ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a      de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en

b      de ruimte tussen bouwwerken.

 

19.2        Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.





Hoofdstuk 4          Overgangs- en slotregels

Artikel 20               Overgangsrecht

20.1        Overgangsrecht bouwwerken

a    Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b    Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

c    Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

20.2        Overgangsrecht gebruik

a    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b    Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c    Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d    Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.





Artikel 21               Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

‘Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Pontonnier’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, juni 2013                                                                             vastgesteld: 27 juni 2013