Tongelre binnen de Ring 2020    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Naar verwachting treedt op 1 januari 2022 de Omgevingswet in werking. Eindhoven heeft ervoor gekozen om alle bestemmingsplannen op dat moment actueel te hebben. Het bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring 2007" is op 17 maart 2009 vastgesteld en op 25 november 2010 onherroepelijk geworden. Om die reden is actualisatie van dit bestemmingsplan nu aan de orde.

Het bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring 2020" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het plangebied     

Het plangebied is gelegen binnen De Ring ten oosten van het stadscentrum en wordt globaal als volgt begrensd:

  • westzijde: de westzijde wordt begrensd door waterloop de Dommel, waarbij de waterloop zelf grotendeels buiten het plangebied valt;
  • noordzijde: de noordoostzijde wordt begrensd vanaf de Dommel via de Professor Dr. Dorgelolaan tot en met de kruising met de Eisenhowerlaan en de Ring (Insulindelaan). Deze kruising en de Professor Dr. Dorgelolaan vallen binnen het plangebied;
  • oostzijde: de Ring (Insulindelaan en Jeroen Boschlaan), waarbij de Ring inclusief het benzineservicestation aan de Jeroen Boschlaan 5 binnen het plangebied valt;
  • zuidzijde: hier wordt het plangebied voor een groot deel begrensd door de plangrens van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Kade" (vastgesteld 25-06-2013). Dat wil zeggen vanaf de Ring (Jeroen Boschlaan) via de Ruysdaelbaan, Picassohof, Willem van Konijnburglaan, achterzijde van de woningen Tongelresestraat 88 t/m 122 (even huisnummers), achterzijde woningen Picushof 230 t/m 272 (even huisnummers) en Kanaaldijk-Noord tot aan de Tongelresestraat. Vanaf de Tongelresestraat tot aan de Dommel loopt de plangrens aan de zuidzijde van het Eindhovensch kanaal aan de Kanaaldijk-Zuid.

Binnen het hiervoor afgebakende gebied zijn een aantal locaties die geen onderdeel uitmaken van deze herziening, namelijk:

  • Locatie Meerkollaan 6 (voormalige sporthal). Hier is op korte termijn een ontwikkelplan voorzien (supermarkt + woningbouw) en dat past niet binnen de reikwijdte van een conserverend plan. Hiervoor zal dan ook een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure doorlopen worden;
  • Plangebied bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring (NRE-terrein)", vastgesteld op 06 juni 2017. (Reeds een actueel bestemmingsplan aanwezig);
  • Plangebied uitwerkingsplan "1e uitwerking Tongelre binnen de Ring 2007 (Picuskade)", vastgesteld op 28 april 2015. (Reeds een actueel bestemmingsplan aanwezig);
  • Plangebied uitwerkingsplan "2e uitwerking Tongelre binnen de Ring 2007 (Picuskade kanaalzijde)", vastgesteld op 30 september 2016. (Reeds een actueel bestemmingsplan aanwezig);
  • Picustoren de ontwikkeling van deze toren wordt op dit moment concreet uitgewerkt. Hierbij is de insteek om dit via een separate planologische procedure vorm te geven.

Voor de percelen 'Tongelresestraat 146-150' (De Laak) is een ontwikkeling in voorbereiding. Deze is op moment van vaststelling van dit bestemmingsplan nog niet voldoende concreet en zal t.z.t. middels een apart bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit bestemmingsplan zal t.z.t. dit deel van het plangebied vervangen.

verplicht Luchtfoto plangebied 

1.3 Voorgaande plannen     

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring 2007" hebben zich de afgelopen ruim tien jaar een aantal ontwikkelingen voorgedaan. Deze ontwikkelingen zijn ofwel met een zogenaamd 'postzegelbestemmingsplannen' gerealiseerd, ofwel met een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. De volgende postzegelbestemmingsplannen en omgevingsvergunning worden eveneens met dit bestemmingsplan vervangen/ geactualiseerd:

  • Bestemmingsplan "I Tongelre binnen de Ring 2007 (centrum Lakerlopen)" (vastgesteld d.d 06 september 2011, onherroepelijk d.d. 04 november 2011)
  • Omgevingsvergunning "Prof. dr. Dorgelolaan 30 (parkeerterrein)", verleend d.d. 27 augustus 2013;
  • Omgevingsvergunning "Parklaan 30", verleend d.d. 09 januari 2018;
  • Omgevingsvergunning "Hobbemastraat 28", verleend d.d. 18 mei 2020;
  • Omgevingsvergunning "Veestraat (ongenummerd)", verleend d.d. 26 mei 2020;

Een klein gedeelte van het plangebied viel voorheen nog binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Eindhoven binnen de Ring'. Het gaat om het Havenhoofd en een gedeelte van het Eindhovensch Kanaal tussen de Bleekstraat-Nachtegaallaan en de Tongelresestraat. Dit gedeelte is in het kader van de voorgaande actualisatieslag per abuis niet meegenomen.

Ten slotte is op 12 juni 2018 het "Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing" vastgesteld. En op 24 november 2020 is 'Paraplubestemmingsplan waterberging' vastgesteld. Deze bestemmingsplannen bevat bepalingen over parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing en waterberging. De bepalingen van deze bestemmingsplannen zullen in het bestemmingplan "Tongelre binnen de Ring 2020" verwerkt worden.

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Historisch perspectief     

Ruim voor 1900 ontstond aan de oostzijde van het centrumgebied van Eindhoven een concentratie van industrie. Deze industrialisatie werd mogelijk gemaakt door de aanleg van het Eindhovensch Kanaal in 1846 en de spoorlijn met goederenemplacement in 1866. Het Eindhovensch Kanaal dat in een jaar tijd werd gegraven met de schop werd onder andere gebruikt als aanvaarroute van boomstammen voor de sigarenkistjesfabriek Picus. Voorts bevonden zich daar onder andere steenfabriek 'De Vlijt', bierbrouwerij 'De Valk', houtfabriek 'De Rietvink', sigarenfabriek 'Karel I' en enkele textielfabrieken. Ook de gasfabriek van 1899 was een belangrijke stimulans voor de ontwikkeling van de industriële activiteiten.Ook de aanleg van de provinciale weg (de Tongelresestraat) speelde hierbij een rol.



Vanuit de omringende gemeente zoals Tongelre ontstond er gependel naar de industriegebieden van Eindhoven. Dit leidde tot toenemende druk op de verkeerswegen en woningnood in de stad. Door langs en tussen de radialen zoveel mogelijk arbeiderswoningen te bouwen werd getracht hiervoor een oplossing te vinden. Een voorbeeld hiervan in Tongelre binnen de Ring is het gebied Lakerlopen.



In 1920 vindt de annexatie door Eindhoven plaats in een periode van sterke industriële groei. Na 1930 werd de stadsuitbreiding gerealiseerd door het bouwen van vooral middenstandswoningen. Na de Tweede Wereldoorlog ontstaat er in het kader van de wederopbouw wederom een bouwhausse. Hierdoor zijn Eindhoven en Tongelre niet alleen bestuurlijk maar ook fysiek met elkaar verbonden.

In paragraaf 3.6 is meer informatie over de historie van Tongelre binnen de Ring opgenomen.

2.2 Stedenbouwkundige structuur     

Opbouw

Tongelre is een van de vijf lobben die rond het centrum van Eindhoven zijn ontwikkeld. Deze lobben zijn te vergelijken met een bloem waarvan de blaadjes (de lobben) rondom het hart zijn geformeerd. De scheiding tussen de lobben is duidelijk waarneembaar en wordt gevormd door groengebieden of bedrijfsterreinen. Voor Tongelre wordt de scheiding tussen de lobben gevormd door de westelijk en oostelijk gelegen groengebieden die vanuit het buitengebied lopen tot aan de Ring.



Tongelre binnen de Ring is vrijwel geheel gelegen binnen de wijk De Laak. Het noordelijk deel van het bestemmingsplan, bestaande uit het spooremplacement en de kantoren en bedrijven aan de Prof. Dr. Dorgelolaan, behoort eigenlijk toe aan het centrum. De wijk De Laak bestaat uit de buurten Villapark en Lakerlopen. De twee buurten worden gescheiden door de Tongelresestraat. De Tongelresestraat is te beschouwen als een oude radiaal van de stad en is de belangrijkste ontsluitingsweg van de wijk De Laak. De wijk zelf kent niet echt een samenhangende opbouw. De twee buurten zijn erg verschillend van elkaar. Villapark kent een hele open bebouwing met veel groen en grote huizen. Lakerlopen bestaat voor het grootste deel uit geschakelde en rijenwoningen. Beide buurten worden 'ingeklemd' door het spooremplacement, de Ring, het Eindhovensch kanaal en de Dommel. Overigens valt de bedrijvigheid langs het kanaal niet in dit bestemmingsplan.

Verkeersstructuur

De Tongelresestraat, de Ring (Insulindelaan / Jeroen Boschlaan) en de Eisenhowerlaan zijn de belangrijkste aan- en afvoerwegen van het stadsdeel Tongelre. Daarnaast wordt Tongelre doorkruist door spoorlijnen die geen functie hebben voor het stadsdeel.



De wijk De Laak wordt aan de oostzijde begrensd door de Ring. Vanuit de Ring is de wijk op een aantal plaatsen bereikbaar. Via de Fuutlaan, Nachtegaallaan, Parklaan en de Tongelresestraat wordt de wijk zelf goed ontsloten en is de doorstroom richting centrum en andersom mogelijk. Mede door de ligging nabij het centrum en bijbehorende openbaarvervoersmogelijkheden heeft de wijk een goede bereikbaarheid.

Groen en water

Het stadsdeel Tongelre ligt voor een groot deel ingebed in het groen. Ook de woonbuurten hebben op enkele uitzonderingen na een groen karakter. De groenstructuur van het stadsdeel is een wezenlijk element dat wordt bepaald door groene zones, groene aders en solitaire groenelementen. Zij bepalen voor een belangrijk deel de kwaliteit van het woongebied. Met name de groene zone ten noorden van het emplacement verdient bijzondere aandacht. De zone maakt deel uit van het structureel stadsgroen dat vanaf het buitengebied tot aan het centrum loopt. Versterking van dit gebied en het verhogen van de samenhang is nodig door areaalvergroting en onderlinge verbinding via waterlopen, recreatieroutes en groenstructuren. Langs de spoorlijn ligt een zone die in het Groenbeleidsplan als 'Stad, groen beeldbepalend' wordt aangeduid. Het gaat hierbij om een stedelijk gebied met een uitgesproken groen karakter dat bovendien aansluit bij de groene hoofdstructuur en deze daardoor versterkt. De groene aders die door het gebied lopen geven een sterke groenimpressie en leggen een ruimtelijke relatie tussen de groene zones en andere groengebieden. Deze groenstructuur wordt aangevuld met solitaire groenelementen zoals groenpleinen en kleine buurtparkjes. Tongelre binnen de Ring kent een aantal van deze groen elementen. Aan de Parklaan ligt een park met enkele speeltoestellen en een trapveldje. Verder bevinden zich de meeste groenelementen in Lakerlopen. De Kempensebaan kent onder andere een brede middenberm met een groene invulling. In de buurt zelf zijn op diverse plaatsen groenplantsoenen aangelegd. Aan de Albert Cuypstraat bevindt zich eveneens nog een speelterrein.

2.3 De buurten     

De westelijke wijk van stadsdeel Tongelre, het deel binnen de ringweg, draagt de naam De Laak. Aanvankelijk was dit een open gebied tussen de oude dorpskern van Tongelre en de stad Eindhoven. De Laak was een stroompje dat dwars door dit gebied liep. Vanuit het uitdijende Eindhoven begonnen zich hier een kleine honderd jaar geleden mensen aan de rand van de stad op Tongelres grondgebied te vestigen. Trendsetter was fabrikant A.F. Philips die in 1907 villa De Laak bouwde. Daarna volgden meer woningen, eerst villa's van fabrikanten, daarna bouwprojecten veelal voor het hogere Philips-personeel. Zo ontstond het Villapark.

verplicht

Villapark

Het Villapark is een parkachtige buurt met een mix van huur- en koopwoningen met bewoning door vooral gezinnen en tweepersoonshuishoudens. De meeste woningen zijn gebouwd voor 1945. Kenmerkend voor de buurt zijn de grote hoeveelheid monumentale panden en de prachtige privétuinen die naast het openbare groen de buurt een groene uitstraling geven. Zo ligt op de hoek van de Parklaan en de Nachtegaallaan Villa de Laak, in 1907 gebouwd voor Anton Philips. Aan de overzijde van de Nachtegaallaan ligt een groot woonzorgcentrum. Opvallend zijn de grote en oude bomen die de straten begeleiden en de buurt zijn groene karakter geven. Aan de centrumzijde hebben veel villa's hun woonfunctie verloren en zijn in gebruik genomen als representatieve kantoorpanden.

In het noordoosten van de buurt Villapark, tegen de Ring aan, bevinden zich nog een aantal niet-woonfuncties zoals een kerk en kantoorpanden. Bij de aansluiting van de Tongelresestraat op de Ring liggen een groot aantal winkels en supermarkten (winkelcentrum Haagdijk). Naast de grote hoeveelheid rijks- en gemeentelijke monumenten is een deel van de buurt aangewezen als beschermd stadsgezicht. De buurt ligt gunstig ten opzichte van het centrum en profiteert daardoor van centrumvoorzieningen.

In het westen van de buurt Villapark ligt het gebied Picus-West. Dit gebied grenst aan de het NRE-terrein (tussen Treurenburgstraat en Tongelrestraat) en is onlangs herontwikkeld. Daarbij is een aantrekkelijke nabij het centrum gelegen woningbouwlocatie gerealiseerd in de vorm van grondgebonden woningen en appartementen met een ondergrondse parkeergarage.

Lakerlopen

In de jaren twintig maakte architect L.J.P. Kooken het ontwerp voor een groot sociaal woningcomplex aan de kanaalzijde van de wijk. Het kreeg de naam Lakerlopen. Inmiddels is van het stroompje de Laak praktisch niets meer bovengronds te zien. Alleen het laatste stukje is nog over: het stroompje mondt daar op het terrein van villa De Laak in de Dommel uit. Het is een typisch tuindorp aan de oostkant van Eindhoven. Lakerlopen is overwegend een arbeidersbuurt waar overwegend gezinnen wonen. In Lakerlopen staan met name huurwoningen van voor 1969. De hoogbouw in Lakerlopen wordt met name door ouderen en alleenstaande jongeren bewoond.

Een deel van Lakerlopen heeft onlangs een metamorfose ondergaan waarbij de wijk in een aantal fasen is aangepakt. Het gaat om het gebied dat wordt omsloten door de Jeroen Boschlaan, Ruijsdaelbaan, Willem van Konijneburglaan en de Tongelresestraat. Een deel van de woningen is reeds gesloopt en vervangen door nieuwbouw en een ander deel is gerenoveerd. Woningen die behouden en ingrijpend gerenoveerd zijn, zijn monumentwoningen. Ze zijn karakteristiek voor de wijk en de bouwstijl van de twintiger jaren. Het gaat om woningen die rondom een plein/plantsoen staan aan de Frans Halsstraat en die in de 'nieuwe wijk' Lakerlopen een bijzondere plaats innemen.

2.4 Projecten     

2.4.1 Parklaan 50 en Parklaan 52     

Voor de percelen Parklaan 50 en Parklaan 52 is in het kader van de inspraakprocedure verzocht om de bestemming te wijzigen van Kantoor naar Wonen.

De door de initiatiefnemers aangeleverde onderbouwingen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (zie bijlagen) zijn vanuit de gemeente akkoord bevonden en de wijziging van de bestemming van deze percelen is verwerkt in het bestemmingsplan.

2.4.2 Ontwikkelingen     

In dit overwegend woongebied van het gedeelte van het stadsdeel Tongelre dat binnen de Ring ligt, is in een aantal projecten voorzien. Deze projecten betreffen het NRE-terrein en herontwikkeling voormalige sporthal aan de Meerkollaan. Omdat de ontwikkelingen op deze locaties concreet en actueel zijn, worden deze locaties niet in dit bestemmingsplan opgenomen. Desondanks wordt hieronder kort ingegaan op de aard van de ontwikkelingen.



Herontwikkeling NRE-terrein

Voor deze ontwikkeling is de ontwikkelingsvisie Picus-West/NRE-terrein opgesteld, die door de gemeenteraad is vastgesteld op 6 juni 2006. Het project is globaal genomen gericht op het herontwikkelen van het NRE-terrein met bedrijfsactiviteiten naar een nieuw woongebied. Het projectgebied NRE-terrein wordt grofweg begrensd door de Tongelresestraat, Kanaaldijk, Nachtegaallaan, Patrijsstraat, Dommelhoefstraat en het gebied van het project Picus-West. Vanwege de voorgenomen ontwikkeling van het gebied maakt dit gebied geen onderdeel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan. Het DAF-museum aan de Tongelresestraat maakt ook onderdeel van het herontwikkelingsproject NRE-terrein, maar deze locatie is wel in dit bestemmingsplan opgenomen.

Gebouw 3

Op basis van het bestemmingsplan 'Tongelre binnen de Ring 2007' geldt hiervoor de uitwerkingsregels voor zone II. Hier kan het volgende gerealiseerd worden:

  • Grondgebonden en gestapelde woningen in maximaal 5 bouwlagen;
  • Boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen;
  • Wegen met ontsluiting op de Tongelresestraat en de Nachtegaallaan en eventueel op de Treurenburgstraat, Dommelhoefstraat en de Patrijslaan.



Op dit moment zitten er tot en met 31 december 2024 diverse functies in het gebouw. Het gaat hier niet om de functie wonen, maar om een fietsenstalling, ateliers, kantoren en het erfgoedhuis waar ook tentoonstellingen en bijeenkomsten plaatsvinden. Op dit moment is nog niet bekend wat er in de toekomst met dit gebouw gaat gebeuren. Ook is nog niet bekend of deze locatie op termijn wordt ingevuld met woningbouw. Na besluitvorming over het wel of niet slopen van gebouw 3, kan ook concreet worden bepaald of woningbouw op deze plek nog steeds gewenst is.

Het huidige gebruik van het gebouw is daarom positief bestemd en rondom het gebouw is een bestemming Verkeer-Verblijfsgebied opgenomen. De uit te werken bestemming voor de woningbouw in de vorm van grondgebonden woningen of gestapelde woningen tot maximaal 5 bouwlagen is verwijderd.

Herontwikkeling locatie voormalige sporthal Meerkollaan

Deze locatie is in beeld voor de vestiging van een supermarkt met daarboven woningen. Een bestemmingsplanherziening is daarvoor nodig, aangezien de huidige maatschappelijke bestemming geen detailhandel toestaat. De bestemmingsplanprocedure hiervoor zal ongeveer gelijktijdig plaatsvinden met de procedure van dit bestemmingsplan.

Ontwikkeling Picustoren

De ontwikkeling van deze toren wordt op dit moment concreet uitgewerkt. Hierbij is de insteek om hiervoor een separate planologische procedure te volgen op basis waarvan deze ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt.



Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.



De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.



Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarvoor een ladderonderzoek nodig is.

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld.

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd. Op de luchthaven wordt nader ingegaan in paragraaf 3.2.5.

3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening     

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor Eindhoven zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. In paragraaf 3.2.5 wordt nader ingegaan op de beperkingengebieden van de luchthaven en in paragraaf 4.3.5 op geluid (luchtvaartlawaai).

3.2.5 Luchthavenbesluit     

In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.

Het beperkingengebied bestaat uit:

  1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.3.5 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
  2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
  3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt niet binnen de geluidzone, het obstakelbeheesrgebied of vogelbeheersgebied van Eindhoven Airport. Dit bestemmingsplan wordt dan ook niet belemmerd door het luchthavenbesluit en omgekeerd vormt het plan geen belemmering voor de luchthaven.

3.2.6 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel     

Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

Bakens luchthaven Eindhoven

Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:

  • een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
  • een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.

De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.

verplicht

Figuur 3.1. Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.

Radarverstoringsgebieden

Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur te waarborgen ligt er rondom diverse radarstations (voor Eindhoven relevant: Herwijnen, Volkel en Woensdrecht) een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Het plangebied valt niet binnen die cirkel. Buiten die cirkel is eveneens nog sprake van een radarverstoringsgebied, waarbinnen een hoogtebeperking geldt voor windturbines. Het plangebied bevindt zich weliswaar daarbinnen, maar omdat het bestemmingsplan niet voorziet in de bouw van windturbines is het functioneren van het radarstation niet in het geding.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie     

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Structuurvisie     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur

De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied

Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur

De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur

Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

3.3.3 Interim omgevingsverordening     

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema’s rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.

Binnen het plangebied zijn rechtstreekse regels van toepassing voor grondwateronttrekking. Volgens Kaart 1: Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is het plangebied in zijn geheel aangeduid als 'Diep grondwaterlichaam' en 'Geen attentiezone waterhuishouding'. Volgens artikel 2.20 van de Interim omgevingsverordening is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam. Artikel 2.21 regelt dat onder bepaalde voorwaarden geen vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem, bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, Waterwet, is vereist als sprake is van de zone 'Geen Attentiezone waterhuishouding'.

Instructieregels

Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De regels zijn gekoppeld aan de aanduidingen die op de verschillende kaarten van de Interim omgevingsverordening zijn opgenomen.

Het plangebied is grotendeels gelegen binnen de aanduiding 'Stedelijk gebied'. Alleen de Dommel (oostelijke kant/oever) en het Eindhovensch Kanaal, is aangewezen als 'Natuur Netwerk Brabant' (NNB).

Het 'stedelijk gebied' is primair aangewezen om stedelijke functies zoals wonen, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen op te vangen. In de interim omgevingsverordening zijn hier regels aan gekoppeld. Bij nieuwe ontwikkelingen moet hieraan getoetst worden. Dat is bij dit bestemmingsplan niet aan de orde. De huidige functies binnen het plangebied passen binnen de op basis van de verordening toegestane functies binnen stedelijk gebied.

Naast de aanduiding 'NNB' zijn de Dommel en het Eindhovensch Kanaal onder andere ook aangeduid als 'Natuur Netwerk Brabant - Ecologische verbindingszone', 'Attentiezone waterhuishouding' en 'Behoud en herstel watersystemen'

verplicht

Kaart 5: Instructieregels gemeenten: grondwaterbescherming, waterveiligheid en -berging

(Bron: www.ruimtelijkeplannen.brabant.nl)

Op 'Kaart 5: Instructieregels gemeenten: grondwaterbescherming, waterveiligheid en -berging' is te zien dat twee aanduidingen het plangebied slechts op enkele plaatsen beperkt overlappen. In de interim omgevingsverordening is aangegeven dat met het vaststellen van een bestemmingsplan geen afbreuk mag worden gedaan aan het waterbergend vermogen van gronden die gelegen zijn binnen aanduiding 'Reservering waterberging'. Hetzelfde geldt voor gronden die gelegen zijn binnen de aanduiding 'Regionale waterberging', al geldt voor gronden binnen die aanduiding een strenger regime dan voor gronden binnen de aanduiding 'Reservering waterberging'. In de waterparagraaf (Hoofdstuk 5) wordt verder ingegaan op de wijze waarop dit bestemmingsplan strekt tot het behoud van het bergend vermogen van de betreffende gronden. In beginsel kan worden opgemerkt dat het bestemmingsplan conserverend van aard is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Ten opzichte van de huidige situatie blijft het waterbergend vermogen van het gebied dan ook gelijk.

Voor Regionale waterberging zijn dubbelbestemmingen opgenomen. Voor het gebied binnen 'reservering waterberging' is geen regeling opgenomen aangezien dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. De attentiezone waterhuishouding en het werkingsgebied behoud en herstel watersystemen zijn in dit bestemmingsplan opgenomen als gebiedsaanduidingen.

Dit bestemmingsplan is een actualisering die past binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.

Ontwerp omgevingsverordening Noord-Brabant

De provincie heeft als eerste stap een Interim omgevingsverordening vastgesteld waarin de bestaande regels zijn samengevoegd. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt. De belangrijkste wijzigingen zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.

Gedeputeerde Staten hebben op 23 maart 2021 het ontwerp van de Omgevingsverordening vastgesteld. Deze ligt vanaf 9 april 2021 ter inzage voor de duur van zes weken.

In het ontwerp van de omgevingsverordenig Noord-Brabant zijn geen wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de interim omgevingsverordening die relevant zijn voor onderhavig plangebied.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven     

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.

Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.

Brainportregio

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.

Ambitie

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler;
  • gezonde en toekomstbestendige stad;
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.

Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.

De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen

de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.

De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.

Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  • Werken aan een gezonde groei van de stad
  • Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  • Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  • Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  • Werken aan de energietransitie van de stad
  • Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid

Samen werken aan de stedelijke opgaven

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.

Plangebied

Dit bestemmingsplan is niet gericht op ontwikkeling. Het bereiken van de doelen uit de omgevingsvisie gebeurt met name door ontwikkeling. Wel ziet dit bestemmingsplan op de doelen van de omgevingsvisie die zich richten op bescherming. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het beschermen van ons natuurnetwerk, het in stand houden van ecologische verbindingszones en het beperken van risico's bij branden, rampen en crisis door het opnemen van regels vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Ook het beschermen van erfgoed zoals historische radialen, historisch groen en historische stedenbouwkundige structuur vallen hieronder.

Daarnaast draagt dit bestemmingsplan bij aan een goede gezondheid van inwoners en een veilige leefomgeving. Zo is een specifieke bestemming voor het groen in het plangebied opgenomen en wordt ruimte geboden voor het realiseren van voet- en fietspaden en het bouwen van sport- en spelvoorzieningen in het openbare gebied.

Daarnaast is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen voor waterberging wanneer zich ontwikkelingen voordoen. Dit draagt bij aan een beter functionerend watersysteem.

In de omgevingsvisie is ook aangegeven dat de gemeente ruimte biedt aan de buurteconomie, deeleconomie en andere initiatieven die bijdragen aan de levendigheid van wijken. Denk aan kleine bedrijfjes aan huis en ruimte voor creatief ondernemerschap. In dit bestemmingsplan zijn regels opgenomen waarbinnen beroep en bedrijf aan huis is toegestaan. Dit draagt bij aan de verbetering van de economische structuur en de levendigheid in de wijken.

Het bestemmingsplan is dus in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.

3.4.2 Interimstructuurvisie 2009     

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

3.4.2.1 Ruimtelijke hoofdstructuur     

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.

verplicht Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven

3.4.2.2 Gebruik van de ruimte     

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

verplicht

Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie hoofdzakelijk aangeduid als 'wonen'. Daarnaast zijn de gronden van het spoorwegemplacement als 'werken' aangeduid.

Wonen

Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.

Werken

Hieronder vallen werkgerelateerde functies: industrie, research en ontwikkeling, handel, kantoren, grootschalige en perifere detailhandel, transport, bouwnijverheid, dienstverlening. Tevens alle productieactiviteiten van kunst en design en ook alle voorzieningen die bij een functioneel en modern bedrijventerrein horen (o.a. parkmanagement).

3.5 Volkshuisvesting     

In het onderhavige plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien. Indien zich nieuwe ontwikkelingen in het gebied voordoen op het gebied van wonen zal dit worden getoetst aan het volkshuisvestingsbeleid.

3.5.1 Regionaal beleid     

Samen staan de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  1. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale Interim omgevingsverordening.
  2. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij geldt dat we geen nieuwe uitleglocaties ontwikkelen, tenzij…….Het regionaal portefeuillehoudersoverleg neemt hierover een unanieme beslissing. Uitleglocaties liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale interim omgevingsverordening.
  3. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal

    mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de

    woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
  4. Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van een negental majeure projecten gegeven. Het onderdeel programmering kan echter volgens het coördinatieteam op dit moment niet voldoende worden uitgewerkt. Hiervoor heeft zij kaders in de vorm van een regionale visie op wonen en bijbehorende marktonderzoek(en) nodig. Deze visie wordt 2e helft 2019 verwacht. Het merendeel van de majeure projecten kan daar niet op wachten omdat er enerzijds behoefte is aan deze woningen en anderzijds bestemmingsplannen geactualiseerd, gewijzigd dan wel opgesteld moeten worden. Daarom is in het portefeuillehoudersoverleg van 26 oktober en 21 december 2017 besloten het onderdeel programmeren, voor nu uit de Bestuursopdracht te halen en ten aanzien van de locaties planologische voorwaarden in de nieuwe bestemmingsplannen mee te geven.

In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Een nieuw bestemmingsplan dat meer dan 75 woningen in stedelijke kernen of 25 woningen in landelijke kernen mogelijk maakt, dient regionaal afgestemd te worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehoudersoverleg voorgelegd.

De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden. Wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen.

3.5.2 Lokaal beleid     

Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad

We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

3.5.3 Kamerverhuur en woningsplitsing     

Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.6.1 Archeologie     

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.

Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

Volgens de Archeologische Waardenkaart kent onderhavig plangebied wel archeologisch waardevolle gebieden of archeologische verwachtingsgebieden. Tevens geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

Archeologische waarden plangebied

Op de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart is één gebied met hoge archeologische verwachting opgenomen dat voor een klein gedeelte gelegen is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Het gaat om een gedeelte van 'Klein Tongelre' dat nog niet onderzocht is en een buurtschap met een middeleeuwse voorganger betreft.

verplicht

Uitsnede uit de archeologische waardenkaart

Hiervoor is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' opgenomen. Daarmee worden de ter plaatse aanwezige archeologische waarden beschermd. Door middel van het stellen van diverse voorwaarden is het niet zonder meer mogelijk om bodemverstorende ingrepen uit te voeren. Door middel van de bouwregels en omgevingsvergunningvereisten in de regels, worden de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden beschermd en veiliggesteld.

Daar waar binnen het bestemmingsplan geen rekening gehouden hoeft te worden met archeologische waarden of verwachtingen geldt wel ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

3.6.2 Cultuurhistorie     

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

verplicht

Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart



Na de vaststelling van de cultuurhistorische waardenkaart zijn er verschillende cultuurhistorische onderzoeken uitgevoerd die een verdieping en actualisatie vormen op de geconstateerde waarden op deze kaart. Deze verdieping is noodzakelijk om tot een gedegen analyse en een goede vertaling in het bestemmingsplan te komen. Verschillende van deze onderzoeken hebben betrekking op voorliggend bestemmingsplan. Het betreft de volgende onderzoeken:

  • "Het landschap onder de stad". Een cultuurhistorisch onderzoek naar de relicten van het prestedelijk landschap in het stedelijk gebied van de gemeente Eindhoven door Archeologisch Adviesbureau RAAP;



Bovenstaande cultuurhistorische onderzoeken zijn als bijlagen bij het bestemmingsplan gevoegd.



Naast bovengenoemde onderzoeken is ook gebruik gemaakt van:

  • Religieus Erfgoed - Inventarisatie en waardering door gemeente Eindhoven (2011);
  • Eindhoven de Lakerlopen en Doornakkers, Cultuurhistorische verkenning (2019);
  • Cultuurhistorisch waardevolle parken en plantsoenen in Eindhoven (2005);
  • NRE-terrein, Cultuurhistorische inventarisatie (2008);
  • Toelichting bij besluit 'stadsgezicht Villapark Tongelre' (1988);
  • Cultuurhistorische beschrijving en waardering wegstructuren Tongelre binnen de Ring (2020);



Aan de weg gerelateerde bebouwing

Rondweg

De aanleg van de rondweg als stedelijke infrastructuur kent een lange geschiedenis (1918-1973). Al in het eerste Algemeen Uitbreidingsplan van Eindhoven (1918, Cuypers en Kooken) wordt deze weg geprojecteerd als verbinding tussen de verschillende stadsdelen (voormalige dorpen). In deze eerste vooroorlogse periode worden diverse fragmenten van de rondweg al gerealiseerd, vaak als onderdeel van een buurt- of wijkontwikkeling aan weerszijden van de rondweg.

Na de oorlog wordt ingezet op het voltooien van de rondweg. Dat krijgt uiteindelijk zijn beslag met de Berenkuil en omgeving in 1973. In deze naoorlogse periode wordt aanvankelijk doorgebouwd in de kleinschalige bouwtrant, maar met de gewijzigde inzichten over hoogbouw in de jaren '50 komen ook diverse hogere volumes langs de rondweg (bijv. flats van 3 of 4 woonlagen) tot stand. Sterker nog, aan de rondweg wordt gestreefd naar bebouwingsblokken met een grotere maat, vrije ligging en omgeven door groen om deze belangrijke stedelijke weg de grandeur en allure te geven die het toekomt. Ook in functie treedt er een verandering en schaalvergroting op.

De rondweg doorkruist (of grenst) in het plangebied met vooroorlogse historische radialen en dorpslinten (Crabethstraat, Veestraat en Tongelresestraat). Deze vormen ankerpunten aan de rondweg en in het stedelijk weefsel, vooral benadrukt door afwijkende functies, maatvoeringen en verschijningsvormen van de bebouwing ter plaatse.

De rondweg is als cultuurhistorisch waardevolle structuur opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart. Daarnaast is de gehele strook langs beide zijden van de rondweg opgenomen als 'aan de weg gerelateerde bebouwing'. De rondweg ontleent zijn waarden namelijk ook aan de directe historische relatie met de aangrenzende bebouwing, groenstructuren e.d. Karakteristiek zijn de diverse bebouwingsstructuren die in hun maat en schaal, maar ook in hun verschijningsvorm en architectuur een duidelijk weerklank zijn van de tijd waarin ze zijn gerealiseerd. De diversiteit van de bebouwing en de afwisseling in gebiedstypen- en karakters (woningen, bedrijvigheid afgewisseld met groene structuren) langs de rondweg, ingegeven door zijn verbindingsfunctie tussen de stadsdelen, lange ontwikkelingsgeschiedenis en het nog altijd dynamische karakter van ontwikkeling aan de rondweg, vormen de belangrijkste kenmerken van de rondweg als cultuurhistorisch waardevolle structuur. Bovendien is de rondweg als voltooide structuur een 'latent monument' van de stedelijke infrastructuur in Nederland. Mede dankzij zijn lange ontwikkelingsgeschiedenis (1918-1973) staat de rondweg ook symbool voor de groei van de stad Eindhoven in diezelfde periode en de veranderende ideeën over stedelijke ontwikkeling, infrastructuur/autogebruik en hoogbouw die in die periode dominant waren.

Diverse gebouwen, objecten en structuren langs de rondweg zijn van cultuurhistorische waarde. Voor het overgrote deel worden die bij de hieronder genoemde deelstructuren langs de rondweg behandeld. Het tracé van de rondweg is afdoende geborgd met de hoofdbestemming verkeer.

Radialen, historische wegstructuren en historische dorpsstructuren

In het plangebied is een aantal op de cultuurhistorische waardenkaart aangeduide historische wegstructuren voor 1900 gelegen. Voor de duiding van de waarden van de bebouwing langs deze radialen is een cultuurhistorische analyse opgesteld. De waarderingen in deze analyse zijn hieronder doorvertaald naar regels in het bestemmingsplan.

Binnen het plangebied zijn drie historische wegstructuren voor 1900 aanwezig:

  • Tongelresestraat, inclusief met aan de weg gerelateerde bebouwing;
  • Crabethstraat;
  • Veestraat;
  • Kempensebaan.

De bebouwing aan de op de cultuurhistorische waardenkaart aangeduide historische radialen en wegstructuren kenmerken zich voor het overgrote deel door een bescheiden maat, kleine variaties in bouwhoogte, rooilijnverschillen, afwisseling in vrijstaande en aaneengesloten bebouwing en een diversiteit aan bouwperioden. Ter plaatse is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1 opgenomen. De tracés van de historische wegstructuren zijn afdoende geborgd met de hoofdbestemming verkeer.

Langs de historische wegstructuren bevindt zich nog een aantal gebouwen die dateren uit de periode voor of rond 1920 en daarmee nog een fysieke verwijzing zijn naar de pre-stedelijke situatie. In maat en positionering, maar ook in de vormgeving van de panden is dit nog duidelijk af te lezen. Daarnaast zijn er panden die in hun verschijningsvorm en gaafheid in belangrijke mate bij aan het zichtbaar en afleesbaar houden van de groei en ontwikkeling van deze historische wegstructuren en radialen in latere perioden. Bovendien zijn het panden met een zorgvuldige architectuur en representeren zij de tijdsperiode waarin ze ontworpen zijn.

Deze panden bevinden zich aan de Tongelresestraat op de volgende adressen:

  • Tongelresestraat 31: een enkel woonhuis uit 1935, met een in natuursteen omlijste entreepartij;
  • Tongelresestraat 89-91: een opvallend pand met elementen die doen denken aan de Amsterdamse School, met gevarieerd metselwerk;
  • Tongelresestraat 125: een dubbel woonhuis uit de jaren '30 in fraai metselwerk met donkere plint en villa-architectuur.
  • Tongelresestraat 124-128: een gaaf blok met 3 woningen uit eind jaren '20;
  • Tongelresestraat 148: een fors markant gebouw van de jongensschool, uit 1922;
  • Tongelresestraat 187: karakteristiek hoekpand Café 'De Vredesduif', uit 1912, nog naar de prestedelijke fase
  • Tongelresestraat 252-254 - wederopbouwpand met platdak, betonnen voorgevel met versierde kolommen op de eerste verdieping en zuilengalerij op de bovenste verdieping, baksteenversiering in de zijgevels
  • Tongelresestraat 272-272a en Klein Tongelrepad 1-9 - kenmerkend hoekpand met topgevel en fraaie baksteenversiering, zakelijk expressionisme, originele houten winkelpui met glas-in-lood, erker met glas-in-lood.

Deze panden hebben een aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding. Aan deze aanduiding is een sloopvergunningsstelsel gekoppeld.

Bij het kruispunt van de Tongelresestraat met de Kievitlaan is terugliggend een blok villa's ontworpen door architect Hanrath, die behoren tot het beschermd stadsgezicht Villapark Tongelre. Ze dragen bij aan beide waardevolle structuren (stadsgezicht en historische wegstructuur). Voor deze panden zijn de regels opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht'.



Historische stedenbouwkundige structuren

Historisch stedenbouwkundige structuur De Lakerlopen

Ten westen van de ring ligt de buurt 'De Lakerlopen', onderdeel van Historisch stedenbouwkundige structuur Doornakkers/De Lakerlopen'. Dit gebied maakte tot 1920 (grotendeels) onderdeel uit van de gemeente Tongelre. Tot die tijd was het een agrarisch gebied met als belangrijkste ruimtelijke kenmerken:

  • Een onregelmatig slingerend patroon van historische (veld)wegen met verspreide bebouwing.
  • Het flauw gebogen beloop van de Lakerloop (niet meer herkenbaar).
  • De buurtschap Klein Tongelre aan weerszijden van de knik in de Tongelresestraat: thans nog herkenbaar aan de historische lintbebouwing en de ovale wegenstructuur met veelsprongen.
  • Rechtlijnige water- en spoorwegen: het Eindhovens Kanaal (1845-1847) en de spoorlijnen naar Venlo (1866) en Weert (1913).

Na de annexatie van Tongelre in 1920 door Eindhoven begon de verstedelijking: aanvankelijk geleidelijk en kleinschalig op basis van het Algemeen Uitbreidingsplan (G.C. Kools 1921) en het Partieel Uitbreidingsplan in Onderdelen 'De Lakerloopen' uit 1922. Deze plannen leidden tot de bouw van de tuindorpachtige arbeiderswijk 'Lakerlopen' (architect L.P.J. Kooken) aan weerszijden van het Langepad (thans Kempensebaan). Het volgende stadium betrof het Algemeen Uitbreidingsplan van J.M. de Casseres uit 1929-1930 en het Onderdelenplan 'Tongelre I' uit 1931. Het Algemeen Uitbreidingsplan van J.M. de Casseres uit 1929-1930 bleef richtinggevend in de praktische uitwerking ervan in de plannen van G.C. Kools (1940) en van J.A. Kuiper (1946-1951).

Onderhavig gebied kreeg een planmatige uitwerking in het Partieel Uitbreidingsplan in Onderdelen 'De Lakerloopen'. Dat plan werd in oktober 1939 ontworpen door Gemeentewerken, op 6 mei 1940 goedgekeurd door de Gemeenteraad en op 14 augustus 1940 vastgesteld door Gedeputeerde Staten. De uitvoering ervan geschiedde in de jaren 1945-1950, dat wil zeggen: uitsluitend het plangedeelte binnen de geprojecteerde ring. De ring zelf volgde in de tweede helft van de jaren vijftig met - in afwijking van het plan - begeleidende portiekflats.

Het plan gaat uit van het tabula rasa principe: het bestaande landschap wordt overschreven door een nieuwe stedenbouwkundige structuur. Alleen delen van de tracé Tongelresestraat wordt als historische relicten in de planopzet geïntegreerd. Het stratenpatroon bestaat uit een stramien van haaks kruisende straten: oost-west de hartaders en noord-zuid de woonstraten. De kiem voor deze hoofdopzet werd al gelegd in het Algemeen Uitbreidingsplan van J.M. de Casseres uit 1929-1930.

Dat rationele stramien levert langgerekte bouwblokken op die goed op de zon liggen en hoofdzakelijk zijn bebouwd met rijtjes eengezinswoningen. De open hoeken van de blokken bieden plaats aan schuurtjes en achterom paden. Drie langgerekte bouwblokken vormen samen een carré dat veelal wordt omkaderd door groenstroken.

De flats aan de Jeroen Boschlaan 146-216 (1955-56) vormen door hun maatvoering en positionering (als middelhoge wand) een voor de wederopbouwperiode karakteristieke en waardevolle begeleiding van de rondweg. Ze zijn uitgevoerd in een voor de wederopbouw kenmerkende zorgvuldige architectuur met pannen zadeldak aan de overwegend vooroorlogse binnenzijde van de ring, aansluitend op de achtergelegen wijk Lakerlopen. Dat is een subtiel onderscheid met de eveneens waardevolle flats aan met plat dak aan de overwegend naoorlogse buitenzijde van de rondweg. Om die reden is ter plaatse van de flats een aanduiding 'karakteristiek' opgenomen met daaraan een sloopvergunningsstelsel gekoppeld.

De als historisch waardevol omschreven structuur is voldoende geborgd in de ter plaatse geldende hoofdbestemmingen en er zijn geen nadere regels voor cultuurhistorie opgenomen.

Historisch stedenbouwkundig gebied (gedeelte industriegebied Tongelresestraat)

Het gehele plangebied maakt deel uit van 'Industriegebied Tongelresestraat', dat als historische stedenbouwkundige structuur is opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart. De aanwezigheid van het Eindhovensch Kanaal (1846) en de aanleg van de provinciale weg Tongelresestraat van Stratum naar Lieshout in 1870 zorgden er mede voor dat in het laatste kwart van de 19de eeuw het gebied rondom de kop van het kanaal zich ontwikkelde tot industriegebied. In 1899 werd direct grenzend aan de kop van het kanaal door de gemeente Eindhoven een gasfabriek gebouwd. Deze gasfabriek is door de groeiende afzetmarkt in de beginjaren, wijzigingen in het productieproces en een omslag van productie naar distributie voortdurend in ontwikkeling geweest, waardoor de gebouwen op het terrein in verschillende tijdsperioden zijn gerealiseerd.

Het overgrote deel van dit gebied valt onder het bestemmingsplan 'Tongelre binnen de Ring (NRE-terrein', waarin de bescherming met aanduidingen karakteristiek al is geregeld, naast dat een groot aantal panden ook gemeentelijk monument is. De twee panden die binnen onderhavig gebied vallen betreffen:

  • Nachtegaallaan 15 > Het oudste deel van het complex is als kantoorgebouw voltooid tussen 1946 en 1952 naar een ontwerp van de Eindhovense architect C. Geenen. Dit bouwdeel heeft drie etages boven een souterrain. Achter de bakstenen gevels schuilt een betonnen draagconstructie. De voorgevel heeft vanwege de toepassing van vensterassen een sterke ritmiek, rechts van het midden onderbroken door een sterk geaccentueerde entreepartij (later dichtgezet). Het platte dak van de entreepartij dient tevens als balkon (markering van de voormalige directiekamers) en wordt gedragen door een reeks zuilen. Boven de entree is een sculptuur aangebracht: een bijna vreemde versiering van een gevel die opvalt vanwege de soberheid. Dit gedeelte heeft ook de aanduiding karakteristiek gekregen.

In de periode 1989-1992 vond er een uitbreiding van het kantoorgebouw in de richting van de havenkom plaats. De architectuur is modern, maar in harmonie met de oudste bouw. Een relatie met het Eindhovensch kanaal, waarover tot 1930 de steenkool werd aangeleverd, is gelegd door de kanaalgevel in het water te plaatsen. Verder valt het in koper uitgevoerde dak van de hoofdvleugel op.

  • Centrale werkplaats > een gebouw met een rechthoekige plattegrond en een stalen casco onder plat dak, en werd in 1960 gebouwd.

De als historisch waardevol omschreven structuur is voor wat betreft dit bestemmingsplan voldoende geborgd in de ter plaatse geldende hoofdbestemmingen en er zijn geen nadere regels voor cultuurhistorie opgenomen.



Beschermd stadsgezicht

Villapark Tongelre

Villapark Tongelre is ten oosten van het centrum van Eindhoven gesitueerd. Het gebied ligt ingesloten tussen de Dommel (westen), het emplacement van de Nederlandse Spoorwegen (NS) (noorden), het tegen de zwaaikom van het Eindhovens kanaal gelegen terrein van de Nutsbedrijven en de lintbebouwde structuur van de doorgaande weg Tongelresestraat. Het beschermde stadsgezicht wordt omsloten door (westelijk) de loop van de Dommel en het tracé van (achtereenvolgens) de Fuutlaan, Parklaan, Goorstraat, Tongelresestraat, Kievitlaan, Parklaan, Pauwlaan, Gaailaan, Haviklaan, Valklaan, Spwerwerlaan, Roeklaan, Kwartelstraat, Fazantlaan en Nachtegaallaan.

Het gebied omvat een relatief groot villapark met een eenvoudige stedenbouwkundige opzet. Aan de hoofdstraat (Parklaan) bevinden zich grote vrijstaande villa's terwijl aan de in de hoeken van 45° en 90° op de Parklaan staande zijstraten voornamelijk blokken met herenhuizen zijn gebouwd. Van groot belang is het groene karakter van de Parklaan. De breedte van de staat, de beplanting, de grachten (en aangrenzende Dommel) met poortbruggen en vooral de waardevolle, uitgestrekte tuinen met zichtassen op de villa's geven het gebied een duidelijke meerwaarde. Van belang is de handhaving van het open karakter van de tuinen, zodat het beeld van riante villa's een parkachtige omgeving in de toekomst gewaarborgd blijft. Ook de karakteristieke architectuur van de over het algemeen gaaf bewaard gebleven villa's draagt bij aan dit beeld. Naast de karakteristieke bebouwing en historisch groenelementen zijn er in het gebied vele kleinere landschapselementen zoals poortjes, bruggetjes, hagen e.d. die een belangrijke rol in het totaalbeeld spelen.

In de westelijke zijstraten staan over het algemeen blokjes met twee of drie, merendeels tweelaags herenhuizen. Langs de Fazantlaan staan kleinere villa's. In dit deel is de variatie in de bakstenen gevels karakteristiek. Over het algemeen is de rooilijn constant.

Het oostelijk en zuidelijk deel van de wijk omvat voornamelijk blokken woonhuizen gebouwd voor Philips. De bebouwing is er minder dicht dan in de westelijke zijstraten. De architectuur valt uiteen in twee groepen: de huizen gebouwd door architecten De Bazel en die van architect Hanrath. In beide gevallen is er een karakteristieke baksteen architectuur ontstaan. Bij De Bazel ligt de nadruk door de kleinere, in een hoek op elkaar geplaatste blokken en de specifieke architectuur meer op het individuele woonhuis. Bij Hanrath ervaart men door de in elkaars verlengde liggende blokken en de specifieke architectuur (bijvoorbeeld op de hoeken van de blokken geplaatste schoorstenen of garages) meer een blokgewijze bebouwing van percelen. De daken van de huizen zijn afwisselend al dan niet afgewolfde schild-, zadel-, tent- en samengestelde daken. Over het algemeen kan men stellen, dat de rijkdom aan verschillende types daken de individualiteit van de bebouwing onderstreept. Slechts daar waar één architect meerdere woningen heeft gebouwd, is er uniformiteit. Doordat de huizen lang in het bezit van Philips zijn gebleven is de detaillering over het algemeen zeer gaaf. Dit laatste is niet altijd meer het geval in het zuiden van de villawijk. De hier gesitueerde, door particuliere woningbouwverenigingen opgetrokken huizen onderscheiden zich van de Philips-groep doordat ze meestal vrijstaand zijn. Ook hier speelt het gegeven dat de huizen vaak om de as gespiegeld zijn een belangrijke rol. In het gehele gebied zijn (soms belangrijke) restanten van straatbeplanting en straatverlichting terug te vinden.

In de toelichting bij het besluit tot aanwijzing van het beschermde stadsgezicht Tongelre zijn een schets van de ontwikkeling van het gebied, een beschrijving van het huidig ruimtelijk karakter en de begrenzing van het gebied opgenomen. Voorts is daarin opgenomen een nadere typering en waardering van de te beschermen waarden. Deze betreffen de cultuurhistorische, de historisch! ruimtelijke of stedenbouwkundige, de situationele waarden en de gaafheid/herkenbaarheid van het gebied.

Uitgangspunt voor het villapark is behoud van de woonfunctie en tegengaan van het zakelijk gebruik van panden in de kantoorsfeer. In het verleden zijn veel villa's omgezet in een kantoorfunctie en zijn ten behoeve van deze functie ten koste van de tuinen bebouwing en parkeervoorzieningen gerealiseerd. Indien hieraan geen halt wordt toegeroepen zal aan de cultuurhistorische waarde van het gebied verder afbreuk worden gedaan. Het beleid zoals dat is opgenomen in het thans nog vigerend bestemmingsplan Eindhoven binnen de ring en de Algemene leefmilieuverordening Eindhoven is er op gericht verdere verzakelijking van het gebied tegen te gaan. Dit beleid is voortgezet in dit bestemmingsplan. De in het gebied voorkomende bestemmingen zijn geconserveerd. Kantoren als nevenfunctie bij de woningen zijn in beperkte omvang toegelaten. Met het aanlegvergunningstelsel kan het behoud van de waarde van de tuinen worden behouden.

Voor Villapark Tongelre is een dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht' opgenomen. Op deze manier worden de cultuurhistorisch waardevolle en karakteristieke, met de historisch ontwikkeling samenhangende, structuur en ruimtelijke kwaliteit beschermd.

Voor de bescherming van de groene en landschappelijke waarden in de plantsoen aan de Parklaan wordt aanvullend de dubbelbestemming 'Waarde Cultuurhistorie - 2' opgenomen.

Beeldbepalende panden

In het plangebied zijn verschillende waardevolle religieuze gebouwen gelegen. Op basis van het onderzoek 'religieus erfgoed in Eindhoven' (2011) heeft het college in 2012 besloten diverse religieuze gebouwen aan te merken als cultuurhistorisch waardevol object. Deze gebouwen zijn cultuurhistorisch van waarde als uiting van een bepaalde geloofsstroming. Kenmerkend voor Eindhoven was dat, naast de katholieke geloofsovertuiging, ook een groot aantal andere denominaties hun plek vonden in Eindhoven. Het gaat tevens om panden die van waarde zijn vanwege hun verschijningsvorm/architectuur en hun stedenbouwkundige kenmerken en beeldbepalend zijn voor het gebied. Bovendien betreft het nog 'gave' panden: ze kenmerken zich door de oorspronkelijke architectuur en detailleringen en daarmee is de historie nog goed afleesbaar. Alle drie de panden zijn gelegen aan de rand van het Villapark Tongelre. Het gaat om de volgende panden:

  • Fazantlaan 17: gebouwd als eerste Gereformeerde kerk (1911) in Eindhoven, later als moskee en daarna als rooms katholieke kerk in gebruik. Thans het oudste (van oorsprong) protestantse kerkgebouw in Eindhoven. Gaaf exterieur met beeldbepalende toren. Karakteristiek voorbeeld van het werk van kerkenbouwer Tj. Kuipers.
  • Kwartelstraat 3: voormalig klooster (1921) van de zusters Ursulinen en enige restant van een groter katholiek complex (school en kerk zijn gesloopt). Ontworpen in een sobere traditionalistische stijl met karakteristiek dakruitertje.
  • Dommelhoefstraat 1a: Remonstrantse kerk (1953/65) met name bezocht door het hogere Philips personeel dat in het Villapark woonde. De architectuur kenmerkt zich door een bijzondere bouwvorm met veel afschuiningen, veelvuldig baksteengebruik en bijzondere details.

De panden Fazantlaan 17 en Kwartelstraat 3 hebben een dubbelbestemming Waarde- Beschermd stadsgezicht. Het pand Dommelhoefstraat 1a heeft een aanduiding 'karakteristiek' gekregen op de verbeelding. Aan deze regels is een sloopvergunningsstelsel gekoppeld.

Overige beeldbepalende panden:

Historische stedenbouwkundige structuur

  • Patrijsstraat 1-9 (1905) arbeiderswoningen
  • Dommelhoefstraat 5-7 (1912) neorenaiscance
  • Dommelhoefstraat 9-11 (1912) neorenaissance
  • Dommelhoefstraat 15-23 en Treurenburgstraat 32 (1911) middenstandswoningen in traditionele bouwstijl met mansardekappen, nummer 17 verhoogd en verbouwd in stijl Delftse School
  • Nachtegaallaan 20 (ca. 1920) - middenstandswoning onder mansardekap met stijlkenmerken van de neorenaissance en neoclassicisme
  • Nachtegaallaan 18 (ca. 1923) - gepleisterde villa met stijlkenmerken van de chaletbouw, oa. samengesteld dak, serre en verlaagde dakvoet met houten wangen.

Historisch landschap

  • Fuutlaan 12-12c en 14 - twee langgerekte wederopbouwpanden, voormalige goederenloodsen Van Gend en Loos, beschrijvingen voor aanwijzing gemeentelijke monumenten reeds gemaakt door de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven.

Buiten de Cultuurhistorische Waardenkaart, maar beargumenteerd

  • Dommelhoefstraat 1c-1e (1930) stijlkenmerken van de Amsterdamse school, kenmerkende torenopbouw
  • Lakerstraat 1 (1913) middenstandswoning in traditionele bouwstijl met kenmerken van chaletbouw
  • Lakerstraat 3-5 (1914) dubbele middenstandswoning met stijlkenmerken van neorenaissance en rationalisme
  • Lakerstraat 7-17 - atypisch wooncomplex in traditionele bouwstijl rond 1910
  • Lakerstraat 23 - middenstandswoning met mansardekap in traditionele bouwstijl met kenmerken neorenaissance
  • Lakerstraat 29 - kenmerkend hoekpand in traditionele bouwstijl met fries met baksteenversiering en korfboogvenster
  • Lakerstraat 36-44 - rijtje met middenstandswoningen in de stijl van de neorenaissance met rijke baksteenversiering
  • Lakerstraat 4-8 - blok van drie middenstandswoningen met stijlkenmerken van het expressionisme
  • Lakerstraat 10-12 - blok van twee middenstandswoningen met stijlkenmerken van het expressionisme.

Historisch landschap

Algemeen

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart zijn landschappelijke/groene waarden van het historisch landschap (historische wegenstructuren, waterlopen en waterwegen, historisch landschap en groenstructuren) in kaart gebracht. In 2015-2017 en 2018-2019 zijn in opdracht van de gemeente Eindhoven cultuurhistorische onderzoeken uitgevoerd door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. Deze onderzoeken hadden als doel de gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart wat betreft het onderdeel historisch landschap nader te onderbouwen en waar nodig aan te vullen. Door middel van een cultuurhistorische inventarisatie en waardering is met deze onderzoeken allereerst het buitengebied en vervolgens het stedelijk gebied van Eindhoven gedetailleerd in beeld gebracht. In 2019 verscheen het rapport van het stedelijk gebied 'Het landschap onder de stad' (zie bijlage). Onderhavig plangebied onder het onderzoek van het stedelijk gebied.

De rapporten geven de diversiteit weer binnen de landschappen zoals deze zich tussen omstreeks 1840 en het moment van verstedelijking en deels ook al daarvoor manifesteerden. De 'Kenmerkenkaart' bij de rapporten geeft een overzicht van de afgedekte cultuurlandschappen (landschapstypen) met de nog bestaande en verdwenen landschapselementen. De 'Cultuurhistorische waarderingskaart historisch landschap' (buitengebied) en de kaart 'Herkenbaarheid prestedelijk landschap' (stedelijk gebied) geven respectievelijk de mate van waardering van de verschillende landschapstypen en de mate van herkenbaarheid van het prestedelijk landschap in de afzonderlijke deelgebieden weer. De waardering van nog bestaande landschapselementen wordt weergegeven op de 'Waarderingskaart landschapselementen'.

Tot ver in de 20e eeuw breidde Eindhoven zich vooral uit over de oude akkers van Woensel, Strijp, Stratum, Tongelre en Gestel. Alhoewel deze ontwikkelingen veel van het vroegere landelijke karakter van het gebied hebben uitgewist, is er zeker nog het nodige in het buitengebied en stedelijk gebied te herkennen dat voortkomt uit de oude structuur van het platteland, het vroegere agrarisch cultuurlandschap. Het kan daarbij gaan om grotere structuren, zoals groene gebieden, maar ook om kleine verwijzingen als het verloop van een rooilijn, een oude boom of bomenrij of een wegtracé.

De mate waarin dit historisch landschap nog herkenbaar is, hangt mede af van de stedenbouwkundige ontwikkelingswijze van de stad. Met name in de wederopbouwperiode is veel van het bestaande landschap als een tabula rasa overschreven, terwijl vóór de Tweede Wereldoorlog en na 1975/1980 er meer aandacht bestond voor verwijzingen naar de vroegere situatie. Zelfs wanneer een gebied door stedelijke ontwikkeling sterk gewijzigd is, zijn er nog verwijzingen naar het vroegere agrarisch cultuurlandschap te vinden

Algemene karakteristiek en beschrijving waarden

Het cultuurlandschap van Tongelre lag in de vork van twee beekdalen, namelijk die van de Dommel in het westen en van de Kleine Dommel of Rul in het oosten (figuur 28). Dit landschap bestond uit enkele

dekzandruggen, waaromheen droge en natte heidevelden lagen. Het gebied werd doorsneden door enkele kleinere laagten, zoals die van de Herzenbroekloop. Deze waterloop mondde in het oosten in het dal van de Kleine Dommel uit. Aan de flanken van de dekzandruggen ontstonden in de late middeleeuwen enkele gehuchten, zoals Tongelre, Klein Tongelre en Urkhoven.

Tongelre werd aan vrijwel alle zijden begrensd door beekdalen. Naast de Dommel en Kleine Dommel was dat ook nog de Lakerloop. Alleen ter plaatse van het Eindhovens Kanaal was er een 'vaste verbinding' met het aangrenzende Zesgehuchten. De landschappelijke structuur van Tongelre moeten we dus veel meer als een iets meer of minder vervormd eiland zien. Aan de buitenzijde lagen de strookvormig verkavelde beekdalen, in het hart de reeds hiervoor besproken open akkers met daaraan de gehuchten en het dorp. Tussen die beekdalen en de akkers en tussen de verschillende akkers lagen zeer verschillende deelgebiedjes die het geheel behoorlijk gefragmenteerd maakten. Het gaat onder meer om vochtige kampontginningen nabij de Dommel (De Gooren) en de Kleine Dommel.



verplicht

Uitsnede uit de Prestedelijke kenmerkenkaart, kaartbijlage 1 bij het RAAP-rapport 3398 'Het landschap onder de stad'.



Beschrijving Historisch landschappelijke waarden

Waardevolle historische gebieden

Binnen Tongelre hebben enkele gebieden een hoge herkenbaarheid wat betreft het prestedelijk landschap. Het betreft allereerst de parkenzone langs de Dommel (aanduiding hoge herkenbaarheid), waar de onregelmatige verkaveling en het oorspronkelijke beekdal- en broeklandschap nog goed te herkennen is. Daarnaast sluit in het gebied tussen Fazantlaan en Tongelresestraat (aanduiding midden herkenbaarheid) de verkaveling nog aan op de prestedelijke structuur (kampontginningen met plaatselijk essen.

Toelichting

verplicht Uitsnede uit de kaart Herkenbaarheid prestedelijk landschap, kaartbijlage 2 bij het RAAP-rapport 3398 'Het landschap onder de stad'.

Donkerpaars = hoge herkenbaarheid; midden paars = middel herkenbaarheid; licht paars = lage herkenbaarheid. De historische gehuchten (nederzettingen) zijn daarnaast gestippeld. De donker paarse gebieden zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'. De midden paars gebieden zijn afdoende geborgd in de hoofdbestemmingen en de dubbelbestemming waarde beschermd stadsgezicht.

Waardevolle historische elementen

Binnen het plangebied ligt een aantal landschapselementen met hoge of zeer hoge waardering. Wat opgaand groen betreft zijn dat bomenrijen die vaak een structurerend element van een kampontginning of langs hoofdwegen vormen. Verder is een aantal historische paden en wegen hoog of zeer hoog gewaardeerd. Het betreft onder meer de Tongelresestraat (zeer hoog) en enkele wegen in het beschermd stadsgezicht Villapark Tongelre (hoog)

verplicht Uitsnede uit de Waarderingskaart landschapselementen, kaartbijlage 3 bij het RAAP-rapport 3398 "Het landschap onder de stad'. De rode en oranje lijnvormige structuren (wegen, paden en bomenrijen) en het oranje gestippelde vlakje (reliëf) zijn waardevol en zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'. De oranje bolletjes zijn monumentale bomen.

Plantsoen aan de Parklaan, Villapark Tongere

Het plantsoen, begrensd door de Parklaan, de Kievitlaan, de Zilvermeeuwlaan en de Pelikaanlaan, dateert uit het midden van de jaren vijftig. Typerend zijn de openheid, de diagonale geleding door wandelpaden en plantvakken. In het westelijk deel bevindt zich opgenomen in deze diagonale compositie het Monument voor de vrouw. Het staat tegen een achtergrond van heesters (onder andere cotoneasters) en enkele coniferen en is voorzien van een verharde voorruimte met rechthoekige rozenvakken.

Het plantsoen werd aangelegd op initiatief van omwonenden op een braakliggend terrein van de erven R.P.P.A. Mignot, waarop aanvankelijk de bestemming villabouw beruste, zoals elders aan de Parklaan. Zowel Mignot als de bewoners deden een financiële handreiking naar de gemeente om er een plantsoen te kunnen realiseren. Een voorwaarde was dat het Monument voor de vrouw, een eerbetoon aan de vrouw in oorlogstijd, ontworpen door W. Mignot, in het plan van de Afdeling Plantsoenen uit 1955 zou worden opgenomen.

De langgerekte ruimte kreeg een diagonale structuur met een open front naar de Parklaan, terwijl langs de overige zijden een transparant scherm' van pseudoacacia's werd geplant.

Het monument kreeg een plaats in deze structuur, die werd benadrukt door een verharde voorruimte waarin in een regelmatig verband negen vierkante bloemvakken werden gesitueerd. Aan de oostzijde kwam een kleuterspeelplaats, loodrecht op het diagonale wandelpad en aan weerszijden begrensd door plantvakken met verschillende heestersoorten en prunus. De geplande vierkante bloemenvakken bleven hier achterwege.

Vier platanen markeren de hoek Parklaan / Pelikaanlaan.

Het plantsoen aan de Parklaan is van cultuurhistorisch belang vanwege:

  • de gaafheid waardoor het plantsoen in zijn openheid en diagonale opzet nog steeds getuigt van de vemieuwing op het gebied van de plantsoenaanleg die de Afdeling Plantsoenen onder leiding van F. J. Fontaine in de naoorlogse periode nastreefde;
  • de karakteristieke vormgeving van bomenrijen, strakke heestervakken en vierkante bloemenvakken;
  • de beeldbepalende waarde.

Voor de bescherming van de groene en landschappelijke waarden in de plantsoen aan de Parklaan wordt de dubbelbestemming 'Waarde Cultuurhistorie - 2' opgenomen.



Regeling in het bestemmingsplan

Om de aanwezige cultuurhistorisch landschappelijk waardevolle gebieden en elementen te beschermen is er in het bestemmingsplan voor een groot deel van deze gebieden en elementen een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 opgenomen. Deze dubbelbestemming geldt voor de gebieden die een hoge herkenbaarheid of een hoge waarde hebben en voor de elementen die een hoge of zeer hoge waarde hebben. Naast wat in de hoofdbestemming is geregeld zijn hier ook regels met betrekking tot cultuurhistorie van toepassing.

De betreffende landschapselementen die binnen een gebied met dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 liggen, vallen onder die dubbelbestemming. De elementen die niet binnen een gebied met dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie 2 liggen, zijn apart op de verbeelding opgenomen met een dubbelbestemming.

Voor de gebieden met een middel herkenbaarheid die hierboven zijn vermeld is geen dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 opgenomen. Binnen deze gebieden worden de historisch landschappelijke waarden geborgd met de hoofdbestemmingen. Daarnaast geldt voor een groot aantal van deze gebieden al een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1 of dubbelbestemming beschermd stadsgezicht (BS). Dit geeft voldoende borging van de historisch landschappelijke waarden binnen deze gebieden. Voor de landschapselementen met hoge of zeer hoge waarde die binnen deze gebieden met middel herkenbaarheid liggen geldt uiteraard de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 wel.

3.7 Verkeer en parkeren     

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.

Autoverkeer

De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.

verplicht

Uitsnede kaart 'Eindhoven op weg', Regio en Randweg / Automobilist

In het plangebied zijn de volgende routes als wijk- en buurtontsluitingsweg aangewezen: Nachtegaallaan en Tongelresestraat. Hier geldt een snelheidsregime van 30 of 50 km/uur. Vaak maken deze 'wijk- en buurtontsluitingswegen deel uit van busroutes of primaire dan wel secondaire routes voor hulpdiensten. Dat legt beperkingen op met betrekking tot het aantal en de vorm van snelheidsremmende voorzieningen.

De Ring (Insulindelaan en Jeroen Boschlaan), Professor Doctor Dorgelolaan en Fuutlaan, zijn aangewezen als gebiedsontsluitingsweg. Hier wordt het verkeer gebundeld en is sprake van een snelheidsregime van 30, 50 of 70 km/uur.

Alle overige wegen in het plangebied zijn erftoegangswegen met een snelheidsregime van 30 km/uur.

Fietsverkeer

De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding

verplicht

Uitsnede kaart 'Eindhoven op weg', Regio en Randweg / Fietser



De snelfietsroutes in het plangebied worden gevormd door de Nachtegaallaan en de Tongelresestraat. De snelfietsroutes zijn van het hoogste kwaliteitsniveau. Op een snelfietsroute moet een fietser in principe non-stop, comfortabel en veilig kunnen fietsen. Het zijn brede, vrijliggende asfaltfietspaden met goede verlichting en in principe voorrang op kruisend verkeer.

Tot slot zijn er een aantal secundaire fietsroutes aanwezig in het plangebied. Dat zijn de dunne gestippelde lijnen in voorgaande afbeelding. Secundaire fietsroutes hebben geen specifieke inrichtingseisen, maar worden wel gekenmerkt door een of andere vorm van fietsvoorzieningen. Dat kunnen vrijliggende of aanliggende fietspaden zijn, maar ook fietsstroken of fietssuggestiestroken.

Openbaar vervoer

Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.

verplicht

Uitsnede kaart 'Eindhoven op weg', Regio en Randweg / (H)OV reiziger



Binnen het plangebied is geen HOV netwerk aanwezig, wel is het spoor gelegen binnen het plangebied.

Autoparkeren

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet de schaarse ruimte dan ook efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).

De Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden.

Er is straks minder plaats voor autoverkeer en -parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom wordt gestreefd naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en wordt zoveel mogelijk ingezet op duurzame alternatieve vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer.

In de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) is dat nader uitgewerkt in de HOV-reductie (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig Openbaar Vervoer - haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's.

Daarnaast dient bestaande (privé) parkeercapaciteit beter en efficiënter te worden benut in plaats van de aanleg van parkeerplaatsen op eigen terrein.

De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van bestaande openbare parkeerplaatsen. Met dat geld wil het gemeentebestuur onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen.

Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen

In de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) zijn eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd, waarop uitgebreider zal worden getoetst en gehandhaafd. Bij besluit van 20 april 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders als uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019) de Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen vastgesteld.

Het succes van een fietsenstalling hangt sterk af van de kwaliteit, de bruikbaarheid, sociale veiligheid en het comfort ervan. Er zijn voorbeelden van stallingen waar fietsers onvoldoende gebruik van maken, terwijl er in de omgeving toch grote behoefte aan fietsparkeerplaatsen is. De aanwezigheid van een fietsenstalling op zich is nog geen garantie dat hij goed wordt gebruikt.

De belangrijkste kwaliteitseisen voor toegankelijkheid, inrichting en bruikbaarheid zijn om die reden vastgesteld.

3.8 Groen     

3.8.1 Groenbeleidsplan     

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

Uitsnede Ruimtelijke Strategieënkaart (plangebied blauw omlijnd)

Binnen onderhavig plangebied is ingevolge het Groenbeleidsplan 2017 hoofdzakelijk de strategie 'Stad, rood beeldbepalend' van toepassing. Het spoorwegemplacement en de omgeving van de parklaan zijn aangemerkt als 'Stad, groen bepalend'. De Professor Doctor Dorgelolaan is aangeduid als 'Mulitifunctioneel groen'. Als 'Structureel stadsgroen' is aangemerkt de groenstrook tussen het Lakerlopen en bedrijventerrein 'De Kade' en de gronden langs de Dommel en het Eindhovensch Kanaal. Deze wateren zijn zelf aangemerkt als 'Natuur en landschap'.

Strategie Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten (kaart blz. 37 Groenbeleidsplan) wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Strategie Stad, groen beeldbepalend

Het betreft gebieden met een bijzonder groen imago, vaak gelegen aan de periferie van de stad. Uitgangspunt voor deze gebieden is het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene karakter.

Strategie Multifunctioneel groen

Het betreft voornamelijk aan de stadsrand gelegen gebieden met uiteenlopende groenfuncties, gericht op relatief intensieve benutting van het landschap. Het beleid is gericht op het versterken van het contact tussen de stedelingen en het landschap, derhalve met een relatief intensieve benutting van het landschap. Uitgangspunt daarbij is het behouden van de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten en waar mogelijk deze verder te ontwikkelen. Gebruiksfuncties zijn veelal volkstuinen, golfbanen, bos, natuureducatie, kleinschalige sportgebieden, maneges, wandelen, fietsen, maar ook landbouw.

Gebieden met deze aanduiding liggen voor een belangrijk deel in de Groene Hoofdstructuur. Verdere verstedelijking (toevoeging van niet aan het groen gebonden functies of gebouwen) is in deze categorie derhalve niet aan de orde tenzij in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie. De aanleg van nieuwe sportcomplexen wordt uitgesloten (wel eventueel verplaatsing van sportterreinen naar minder kwetsbare locaties). Uitbreiding van sportcomplexen kan echter niet worden uitgesloten.

Strategie Structureel stadsgroen

Deze strategie ziet op netwerken van binnenstedelijke groenstructuur; de zogenoemde groene dooradering van de stad. Bestaande uit parken, plantsoenen en de aan wegen, beken en kanalen opgehangen groenstructuur. Hier is uitsluitend plaats voor groene functies en mag niet gebouwd worden. Het zorgt voor de geleding van het stedelijk weefsel en de verbinding met het buitengebied.

Strategie Natuur en landschap

In deze gebieden staat het beoogde ongestoorde verloop van ecologische processen en de natuurontwikkeling voorop. Het beleid is erop gericht het contrast tussen stad en landschap te benutten door hierbij zoveel mogelijk scheiding van functies na te streven en deze gebieden te reserveren voor laagdynamisch grondgebruik: rustgebieden, behoud en ontwikkeling van natuur, landschappelijke samenhang en identiteit.

De gebieden omvatten de door het rijk en de provincie ontwikkelde Natuur Netwerk en een nadere detaillering van de door de provincie aangegeven NNB, ecologische verbindingszones en delen van de regionale natuurontwikkelingsgebieden. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap zijn in deze gebieden de primaire activiteiten, gecombineerd met extensief recreatief medegebruik (natuurbeleving).

Bestaande voorzieningen of gebouwen worden gedoogd, maar zullen voor zover ze niet ten dienste staan van het behoud of de ontwikkeling van natuur en landschap worden verwijderd na functiebeëindiging. Verstedelijking of andere ingrepen (infrastructuur) zijn in deze categorie niet aan de orde tenzij in zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie.

Het plangebied

Daar waar de strategieën 'Stad, rood bepalend', 'Stad, groen bepalend' en 'Structureel stadsgroen' gelden zijn de bestaande groenstructuren als 'Groen' bestemd. Het snippergroen is opgenomen binnen de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemmingen is groen toegestaan. Daar waar de strategie 'Natuur en landschap' geldt is het bestemd met een bestemming 'Water' en dubbelbestemming 'Natuur Netwerk Brabant' en 'Ecologie'.



Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.

3.8.2 Beleid Bomen     

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;

- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;

- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen 2021

In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.

Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:

  • bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m2;
  • een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
  • voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.

Groene kaart

Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:

  • Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
  • Groenarme gebieden;
  • Centrumgebied;
  • Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming;
  • (Particuliere) percelen groter dan 250 m2.

De informatie op de groene kaart is nodig om:

  • Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
  • Te duiden waar de monumentale bomen staan;
  • Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming;
  • Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.

Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.

Compensatieplicht bomen

Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.

Nadere regels voor compensatie

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de ‘Nadere Regels voor compensatie’.

Het plangebied

Wanneer in het plangebied sprake is van activiteiten met betrekking tot kappen en compensatie van bomen, is de bescherming van bomen niet geregeld in het bestemmingsplan. De bomenverordening 2021 is in die gevallen van toepassing. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Nader onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

3.9 Maatschappelijke voorzieningen     

Tot de maatschappelijke functies worden gerekend educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede begraafplaatsen. In het plangebied is een aantal maatschappelijke voorzieningen aanwezig, zoals het DAF-museum en meerdere kerken, begraafplaatsen, scholen (zowel basis-, voortgezet- als voorbereidend beroepsonderwijs), kinderopvanglocaties, gemeenschaps- en verzorgingshuizen.

3.10 Detailhandel     

Leegstaande winkelpanden en borden met ‘opheffingsuitverkoop’ en ‘leegverkoop’ sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retail-sector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien vraagt de provincie in de Verordening Ruimte om regionale afstemming en zijn regionale afspraken van belang voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio’s is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld. Deze is op 2 november 2016 gepubliceerd.

3.10.1 Regionale detailhandelsvisie Metropoolregio Eindhoven     

De detailhandelswereld is de laatste jaren sterk veranderd. Er zijn een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging. Deze trends en ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor het winkellandschap.

Goed voorzieningenniveau

Het doel van de regionale detaihandelsvisie is om een goed voorzieningenniveau voor de inwoners van de regio te creëren. De detailhandelsstructuur in de regio is opgebouwd uit verschillende lagen. Het centrum van Eindhoven en Ekkersrijt vormen de top van de piramide. Beiden hebben een bovenregionaal verzorgingsgebied. De tweede laag van de piramide bestaat uit regionaal en bovenlokaal verzorgende centra. Deze centra hebben een belangrijke functie in de subregio of voor de omliggende gemeenten. Daarna volgen de grote en kleine kernverzorgende centra, de belangrijkste winkelcentra in de kernen met een lokaal verzorgingsgebied. De onderste laag van de piramide zijn de wijk- en buurtcentra (inclusief kerkdorpen). Naast alle centra zijn er in de regio diverse PDV-locaties. Op Ekkersrijt en de Engelseweg na hebben deze locaties veelal een lokaal verzorgingsgebied.

verplicht

Detailhandelsstructuur Metropoolregio Eindhoven

Specifieke thema's

Op drie regionale thema’s is specifiek ingezoomd. Het gaat om supermarkten, internetdetailhandel en marketing. Supermarkten zelf hebben de voorkeur voor een vestigingsplaats aan de rand van een centrum of net buiten het centrum. Echter, een gevarieerd aanbod in een centrum is van groot belang voor de levensvatbaarheid van het centrum. Daarom is het essentieel om supermarkten zoveel mogelijk in centra te vestigen of te behouden. Daarbij is het wel van belang dat de overheid de supermarkten zo goed mogelijk faciliteert (bijvoorbeeld bij parkeren, goede bereikbaarheid of een slimme oplossing voor een uitbreidingsvraag).

Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. In de visie wordt ingegaan op deze vormen en aangegeven waar deze het beste gevestigd kunnen worden (zie de regionale afspraken die hieronder zijn beschreven).

Tot slot het thema marketing. Gemeenten moeten niet allemaal hetzelfde willen zijn, maar een statement maken en dat ook met trots uitdragen. Vervolgens is het goed om evenementen en activiteiten aan te bieden die passen bij het profiel en het ook kunnen versterken.

Regionale afspraken

Op basis van de trends en ontwikkelingen en de visie, zijn in de detailhandelsvisie regionale afspraken geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze afspraken nader uitgewerkt.

  • Detailhandel wordt geconcentreerd in bestaande winkelgebieden (ruimtelijke concentratie) om zo de hoofdstructuur te behouden en te versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen moeten passen bij het verzorgingsgebied en aantoonbaar kwaliteit toevoegen en de structuur versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen vinden in principe alleen plaats in de concentratiegebieden of op plekken waar dat voor de leefbaarheid noodzakelijk is;
  • Supermarkten worden gerealiseerd in of aan de rand van bestaande winkelgebieden;
  • Solitaire supermarkten op bedrijventerreinen of perifere detailhandelslocaties zijn niet toegestaan;
  • Perifere detailhandel (PDV) met een bovenlokale impact wordt geclusterd op bestaande locaties. Er worden in principe geen nieuwe PDV-locaties met een bovenlokale functie toegevoegd;
  • Er komt geen Retail Park of mega mall in de regio;
  • Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid voor de consument zijn toegestaan op bedrijventerreinen (passen in reguliere bestemming);
  • Zuivere afhaalpunten (pick-up points) worden geconcentreerd op bestaande detailhandelslocaties of op een kruispunt van passanten;
  • Internetwinkels met een fysieke bezoekmogelijkheid en een showroom worden gezien als reguliere winkels en worden gerealiseerd op een bestaande detailhandelslocatie;
  • Ontwikkelingen met een bovenlokale impact worden subregionaal afgestemd (nader gespecificeerd in subregionale detailhandelvisies), ontwikkelingen met een regionale impact worden regionaal afgestemd.

3.10.2 Detailhandelsvisie Stedelijk Gebied Eindhoven     

In de detailhandelsvisie van de subregio Stedelijk Gebied Eindhoven wordt gestreefd naar een sterke, vitale en dynamische detailhandelsstructuur. Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande detailhandelsstructuur. Nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel mogen niet ten koste gaan van de bestaande (perspectiefrijke) winkelgebieden.

verplicht Detailhandelsstructuur Stedelijk Gebied Eindhoven

Het regionaal detailhandelsbeleid streeft naar een heldere en evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij onderscheid en complementariteit van winkelgebieden centraal staan. Dit houdt in dat detailhandel zoveel mogelijk wordt geclusterd in winkelgebieden en verspreide bewinkeling wordt afgebouwd. Dit geldt ook voor grootschalige winkels zoals tuincentra en bouwmarkten. Indien deze ruimtelijk niet inpasbaar zijn, dan is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden in regionaal verband bespreekbaar. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van nieuwvestiging van een tuincentrum of bouwmarkt is gericht op de consumentenverzorging in het verzorgingsgebied.

De hoofdwinkelgebieden hebben allemaal een eigen functie in de structuur. Aard, omvang en samenstelling van het aanbod zijn afgestemd op de verzorgingsfunctie. De binnenstad van Eindhoven moet streven naar het toevoegen van het topsegment om haar positie te verstevigen.

Perifere concentraties hebben een complementair en aanvullend aanbod ten opzichte van de centrumvoorzieningen en buurt- en wijkvoorzieningen. Verbreding van het aanbod is niet het uitgangspunt. Uitzondering hierop is de locatie Ekkersrijt. De consument verwacht in dit winkelgebied een compleet aanbod op het gebied van ‘in en om het huis’. Ekkersrijt dient uit te groeien tot één van de leidende perifere winkelconcentraties in Nederland.

De komst van een Retail Park (Mega Mall) in de regio is niet wenselijk. Een dergelijke ontwikkeling heeft een verstorend effect op de bestaande structuur en ondermijnt de ontwikkelingskansen van andere clusters.

Internetafhaalpunten voor consumenten (met of zonder showroom) kunnen bestaande winkelgebieden versterken en worden daarom zoveel mogelijk in of aansluitend aan deze gebieden gesitueerd.

Nieuwe initiatieven

Het Rijk heeft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" in het leven geroepen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan te toetsen. In de regionale detailhandelsvisie is ook een soort 'ladder' opgenomen voor nieuwe initiatieven. Aan nieuwe winkelontwikkelingen wordt in principe meegewerkt als:

  1. de initiatiefnemer kan aantonen dat het initiatief een meerwaarde heeft voor de lokale en/of regionale detailhandelsstructuur.
  2. aangetoond kan worden dat het initiatief resulteert in een versterking van de bestaande detailhandelslocaties. Wanneer dit niet het geval is, dient nadrukkelijk beargumenteerd te worden of er sprake is van meerwaarde en waarom het initiatief niet in- of aangrenzend aan een bestaand winkelgebied kan worden gefaciliteerd. De argumenten dienen van ruimtelijke aard te zijn, bijvoorbeeld grootschaligheid/ ruimtelijke inpassing, bereikbaarheid en parkeren en bevoorrading.
  3. aangetoond kan worden dat het initiatief geen (blijvende) negatieve effecten heeft op de bestaande detailhandelsstructuur en/of in het beleid aangegeven ontwikkeling daarvan.

Wanneer er op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau ingestemd wordt met een initiatief, dient het initiatief onderbouwd te worden op basis van ruimtelijke ordening relevante criteria (in de ruimtelijke onderbouwing). De ladder en de criteria zijn in regionale detailhandelsvisie uitgebreid beschreven.

3.10.3 Detailhandelsnota gemeente Eindhoven     

Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.

Beleid op onderdelen

Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen zijn nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden:

Detailhandel op bedrijventerreinen Vanuit het bedrijventerreinenbeleid is het ‘zuiver’ houden van bedrijventerreinen van belang. Bedrijventerreinen zijn bestemd voor bedrijfsactiviteiten die niet in woon- en/of centrumgebieden gewenst zijn vanwege hun impact op de omgeving. In principe is detailhandel op bedrijventerreinen niet toegestaan. Wel is productiegebonden detailhandel toegestaan. Dit sluit aan bij de ambitie van Eindhoven om ruimte te bieden aan experimenten en ondernemerschap.

Voor productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen geldt als uitgangspunt dat dit ondergeschikt blijft aan de bedrijfsactiviteiten. Bovendien mag het geen afbreuk doen of beperkingen opleggen voor omliggende bedrijven op het bedrijventerrein. De voorkeur gaat ernaar uit dat er geen showroom bij een bedrijf komt. Bedrijven kunnen hun verkoopbare goederen via daarvoor bestemde locaties (winkelpanden) aanbieden. Indien er toch de wens, nut en/of noodzaak is om producten ter plekke te tonen, dan mag hier in principe maximaal 20% van het totale bedrijfsoppervlak voor worden gebruikt, met een maximum van 200 m². Vanwege de diversiteit van de initiatieven, dient elk initiatief echter afzonderlijk beoordeeld te worden op eventuele (structuurverstorende) effecten voor de perspectiefrijke winkelgebieden in Eindhoven en het betreffende bedrijventerrein. Bovendien moet een initiatief voldoen aan het meest recente beleid op het gebied van externe veiligheid.

Internethandel Met de komst van internethandel is een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. We maken onderscheid tussen twee typen internethandel:

1. Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid

Bij deze vorm van internethandel is er geen contact tussen internetwinkel en klant. Alle klantencontacten met de klant en de verzending van de goederen gebeurt uitsluitend via het internet of per post. Deze vorm van internethandel wordt in ruimtelijke zin niet aangemerkt als detailhandel. Zij kunnen voorkomen als uitsluitend kantoor maar ook als bezorgdienst.

Locaties waar deze kantoorachtige internethandel zich kan vestigen zijn: bedrijventerreinen, kantoorlocaties, woonwijken (kleinschalig en mits zij geen overlast bezorgen), buitengebied en PDV-locaties. Locaties waar internet bezorgdiensten zich zouden kunnen vestigen zijn bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV-locaties.

2. Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid

Hier kan de klant de internethandel bezoeken om de bestelde artikelen af te halen, te retourneren (de zogenaamde afhaalpunten). Daarnaast zijn er ook afhaalpunten waar ook andere zaken mogelijk zijn, zoals het presenteren, kopen, bestellen en omruilen van artikelen (de webwinkel).

Een afhaalpunt is een vorm van internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en rekenen we juridisch-planologisch tot detailhandel. Dat wil zeggen dat afhaalpunten in principe ingepast kunnen worden op (de vele) locaties waar reeds een detailhandelsbestemming op zit. Door deze benadering is het mogelijk om grip te houden op de verdere ontwikkeling van dit fenomeen. Zelfstandige afhaalpunten, ook wel Pick-Up- Points, kunnen alleen of geclusterd (meerdere afhaalpunten dus) gevestigd worden. Door clustering kunnen verkeersstromen beter geconcentreerd worden.

Webwinkels (waar ook artikelen gepresenteerd worden en / of waar men ook niet via internet bestelde artikelen kan kopen) beschouwen we als detailhandel. Ter voorkoming van ongewenste concurrentie op ruimtelijke aspecten zoals bereikbaarheid, parkeren of gebiedsbestemming bieden we voor deze vorm van detailhandel alleen mogelijkheden in winkelcentra en (mits passend in branchering) op PDV-locaties.

Kringloopbedrijven en –winkels Kringloopwinkels (oftewel tweedehands winkels) richten zicht op het verhandelen van nog bruikbare artikelen die via diverse kanalen worden verkregen. Daarnaast is er een bedrijfstak ontstaan die zich het best laat benoemen als kringloopbedrijven. Deze richten zich op het opruimen van boedels waarbij vervolgens, in het bedrijf, bruikbare en onbruikbare zaken van elkaar worden gescheiden en bovendien artikelen die nog bruikbaar gemaakt kunnen worden, worden opgeknapt of verwerkt tot grondstof of 'halffabricaat'. Kringloopbedrijven hebben daardoor een andere ruimtelijke impact op hun omgeving dan kringloopwinkels / tweedehands winkels.

Vanwege de koppeling van de verkoop met andere bedrijfsmatige activiteiten en het doelgerichte bezoek door consumenten, is de vestiging van kringloopbedrijven op bedrijventerreinen min of meer gemeengoed geworden. Voor kringloopbedrijven geldt dan ook dezelfde beleidslijn als voor perifere detailhandel. Kringloopbedrijven zijn op de reguliere zgn. PDV-locaties (Categorie III) toegestaan voor wat betreft hun detailhandelsactiviteiten, omdat het aanbod voor een zeer groot deel voor “in en om het huis” is. Verder kan de beleidslijn voor productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen een uitkomst bieden voor kringloopbedrijven.

Kringloopwinkels (winkels in tweedehands goederen zonder het totaalconcept van inzamelen en verwerken/repareren) worden als detailhandel beschouwd. Mogelijkheden voor vestiging in Eindhoven worden hiervoor dan ook alleen geboden in winkelcentra en op de zgn. PDV-locaties (Cat. III, ook vanwege het grote aandeel “in en om het huis”).

Trafficlocaties Trafficlocaties (stations, ziekenhuizen, campussen, tankstations) worden een steeds belangrijkere aankoopplaats. Detailhandel op dergelijke locaties past dan ook binnen de huidige trends en ontwikkelingen. Omvang en invulling hiervan moeten passen bij de functie van de locatie en het gebied en is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit. De detailhandel dient dus hoofdzakelijk gericht te zijn op de reizigers / forensen of werknemers / studenten op de locatie en mag niet concurreren met de reguliere winkelgebieden. Denk hierbij aan mandjeswinkels of micromarkten (onbemande gemakswinkels met bijv. gekoelde drank en versartikelen). Het vestigen van afhaalpunten op deze locaties is mogelijk. Voor trafficlocaties geldt dat vanwege de diversiteit in verschijningsvorm elk initiatief afzonderlijk beoordeeld wordt.

Voormalige (buurt)winkelstrips

De toekomstwaarde van (buurt)winkelstrips staat, met name door het veranderde consumentengedrag, sterk onder druk. Dit uit zich in een toenemende winkelleegstand en functiewijziging. Beleidsmatig wordt hier dan ook niet ingezet op behoud van de winkelfunctie. Voor het nog aanwezige winkelaanbod in de perspectiefarme strip kan verplaatsing naar een nabijgelegen perspectiefrijk wijk- of buurtcentrum een optie zijn. De winkeltrip aan de Hobbemastraat is hier een voorbeeld van.

De gemeentelijke doelstelling is in ieder geval behoud van ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van verpaupering. Het heeft de voorkeur dat de "plek" voor de buurt behouden blijft. Ervaringen in Eindhoven (b.v. Genderdal) en elders in Nederland hebben uitgewezen dat de meest duurzame oplossingen meestal uit het gebied zelf afkomstig zijn. Ook hier is echter de initiële rol van de gemeente het faciliteren van het gesprek tussen de belanghebbenden. Vervolgens moeten er keuzes gemaakt worden voor toekomstig gebruik, mede afhankelijk van ligging en kwaliteit van de bebouwing en de potentie in de omgeving.

Winkelleegstand Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft (zie ook paragraaf over voormalige (buurt)winkelstrips) dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.

Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft.

Bijzondere initiatieven In de toekomst kunnen en zullen zich kansen voordoen waarbij een nieuw (on brand) initiatief (Technologie, Design of Kennis), naar aard, reikwijdte en schaal, passend bij de ambities van Brainport Eindhoven zich wil vestigen op een locatie die daarvoor niet bestemd is. Een ondergeschikte vorm van detailhandel kan hier deel van uitmaken en valt dan ook buiten de daarvoor aangewezen locaties in de detailhandelsstructuur, zoals vastgelegd in deze nota. Het voorbeeld bij uitstek is Piet Hein Eek op Strijp R. In de detailhandelsnota zijn voorwaarden opgenomen waaronder dergelijke initiatieven kunnen worden toegestaan.

Positie en perspectief per stadsdeel

In de detailhandelsnota 'Wie kiest, wordt gekozen' is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven. Voor dit bestemmingsplan is de locatie 'Haagdijk' van belang.

In Tongelre krijgt winkelcentrum Haagdijk de vrijheid om zich door te ontwikkelen tot een groot wijkwinkelcentrum. Zo is de Albert Heijn vergroot en zijn er nieuwe winkels gekomen (o.a. Hema). Eventuele uitbreidingswensen worden beoordeeld op hun bijdrage aan het cluster. Zo moet versnippering worden voorkomen. In de beleidsnota 'Eindhoven op Weg' is bovendien aangegeven dat de Tongelresestraat verkeersluwer wordt, waardoor de straat een publieksvriendelijker karakter krijgt.

Ook in relatie tot deze maatregel is bij de herontwikkeling van het terrein waar voorheen de sporthal gevestigd was aandacht gewenst voor versterking van het winkelaanbod aan de Tongelresestraat en de koppeling van de twee delen hieraan (de noord- en zuidkant).

3.11 Horeca     

Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.

Typen horeca

Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:

Nat & Droog

Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.

Dag, Avond & Nacht

Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.

Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten (Bijlage 3).

Gebiedstypen

In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:

  1. Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
  2. Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieu-aspecten.
  3. Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.

Het plangebied

Het horecabeleidsplan omschrijft geen positie en perspectief per stadsdeel. Dit bestemmingsplan heeft met name betrekking op woonwijken en het spoorwegemplacement. Deze woonwijken omvatten woongebieden, winkelcentra, scholen en culturele instellingen.

Woongebieden

Woongebieden worden aangemerkt als restrictiegebieden. Bestaande horeca kan worden gehandhaafd en in beperkte mate worden uitgebreid, mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie. De bestaande horecabedrijven moeten in staat worden gesteld om aan de potentiële vraag te kunnen voldoen. Uitbreiding van het horeca-aanbod is hier echter niet gewenst. Indien een horecagelegenheid sluit wegens marktomstandigheden of wordt gesloten, is een nieuw bedrijf op deze locatie niet gewenst.

Winkelcentra/-gebieden 

Winkelcentra en winkelgebieden in woonwijken worden aangemerkt als toelatingsgebieden. Met betrekking tot nieuwe horeca wordt een terughoudend beleid gevoerd. Primaire en doorslaggevende toets zal daarbij zijn of zij de woonfunctie bedreigen. Uitbreiding met nieuwe horecavestigingen zal voornamelijk gaan om locaties in of aan bestaande (buurt)winkelcentra en andere gemeenschaps- of multifunctionele centra. Horeca kan voor een zekere levendigheid zorgen, nodig voor de leefbaarheid in een wijk. Overigens geldt voor (nieuwe) woonwijken dat hier altijd ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig moeten zijn voor buurt- en wijkgebonden horeca. Het gaat dan om horecavoorzieningen die geïntegreerd worden in een wijkwinkelcentrum, waar ook andere publieksgerichte voorzieningen aanwezig zijn.

Scholen

Bij scholen (onderwijsinstellingen) gaat het om de totale omvang van de school c.q. het schoolterrein en het daarmee gemoeide draagvlak voor horeca. Het is niet de bedoeling dat horecavoorzieningen op schoolterreinen een autonome horecafunctie hebben. De perspectieven van horeca in dit soort specifieke milieus zijn sterk projectgebonden en dienen dus als zodanig per project beoordeelt te worden. Scholen worden aangemerkt als toelatingsgebied.

Culturele instellingen

In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de culturele instellingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen van sociaal-culturele aard. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-culturele aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten met een sociaal-cultureel karakter. Het is ze voor ten hoogste zes al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken buiten de genoemde schenktijden en buiten de genoemde bijeenkomsten. De benoemde bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.

3.12 Bedrijvigheid     

Op 15 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Bedrijventerreinennota met de titel 'Aan de slag voor waardevolle locaties' vastgesteld. Deze is gepubliceerd op 2 november 2016. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.

Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden gesteld.

Het plangebied

In de nota worden de bedrijventerreinen van Eindhoven verdeeld in vier typen terreinen. Daarnaast zijn nog eens 32 kleinschalige locaties (kleiner dan 2 ha) in de nota beschreven. Dit plangebied omvat geen (typen) bedrijventerreinen die in de Bedrijventerreinennota worden beschreven.

In het plangebied bevindt zich enige bedrijvigheid. De bedrijven in het plangebied zijn in het kader van de voorbereiding van dit bestemmingsplan geïnventariseerd. Uit deze inventarisatie is gebleken dat de bedrijven uit milieuoogpunt bezien geen onaanvaardbare effecten hebben op de omgeving. De geldende planologische situatie wordt dan ook in dit bestemmingsplan overgenomen. Kleinschalige bedrijvigheid in de vorm van een bedrijf aan huis is onder voorwaarden toegelaten bij de woonfuncties.

Daarnaast bevat 'gebouw 3' op het NRE-terrein ook enige bedrijvigheid. Op dit moment zitten er tot en met 31 december 2024 diverse functies in het gebouw. Het gaat hier niet om een fietsenstalling, ateliers, kantoren en het erfgoedhuis waar ook tentoonstellingen en bijeenkomsten plaatsvinden. Op dit moment is nog niet bekend wat er in de toekomst met dit gebouw gaat gebeuren. Na besluitvorming over het wel of niet slopen van gebouw 3, kan ook concreet worden bepaald of woningbouw op deze plek nog steeds gewenst is.

3.13 Kantoren     

De Kantorenstrategie 2012-2020 (vastgesteld op 26 juni 2012) is niet langer (alleen) gebaseerd op het voeren van regie op de nieuwbouw kantorenmarkt. Juist op de bestaande markt zijn maatregelen nodig om deze gezonder te maken. Dat vraagt enerzijds om een positieve en actieve grondhouding van gebouweigenaren. Anderzijds is er vaak nog een (andere) vastgoedpartij nodig die op creatieve wijze met de leegstand aan de slag wil gaan. De gemeente Eindhoven speelt daarbij in toenemende mate een stimulerende en faciliterende rol. De Eindhovense werkwijze is afgestemd met de andere ‘kantoorgemeenten’ in de stedelijke regio. Dit is vastgelegd in een 'Regionale programmering kantoorlocaties' d.d. november 2013.

Het grootste deel van de werkgelegenheid in de regio Eindhoven is gehuisvest in een kantooromgeving. Door diverse oorzaken is de Nederlandse en ook de regionale kantorenmarkt de laatste jaren flink uit balans geraakt. De aanbodpercentages liggen op dit moment rond de 16%; ruim twee keer zoveel als bij een gezonde kantorenmarkt hoort. Het totale aanbod van kantoren in Eindhoven bedroeg op 1 januari 2015 circa 250.000 m². Dit overaanbod aan kantoorruimte is voor een groot deel structureel van aard. Dit is een bedreiging voor de economische ambities van (de regio) Eindhoven en vraagt dus om gericht handelen.

In het nieuwe beleid wordt niet alleen op nieuwbouw gestuurd, maar ook op de bestaande kantorenmarkt. De focus ligt daarbij op het terugdringen van kantorenleegstand in bestaande gebouwen. Met deze aanpak hoopt het college vraag en aanbod op de Eindhovense kantorenmarkt in kwantitatieve én kwalitatieve zin beter op elkaar af te stemmen, zodat een goede balans ontstaat met toekomstbestendige locaties, die bijdragen aan de realisatie van de Brainport-ambities van stad en regio.

Binnen Eindhoven worden drie afzonderlijke nieuwbouw kantorenmilieus onderscheiden, te weten Stationsgebied, Strijp-S en Flight Forum. Deze verschillende kantorenmilieus voorzien in een specifieke en onderscheidende behoefte. Het is belangrijk om deze onderscheidende kwaliteiten de komende jaren verder uit te bouwen. Het is daarnaast belangrijk dat ongebreidelde groei van de kantorenvoorraad, door toevoeging van niet duurzame/toekomst- bestendige nieuwbouw, wordt voorkomen. Kantoorgebruikers die op zoek zijn naar nieuwe huisvesting worden daarom zoveel mogelijk bediend op de bestaande kantorenmarkt. Nieuwbouw van kantoren op geprioriteerde locaties en door middel van toekomstbestendige gebouwen is nog slechts met inachtneming van hiervoor genoemde uitgangspunten mogelijk.

De gemeente voert geen leegstandsverordening in. De uitvoering hiervan kost veel inspanning, terwijl ervaringen elders leren dat het gewenste resultaat veelal uitblijft. Wel komt er een ‘Eindhovense Leegstandsmonitor kantoren’ (actueel overzicht van leegstaande kantoren), bedoeld als stimulerend middel om marktpartijen ertoe aan te zetten ‘iets’ met leegstaande gebouwen te gaan doen. De gemeente Eindhoven zal ook proactief partijen met elkaar in verbinding brengen, om zo bij te dragen aan mogelijke nieuwe samenwerkingsverbanden en creatieve oplossingen voor dit vraagstuk. In onze ‘slimme regio’ zijn legio partijen die samen in staat zijn om ‘slimme oplossingen’ te bedenken.

De gemeente Eindhoven zal, uiteraard passend binnen wet- en regelgeving, proactief meewerken aan gewenste transformatie van leegstaande kantoren. Echter niet alle kantoren zijn geschikt voor andere functies. Soms vanwege technische aspecten of locatiegebonden aspecten. Een deel van de kantoren zal dus naar verwachting op termijn gesloopt worden.

Geen van bovenstaande prioritaire gebieden is gelegen binnen het plangebied van onderhavig bestemmingsplan. Naast de geprioriteerde grootschalige kantorenlocaties is ook op 'overige locaties' de ontwikkeling van (kleinschalige) kantoren mogelijk. Het gaat hierbij om locaties binnen de stad welke eigendom zijn van ontwikkelaars en waar, veelal van oudsher, een nieuwbouw kantoorontwikkeling is toegestaan. De gemeente laat deze initiatieven echter over aan de markt en beperkt zich tot, voor zover aan de orde, het toetsen van deze initiatieven aan de (in de Prioriteitennota) gestelde voorwaarden, zoals haalbaarheid en wenselijkheid. Onderhavig plangebied valt niet onder de noemer 'overige locaties'.

3.14 Kabels, leidingen en straalpaden     

In het plangebied zijn geen relevante straalpaden, leidingen of kabels aanwezig die tot belemmeringen leiden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Milieueffectrapportage     

4.1.1 Wettelijk kader     

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

4.1.2 Conclusie     

Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. Er worden met onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Gelet op het bovenstaande zijn de ontwikkelingen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet genoemd als activiteit in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er is om die reden geen sprake van een noodzakelijke MER of m.e.r.-beoordelingsplicht.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten     

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Voor dit bestemmingsplan is de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast. Bedrijven die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten niet passend zijn op een bedrijventerrein, zijn niet in de staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen (denk bijvoorbeeld aan bioscopen, dierentuinen, sporthallen, kantoren, etc.). Daarnaast worden bedrijven die gezien hun aard en activiteiten niet in onderhavig plangebied thuishoren en/of voor kunnen komen, uitgesloten (bijvoorbeeld visserij- en visteeltbedrijven, aardolie- en gaswinning, etc.). Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied, al dan niet met ontheffing, toegelaten milieucategorie (categorieën 1 t/m 3.2).

4.3 Geluid     

4.3.1 Wettelijk kader     

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

4.3.2 Wegverkeerslawaai     

Een deel van het plangebied ligt binnen de zones van wegen gelegen in stedelijke gebied met een maximumsnelheid van 50/70 km per uur, bestaande uit 2-4 rijstroken, met een zonebreedte van 200-350 meter aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de as daarvan. Het gaat vooral om wegen die deel uitmaken van de Ring of wegen met een gebiedsontsluitingsfunctie.

In het kader van de nota "Eindhoven op weg" zijn alle overige wegen in en nabij het plangebied 30 km per uur wegen. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone. Gezien de beperkte verkeersintensiteiten op deze wegen in het plangebied kunnen deze verder buiten beschouwing worden gelaten.

De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder behoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

Reconstructies van wegen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, die leiden tot een toename van de geluidbelasting met 2 dB of meer, zijn niet toegestaan.

4.3.3 Railverkeerslawaai     

Het spoorwegemplacement is gelegen binnen het plangebied met een zonebreedte aan weerszijden van 300 meter. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai is 55 dB. Daar waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden dient een "hogere grenswaarde" aangevraagd te worden, conform het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven. Hogere waarden kunnen op grond van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid slechts worden vastgesteld indien het redelijkerwijs niet mogelijk is aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Binnen het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan. Daarmee is er geen reden om een hogere grenswaarde af te geven voor dit bestemmingsplan.

4.3.4 Industrielawaai     

Het plangebied is vlakbij bedrijventerrein De Kade gelegen. Binnen dit bedrijventerrein is het gezoneerde industrieterrein DAF/Kanaaldijk Noord gelegen, waarvoor bij besluit van 26 augustus 1986 door Gedeputeerde Staten een geluidzone is vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk binnen de geluidzone van industrieterrein DAF/Kanaaldijk Noord. Op onderstaande afbeelding is de geluidzone te zien.

Op onderstaande afbeelding is ook de geluidzone van het industrieterrein opgenomen waar DMV Campina gevestigd was. Een klein deel van het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen deze geluidzone. De activiteiten van FrieslandCampina, waarvoor de geluidzone was vastgesteld, zijn inmiddels gestaakt en de vergunning is ingetrokken. Het is dan ook niet nodig om in dit bestemmingsplan rekening te houden met deze geluidzone.

verplicht

Zonekaart industrieterreinnen DAF/Kanaaldijk-Noord en DMV Campina, afkomstig uit bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Kade"

4.3.5 Luchtvaartlawaai     

Het plangebied ligt op hemelsbreed ruim 7 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Bovendien maakt dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van geluid niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

4.4 Luchtkwaliteit     

4.4.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen     

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing     

Dit plan betreft een actualisatie en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daarom kan gesteld worden dat er geen sprake is van een "in betekende mate" project, zodat de realisatie van het plan niet zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Het plan maakt geen nieuwe gevoelige bestemmingen in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk. Gelet op het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor dit plan.

4.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.

4.5.1 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Het plangebied

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

verplicht

Plangebied met risicobronnen

Inrichtingen

Gasdrukregel- en meetstations

In het plangebied is een aantal gasdruk-, meet- en regelstations gelegen.

Ingevolge het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer gelden hiervoor veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Om te borgen dat deze niet binnen de veiligheidsafstanden kunnen worden gerealiseerd worden regels in het bestemmingsplan opgenomen. In onderstaande tabel zijn de afstanden weergegeven.

verplicht

Figuur Tabel 3.12 Activiteitenbesluit

In de regels van dit bestemmingsplan is gewaarborgd dat ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasreduceerstation' geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden. In onderstaande tabel zijn de bijbehorende veiligheidsafstanden opgenomen.

Locatie Veiligheidsafstand kwetsbare objecten Veiligheidsafstand beperkt kwetsbaar object
Ruysdaelbaan 45 (Station Kempensebaan) 6 meter 4 meter
Prof. Dr. Dorgelolaan 01 (Station voor gebouw Helix Tu/e) 6 meter 4 meter
Prof. Dr. Dorgelolaan 02 (Station NS Wissels) 6 meter 4 meter
De Rondom ong. (Station TU/e terrein) 6 meter 4 meter

Nachtegaallaan 15 Kaststation 6 meter 4 meter

TU/e Science Park

Een deel van de risicocontour van deze inrichting betreft een plaatsgebonden risicocontour die volgt uit de QRA van de complexvergunning van de TU/e. Deze dient in acht genomen te worden ten aanzien van nieuwe kwetsbare objecten. Aangezien deze contour voor slechts een gedeelte buiten de inrichting reikt met de bestemming verkeer, zal dit geen belemmering voor onderhavig plan opleveren. Binnen het invloedsgebied worden er met onderhavig plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Spoorweg

Het spoor is gelegen binnen het plangebied. De gemeente Eindhoven heeft in de "Visie externe veiligheid - Risico's de maat genomen, 2009" een zone van 200 meter rond transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden, aangewezen waarin rekening gehouden moet worden met de gevaren hiervan. Daarnaast heeft dit spoortraject een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter. Het PAG ligt aan de zuidelijke kant over spoorwegemplacement heen en aan de noordelijke zijde hoofdzakelijk, naast het spoorwegemplacement tevens over groenbestemmingen en enkele kantoor- en bedrijfsbestemmingen. Hierbinnen worden met onderhavig plan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.

Op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes dient een verantwoording van het groepsrisico te worden doorlopen. Binnen de gemeente Eindhoven is voor het gehele grondgebied een groepsrisicoverantwoording gedaan voor plannen vanaf 200 meter van de transportassen. Aangezien het plan ook binnen de 200 meter van het spoor valt wordt voor dit gedeelte de verantwoording doorlopen, zie hoofdstuk 4.5.4.

Gemeentelijke wegen

Over de Ring (Insulindelaan en Jeroen Boschlaan) vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied wordt voor een deel begrensd door de Ring en ligt dan ook gedeeltelijk binnen het invloedsgebied (200 m) van deze transportroute.

In 2010 is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven ("Transport Gevaarlijke stoffen door de Gemeente Eindhoven: SRE Milieudienst, 25 oktober 2010, Rapportnr. 491815-491816). Hieruit blijkt dat er voor de gemeentelijke wegen geen plaatsgebonden risicocontouren (10-6/jaar) worden berekend. Verder is het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde en worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd kunnen worden met onderhavig plan. Hierbij is de standaardverantwoording uit de "Visie externe veiligheid - 2009" van toepassing, deze is opgenomen in hoofdstuk 4.5.3.

Buisleidingen

Binnen het plangebied liggen geen buisleidingen die bescherming behoeven in het kader van externe veiligheid. Het plangebied is ook niet gelegen binnen het invloedsgebied van buisleidingen gelegen buiten het plangebied.

Hoogspanningslijnen

Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig die bescherming behoeven in het kader van externe veiligheid

4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid     

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

Hierin staat o.a. dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen (minder dan 50 woningen, waarbij de woningen niet specifiek bedoeld zijn voor een hulpbehoevende of minderjarige doelgroep) binnen 200 meter van de lokale wegen de standaard verantwoording groepsrisico geldt. Het plan past binnen de criteria.

4.5.3 Verantwoording groepsrisico     

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico te worden verantwoord door de gemeenteraad. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een ruimtelijke ontwikkeling en het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Binnen dit bestemmingsplan worden geen nieuwe risicovolle inrichtingen rechtstreeks toegestaan. Wel is het plangebied voor een deel gelegen binnen het invloedsgebied van de Tu/e. Hoewel dit invloedsgebied weliswaar een deel van het plangebied overlapt, zijn binnen dat invloedsgebied geen (beperkt) kwetsbare objecten gelegen die onderdeel uitmaken van het plangebied van dit plan. Desondanks wordt hieronder kort ingegaan op de verantwoording van groeprisico ten aanzien van deze inrichting.

Maatregelen aan de risicobron ter beperking van het groepsrisico

In de vigerende vergunning van het gebouw is rekening gehouden met de best beschikbare techniek (BBT). Verder gelden voor risicovolle inrichtingen de volgende regels om het groepsrisico in het kader van de externe veiligheid te reguleren:

  1. het invloedsgebied van een risicovol bedrijf moet binnen het bedrijventerrein liggen of, voor zover dit buiten het bedrijventerrein ligt, over openbaar groen, infrastructuur of water;
  2. In bestaande situaties mag het invloedsgebied buiten het bedrijventerrein liggen. In laatstgenoemde situaties mag het invloedsgebied buiten het bedrijventerrein niet wijzigen ten opzichte van de vergunde situatie.
  3. Het bevoegd gezag kan van de regel onder punt I afwijken, mits het groepsrisico wordt verantwoord conform artikel 13 Bevi.

Bepaling van de dichtheid van personen

In de herziening van het bestemmingsplan is vastgesteld dat de samenstelling van de populatie onveranderd blijft.

Voor- en nadelen van andere mogelijkheden met lager groepsrisico 

Dit bestemmingsplan is een actualisatieplan. Hierdoor worden andere mogelijkheden met een lager groepsrisico niet verder besproken.

Mogelijkheden voor de hulpdiensten

Het invloedsgebied is goed bereikbaar. Verder zijn de "Beleidsregels bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid gemeente Eindhoven" van toepassing.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Er worden geen nieuwe objecten voor verminderd redzame personen binnen het invloedsgebied van het gebouw mogelijk gemaakt.

Gemeentelijke wegen

Volgens de Visie externe veiligheid van gemeente Eindhoven is een standaard verantwoording van het groepsrisico van toepassing wanneer minder dan 50 woningen worden gerealiseerd langs lokale wegen in de zone van 0 tot 200 m. Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt dan ook geen nieuwe woningen mogelijk. Hieronder volgt dan ook deze standaard verantwoording.

Binnen zone van 0 tot 200 m zijn de blootstelling aan brandbare gassen (BLEVE) en toxische gassen de bepalende scenario's. Uitgaande van de diverse elementen van de verantwoordingsplicht leidt dit tot het volgende standaard externe veiligheidsadvies:

  • De "Beleidsregels bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid gemeente Eindhoven" zijn van toepassing.
  • De ontvluchtingsrichting vanuit het bouwwerk moet van de risicobron af gericht zijn.
  • Eigenaren van bouwwerken moeten, indien van toepassing, ontruimingsafspraken maken met de gebruikers daarvan.
  • Er is geen specifiek verzoek om advies van de Veiligheidsregio noodzakelijk. Wel moet een kopie van het advies naar de Veiligheidsregio worden toegezonden.

Spoor

Het plangebied ligt voor een deel binnen het invloedsgebied van de spoorlijnen Eindhoven-Venlo en Eindhoven- Roermond, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De gevaarlijke stoffen die hierover vervoerd worden zijn in onderstaande tabel weergeven. Het betreft hier een traject waarbij het groepsrisico boven de oriënterende waarde is gelegen. Hiervoor dient een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

Naam transportroute Spoordeel A B2 B3 C3 D3 D4
Tilburg- Eindhoven AX-BA 3650 2300 0 4600 3750 0

Bepaling van de dichtheid van personen

In de herziening van het bestemmingsplan is vastgesteld dat de samenstelling van de populatie onveranderd blijft. Dit bestemmingsplan zorgt dan ook niet voor een verhoging in de dichtheid van personen ten aanzien van het betreffende spoortraject. De hoogte van het groepsrisico bedraagt 8,3 * de oriënterende waarde. Het hoogste punt van het groepsrisico is gelegen ter hoogte van District-E (buiten het plangebied) onderhavig plan heeft geen invloed op het groepsrisico. Aangezien de hoogte van het groepsrisico is gelegen boven de oriënterende waarde, dient toch een volledige verantwoording van het groepsrisico doorlopen te worden.De fN-curve van de hoogte van het groepsrisico wordt hieronder weergeven. De volledige berekening hiervan is opgenomen in Bijlage 7 rapport berekening groepsrisico van de toelichting van het bestemmingsplan.

verplicht

Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

Deze overweging is in het kader van onderhavig plan niet gemaakt, aangezien het een conserverend plan betreft.



Maatregelen

Het betreft een conserverend plan zonder wijzigingen aan de risicobron of in de ruimtelijke ordening. Naast de bestaande maatregelen aan de risicobron, worden er geen extra maatregelen genomen t.b.v. onderhavig planvoornemen.



Mogelijkheden voor de hulpdiensten

De bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen voor hulpdiensten voldoen.



Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Dit bestemmingsplan is een actualisatieplan, waarbij geen nieuwe locaties gerealiseerd kunnen worden waar zich verminderd zelfredzame personen kunnen bevinden.



Advies Veiligheidsregio

Geadviseerd wordt risicocommunicatie in te zetten gericht op de doelgroep die zich bnnen de zone bevindt waar de impact van een ongeval met de gevaarlijke stof is.

4.5.4 Conclusie     

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen voor onderhavig plan.

4.6 Duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.

  1. CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

1B) Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

2 Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) geen afval

In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.

3) Natuur

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

3A) biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

4. Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B) gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte

4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

Specifiek Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

 Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.7 Bodem     

Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van bouwvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn de gegevens van alle bekende bodemonderzoeken opgenomen.

Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen het plangebied dan ook niet bekend.

Wel zijn binnen het plangebied de volgende locaties bekend waar sprake is (geweest) van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Zie onderstaande afbeelding:

verplicht

Daarnaast kan in sommige gevallen toch ook sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige bouwvergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.

Naast verontreinigingen zijn er in de bodem mogelijk ook nog resten vanuit de oorlog achter gebleven in de vorm van niet gesprongen explosieven. De locaties waar mogelijk nog niet gesprongen explosieven aanwezig zijn, zijn eveneens in bovenstaande afbeelding weergegeven.

Mochten er explosieven aanwezig zijn dan liggen die wat dieper in de grond, meer dan 50 cm diep. Voorafgaand aan machinale graaf- en booractiviteiten in de bodem dient in de verdachte gebieden aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de risico's van de activiteiten op de mogelijk nog aanwezige explosieven.

Conclusie

Het aspect bodem vorm geen belemmering bij dit bestemmingsplan.

4.8 Natuur     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt.

Wet natuurbescherming

De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk. Zoals eerder al gezegd zijn de provincies in hoofdzaak verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeschermingsbeleid.

Gelijktijdig met de in werkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo is een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.

Door de integratie van de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet in de nieuwe Wnb is er nog maar één natuurvergunning nodig van één bevoegd gezag.

Het plangebied

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan en richt zich voornamelijk op het vastleggen van de bestaande situatie. Het aspect natuurbescherming levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.



Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020 heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Rijksbeleid     

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

5.2.2 Provinciaal beleid     

5.2.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021     

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap     

5.2.3.1 Waterbeheerplan 'Waardevol Water'     

Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.

Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.

  • Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
  • De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
  • Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
  • Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015     

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.3.3 Hydrologosch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid     

5.2.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (2019-2022)     

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het GRP 2019 - 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot max. 75 mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd of verhoogd worden naargelang de hoeveelheid groen of grijs binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress, verdroging en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.

5.2.5 Waterplan     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense klimaattoets     

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptiebeleid     

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.

De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  • Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  • Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  • Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.

Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm     

5.3.2.1 Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein     

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.

Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.

Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.

5.3.2.2 Ontwerpnorm waterberging privaat terrein     

De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.

In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.

De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in artikel 32.2.2 van de regels.

5.3.2.3 Stimulans klimaatadaptatiebeleid     

De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.

Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.

De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.

5.3.3 Toelichting rekentool     

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.

De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.

5.3.3.1 Principewerking van de rekentool     

De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.

De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.

Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.

De tool doorloopt hierbij vier stappen:

  • Wat zijn de kerngegevens van het project?
  • Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
  • Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
  • Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag.

5.4 Beschrijving watersysteem plangebied     

5.4.1 Checklist watersysteem     

Checklist Watersysteem
A-wateren binnen plangebied Ja, de Dommel, het Eindhovensch Kanaal en de spoorsloot tussen het spoorwegemplacement en de Prof. Dr. Dorgelolaan.
B-wateren binnen plangebied Nee
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? Ja, Beschermd gebied waterhuishouding rondom de Dommel en het Eindhovensch Kanaal
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Nee
Ecologische verbindingszone? Ja, rondom de Dommel en het Eindhovensch Kanaal
Binnen reserveringsgebied waterberging Ja, zowel reserveringsgebied waterberging als gebied voor regionale waterberging (Dommel)
Attentiegebied NNB Nee, wel Natuurnetwerk Brabant (Dommel en Eindhovensch Kanaal)
Rioolwatertransportleiding Nee
Waterschap gemaal Nee
Verdachte/verontreinigde locaties? Staan vermeld in de bodemparagraaf
Infiltratie praktisch mogelijk? Nee
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid Nee

5.4.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water     

Binnen de plangrenzen liggen twee grote waterstructuren: de Dommel en het Eindhovensch Kanaal. De genoemde watergangen zijn een wezenlijk onderdeel voor de afwatering van Eindhoven en vallen onder de Keur van Waterschap de Dommel.

De waterlopen Dommel en het Eindhovensch Kanaal maken onderdeel uit van het NNB (Natuurnetwerk Brabant). Hiervoor geldt dat waterhuishoudkundige maatregelen in het teken van verdrogingsbestrijding dienen te staan om natuurdoelen te behalen.

5.4.3 Oppervlaktewater     

In het plangebied is het oppervlaktewater de Dommel en het Eindhovensch Kanaal gelegen. Deze maken onderdeel uit van het regionaal watersysteem. Verder is er een spoorsloot evenwijdig de Dr. Dorgelolaan en zijn er verschillende watergangen rondom de Parklaan die alle afwatering op de Dommel. Enkele van deze sloten liggen op privaat terrein.

5.4.4 Verharding     

Het plangebied bevindt zich in bestaand stedelijk gebied en bevat zowel verharde oppervlakten als groen. Verharding bestaat hoofdzakelijk uit daken van woningen en kantoren met terreinverharding en openbare wegen. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn aanwezig.

5.4.5 Bodemopbouw     

De bodemopbouw is van invloed op de karakteristiek van het watersysteem. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.

5.4.6 Grondwater     

De maaiveldhoogten van het plangebied variëren van ca 15 m + N.A.P (nabij de Dommel) tot ca. 18 m + N.A.P. in het oosten van het plangebied. De bodem van de Dommel binnen het plangebied ligt op ca. 14 m + N.A.P. Voeding van het grondwater in het plangebied geschiedt door infiltratie van regenwater en door toestroming vanuit het regionaal watersysteem.

De ontwatering in een groot deel van het gebied geschiedt , naast het (oppervlakte)waterstelsel, ook door ondergrondse afstroming naar oppervlaktewater, op enkele plekken is drainage aangebracht om de hoge grondwaterstanden iets te verlagen. Het plangebied is onderdeel van het regionaal systeem: zoals grondwater het gebied instroomt, zo stroomt grondwater het gebied ook uit. De grondwaterstromingsrichting in het gebied varieert, afhankelijk van de locatie. In de omgeving van de Dommel zal deze meer richting Dommel, Noordwest, zijn. In het oostelijk deel van het plangebied zal deze meer onder invloed van de Kleine Dommel staan en meer noordoostelijk zijn. In het noorden van het plangebied (tegen de TU/e) Is een open koude-warmte opslag installatie actief met een jaarlijkse onttrekking van 400.000m3. In het Villapark staat het grondwater, ten tijde van hoge grondwaterstanden, zo hoog dat dit lokaal tot overlast leidt. De effectiviteit van verschillende maatregelen wordt onderzocht, om te komen tot een plan van aanpak.

5.4.7 Regenwater     

Het regenwater dat op daken en wegen valt stroomt overwegend af naar de riolering. De riolering in dit gebied is een mix van gemengd en gescheiden rioolstelsel. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie in de Van Oldenbarneveltlaan en het regenwater wordt apart (gescheiden) ingezameld en afgevoerd naar oppervlaktewater (de Dommel). Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem. Verdamping wordt in dit plan buiten beschouwing gelaten.

5.4.8 Afvalwater     

Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het gemengd riool dan wel het vuilwaterriool. Beide stelsels voeren af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldenbarneveltlaan.

5.5 Toekomstige situatie van het watersysteem     

5.5.1 Verharding     

Momenteel zijn geen ontwikkelingen bekend die een noemenswaardige verandering in het aangesloten verhard oppervlak met zich meebrengen. Indien er in de toekomst zich binnen het plangebied kansen voordoen om het gemengde rioolstelsel verder om te bouwen naar een gescheiden stelsel zal de gemeente deze kansen, indien effectief en doelmatig, proberen te benutten.

De ombouw naar een gescheiden stelsel, in overleg met het waterschap, vindt plaats op de momenten dat de aanleg gecombineerd kan worden met een wijk- c.q. herinrichting of rijbaan vernieuwing binnen het plangebied.

Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Daar waar er een gescheiden stelsel ligt dient er gescheiden te worden aangesloten. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er geen plannen om het reeds aanwezige gescheiden stelsel beter te benutten dan wel uit te bereiden en het verhard oppervlak daarop te gaan aansluiten. Mochten die plannen zich toch voordoen dan dient eventuele (vernieuwde) verharding gecompenseerd te worden om een toenemende belasting van het (riool)waterstelsel te voorkomen. Dit gebeurd middels de voorwaardelijke verplichting Waterberging.

5.5.2 Oppervlaktewater     

Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewater systeem. De bestaande A- en B-wateren, inclusief de keurgebieden, blijven gehandhaafd.

5.5.3 Waterkwaliteit     

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.

5.5.4 Advies / overleg Waterschap     

Op 17 februari 2021 heeft Waterschap de Dommel aangegeven akoord te zijn met onderhavig bestemmingsplan. Hierbij zijn enkele wijzigingen voorgesteld welke grotendeels zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Zie ook Hoofdstuk 9 van deze toelichting. Het plan is van gering waterhuishoudkundig belang.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring 2020" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding     

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De  Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In  "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.

Bestemming “Bedrijf ” (Artikel 3)

Deze bestemming is toegekend aan de gronden en opstallen van bedrijven in het plangebied tot ten hoogste categorie 3.2 als bedoeld in de bij deze regels behorende “Lijst van bedrijfsactiviteiten". Deze lijst is gebaseerd op de VNG-brochure “ Bedrijven en milieuzonering ”.

Bedrijven die ingevolge de Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn, zijn uitgesloten. Prostitutiebedrijven, seksinrichtingen en detailhandel zijn eveneens uitgesloten.

Bepaalde vormen van detailhandel, met name perifere detailhandel zijn op basis van een nadere afweging toegelaten.



Er kan ook meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de “Lijst van bedrijfsactiviteiten” maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die wel zijn genoemd. De bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.

Bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' (Artikel 4)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen en gasdrukmeet- en regelstations. Bij een gasdrukmeet- en regelstation is een aanduiding 'veiligheidszone - gasreduceerstation' opgenomen, ter plaatse waarvan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten zijn toegestaan.

Bestemming 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG" (Artikel 5)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen tankstations zonder LPG-functie waar deze bestaand zijn, en voor zover dit mogelijk is vanuit het oogpunt van externe veiligheid en milieuhinder.

Bestemming `Centrum´ (Artikel 6)

Deze bestemming is gelegd op de winkelcentra Haagdijk. De bestemming beperkt zich niet alleen tot winkels. Naast detailhandel zijn ook dienstverlenende bedrijven en instellingen, bestaande kantoren, maatschappelijke voorzieningen alsmede woningen toegelaten. Binnen de bestemming `Centrum´ is ook horeca toegestaan. Deze is beperkt tot en met categorie 1 ingevolge de "Lijst van horeca-activiteiten". Detailhandel, horeca, dienstverlening zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan.

Bestemming `Dienstverlening” (Artikel 7)

Deze bestemming is gelegd op vestigingen ten behoeve van dienstverlening waarbij sprake is van meer dan beroepsuitoefening aan huis (bijvoorbeeld makelaarskantoren, financiële adviesbureaus, reclame-adviesbureaus e.d.). De planregeling voorziet tevens in de aanwezigheid van woningen.

Daarnaast heeft 'Gebouw 3' op het NRE-terrein ook de bestemming 'Dienstverlening gekregen'. Dit gebouw had een bestemming 'Wonen - Uit te werken'. Op dit moment zitten er tot en met 31 december 2024 diverse functies in het gebouw. Het gaat hier niet om de functie wonen, maar om een fietsenstalling, ateliers, kantoren en het erfgoedhuis waar ook tentoonstellingen en bijeenkomsten plaatsvinden. Op dit moment is nog niet bekend wat er in de toekomst met dit gebouw gaat gebeuren. Ook is nog niet bekend of deze locatie op termijn wordt ingevuld met woningbouw. Het huidige gebruik van het gebouw is daarom positief bestemd. Hier wordt in paragraaf 2.4 uitgebreider op ingegaan.

Bestemming `Gemengd´ (Artikel 8)

Deze bestemming voorziet in een veelheid aan functies, die onderling uitwisselbaar zijn. Het betreft panden / clusters van panden waarbij een diversiteit aan functies gewenst is. Ten opzichte van de voorgaande bestemmingsplannen zijn er verschillende bestemmingen samengevoegd tot één bestemming Gemengd.

De toegestane functies zijn o.a. detailhandel, dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen, maatschappelijke voorzieningen, bestaande kantoren en wonen. De insteek is dat wonen op de verdieping plaatsvindt en de overige functies op de begane grond. Alleen in bestaande situaties kan hiervan worden afgeweken.

Bestemming `Groen” (Artikel 9)

Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.

Bestemming `Horeca´ (Artikel 10)

Deze bestemming is gelegd op de solitair gelegen horecavestigingen in het plangebied. De planregeling voorziet ook in de aanwezigheid van woningen. Bij deze bestemming is gebruik gemaakt van een "lijst van horeca-activiteiten".

Horeca - 1 "Maaltijdverstrekkend"

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden.

Horeca - 2 "Drankverstrekkend"

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse.

Horeca - 3 "Multifunctioneel horecabedrijf"

Een inrichting die gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen.

Horeca - 4 "Vermaak, sport, spel en ontspanning"

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak, sport, spel en ontspanning.

Horeca - 5 "Logiesverstrekkend"

Hotels en pensions.

Horeca - 6 "Ontmoetingscentra / Maatschappelijke instellingen"

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het in verenigingsverband of anderszins georganiseerd bieden van ontmoetingsgelegenheid al dan niet in combinatie met verstrekking van drank en/of etenswaren die ter plaatse genuttigd kunnen worden.

Ter plaatse van de solitaire horecabestemmingen geldt dat horeca in categorie 1 is toegestaan dan wel een andere categorie horeca voor zover deze reeds bestaand is. De horecafunctie is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de begane grond tenzij horeca reeds op de verdieping gevestigd is. Ook is wonen op de verdieping toegestaan en op de begane grond voor zover dit een bestaande situatie is.

Bestemming `Kantoor” (Artikel 11)

Deze bestemming is gelegd op specifieke kantoorvestigingen waarbij sprake is van meer dan beroepsuitoefening aan huis. De grenzen van de bouwvlakken zijn ook in dit geval dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is. Kantoren die zijn gelegen in centrum-/concentratiegebied, zijn meegenomen in de bestemming `Centrum´.

Bestemming `Maatschappelijk” (Artikel 12)

Het betreft hier een "verzamelbestemming" ten behoeve van medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen en voorzieningen ten behoeve van sport. Concreet gaat het hier om voorzieningen als kerken, scholen, buurtcentra, sporthallen, bejaardenhuizen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken e.d. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is.

Horeca is uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Ook detailhandelsvoorzieningen, dienstverlenende bedrijven en dienstverlenende instellingen zijn toegestaan voor zover ten dienste van de maatschappelijke voorziening.

Bestemming `Verkeer” (Artikel 13)

Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.

Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied” (Artikel 15)

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Bestemming Water (Artikel 16)

innen deze bestemming vallen de grotere oppervlaktewateren c.q. die oppervlaktewateren die een functie hebben in het watersysteem.

Bestemming `Wonen” (Artikel 17)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.



Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Bij "grondgebonden woningen" is in beginsel uitgegaan van een diepte van het bouwvlak van 12 m, gemeten vanaf de voorgevel(rooilijn). Daarbij dient de resterende achtertuin een diepte van minimaal 10 m te hebben. Indien deze minimum diepte in de gegeven situatie niet mogelijk is, is voor het bouwvlak een diepte van 10 m aangehouden. Indien ook dan een ontoereikende diepte van de achtertuin resteert, is een diepte van het bouwvlak overeenkomstig de bestaande situatie aangegeven.



Er is gekozen voor standaardisering van de diepte van het bouwvlak met het oog op rechtsgelijkheid. Veel "grondgebonden woningen" hebben een bestaande diepte van 8 tot 10 m. Mogelijkheden tot uitbreiding van hoofdbebouwing naar 12 m is substantieel en praktisch. Bij de bepaling van de minimaal te behouden tuindiepte worden reeds in de tuin gerealiseerde bijgebouwen buiten beschouwing gelaten. Door het bepalen van de diepte van het bouwvlak vervalt de noodzaak om de achtergevelrooilijn vast te leggen.

Bij vrijstaande woningen op relatief ruime kavels is als diepte van het bouwvlak in beginsel een maat van 15 m aangehouden. Voor minimaal resterende diepte van de achtertuinen bestaan dezelfde uitgangspunten als bovenstaand zijn verwoord. Bij meergezinswoningen is voor de bepaling van het bouwvlak de bestaande situatie aangehouden.

Het bestemmingsplan maakt geen uitbreidingen mogelijk aan voorgevel. De voorzijde van woningen bepaalt namelijk in hoge mate het straatbeeld, evenals de onderlinge samenhang van de gevels. Een rommelig gevelbeeld doet afbreuk aan de belevingswaarde van het straatbeeld. Daarom wordt bij een goed stedenbouwkundig plan uitgegaan van een helder en evenwichtig gevelbeeld waarbij de gevels van de afzonderlijke woningen een aantrekkelijk ensemble opleveren. Daarbij dient ook samenhang te ontstaan tussen de afmetingen van het profiel van de openbare ruimte en de gevelhoogten en gevelbreedten. Uitbreidingen aan de voorzijde zijn enkel mogelijk indien dit o.a. vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundig geen bezwaren oplevert. Omdat dit nagenoeg altijd “ maatwerk “ is, is hiervoor gekozen voor beleidsregels, genaamd "ontheffingen aan- uit- en bijgebouwen bij woningen”.

In deze beleidsregels zijn ook uitbreidingsmogelijkheden aangegeven voor aan-, uit- en bijgebouwen. Ook zijn in deze beleidsregels mogelijkheden opgenomen voor het realiseren van mantelzorgwoningen.

In de regeling zijn specifieke regels opgenomen voor de bouw van een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een woning. In onderstaande figuur is hiervan een uitwerking opgenomen:

verplicht

Voor de uitbreiding van een bungalow/patiowoning is ook een regeling voor de uitbeiding hiervan opgenomen. In onderstaande figuur is hiervan een uitwerking opgenomen:

verplicht

Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Via een afwijking is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.

Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1

Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.



Dubbelbestemming Waarde - Beschermd stadsgezicht

Deze bestemming is een dubbelbestemming over de onderliggende basisbestemmingen, dat gericht is op bescherming van de aanwezige waarden van het beschermd stadsgezicht 'Villapark Tongelre'. De bouwregels zijn zodanig opgesteld dat nagenoeg geen (bouw)activiteiten mogen plaats vinden die de cultuurhistorische waarden kunnen aantasten. Bij afwijkingen ten aanzien van het bouwverbod dient een afweging plaats te vinden waarbij aan de toetsing van de cultuurhistorische waarde een belangrijk gewicht wordt toegekend.

Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gebieden waar de bebouwing binnen het plangebied van cultuurhistorische waarde is. De regels zijn opgesteld ten behoeve van het behoud van de cultuurhistorische waarden van die bebouwing. Waar nodig is met een aanduiding 'karakteristiek' voor specifieke panden aanvullend geregeld dat de bestaande goot- en bouwhoogte als maximum gelden en is aan de aanduiding een sloopvergunningsstelsel gekoppeld.

Dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2

De gebieden en landschapselementen in het plangebied welke cultuurhistorisch waardevol zijn, hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie-2 gekregen. De begrenzing van de gebieden en de landschapselementen zijn gebaseerd op het rapport van RAAP 3398 "Het landschap onder de stad' d.d. 13 november 2018 kaartbladen 1, 2 en 3. Ter toelichting en onderbouwing is dit rapport als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 3 tot en met 6). In de regeling is opgenomen dat advies wordt gegeven door de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur. Dit advies wordt uitgebracht op basis van genoemd onderzoek.

Dubbelbestemming Waarde - Ecologische verbindingszone



De dubbelbestemming is opgenomen ten behoeve van het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone. De dubbelbestemming vertaald de gewenste bescherming van dit gebied uit de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant in het bestemmingsplan.

Dubbelbestemming Waarde - Natuur Netwerk Brabant

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud, herstel en/ of ontwikkeling van de hydrologische waarde door middel van het instandhouden van stromingen in grondwatersystemen. De bestemming sluit aan bij de begrenzing zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant van de provincie Noord-Brabant.

Dubbelbestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied

Deze bestemming is geprojecteerd op waterbergingsgebied, waar in beginsel enkel mag worden gebouwd ten behoeve van deze dubbelbestemming en waarbij bij bepaalde ingrepen eerst advies van het Waterschap vereist is. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat het waterbergend vermogen van het gebied wordt behouden, alsmede dat het behoud, beheer en herstel van watersystemen wordt verwezenlijkt.

Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel , de Overige regels en de  Algemene afwijkingsregels.

Voorwaardelijke verplichting waterberging

In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.

Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.

De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.

Bestaande situaties gesplitste woningen

Voor de bedoelde bestaande situaties zoals in dit bestemmingsplan geregeld in de begrippenlijst gaat het uitsluitend om legale bestaande gevallen op grond van het bestemmingsplan en niet om bestaande legale gevallen op basis van de huisvestingswet en/of - verordening. Hierdoor worden de bestaande legale situaties op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan (en situaties die beschikken over een betreffende vergunning voor planologisch strijdig gebruik), in dit bestemmingsplan ook positief bestemd.

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de  Slotregel opgenomen.

Voorts zijn aanduidingen opgenomen voor:

  1. Monumenten (zowel rijksmonumenten als gemeentelijke monumenten); voor de desbetreffende panden zijn de Monumentenwet dan wel de gemeentelijke monumentenverordening van toepassing;
  2. Grondwaterbeschermingsgebied; voor de gronden in kwestie zijn de desbetreffende bepalingen van de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant van toepassing;

Hoofdstuk 7 Handhaving     

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd

    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
  • Gebiedsgericht

    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
  • Risico- en oplossingsgerichte benadering

    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.

    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
  • Consequent en doelmatig

    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht

    - Bouwen en Wonen

    - Openbare leefomgeving

    - Bedrijven
  • Gebiedsgericht

    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid

    - Actiegebieden
  • Themagericht

    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Voor dit conserverende bestemmingsplan geldt dat het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd door gemeentelijke gronduitgifte of bij een overeenkomst of omdat er enkel sprake is van “kruimelgevallen”.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 26 februari 2021. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Bij de voorbereiding is overleg geweest met:

  • Provincie Noord-Brabant
  • Waterschap de Dommel
  • Trefpunt Groen Eindhoven
  • Henri van Abbestichting
  • Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven
  • Veiligheidsregio
  • Nederlandse Spoorwegen
  • Prorail

Hieronder is een samenvatting van de reacties opgenomen met de reactie van de gemeente hierop.

1. Henri Van Abbe Stichting

  1. Het viel ons in de eerste plaats op dat de ca. 80 jaar oude monumentale platanen langs de Fuutlaan niet in dit plan zijn opgenomen. Deze bomen verdienen uiteraard bescherming.
  2. Paragraaf 2.1 Historisch perspectief:

    De industrialisatie aan de oostzijde van de stad begon al ruim vóór 1900. Naast de genoemde factoren speelde ook de aanleg van de provinciale weg (de Tongelresestraat) een rol. De gasfabriek kwam hier pas in 1899. De vroegere lag aan de Paradijslaan. Verder is het merkwaardig dat hier voorbij gegaan wordt aan het ontstaan van het villapark Tongelre en de sociale woningbouw aan de zuidkant van de Tongelresestraat. Dan zou ook beter verklaarbaar zijn dat hier eigenlijk niet van één wijk gesproken kan worden met een samenhangende opbouw. In de buurten die het plangebied vormen is die samenhang er wel. Het verdient aanbeveling de beschrijving van het plangebied in overeenstemming te brengen met de cultuurhistorische paragraaf (p.33 e.v.)
  3. Toelichting op de cultuurhistorische waarden en de regels (art. 19, 20 en 21):

    In het beschermd stadsgezicht liggen kenmerkende ensembles van woningblokken, waarvan een aantal als monument is beschermd. Van een aantal is bij de deregulering de monumentenstatus komen te vervallen. Dit was verdedigbaar omdat hier altijd nog een sloopvergunningenstelsel van toepassing was. Nu lijkt dit beperkt tot 3 objecten van religieus erfgoed met de aanduiding karakteristiek. De destijds niet meer als monument aangemerkte woningblokken verdienen deze aanduiding evengoed. Eigenlijk geldt dat voor de meeste bouwblokken in het beschermd gezicht, niet alleen voor de woningen van De Bazel en Hanrath maar ook voor panden met een oudere typologie zoals Kwartelstraat 10-22. Het is de vraag of zonder een cultuurhistorische toets het sloopvergunningsvereiste uit de Wabo art. 2.16 voldoende is om de karakteristiek te waarborgen.
  4. Voor de gebieden die als historisch waardevolle stedenbouwkundige structuur voorkomen op de cultuurhistorische waardenkaart wordt de hoofdbestemming voldoende waarborg gevonden. Dit is o.i. onjuist omdat vervolgens voor ingrepen de grondslag voor een cultuurhistorische toets ontbreekt. Ook de dubbelbestemmingen Waarde Cultuurhistorie 1 en 2 bieden geen bescherming tegen ongewenste sloop. Toch bevinden zich ook in deze gebieden enkele karakteristieke panden of blokken. Te denken valt aan Patrijsstraat 1-9, Dommelhoefstraat 1c-1e, 5-11, 13-23, Treurenburgstraat 32 en Lakerstraat 1-17, 23, 29, 36-44.
  5. In de toelichting bij de historische wegenstructuur moet ook de Kempensebaan worden vermeld. In Lakerlopen heeft voor de nieuwbouw langs de Kempensebaan een sloopvergunningenstelsel geen zin, maar wellicht wel voor een gedeelte van de sociale woningbouw na 1940.

antwoord:

  1. De bedoelde bomen hebben in het rapport van RAAP geen hoge of zeer hoge waarde gekregen vanuit cultuurhistorie. Om die reden worden de bomen niet aangemerkt als een landschapselement dat vanuit cultuurhistorie zo waardevol is dat er een noodzaak is het landschapselement in het bestemmingsplan te beschermen. Gemeente Eindhoven heeft echter een bomenverordening waarin een omgevingsvergunningsstelsel is opgenomen voor het kappen van houtopstanden en bomen. In deze verordening is ook bepaald welke bomen in dit kader bescherming nodig hebben. Hierin is onder meer geregeld dat alleen een omgevingsvergunning ten behoeve van kap wordt verleend in geval van zwaarwegend maatschappelijk, respectievelijk maatschappelijk belang. Een monumentale boom is een boom in gemeentelijk of particulier eigendom die voldoet aan de volgende eisen: De boom heeft een leeftijd van tenminste 80 jaar (een uitzondering kan gemaakt worden voor een boom met een grote dendrologische waarde en/of een zeldzame boom of een herdenkingsboom). De boom mag niet in een onomkeerbare slechte conditie verkeren. De boom voldoet tenminste aan één van de gestelde intrinsieke waarden en levert een belangrijke positieve bijdrage aan die waarde(n) voor de directe omgeving. Ook herdenkingsbomen zijn monumentale bomen. De boom voldoet tenminste aan één van de gestelde intrinsieke waarden en levert een belangrijke positieve bijdrage aan die waarde(n) op stadsniveau (of wijde omgeving). Als de bomen aan de Fuutlaan aan deze criteria voldoen, dan zijn ze dus monumentaal en worden beschermd via de bomenverordening.
  2. Paragraaf 2.1 is aangepast op de geleverde informatie en er is een verwijzing in de paragraaf opgenomen naar paragraaf 3.6 waar extra informatie over de historie van Tongelre binnen de Ring is te vinden.
  3. Per abuis is in de dubbelbestemming Waarde-Beschermd Stadsgezicht het sloopvergunningstelsel gekoppeld aan de aanduiding 'karakteristiek'. Binnen deze dubbelbestemming geldt het sloopvergunningstelsel echter in zijn algemeenheid. De regels zijn hierop aangepast. Dit betekent dat het sloopvergunningsstelsel op alle gebouwen in het beschermd stadsgezicht van toepassing is.
  4. Naar aanleiding van deze reactie is contact gezocht met de stichting. Zij hebben aanvullende informatie aangeleverd ter onderbouwing van de panden waarvoor ook een aanduiding 'karakteristiek' moet worden opgenomen. De gemeente heeft deze input beoordeeld en besloten om de aanduiding 'karakteristiek' voor de volgende panden toe te voegen op de verbeelding:

    Patrijsstraat 1-9, Dommelhoefstraat 5-7, Dommelhoefstraat 9-11, Dommelhoefstraat 15-23 en Treurenburgstraat 32, Nachtegaallaan 20, Nachtegaallaan 18, Tongelresestraat 91, Tongelresestraat 125, Tongelresestraat 272-272a en Klein Tongelrepad 1-9, Tongelresestraat 252-254, Fuutlaan 12-12c en 14, Dommelhoefstraat 1c-1e, Lakerstraat 1, Lakerstraat 3-5, Lakerstraat 7-15, Lakerstraat 23, Lakerstraat 29, Lakerstraat 36-44, Lakerstraat 4-8 en Lakerstraat 10-12. Voor Lakkerstraat 17 en 19 vinden wij deze aanduiding niet nodig. Daarnaast zijn wij akkoord met het verwijderen van de aanduiding op het pand Tongelresestraat 123. Deze aanduiding is niet correct en moet worden opgenomen op het pand Tongelresestraat 125. Voor de overige panden die de stichting heeft aangedragen geldt dat deze in het ontwerpbestemmingsplan een sloopvergunningsstelsel krijgen via de dubbelbestemming Waarde- Beschermd Stadsgezicht.

    Een onderbouwing hiervan is verwerkt in de toelichting in paragraaf 3.6.
  5. De Kempensebaan is toegevoegd als historische wegenstructuur. Ook hebben we voor aantal panden aan de Kempensebaan een aanduiding 'karakteristiek' toegevoegd. Hierbij gaat het om de vooroorlogse bouw uit de jaren '20. Specifiek gaat het om de nummers: 86 t/m 94 en 87 t/m 105a.



2. Prorail

In deze fase van de procedure heeft ProRail geen opmerkingen op het voorontwerpbestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring 2020".

antwoord:

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.



3. Trefpunt Groen Eindhoven

Alles lijkt te kloppen dus bij deze akkoord.

antwoord:

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.



4. Provincie Noord-Brabant

Het plan is in overeenstemming met onze provinciale belangen.

antwoord:

Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.



5. Veiligheidsregio Brabant Zuidoost

De veiligheidsregio stemt in met het bestemmingsplan. Wel wordt geadviseerd om risicocommunicatie in te zetten gericht op de doelgroep die zich binnen de zone bevindt waar de impact van een ongeval met de gevaarlijke stof is. Dit geldt voor de gekleurde zones op onderstaande afbeelding.

verplicht

In de Handreiking risicocommunicatie gevaarlijke stoffen is hierover meer informatie opgenomen.

antwoord:

Het plan maakt geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Aangezien het plan is gelegen aan het spoor dient er wel aandacht voor risicocommunicatie te zijn.

De gemeente Eindhoven neemt hierbij deel aan de campagne "Op het juiste spoor".

Hierbij wordt er richting omwonenden van het spoor proactief gecommuniceerd over de gevaren en scenario's die zouden kunnen plaatsvinden. Hierbij wordt de nadruk gelegd op het handelingsperspectief in de eerste 15 minuten na een ongeval.

Meer informatie staat op de website www.ophetjuistespoor.nl.



6. Waterschap de Dommel

  1. Ik verzoek u onderstaande 3 begrippen in de begrippenlijst samen te voegen tot 1 begrip 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen'. Dit begrip wordt in de meeste bestemmingsomschrijvingen genoemd als mogelijke invulling. Door 1 begrip op te nemen gelijk aan de bestemmingsomschrijving neemt de helderheid toe.

    Artikel 1 Begrippen:

    1.108 water

    1.109 waterberging

    1.110 waterhuishoudkundige voorzieningen

  2. Ik verzoek u om in de volgende bestemmingsomschrijvingen de volgende punten aan te passen naar 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen'. Door in iedere bestemmingsomschrijving hetzelfde begrip te hanteren, neemt de helderheid toe.

    Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening punt c (nu: "waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging)".

    Artikel 22 Waarde - Ecologische verbindingszone punt 2 (nu: "waterhuishoudkundige voorzieningen.")
  3. De A-watergangen zijn opgenomen op de planverbeelding met de enkelbestemming water. Echter ter hoogte van duikers valt deze bestemming weg ten faveure van de op maaiveld gelegen bestemmingen. Ik verzoek u ter plaatse van duikers de A-watergangen te voorzien van een aanduiding 'Water', zodat ten alle tijden de locatie van A-watergang duidelijk is en ook de onderlinge connectie van de delen van de watergangen.

antwoord:

  1. Wij zien geen noodzaak om deze begrippen samen te voegen. De begrippen geven de noodzakelijke duidelijkheid voor het gebruik in de diverse bestemmingen van de term water- en waterhuishoudkundige voorzieningen. Daarnaast zijn in alle actualiseringsplannen van de gemeente de begrippen als bovengenoemd uitgesplitst. Het is niet logisch om nu in de laatste plannen die nog geactualiseerd moeten worden de begrippen aan te passen.
  2. Wij zijn het eens met deze constatering en hebben in artikel 4 "waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging)" aangepast naar water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Dit komt de eenduidigheid in opbouw van de bestemmingen ten goede. Ook in artikel 22 wordt de voorgestelde aanpassing doorgevoerd en wordt 'water' toegevoegd aan 'waterhuishoudkundige voorzieningen'.
  3. Wij kunnen ons vinden in deze aanpassingen en we nemen daarom ter hoogte van de duikers in het plangebied de aanduiding 'water' op, zodat de ligging van de A-watergangen duidelijk is. In de regels van de betreffende bestemmingen wordt opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding 'water' tevens een A-watergang is toegestaan.

9.3 Inspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Het voorontwerpbestemmingsplan 'Tongelre binnen Ring 2020' heeft van 21 januari tot en met 3 maart 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn 21 inspraakreacties ingediend en 6 vooroverlegreacties. Hieronder zijn alle reacties samengevat en voorzien van een gemeentelijk standpunt.

De reacties zijn waar nodig geanonimiseerd.

1. Eigenaar pand Sniphof

Voor ons geldt dat onze goothoogte maximaal 6 meter mag zijn. Maar mijn woning aan de Sniphof heeft volgens tekening een goothoogte van 6,875 meter met een peilhoogte van 0,15 meter. Dit brengt het op een totale hoogte van 7,025 meter. Verzocht wordt de verbeelding aan te passen. Deze fout geldt voor meer woningen aan de Zandstraat en de Sniphof.

antwoord:

De goothoogte van de woningen is inderdaad 6.875 meter op basis van de verleende vergunning. Hoewel de regels ook deze hogere goothoogte toestaan op basis van artikel 17.2.1 sub e, is het logischer om de goothoogte zoals opgenomen op de verbeelding te wijzigen. Dit betekent dat ter plaatse van de bedoelde woningen de maximale goothoogte op de verbeelding wordt gewijzigd naar 7 meter.



2. Bewoner Zandstraat

Ik ben het niet eens met de mogelijkheid voor een supermarkt binnen de bestemming "Gemengd" die is toegekend aan het medisch centrum "Haagdijk" tegenover mijn woning. In het bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring 2007" heeft het medisch centrum Haagdijk de bestemming "Dienstverlening", op grond van de toenmalige maar ook nu nog aanwezige functionele invulling. Destijds heb ik een bezwaar ingediend tegen de toekenning van de bestemming "Centrumdoeleinden" voor deze locatie waardoor dezelfde mogelijkheden zouden ontstaan als de winkelstrip aan de Tongelresestraat/Ring. Ook toen wilde de gemeente slechts de bestaande toestand vastleggen en nieuwe ontwikkelingen middels een aparte procedure bevorderen. De gemeente heeft toen mijn argumenten gehonoreerd en het bestemmingsplan vastgesteld met een dienstverlenende maatschappelijke/medische functie voor deze locatie. Voor het nieuwe bestemmingsplan geldt dat het in grote lijnen hetzelfde blijft als de nu geldende bestemmingsplannen in dit gebied. Ook is opgenomen dat het niet de bedoeling is om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken.

De redactionele overeenkomsten van Artikel 6 Centrum met Artikel 8 Gemengd waarbij de tekst voor "Detailhandel" binnen "Centrum" (incl supermarkt) letterlijk overeenkomt met de tekst voor "Gemengd" zorgen ervoor dat toch weer min of meer dezelfde mogelijkheden gecreëerd worden op deze locatie als aan de winkelstrip Tongelresestraat! Met betrekking tot de bestemming Detailhandel het volgende: ik heb geen bezwaar tegen deze functie op deze locatie, per slot zijn er een apotheek en een opticien/audicien gevestigd. Maar deze functies liggen wel in het verlengde van de huidige functionele invulling (huisarts, therapeuten, oogkliniek). De mogelijkheid voor een supermarkt is strijdig met de aard en invulling van deze locatie en ook strijdig met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten die ten grondslag liggen aan deze actualisatie. Daarnaast is een supermarkt, in de directe nabijheid van een overwegend grondgebonden woonmilieu gezien hun aard buitengewoon ongewenst. Het "laden en lossen" kan leiden tot grote overlast in de Zandstraat. De gemeente is voornemens om middels een aparte procedure een supermarkt + bovenwoningen mogelijk te maken op de locatie Meerkollaan 6 (voormalige sporthal). Het lijkt mij dat 3 supermarkten - Albert Hein, Aldi en Yasar Market - ruim voldoende zijn voor dit gedeelte van de wijk en dat er derhalve geen behoefte is aan nóg een.

Verzocht wordt om de bestemmingsbeschrijving van Artikel 8 Gemengd anders te redigeren. In ieder geval zonder de mogelijkheid voor een supermarkt.

antwoord:

Bij het opnemen van de bestemming Gemengd ter plaatse van de winkels aan de Tongelresestraat en de Goorstraat is per abuis ook de locatie van het medisch centrum meegenomen. In de gemeente wordt de bestemming Gemengd opgenomen ter plaatse van detailhandel. Reden is dat leegstand en aantasting van de leefbaarheid minder snel aan de orde zal zijn door het opnemen van een bredere bestemming. Hierbij is beoordeeld welke functies naast detailhandel kunnen worden toegestaan die een kleinere of vergelijkbare impact hebben op de omgeving. Dit zijn onder andere dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Deze redenatie is ter plaatse van het medisch centrum echter niet aan de orde. Om die reden is beoordeeld wat de best passende bestemming is voor deze locatie. Gelet op de aanwezige functies, en in lijn met andere medische centra in Eindhoven, wordt de bestemming Maatschappelijk opgenomen ter plaatse van het medisch centrum. De winkels naast het medisch centrum worden wel opgenomen binnen de bestemming Gemengd nu dit de beste bestemming is voor deze locaties en in lijn met verleende vergunningen. Voor deze locaties is het opnemen van de huidige bestemming Dienstverlening niet logisch nu hier geen dienstverlenende functies zijn gevestigd.

Ten aanzien van de mogelijkheid om een supermarkt te vestigen op een locatie waar detailhandel is toegestaan op basis van het bestemmingsplan, kunnen wij het volgende aangeven. Het Hof van Justitie heeft in een uitspraak van 30 januari 2018 bepaald dat de Europese Dienstenrichtlijn van toepassing is op de activiteit bestaande uit detailhandel in goederen. Dit betekent dat wij in het bestemmingsplan alleen maar kunnen brancheren op het gebied van detailhandel wanneer dit voldoet aan artikel 15, derde lid van de Dienstenrichtlijn. Hierbij gaat het om non-discriminatie, evenredigheid en noodzakelijkheid. Wij stellen ons op het standpunt dat in dit gebied niet is te onderbouwen dat het uitsluiten van kleine supermarkten (tot 800 m2) noodzakelijk is vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Wel stellen wij ons op het standpunt dat wanneer een supermarkt gevestigd zou worden met een oppervlakte groter dan 800 m2, dit alleen maar kan als voldaan wordt aan de eisen van artikel 8.6.1 sub c. Overigens zal de marktwerking/concurrentie tot gevolg hebben dat in een gebied niet snel een teveel aan supermarkten wordt gevestigd.

3. Bewoner Fazantlaan

Een doorslaggevend argument om een woning op mijn perceel te bouwen was de aanduiding "historisch groen" in het vigerend bestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring 2007". Het verzekerde mij van een blijvend groen uitzicht. Deze aanduiding mis ik in het voorliggende voorontwerpbestemmingsplan "Tongelre binnen de Ring 2020". Verzocht wordt deze aanduiding weer voor alle betreffende percelen op te nemen in het nieuwe bestemmingsplan.

In het kader van het vastgestelde groenbeleid van de Gemeente Eindhoven neem ik aan dat het hier een "slip of the pen" betreft; zeker ook gelet op de ontwikkeling dat er in het Villapark steeds meer groen moet plaatsmaken voor verharding, in welke zin dan ook.

antwoord:

In het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 is inderdaad op de plankaart een aanduiding 'historisch groen' opgenomen ter plaatse van de percelen Parklaan 52, 54 en 95 . Ook ligt de aanduiding tussen deze percelen op de Parklaan. Aan deze aanduiding zijn echter geen regels gekoppeld. Dit betekent dat de aanduiding in het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 dus geen bescherming bood voor aanwezig historisch groen. De gemeente heeft in 2019 een inventarisatie van al het cultuurhistorisch waardevolle landschap in Eindhoven laten maken. Dit is opgenomen in het RAAP-rapport dat als bijlage bij het bestemmingsplan is gevoegd. De met een hoge waardering in dit rapport opgenomen gebieden worden in het bestemmingsplan beschermd met een dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie 2. Op kaart 3 van het RAAP-rapport is te zien dat uitsluitend aan de oostzijde van het perceel Parklaan 52 een gebied is gelegen met een hoge waarde. Hier is dus ook de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie 2 opgenomen. Voor de overige percelen waar op wordt gedoeld geldt deze waardering niet. Om die reden is hier dus geen dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie 2 opgenomen. Nu er in het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 geen regels waren gekoppeld aan de aanduiding Historisch Groen, betekent dit dat op basis van dat bestemmingsplan geen extra bescherming gold. Nu de recente onderzoeken ook niet aangeven dat bescherming van deze percelen van belang is, zien wij geen reden om hier een bescherming voor cultureel erfgoed (historisch groen) op te nemen.

4. Bewoner Terwestenstraat

Op de plankaart van het voorontwerp bestemmingsplan uit 2007 wordt het Rembrandtplein nog ingetekend als een ''ontwikkelingslocatie''. Dit na bewonersacties om halvering van het plein en de bouw van een flat te voorkomen.

En dit had tenslotte voor hen een gunstig resultaat. Deze plannen gingen uiteindelijk niet door.

In het voorontwerpbestemmingsplan is nog dezelfde situatie voor het Rembrandtplein opgenomen als in 2007. Op het buurtoverleg Rembrandtplein (15 december 2005) werden plannen besproken voor een herinrichting van het plein om er een ''echt'' plein van te maken ter vervanging van de huidige verkeersweg met een onbruikbare brede middenberm. De voorgestelde wegverlegging naar de noordzijde van het plein, waardoor er wel een voor bewoners bruikbare plein oppervlakte ontstaat, was door de bewoners goed ontvangen. Dit ook vanwege een gunstig effect op de verkeersveiligheid. Voor de inrichting van de dan ontstane verkeersvrije pleinoppervlak zijn verschillende plannen gepresenteerd, maar aan het buurtoverleg is door de gemeente toen geen verder vervolg gegeven.

Nu heeft de gemeente de mogelijkheid om de plannen besproken in het buurtoverleg in 2005 op te nemen in het nieuwe bestemmingsplan. De rijbaanverlegging naar de noordzijde in te tekenen en over de inrichting van de daardoor van verkeer vrijkomende oppervlakte met de buurt in overleg te gaan. Er zou zelfs gemakkelijk een Tiny Forest op passen om meer groen in Lakerlopen te krijgen.

In het masterplan wijkvernieuwing Lakerlopen was ook voorzien om de voortuinen in de Hobbemastraat bij de Trudowoningen terug aan te leggen. Er ligt nu een vraag van bewoners om dit aan beide zijden van De Hobbemastraat weer mogelijk te maken. Ook deze wensen kunnen nu in het nieuwe bestemmingsplan meteen mee genomen worden. Goed voor nog meer groen in Lakerlopen.

antwoord:

Vanuit het programma openbare ruimte en water staat er geen herinrichting van dit plein op de planning. Er zijn ons geen plannen bekend over een mogelijke herinrichting en wij kunnen in de organisatie geen voornemens uit 2005 over deze locatie vinden.

Ten aanzien van de wens om voortuinen aan te leggen ter plaatse van een aantal woningen aan de Hobbemastraat, kan worden opgemerkt dat in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming Wonen wordt opgenomen ter plaatse van de perceelsgrenzen. Op basis daarvan is het realiseren van voortuinen mogelijk.

5. Bewoner Hobbemastraat

In het door de gemeente opgestelde bestemmingsplan valt mij op dat ik een stuk grond kwijt zal raken (voorzijde huis) waar ik eigenaar van ben volgens de koopakte. Ook op de kadastrale kaart is duidelijk te zien om hoeveel grond dat gaat. Ongeveer 10m2. oftewel +/- 2.5m bij 4m. Die grond is door mij aangeschaft en ik betaal daar maandelijks voor d.m.v. een hypotheek, ook als de grond eigendom wordt van de gemeente! Ik vind het dus onbehoorlijk dat ik het had kwijt kunnen raken als ik niet gereageerd zou hebben voor 3 maart 2021 omdat de gemeente er een bestemmingplan voor heeft geschreven. In mijn ogen is dat landjepik.

antwoord:

Allereerst is het goed om te melden dat een bestemmingsplan geen invloed heeft op de eigendomsverhoudingen. Het is dus niet zo dat via een bestemmingsplan gronden toegeëigend kunnen worden. Dit is ook nadrukkelijk niet de bedoeling van de gemeente geweest. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is gekeken naar het feitelijk gebruik van de gronden. Nu deze gronden in gebruik zijn als trottoir is in het voorontwerpbestemmingsplan ter plaatse van deze gronden de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' opgenomen. Gebleken is echter dat hier sprake is van een niet gangbare situatie. Het gebruik als trottoir van gronden niet in eigendom van de gemeente. Gelet op de kadastrale grenzen en daarmee op de eigendomsverhoudingen van de gronden, wordt ter plaatse van de voorzijde van uw perceel de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied in het ontwerpbestemmingsplan een bestemming Wonen opgenomen. Deze aanpassing wordt ook doorgevoerd ter plaatse van de andere percelen waar dit speelt. Dit sluit ook aan bij de bestemming in het bestemmingsplan 'Tongelre binnen de Ring 2007' voor deze gronden.

6. Bewoner Kempensebaan

Het is mij opgevallen dat gebruik is gemaakt van een "oude" versie van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart. De gebruikte kaart is opgesteld in 2008 en was aan een herziening toe. Zeker gezien de eisen die de omgevingswet stelt aan een dergelijke kaart. In 2019/ 2020 is de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Eindhoven herzien. De nieuwe kaart bevindt zich nu in de vaststellingsprocedure of is reeds vastgesteld. Het zou een gemiste kans zijn als in het bestemmingsplan, dat een aantal jaren zal meegaan, verouderde informatie wordt gebruikt.

antwoord:

Op dit moment is de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van 2008 waarnaar u verwijst nog het geldende beleidskader. Het is inderdaad correct dat er een nieuwe archeologische waarden- en verwachtingenkaart in voorbereiding is. Deze kaart wordt onderdeel van de te actualiseren erfgoedverordening. Deze is echter nog in voorbereiding en moet ook nog voor inspraak ter inzage worden gelegd.

Op dit moment is het dus te voorbarig om de concepten van de nieuwe kaart al te vertalen in het nieuwe bestemmingsplan. Immers de erfgoedverordening en de daarbij behorende kaarten moeten eerst worden vastgesteld door de gemeenteraad. Na vaststelling van deze stukken wordt bekeken hoe vertaling in een bestemmingsplan of in het omgevingsplan het beste kan worden vormgegeven.

7. Bewoner Hobbemastraat

In het door de gemeente opgestelde bestemmingsplan valt mij op dat ik een stuk grond kwijt zal raken (voorzijde huis) waar ik eigenaar van ben volgens de koopakte. Ook op de kadastrale kaart is duidelijk te zien om hoeveel grond dat gaat. Ongeveer 10m2. oftewel +/- 2.5m bij 4m. Die grond is door mij aangeschaft en ik betaal daar maandelijks voor d.m.v. een hypotheek, ook als de grond eigendom wordt van de gemeente! Ik vind het dus onbehoorlijk dat ik het had kwijt kunnen raken als ik niet gereageerd zou hebben voor 3 maart 2021.

antwoord:

De reactie is gelijk aan de reactie zoals ingediend door een bewoner van de Hobbemastraat onder nummer 5. Gelet hierop is het antwoord op die reactie ook van toepassing voor deze inspraakreactie. Om die reden wordt dan ook naar deze beantwoording verwezen.

8. Bewoner Rembrandtplein

Ik heb een idee qua bestemming van het kanaal, waarmee Tongelre een hippe, aantrekkelijke plek zal worden. Niet alleen voor de buurtbewoners, maar voor alle Eindhovenaren en mensen van buitenaf. Het lijkt mij namelijk geweldig als het kanaal een boulevard zou worden. Dat het daardoor ook een betere aansluiting krijgt op het centrum. Dat het centrum niet 'ophoudt' bij de Q-park garage, maar je via een gezellige wandeling bij de boulevard uitkomt. Wat overigens ook gunstig is voor de winkels 'Aan de kade'.

Ik zie dan een boulevard voor me met veel groen (bomen, bankjes, parkjes, terrasjes, restaurantjes, muziek, kraampjes, evenementen e.d.). Hoe fijn zou het zijn om na een drukke dag, de ondergaande zon op de achtergrond, een hapje en/of drankje te nuttigen langs het water....

antwoord:

Wij vinden het altijd prettig om te vernemen dat inwoners van onze stad graag meedenken over de invulling van de stad. Het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020 is echter een bestemmingsplan dat met name als doel heeft om het bestemmingsplan uit 2007 te digitaliseren en daarbij ook direct actuele wet- en regelgeving, actueel beleid en verleende vergunningen in afwijking van het bestemmingsplan mee te nemen. Het uitgangspunt is dat we geen nieuwe ontwikkelingen meenemen. Zeker niet wanneer deze nog niet concreet zijn uitgewerkt en onderbouwd. U geeft aan dat u ideeën heeft voor het kanaal. Deze ideeën kunnen we niet vertalen in het bestemmingsplan. Uw ideeën zijn ter informatie doorgezonden naar de gebiedsmanager van dit gebied.

9. Vader namens bewoner Vincent van Goghstraat

Ter plaatse van het perceel aan de Vincent van Goghstraat in eigendom van mijn dochter kloppen de grenzen op de verbeelding van het voorontwerpbestemmingsplan niet met de kadastrale grenzen.

antwoord:

De grens tussen de bestemming Wonen en Verkeer-Verblijfsgebied in het voorontwerpbestemmingsplan is gelijk aan de grens zoals opgenomen in het nu geldende bestemmingsplan 'Tongelre binnen de Ring 2007'. Wij hebben de bestemming Wonen gecontroleerd met de kadastrale percelen en constateren inderdaad dat een klein deel van het woonperceel is bestemd binnen Verkeer-Verblijfsgebied. Dit is niet logisch en wordt in het ontwerpbestemmingsplan hersteld. In het verlengde van uw reactie wordt dit ook hersteld ter plaatse van de Vincent van Goghstraat 40 tot en met 46. 

10. Bewoner Hobbemastraat

Het valt me op dat de grens van mijn voortuin in het bestemmingsplan anders is dat op de kadastrale kaart. Bij deze dien ik het verzoek in om het bestemmingsplan gelijk te trekken met de grens op de kadastrale kaart. Omdat ik (en buren) de intentie heb(ben) om een voortuin aan te leggen vind ik het belangrijk dat deze kadastrale grens overeenkomt met het bestemmingsplan.

antwoord:

Bij controle van de kadastrale grenzen van uw perceel en de percelen van uw buren met het bestemmingsplan 'Tongelre binnen de Ring 2007' is gebleken dat in dat bestemmingsplan een deel van het eigendom van u (en uw buren) is opgenomen in de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied. De begrenzing uit dat bestemmingsplan tussen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied en de bestemming Woondoeleinden is overgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan 'Tongelre binnen de Ring 2020'.

In een bestemmingsplan zijn eigendomsgrenzen niet persé leidend voor het toekennen van een bestemming. Wel is het van belang dat dit gebeurt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de gronden behorende bij de woonpercelen aan de Hobbemastraat 2 tot en met 16 met de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied in het ontwerpbestemmingsplan de bestemming Wonen krijgen. Dit sluit aan bij het gegeven dat het om woonpercelen gaat. Het feit dat het de bedoeling is deze gronden op korte termijn in te richten als voortuin is een extra reden om een bestemming Wonen ter plaatse beter geschikt te achten dan de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied.

11. Bewoner Hobbemastraat

In dit plan wordt een deel van mijn voortuin door de gemeente ten onrechte geclaimd als zijnde gemeentegrond. Deze grond is echter kadastraal aangeduid als behorend tot mijn kavel.

antwoord:

De reactie is vergelijkbaar met de reactie zoals ingediend door een bewoner van de

Hobbemastraat onder nummer 5. Gelet hierop is het antwoord op die

reactie ook van toepassing voor deze inspraakreactie. Om die reden wordt dan ook naar deze beantwoording verwezen.

12. Bewoner Hobbemastraat

Het valt me op dat de grens van mijn voortuin in het bestemmingsplan anders is dat op de kadastrale kaart. Bij deze dien ik het verzoek in om het bestemmingsplan gelijk te trekken met de grens op de kadastrale kaart. Omdat ik (en buren) de intentie heb(ben) om een voortuin aan te leggen vind ik het belangrijk dat deze kadastrale grens overeenkomt met het bestemmingsplan.

antwoord:

De reactie is gelijk aan de reactie zoals ingediend door een bewoner van de Hobbemastraat onder nummer 10. Gelet hierop is het antwoord op die reactie ook van toepassing voor deze inspraakreactie. Om die reden wordt dan ook naar deze beantwoording verwezen.



13. Bewoner Hobbemastraat

Het valt me op dat de grens van mijn voortuin in het bestemmingsplan anders is dat op de kadastrale kaart. Bij deze dien ik het verzoek in om het bestemmingsplan gelijk te trekken met de grens op de kadastrale kaart. Omdat ik (en buren) de intentie heb(ben) om een voortuin aan te leggen vind ik het belangrijk dat deze kadastrale grens overeenkomt met het bestemmingsplan.

antwoord:

De reactie is gelijk aan de reactie zoals ingediend door een bewoner van de Hobbemastraat onder nummer 10. Gelet hierop is het antwoord op Die reactie ook van toepassing voor deze inspraakreactie. Om die reden wordt dan ook naar deze beantwoording verwezen.



14. Tandartspraktijk Otten Tongelresestraat 124

In 2004 heb ik dit pand gekocht om mijn, al jaren bestaande, tandartspraktijk voort te zetten. Na de aanschaf van het pand aan de Tongelresestraat heb ik een aanvraag ingediend om het bestemmingsplan hiervan van 'Wonen' te veranderen in 'Maatschappelijke Dienstverlening'. Dit bestemmingsplan is nog steeds actueel en correct conform de huidige situatie. Mijn verzoek is om in het nieuwe bestemmingsplan 'Tongelre binnen de Ring 2020' het pand aan de Tongelresestraat 124 op te nemen met een dubbelbestemming. Derhalve wordt het bestemmingsplan van het pand naast 'Maatschappelijke dienstverlening' ook weer 'Wonen'. Dit verzoek is ontstaan met het oog op het beëindigen van mijn praktijk binnen nu en 5 jaar. Zodoende kan het pand bij verkoop te zijner tijd weer gebruikt worden voor bewoning, zoals het bestemmingsplan oorspronkelijk ook was.

antwoord:

Als gemeente kiezen wij de insteek om bij voorkeur geen nieuwe ontwikkelingen mee te nemen in een bestemmingsplan dat gedigitaliseerd en geactualiseerd wordt. Wij doorlopen hiervoor graag een aparte procedure. Op die manier kan specifiek ingezet worden op participatie met belanghebbenden passend bij de nieuwe ontwikkeling. Daarnaast heeft een ontwikkeling vaak een andere dynamiek als een actualiseringsplan. Beiden kunnen elkaar qua doorlooptijd nog wel eens in de weg zitten.

Wanneer er in het kader van de procedure van een actualiseringsplan een specifiek verzoek wordt ingediend om een ontwikkeling mee te nemen, wordt beoordeeld of het meenemen van de ontwikkeling past binnen een goede ruimtelijke ordening. Om dit te kunnen beoordelen is het van belang dat er een concreet verzoek wordt ingediend wat door ons getoetst kan worden. Dit concrete verzoek moet zijn voorzien van een onderbouwing (met bijbehorende relevante haalbaarheidsonderzoeken) op basis waarvan wordt aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast moet inzichtelijk worden wat gedaan is aan participatie met de omgeving.

Indiener verzoekt uitsluitend om de bestemming ter plaatse te wijzigen naar een bestemming waar zowel maatschappelijke voorzieningen als wonen is toegestaan. In het nu geldende bestemmingsplan is ter plaatse de bestemming Maatschappelijke doeleinden opgenomen. Binnen deze bestemming zijn alleen bestaande woningen toegestaan. Om ter plaatse van het onderhavige perceel ook een woning toe te staan, is een wijziging van het bestemmingsplan aan de orde. In de reactie wordt echter aangegeven dat dit een mogelijke oplossing is voor verkoop van het pand over circa 5 jaar wanneer de tandartspraktijk niet zou worden voortgezet. Gelet hierop is geen sprake van een concrete actuele ontwikkeling. Daarnaast wordt niet aangetoond en onderbouwd dat deze wijziging is aan te merken als goede ruimtelijke ordening. Het feit dat hier ooit een woning heeft gezeten, toont dit niet aan. In de afgelopen jaren is wet- en regelgeving gewijzigd en zijn er transformaties geweest in het gebied die een nieuwe toets op haalbaarheid van deze functie op deze plek noodzakelijk maken.

Wij adviseren indiener daarom om, tegen de tijd dat een wijziging van de bestemming daadwerkelijk aan de orde is, een verzoek voor te leggen bij Intake Nieuwe Bouwinitiatieven van de gemeente. Het verzoek kan dan geconcretiseerd worden en onderbouwd. Mogelijk blijkt bij verkoop van het pand toch een andere bestemming voor het perceel meer voor de hand te liggen.

15. VSR Capital, Parklaan 85

In het nieuwe bestemmingsplan is voor Parklaan 85 de bestemming kantoor opgenomen. Het zou in de toekomst zomaar kunnen dat er eerder gewoond zal gaan worden dan voortzetting van kantoor. Dat hebben we op de Parklaan al meer gezien. Wij zouden dan ook daar graag alvast op inspelen om ook de bestemming 'wonen' toe te voegen, kan dat?

Wij zijn mede-eigenaar van pand Parklaan 81a die geschikt te maken is voor 4 appartementen in de toekomst. Dezelfde vraag is of daar nu op kan worden ingespeeld door ook bestemming wonen van toepassing te verklaren.

antwoord:

Als gemeente kiezen wij de insteek om bij voorkeur geen nieuwe ontwikkelingen mee te nemen in een bestemmingsplan dat geactualiseerd wordt. Wij doorlopen hiervoor graag een aparte procedure. Op die manier kan specifiek ingezet worden op participatie met belanghebbenden passend bij de nieuwe ontwikkeling. Daarnaast heeft een ontwikkeling vaak een andere dynamiek als een actualiseringsplan. Beiden kunnen elkaar qua doorlooptijd nog wel eens in de weg zitten.

Wanneer er in het kader van de procedure van een actualiseringsplan een specifiek verzoek wordt ingediend om een ontwikkeling mee te nemen, wordt beoordeeld of het meenemen van de ontwikkeling past binnen een goede ruimtelijke ordening. Om dit te kunnen beoordelen is het van belang dat er een concreet verzoek wordt ingediend wat door ons getoetst kan worden. Dit concrete verzoek moet zijn voorzien van een onderbouwing (met bijbehorende relevante haalbaarheidsonderzoeken) op basis waarvan wordt aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast moet inzichtelijk worden wat gedaan is aan participatie met de omgeving.

Indiener geeft aan dat het in de toekomst voorstelbaar is dat op beide locaties woonfuncties worden ontwikkeld. Er is geen sprake van een concrete actuele ontwikkeling. Daarnaast wordt niet aangetoond en onderbouwd dat deze wijziging is aan te merken als goede ruimtelijke ordening. De aanpassing of toevoeging van een woonbestemming op deze percelen is daarmee op dit moment nog voorbarig.

Wij adviseren indiener daarom om tegen de tijd dat een wijziging van de bestemming daadwerkelijk aan de orde is een verzoek voor te leggen bij Intake Nieuwe Bouwinitiatieven van de gemeente. Het verzoek kan dan geconcretiseerd worden en uitgewerkt op basis van concrete wensen.

16. Bewoner Hobbemastraat

In het door de gemeente opgestelde bestemmingsplan valt mij op dat ik een stuk grond kwijt zal raken (voorzijde huis) waar ik eigenaar van ben volgens de koopakte. Ook op de kadastrale kaart is duidelijk te zien om hoeveel grond dat gaat. Ongeveer 10m2. oftewel +/- 2.5m bij 4m. Die grond is door mij aangeschaft en ik betaal daar maandelijks voor d.m.v. een hypotheek, ook als de grond eigendom wordt van de gemeente! Ik vind het dus onbehoorlijk dat ik het had kwijt kunnen raken als ik niet gereageerd zou hebben voor 3 maart 2021.

antwoord:

De reactie is gelijk aan de reactie zoals ingediend door een bewoner van de Hobbemastraat onder nummer 5. Gelet hierop is het antwoord op die reactie ook van toepassing voor deze inspraakreactie. Om die reden wordt dan ook naar deze beantwoording verwezen.

17. Eigenaar Sniphof

De bouwtekeningen van het project Sniphof 11 t/m 14 en Zandstraat 5 en 7 laten zien dat de goothoogte 6875 mm +P bedraagt. Met een maaiveld op 150 mm -P levert dit een goothoogte van meer dan 7 m op, hetgeen strijdig is met de nieuwe maximum goothoogte van 6 m in het voorontwerp. Daar komt nog bij dat - met inachtneming van de oorspronkelijke hoofdvorm - op 29 januari 2018 omgevingsvergunning is verleend voor een dakopbouw/dakkapel aan de achterzijde. De maximale bouwhoogte past met 9770 mm +P bij een maaiveld op 150 mm -P ternauwernood in de voorgestelde 10 m. Het hoogste punt is een rookkanaal, maar in die 10 m is een - toch essentiële - schoorsteenuitlaat nog NIET meegeteld.

Samengevat komt het er op neer dat wijziging van maximale goothoogte en bouwhoogte een ontoelaatbare situatie tot gevolg heeft waarbij een toestand die al sinds 1989 bestaat en sedertdien voldoet aan het bestemmingsplan dat straks ineens niet meer zou doen. De voorgestelde wijziging brengt onnodig schade toe aan betrokkenen en is daarom onacceptabel. Ongetekende eist daarom dat de thans in het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 van toepassing zijnde voorschriften t.a.v. maximale goothoogte en maximale bouwhoogte in het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020 ongewijzigd overgenomen worden, zodat de bestaande situatie in overeenstemming blijft met bestemmingsplan en omgevingsvergunning.

antwoord:

In het voorontwerpbestemmingsplan is, net als in alle andere actualisatieplannen van de gemeente Eindhoven, gekozen voor een andere manier van bestemmen dan in het bestemmingsplan 'Tongelre binnen de Ring 2007'. Zo is niet langer overal de bestaande hoogte de maximaal toegestane hoogte, maar zijn hoogtes opgenomen op de verbeelding die aansluiten bij de bestaande hoogtes. Overigens is in het voorontwerpbestemmingsplan een uitzondering opgenomen voor bestaande hogere goothoogtes. Dit is opgenomen in artikel 17.2.1 sub e. Hierin is bepaald dat waar sprake is van bestaande hogere goot- en bouwhoogtes deze bestaande hoogtes als maximum gelden. De mede-eigenaar van uw pand heeft ook een reactie ingediend over de goothoogte. Ik verwijs u daarom ook graag naar de beantwoording opgenomen onder nummer 1.

In aanvulling op de reactie van uw mede-eigenaar wijst u op de maximale bouwhoogte. U geeft aan dat de dakopbouw/dakkapel maar net binnen de maximaal toegestane bouwhoogte van 10 meter past en dat het rookkanaal hier niet binnen past. Nu de bouwhoogte van 10 meter aansluit bij de bestaande bouwhoogte zien wij geen reden om hier een aanpassing in het bestemmingsplan door te voeren. De opgenomen 10 meter sluit aan bij de bestaande bouwhoogte en daarmee bij de regels uit het bestemmingsplan 'Tongelre binnen de Ring 2007'. Wat betreft de schoorsteen. In artikel 2.5 (Bouwhoogte van een bouwwerk) is de wijze van meten voor de bouwhoogte als volgt toegelicht: 'vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.' De schoorsteen wordt dus niet meegerekend bij het bepalen van de maximale bouwhoogte van een bouwwerk. Er is dus geen sprake van strijd met de opgenomen regels.

Wij passen het ontwerpbestemmingsplan aan en nemen voor de woningen Sniphof 11 t/m 14 en Zandstraat 5 en 7 een maximale goothoogte op de verbeelding op van 7 meter.

18. Bewoner Tongelresestraat

1) In de juridische vormgeving, hoofdstuk 6.6.3 : Verbeelding staat dat alle gronden binnen het plangebied een bestemming hebben gekregen. Op een groot gedeelte van de plankaart behorend bij het voorontwerpbestemmingsplan TbdR2020 is de plankaart wit en is dit witte vlak niet te typeren als een bestemming binnen dit plan. Dit is in strijd met zichzelf.

2) U vermeldt dat dit witte gebied geen deel uitmaakt van de herziening. Dus het bestemmingsplan TbdR2020 is een herziening. Maar in de Staatscourant noemt u het bestemmingsplan TbdR2020 een actualisering. Dit is misleiding.

3) De plankaart noemt het witte gebied wel bestemmingsplan TbdR2020 maar valt onder de keuze bestemmingsplan TbdR2007. Dit is opmerkelijk verwarrend.

4) Er blijkt in dit witte gebied WEL degelijk een nieuwe stedelijke ontwikkeling te komen namelijk de hoogste toren in het bestemmingsplan TbdR2020. Er wordt gewerkt aan een uitwerkingsplan met een insteek TbdR2007. U heeft de toren in dit bestemmingsplan TbdR2020 een nieuwe naam gegeven: Picustoren en deze komt aan het Eindhovens Kanaal. In het TbdR2007 staat 'woontoren'. Deze woontoren afkomstig uit bestemmingsplan TbdR2007, waarin geen rekening is gehouden met de EVZ , wordt in het nieuwe bestemmingsplan TbdR2020 als Picustoren in een wit gebied ingevoerd. De EVZ belangen worden in TbdR2020 dan niet meegewogen. Terwijl de EVZ in tegenstelling tot het bestemmingsplan TbdR2007 in het bestemmingsplan TbdR2020 zowel op de plankaart als in de toelichting geborgd is.

5) Deze situatie is onrechtmatig , zie website van infomil: Het uitwerkingsplan moet binnen de planperiode (10 jaar) van het moederplan uitgewerkt worden. Het uitwerkingsplan gaat deel uit maken van het bestemmingsplan. https://www.infomil.nl/onderwerpen/ruimte/ruimtelijke/wet-ruimtelijke/bestemmingsplan/uitleg/

Ik constateer dat het college van burgemeester en wethouders het hierboven genoemde uitwerkingsplan niet binnen de 10 jaar heeft vastgesteld. Bovendien is er geen sprake meer van een moederplan omdat het NRE terrein inmiddels een eigen bestemmingsplan met een andere bouwvlak en functies heeft gekregen.

Deze versnippering en verwijzingen in het bestemmingsplan TbdR 2020 naar TbdR2007 en NRE-terrein maakt de ruimtelijke belangen in mijn directe leefomgeving onduidelijk en onvolledig en is in mijn ogen ongewenst om tot een goede ruimtelijke ordening te komen en maakt de in de staatscourant genoemde actualisering onjuist.

antwoord:

  1. De verbeelding behorende bij het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020 is in zijn geheel voorzien van bestemmingen. De witte vlekken waarop wordt gedoeld zijn gebieden die geen onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020. Hier geldt een ander bestemmingsplan.
  2. De witte gebieden maken inderdaad geen onderdeel uit van het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020. Het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020 is een bestemmingsplan dat wordt gedigitaliseerd en waar nodig geactualiseerd. Om die reden is dus sprake van een actualisatie. Het is correct dat niet het gehele plangebied van het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 wordt geactualiseerd. Dit heeft ermee te maken dat op sommige plekken reeds gedigitaliseerde bestemmingsplan of uitwerkingsplannen van kracht zijn. Deze zijn actueel en digitaal en hoeven om die reden niet te worden meegenomen. Daarnaast zijn er in het gebied twee ontwikkellocaties aan te wijzen. Dit is de locatie Meerkollaan 6 en de ontwikkellocatie aan het kanaal. Nu hier ontwikkelingen worden voorbereid zou het misleidend kunnen zijn om deze gebieden nu mee te nemen in onderhavig bestemmingsplan waarbij de huidige situatie wordt bestemd, terwijl er al gewerkt wordt aan een andere ontwikkeling voor deze locatie. Deze ontwikkelingen worden via een aparte planologische procedure mogelijk gemaakt. Via die procedure krijgt eenieder ook de mogelijkheid om op de planvorming te reageren.
  3. De plangrens van een bestemmingsplan wordt aangegeven met een aanduiding bestaande uit streepjes en bolletjes. De plangrenzen laten zien dat de witte gebieden geen onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020. Op www.ruimtelijkeplannen.nl is dit ook te zien. De plangrens geeft aan dat de witte gebieden geen onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan. Ter plaatse van de witte gebieden gelden andere bestemmingsplannen.
  4. In paragraaf 1.2 van het voorontwerpbestemmingsplan is aangegeven dat de woontoren (Picustoren) op dit moment nader wordt uitgewerkt. De insteek was op het moment van ter inzage gaan van het voorontwerpbestemmingsplan nog om voor deze toren gebruik te maken van de uit te werken bestemming zoals opgenomen in het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007. Inmiddels is gebleken dat deze ontwikkeling nog niet zover is. Hoe de ontwikkeling planologisch vorm gaat krijgen is nader te bepalen. Wel wordt hier gewerkt aan een ontwikkeling. Zoals onder 2) al is aangegeven vinden we het om die reden niet logisch om dit gebied nu in het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020 op te nemen. De ontwikkeling is nog onvoldoende concreet en onderbouwd om te kunnen worden verwerkt in dit bestemmingsplan. Daarnaast heeft een ontwikkeling een andere dynamiek als een actualiseringsplan. Een andere vorm van participatie en een andere planning maken het ongewenst om de ontwikkeling in het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020 op te nemen. Er wordt gekozen om voor deze ontwikkeling een aparte procedure te doorlopen. Nu een bestemming voor de gronden opnemen in lijn met de feitelijke situatie, zou verwarrend kunnen werken. Dit zou de indruk kunnen wekken dat hier niets ontwikkeld wordt. Gelet hierop is het niet actualiseren van dit stukje van het plangebied van het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 de meest heldere oplossing.
  5. Op 1 juli 2018 is de wet Afschaffing actualiseringsplicht van bestemmingsplannen en beheersverordeningen van kracht worden. Op basis van deze wet geldt niet langer de plantermijn van 10 jaar. Het is wel zo dat het uitgangspunt is dat een uitwerkingsplicht plaatsvindt binnen de periode dat het bestemmingsplan waarin deze uitwerkingsplicht is opgenomen geldt. Dit kan dus nog steeds. Echter, naar verwachting wordt hier niet voor gekozen. Ter plaatse van de locatie waarvoor in het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 een uitwerkingsplicht is opgenomen voor het realiseren van een woontoren is overigens nog steeds het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 van kracht en niet een bestemmingsplan voor het NRE-terrein.

Wij constateren dat er geen sprake is van een versnippering. In een gebied kunnen meerdere bestemmingsplannen van toepassing zijn zonder dat dit tot effect heeft dan geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit geval gelden er in het gebied Tongelre binnen de Ring meerdere bestemmingsplannen. Hoe dit precies vorm heeft gekregen is toegelicht in paragraaf 1.2 van het bestemmingsplan. Hierin is opgesomd welke bestemmingsplannen niet worden meegenomen en wat hiervoor de reden is. Ook is hier een kaartje opgenomen met daarop de grens van het plangebied aangegeven met een blauwe lijn.

19. TRC advocaten, namens Chou Chou vastgoed BV, en De Schoenmakersgroep BV, Geldropseweg 59 te Heeze eigenaar van respectievelijk het perceel aan de Willem van Konijnenburglaan 5 en 7

Beide percelen zijn gesitueerd binnen het bestemmingsplan Bedrijventerrein De Kade. Het plangebied van het voorontwerpbestemmingsplan bevat overwegend percelen met de enkelbestemming 'Wonen' en het perceel aan de Willem van Konijnenburglaan 7 past daarom planologisch beter bij dit plan dan bij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Kade". Hierbij is tevens van belang dat indieners plannen hebben voor het ontwikkelen van de percelen. Zij kunnen daarin worden beperkt door de regels van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Kade". Hierdoor past ook het perceel aan de Willem van Konijnenburgstraat 5 planologisch beter bij het voorontwerpbestemmingsplan. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de gemeenteraad beleidsruimte toekomt bij bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Hierbij dient onder andere de ruimtelijke samenhang te worden betrokken.

antwoord:

De adressen Willem van Konijnenburglaan 5 en 7 zijn gelegen op het Bedrijventerrein De Kade. Op nummer 5 geldt de bestemming Bedrijf-1 en ter plaatse van nummer 7 geldt een bestemming Wonen. Rondom de bestemming Wonen is ook weer een bestemming Bedrijf-1 gelegen. Het feit dat Willem van Konijnenburglaan 7 een woonperceel is op een bedrijventerrein, geeft geen aanleiding om de plangrenzen aan te passen. Overigens is het doel van het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020 om ervoor te zorgen dat alle bestemmingsplan in Eindhoven digitaal beschikbaar worden en daarbij worden geactualiseerd. Voor de genoemde percelen geldt een digitaal bestemmingsplan. Er is daarom geen reden om dit bestemmingsplan aan te passen vanuit het oogpunt van digitalisering. Tot slot geeft u aan dat u voornemens bent om de percelen te ontwikkelen. U geeft aan dat de regels uit het bestemmingsplan 'De Kade' dit kan beperken. Het is echter niet zo dat wanneer de adressen onderdeel zouden worden van het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020 er andere regels zouden gelden of dat het bestemmingsplan 'De Kade' dat dan nog zou gelden voor de directe omgeving, niet van invloed zou zijn op de percelen. Gelet op het bovenstaande zien wij geen aanleiding om het plangebied van Tongelre binnen de Ring 2020 te wijzigen.

20. Bewoner Zandstraat

Het betreft de panden Tongelresestraat 201 t/m 209 (medisch centrum Haagdijk), Tongelresestraat 199 (Bristol) en Goorstraat 35 (Laurens vuurwerk, carnavalsartikelen enz.). In het voorontwerpbestemmingsplan hebben die de bestemming "Gemengd" gekregen. Het pand Tongelresestraat 199 (Bristol) mag conform bezwaren en afspraken in het verleden voor een deel (min. 7,50 m) grenzend aan de achtertuinen van Zandstraat 28 en 30 slechts uit 1 bouwlaag bestaan, dus geen verdieping aldaar. Dit graag aanpassen/vastleggen in het bestemmingsplan. De maximum toegelaten goot- en bouwhoogtes kan ik nergens ontdekken. Ik ga er vanuit dat op het achtererf van Goorstraat 35 dezelfde hoogtes zijn toegestaan als die voor de aan- en bijgebouwen behorende bij de bestemming "Wonen". De bestemming "Detailhandel" zie ik wel in de "Legenda" maar niet in de voorschriften. Was dit geen betere bestemming geweest voor Goorstraat 35 en Tongelresestraat 199? Met name de Goorstraat 35 (voorheen woning met kapperszaak!) krijgt in mijn ogen wel erg veel mogelijkheden met de bestemming "Gemengd". Met de mogelijkheid voor een supermarkt in bovengenoemde panden kan ik niet akkoord gaan.

antwoord:

Ten aanzien van de locatie Tongelresestraat 199 (Bristol) geeft u terecht aan dat er geen maximale bouwhoogtes zijn terug te vinden. Op het pand is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 1' opgenomen. Deze aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.

Voor het bouwen van hoofdgebouwen geldt dat de bestaande voorgevelrooilijn en de bestaande goot- en bouwhoogte niet mogen worden overschreden;

Ondanks het feit dat de bouwhoogte 'als bestaand' is geregeld in het bestemmingsplan, wordt ter hoogte van de gronden achter Zandstraat 28 en 30 voor de gronden tot 7,5 meter vanaf de perceelsgrens van deze percelen wel een aanduiding opgenomen op basis waarvan maximaal één bouwlaag is toegestaan.

Voor de Goorstraat 35 geldt een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter. Deze zijn opgenomen op de verbeelding ter plaatse van het bouwvlak. Op het achtererf van dit perceel gelden de regels voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen uit artikel 8.2.3. Voor de percelen Tongelresestraat 201 tot en met 209 worden in het ontwerpbestemmingsplan bouwhoogtes opgenomen die aansluiten bij de bestaande bouwhoogtes.

Aangegeven is dat de bestemming Detailhandel wel is terug te zien in de legenda maar niet op de verbeelding. Op de website www.ruimtelijkeplannen.nl is er een optie om een legenda aan te klikken. Daarin is voor alle bestemmingen die voorkomen in de landelijke standaard (SVBP2012) een legenda opgenomen. Hier zijn dus diverse bestemmingen opgenomen die niet gelden ter plaatse van het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020. De legenda is dus een algemene legenda die niet gekoppeld is aan dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan komt de bestemming Detailhandel niet voor. Deze bestemming wordt nog slechts in uitzonderingssituaties opgenomen vanwege de huidige beleidslijn van de gemeente hieromtrent. Nu er op steeds meer plekken leegstand ontstaat in de detailhandelsbranche is ervoor gekozen om in de te actualiseren bestemmingsplan in heel Eindhoven wat meer ruimte te bieden voor het vestigen van andere functies op de locaties waar in het voorheen geldende bestemmingsplan een bestemming Detailhandel was opgenomen. Hierbij is gekozen voor functies die qua invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn. Denk bijvoorbeeld aan dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Op die manier wordt bijgedragen aan het beperken van leegstand en de negatieve effecten daarvan op de leefbaarheid van een gebied.

Ten aanzien van de mogelijkheid om een supermarkt te vestigen op een locatie waar detailhandel is toegestaan op basis van het bestemmingsplan, kunnen wij het volgende aangeven. Het Hof van Justitie heeft in een uitspraak van 30 januari 2018 bepaald dat de Europese Dienstenrichtlijn van toepassing is op de activiteit bestaande uit detailhandel in goederen. Dit betekent dat wij in het bestemmingsplan alleen maar kunnen brancheren op het gebied van detailhandel wanneer dit voldoet aan artikel 15, derde lid van de Dienstenrichtlijn. Hierbij gaat het om non-discriminatie, evenredigheid en noodzakelijkheid. Wij stellen ons op het standpunt dat in dit gebied niet is te onderbouwen dat het uitsluiten van kleine supermarkten (tot 800 m2) noodzakelijk is vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Wel stellen wij ons op het standpunt dat wanneer een supermarkt gevestigd zou worden met een oppervlakte groter dan 800 m2, dit alleen maar kan als voldaan wordt aan de eisen van artikel 8.6.1 sub c. Overigens zal de marktwerking/concurrentie tot gevolg hebben dat in een gebied niet snel een teveel aan supermarkten wordt gevestigd.

21. Bewoner Lakerstraat

  1. In de geactualiseerde kaart van het plangebied zijn de hoogtes gewijzigd van woningen gelegen in het blok Picus Park (bouwjaar 2007, 2008) (Lakerstraat, Treurenburgstraat, Dommelhoefstraat). Verzocht wordt om de hoogtes uit het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 over te nemen.
  2. De groenvoorziening aan de voorzijde van de Treurenburgstraat moet worden ingetekend als Groen. Voor aanvang van de bouw van de wijk Villapark in 2007 is overeengekomen dat dit perceel groen zou worden en blijven. De grond wordt beheerd door de eigenaren van Picus Park.
  3. De functie Historisch Groen uit het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 is verdwenen van de percelen o.a. gelegen aan de Parklaan, Nachtegaallaan en omgeving. Verzocht wordt dit niet te verwijderen vanuit cultuurhistorisch en ecologisch perspectief.
  4. Verzocht wordt om de monumenten zoals opgenomen in het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 over te nemen in het nieuwe bestemmingsplan.
  5. Binnen de bestemming Groen mag een parkeerkelder gerealiseerd worden. Verzocht wordt om dit uit het bestemmingsplan te verwijderen.
  6. Het groenperk langs het NRE-terrein aan de Nachtegaallaan ontbreekt. Hier is een bestemming Kantoor opgenomen. Nu het perk al 25 jaar als zodanig wordt gebruikt, wordt verzocht om hier een bestemming Groen op te nemen.
  7. Ter hoogte van een deel van de bestemming Kantoor op de hoek van de Nachtegaallaan ter hoogte van het kanaal moet worden aangepast naar een bestemming Natuur, Ecologische verbindingszone. Dit geldt ook voor de bestemming Groen en Verkeer- Verblijfsgebied die is gelegen in het verlengde van het kanaal. Verwezen wordt naar een uitspraak van de Raad van State in het dossier Picuskade en de verplichting die daarin is opgelegd aan de gemeente.
  8. In de toelichting in paragraaf 6.6.3 is opgenomen dat op de verbeelding alle gronden binnen het bestemmingsplan een bestemming hebben gekregen. Er is echter voor een groot deel een wit vlak opgenomen. Hiermee is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening. In de toelichting staat dat dit deel geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan, maar in de publicatie staat dat het gaat om een actualisatie. Dit is misleidend. Doordat hier het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 blijft gelden werkt dit verwarrend.
  9. Vanuit een goede ruimtelijke ordening wordt verzocht om het bestemmingsplan dat is gemaakt voor de Picuskade integraal op te nemen in dit bestemmingsplan. Dit geldt ook voor de deelplannen die zijn opgesteld voor het NRE-terrein.
  10. Verzocht wordt om gebouw 3 op het NRE-terrein te bestemmen conform het huidige gebruik. De bestemming uit het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 komt te vervallen. Daarnaast wordt verzocht om ter plaatse van de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied meer te vergroenen.
  11. Verzocht wordt om het witte vlak gelegen tussen de zuidoostzijde van gebouw 3 op het NRE-terrein en ten noorden van het kanaal de bestemming Natuur op te nemen en tevens de waarde Ecologische Verbindingszone. Een en ander in lijn met de eerdere uitspraken van de Raad van State. In dit witte gebied komt wel degelijk een stedelijke ontwikkeling. Op basis van het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 wordt een uitwerkingsplan uitgewerkt. Deze woontoren wordt in het nieuwe bestemmingsplan in een wit gebied ingevoerd. De EVZ-belangen worden niet meegewogen. Nu het uitwerkingsplan niet binnen 10 jaar is uitgewerkt is de situatie niet rechtmatig. Daarnaast is er geen moederplan meer nu voor het NRE-terrein een eigen bestemmingsplan is gemaakt. De versnippering in dit gebied van bestemmingsplannen maakt de ruimtelijke belangen in de leefomgeving onduidelijk en onvolledig om tot een goede ruimtelijke ordening te komen. Dit is geen actualisatie.
  12. Het voorontwerpbestemmingsplan kan niet leiden tot een actualisatie en kan niet worden doorgesluisd naar de Omgevingswet 2022. Het actualiseren had binnen 10 jaar moeten gebeuren en valt daarom ook onder de Wet ruimtelijke ordening.

antwoord:

  1. In het nieuwe bestemmingsplan hebben we ervoor gekozen om de regeling die bijna overal geldt bij Wonen om te zetten van een goot- en/of bouwhoogte zoals bestaand, naar een goot- en/of bouwhoogte in meters op de verbeelding. Per abuis hebben we ook op de door u genoemde locaties de goot- en bouwhoogte aangepast naar de feitelijk aanwezige goot- en bouwhoogte. Dit was niet nodig nu er voor dit deel van het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 al maximale bouwhoogtes op de verbeelding staan. Conform uw verzoek worden deze hoogtes uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.
  2. Bij het actualiseren van de bestemmingsplannen in Eindhoven is ervoor gekozen om uitsluitend wegen en groen in eigendom van de overheid een bestemming Verkeer of een bestemming Groen te geven. Dit betekent in de situatie van het Picus Park dat het parkeerterrein en het groen in de bestemming Wonen zijn opgenomen. Het betreft hier namelijk geen openbare gronden. Een bestemmingsplan is toelatingsplanologie. In de bestemming Wonen is tevens toegelaten groenvoorzieningen wegen en paden en parkeervoorzieningen. Hiermee is de gekozen bestemming voor deze locatie logisch en zien wij geen aanleiding om ter plaatse de bestemming Groen op te nemen.
  3. Op de plankaart van het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 is inderdaad ter plaatse van enkele percelen de aanduiding 'Historisch Groen' opgenomen. Aan deze aanduiding zijn echter geen planregels gekoppeld. Dit heeft tot gevolg dat deze aanduiding geen bescherming geeft voor het aanwezige groen. Bij het actualiseren van dit bestemmingsplan is het onderzoek dat in 2019 is uitgevoerd door RAAP betrokken. Dit onderzoek is ook als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen. Waar in dit onderzoek hoge of zeer hoge waarden zijn toegekend aan het aanwezige groen is er een dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie 2 opgenomen. Deze dubbelbestemming beschermd het aanwezige groen dat van cultuurhistorische waarde is. Deze dubbelbestemming is niet opgenomen ter plaatse van de percelen die in het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 de aanduiding Historisch Groen op de plankaart hebben. Dit om reden dat in het genoemde onderzoek deze percelen geen hoge of zeer hoge waarden hebben. Uitzondering hierop is het oosten van het perceel Parklaan 52. Hier is dan ook de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie 2 opgenomen.
  4. Monumenten worden tegenwoordig beschermd via de Erfgoedwet en de Erfgoedverordening van de gemeente. Er is daarom geen reden om monumenten ook in het bestemmingsplan te beschermen. Dit zou immers een dubbele bescherming en een dubbele vergunningplicht opleveren, hetgeen ongewenst is.
  5. In de reactie wordt niet aangegeven waarom de mogelijkheid om (ondergrondse) parkeervoorzieningen als bij groen behorende functie niet gewenst is. Eindhoven maakt dit mogelijk in alle nieuwe bestemmingsplannen en dus ook in de bestemming Groen. Dit betekent niet dat er ook overal ondergrondse parkeervoorzieningen gerealiseerd worden.
  6. Ook in het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 was deze strook groen al bestemd voor Kantoren. Binnen die bestemming zijn ook groenvoorzieningen toegestaan. Dit geldt ook voor de bestemming Kantoor zoals opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020. Wij zien daarom geen aanleiding om ter plaatse de bestemming te wijzigen naar Groen.
  7. Ter plaatse van de genoemde bestemmingen is een dubbelbestemming Waarde-Ecologische Verbindingszone opgenomen. Deze dubbelbestemming beschermd de gronden ter plaatse voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone. Omdat ter plaatse geen Natuur aanwezig is, is het niet logisch om hier een bestemming Natuur op te nemen. Wel is het van belang om de gronden te beschermen ten behoeve van het realiseren van een ecologische verbindingszone. Een en ander is gebeurd conform de regels uit de Interim Omgevingsverordening Noord Brabant. De provincie heeft het voorontwerpbestemmingsplan beoordeeld en aangegeven dat de provinciale belangen (waaronder de ecologische verbindingszone) voldoende zijn geborgd in het voorontwerpbestemmingsplan. In de '2e uitwerking Tongelre binnen de Ring 2007 (Picuskade kanaalzijde)' parallel aan het Eindhovensch Kanaal is een bestemming Natuur opgenomen. Reden is dat hier middels een voorwaardelijke verplichting ter compensatie van de herbegrenzing van de ecologische verbindingszone in deze strook compensatie moet plaatsvinden. Hier wordt dus natuur ontwikkeld. Dit geldt niet voor het deel van de gronden naast het kanaal die zijn gelegen in het plangebied van Tongelre binnen de Ring 2020.
  8. De witte vlekken in het plangebied waarop gedoeld wordt, zijn locaties waar recent al bestemmingsplannen/uitwerkingsplannen zijn vastgesteld. Het belangrijkste doel van de actualisatie van alle bestemmingsplannen in Eindhoven is ervoor zorgen dat alle bestemmingsplannen in Eindhoven digitaal raadpleegbaar zijn. Er is dus geen noodzaak om recent vastgesteld digitale bestemmingsplannen op te nemen in het plangebied van Tongelre binnen de Ring. Immers de uitwerkingsplannen voor de Picuskade en het NRE-terrein zijn al actueel en digitaal. Er zitten dus geen witte vlekken in het plangebied van Tongelre binnen de Ring 2020. Ter plaatse van de witte vlekken is een ander bestemmingsplan van toepassing. Het gehele plangebied van Tongelre binnen de Ring 2020 is voorzien van bestemmingen. Wij kunnen ons wel voorstellen dat wanneer de publicatie wordt gelezen niet direct duidelijk is dat ook een deel van de Picuskade buiten het plangebied valt. Om die reden zullen wij in de publicatie van het ontwerpbestemmingsplan ook specifiek de Picuskade benoemen. In de publicatie van het voorontwerpbestemmingsplan stond wel het volgende opgenomen: 'De locaties Meerkollaan 6, een deel van het voormalige NRE-terrein maken ook geen onderdeel van het plangebied uit.'
  9. Zie de beantwoording onder sub h.
  10. In het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 was gebouw 3 op het NRE-terrein gelegen binnen de bestemming Woondoeleinden uit te werken. In het voorontwerpbestemmingsplan hebben wij ervoor gekozen om de huidige functies die gevestigd zijn in het gebouw positief te bestemmen. Hiervoor is een bestemming Dienstverlening opgenomen met een aanduiding specifieke vorm van dienstverlening-1. Naar aanleiding van de reactie is een controle uitgevoerd van de regels en geconstateerd dat de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening-1' niet terugkomt in de regels. Deze fout wordt hersteld in het ontwerpbestemmingsplan. In de regels wordt deze aanduiding toegevoegd waarbij wordt geregeld dat ter plaatse van deze aanduiding tevens zijn toegestaan kantoren, maatschappelijke voorzieningen en werkateliers en gerelateerd en ondergeschikt aan de dienstverlening tentoonstellingen en bijeenkomsten. Tevens wordt het begrip werkatelier opgenomen in artikel 1.
  11. Het witte gebied waarop wordt geduid, is gelegen buiten het plangebied van het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020. Reden is dat de gemeente een uitwerkingsplan voorbereid voor deze locatie op basis van het bestemmingsplan Tongelre buiten de Ring 2007. Bij het uitwerken van deze bestemming zal ook rekening moeten worden gehouden met de regels uit de Interim Omgevingsverordening Noord Brabant en dus in dit geval met de ecologische verbindingszone. Nu voor deze locatie een apart uitwerkingsplan wordt opgesteld met een apart voorbereidingsprocedure en zijn eigen dynamiek is het niet logisch om deze ontwikkeling nu mee te nemen in het voorliggende bestemmingsplan. Het opnemen van de ontwikkeling voor deze locatie in dit bestemmingsplan zou een vertraging tot gevolg kunnen hebben die ongewenst is. De digitalisering van alle bestemmingsplannen in Eindhoven moet namelijk in beginsel voor eind 2021 zijn afgerond.
  12. Niet duidelijk is waarom het voorontwerpbestemmingsplan niet in procedure gebracht kan worden om het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 (grotendeels) te actualiseren. Wij zien hiertoe geen belemmeringen en zijn van mening dat in het bestemmingsplan voldoende is onderbouwd dat sprake van een goede ruimtelijke ordening. Wat betreft het punt dat actualisatie binnen 10 jaar had moeten gebeuren wijzen wij graag op De Wet actualiseringsplicht bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Deze wet is op 1 juli 2018 in werking getreden. Op basis hiervan vervalt de actualisatieplicht nu het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 raadpleegbaar is via www.ruimtelijkeplannen.nl.

22. Foolen en Reijs

Deze reactie is ingediend op 12 maart 2021 en valt daarmee buiten de termijn voor inspraak. Deze termijn liep tot en met 3 maart 2021. Voor de volledigheid hebben wij besloten de reactie toch te beantwoorden.

Foolen en Reijs verzoekt om de bestemming ter plaatse van de Parklaan 50 te wijzigen naar Wonen of uit te breiden met Wonen.

antwoord:

Op 16 maart 2021 is door de gemeente een email aan indiener verstuurd naar aanleiding van het verzoek. Hierin is melding gemaakt van het feit dat de gevraagde wijziging van het bestemmingsplan geen basis vindt in een verleende vergunning. Daarnaast is aangegeven dat een ontwikkeling uitsluitend kan worden meegenomen in het bestemmingsplan in het geval dat wordt aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Inmiddels heeft indiener laten weten deze onderbouwing aan te zullen leveren. Wanneer de onderbouwing akkoord wordt bevonden, betekent dit dat bij vaststelling alsnog de bestemming voor dit perceel gewijzigd wordt van Kantoor naar Wonen. Nu de onderbouwing op dit moment nog niet is ontvangen, is deze wijziging nog niet verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

9.4 Ambtshalve aanpassingen     

Ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan zijn nog enkele aanvullende aanpassingen doorgevoerd die noemenswaardig zijn.

  • Ter plaatse van Fazantlaan 17 en Kwartelstraat 3 is de aanduiding 'karakteristiek' van de verbeelding gehaald. chreven panden zijn voldoende geborgd in de ter plaatse geldende dubbelbestemming.
  • Parklaan 66: Dit pand heeft in het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2007 een bestemming Kantoor. Nadien is een vergunning verleend ten behoeve van de vestiging van een tandarts. Dit is in het voorontwerpbestemmingsplan vertaald naar de bestemming Maatschappelijk. Gebleken is dat er nooit een tandarts is gevestigd en dat het pand nog steeds in gebruik is als Kantoor. In overleg met de eigenaar van het pand is ervoor gekozen om voor dit pand weer de bestemming Kantoor op te nemen.
  • Tongelresestraat 232: Vergunning vertaald op basis waarvan de bestemming Horeca is gewijzigd naar de bestemming Kantoor.

9.5 Zienswijzen en ambtshalve wijzigingen     

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 27 mei 2021 tot en met woensdag 7 juli 2021 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging zijn drie zienswijzen ontvangen. In de 'nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' die onderdeel uitmaakt van het raadsbesluit en als document tevens op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen is, is beargumenteerd op de zienswijzen ingegaan.

Naast de aanpassingen naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen zijn ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. De aanpassingen zijn in de 'nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen' opgenomen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020 met identificatienummer NL.IMRO.0772.80372-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Aaneengebouwde woning     

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.

1.8 Aardkundige waarden     

landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.9 Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)     

Nota gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.10 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.11 Archeologische waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.12 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 Bed & breakfast     

een accommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt. Het is gevestigd in een huis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal 2 verhuurde kamers.

1.14 Bedrijfsgebouw     

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.15 Bedrijfsvloeroppervlak     

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.16 Bedrijfswoning     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.

1.17 Beeldbepalende boom     

Bomen met een hoge esthetische en belevingswaarde voor de directe omgeving of voor de wijk. De bomen zijn door hun leeftijd, omvang of verschijningsvorm onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en vormen bovendien een buitengewoon structurerend element voor de openbare ruimte. Het criterium beeldbepalend zegt tevens iets over de zichtbaarheid.

Een beeldbepalende boom dient voor >50% van de omvang zichtbaar te zijn vanaf openbaar terrein.

1.18 Belemmeringenstrook     

een strook grond ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht en/of werken en werkzaamheden (niet zijnde bouwen) mogen worden uitgevoerd die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de buisleiding.

1.19 Beperkt kwetsbaar object     

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  3. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een bevi- inrichting;
  4. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  5. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  6. objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  7. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.20 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)     

Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.21 Bestaand     

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.22 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.23 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.24 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.25 Boerderij     

Een boerderij is een gebouw waarin de woonfunctie van een boerenbedrijf is gevestigd, in combinatie met interne bedrijfsruimte.

1.26 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.27 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.28 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.29 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.30 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.31 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.32 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.33 Buitenschoolse opvang (BSO)     

het in georganiseerd verband opvangen van meer dan 6 kinderen in de leeftijdscategorie 4 tot 13 jaar voor en na schooltijd, in de middagpauze en tijdens schoolvakanties.

1.34 Café     

horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.35 Cafetaria/snackbar/afhaalservice     

een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.36 Coffeeshop     

een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.

1.37 Cultuurhistorische waarde     

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.38 Dagrecreatie     

Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.

1.39 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.40 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.41 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling     

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.42 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.43 Discotheek of dancing     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.

1.44 Eengezinswoningen     

als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.

1.45 Erotisch getinte vermaaksfunctie     

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.46 Evenementen     

een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

1.47 Garagebox     

gebouwen voor de stalling van auto´s en andere voertuigen.

1.48 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.49 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.50 Geluidgevoelige functies     

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.51 Geluidgevoelige gebouwen     

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.52 Geluidzoneringsplichtige inrichting     

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.53 Geprojecteerd (beperkt) kwetsbaar object     

nog niet aanwezig (beperkt) kwetsbaar object dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan toegestaan is.

1.54 Gevaarlijke stoffen     

gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.

1.55 GR (groepsrisico)     

een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.

1.56 Groothandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.57 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.58 Horeca     

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.59 Hotel     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.60 Huishouden     

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.61 Internetwinkel     

Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.62 Invloedsgebied     

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.

1.63 Kamerbewoning     

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen.

1.64 Kantoor     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.

1.65 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.66 Kleinschalig kamperen     

een kampeerfunctie, uitsluitend als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf.

1.67 Koffie-/theehuis     

een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.

1.68 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.69 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.70 Kwetsbaar object     

  1. woningen, niet zijnde:
    1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
    2. bedrijfswoningen;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. sociale werkplaatsen, of;
    4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.

1.71 Landschappelijke waarden     

het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.

1.72 Lijst van bedrijfsactiviteiten     

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.

1.73 Lijst van horeca-activiteiten     

lijst met een onderverdeling van horeca-activiteiten naar de mate van mogelijke overlast voor de omgeving zoals opgenomen in Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten behorende bij deze regels.

1.74 Lunchroom     

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.

1.75 Maatschappelijke voorzieningen     

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.76 Manege     

een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden.

1.77 Mantelzorg     

het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.78 Meergezinswoningen     

als meergezinswoning wordt beschouwd: elke woning die samen met andere woonruimten c.q. bedrijfsruimten een pand vormt. Hieronder vallen flats, galerij-, portiek-, beneden- en bovenwoningen, appartementen en woningen boven bedrijfsruimten, voorzover deze zijn voorzien van een buiten de bedrijfsruimte gelegen toegangsdeur.

1.79 Natuurwaarde     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.80 Nevenactiviteiten     

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.

1.81 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.82 Onzelfstandige woonruimte     

woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.

1.83 Parkeerbalans     

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.84 Peil     

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.85 Pension     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.

1.86 PR (plaatsgebonden risico)     

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.87 Plasbrandaandachtsgebied     

het gebied tot 30 meter van de weg of spoor waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

1.88 Productiegebonden detailhandel     

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.89 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.90 PR10-6/jaar contour     

een contour die het plaatsgebonden risico aanduidt, en waarbinnen de kans bestaat van 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.91 Recreatiewoning     

een gebouw of woning (geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde) bedoeld voor recreatief gebruik in de vorm van recreatief nachtverblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.92 Revi (Regeling externe veiligheid inrichtingen)     

regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan (zoals opgenomen in Bijlage 5).

1.93 Regeling provinciale risicokaart     

Regeling van de minister van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties van 20 april 2007, Stctr. 2007, nr 75.

1.94 Registratiebesluit externe veiligheid     

Besluit van 28 november 2006 (stb 2006, 656), houdende regels met betrekking tot de registratie van gegevens externe veiligheid inrichtingen, transportroutes en buisleidingen (Registratiebesluit externe veiligheid).

1.95 Restaurant     

een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.96 Rijstrook     

gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.97 Risicovolle inrichting     

  1. inrichtingen zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) (Bijlage 4 van de regels) respectievelijk artikel 1b van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) (Bijlage 5 van de regels);
  2. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage I van de regeling provinciale risicokaart (Bijlage 6 van de regels) of onder het Registratiebesluit Externe Veiligheid;
  3. inrichtingen met toxische gassen;
  4. inrichtingen waar een brandbaar tot vloeistof verdicht gas met een inhoud van meer dan 1m3 wordt gebezigd of opgeslagen.

1.98 Showroom     

een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkopers of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.

1.99 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.100 SPIL centrum     

‘SPIL ( Spelen, Integreren, Leren); een hechte samenwerking tussen onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang met als doel optimale ontwikkelingskansen te creëren voor kinderen van 0 tot 12 jaar.

1.101 Stacaravan     

een permanent kampeermiddel in de vorm van een caravan, die als een gebouw valt aan te merken.

1.102 Tuincentrum     

een kwekerij en/of een verkoopplaats waar artikelen voor verwerking/gebruik in tuin en huis, daaronder ook begrepen dierbenodigdheden voor huisdieren, direct aan particulieren ter verkoop worden aangeboden, van welke verkoopplaats een koffiehoek deel kan uitmaken ter ondersteuning van de tuincentrumfunctie.

1.103 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.104 Verdieping     

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.105 Verkoopvloeroppervlakte     

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.106 Voorgevel     

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.107 Voorgevelrooilijn     

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.108 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.109 Waterberging     

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.110 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.111 Werkatelier     

ruimte bestemd voor de uitoefening van creatieve bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal milieucategorie 2

1.112 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.113 Wet milieubeheer     

Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.114 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.115 Winkel     

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.116 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.117 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwingspercentage     

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven genoemd in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" behorende tot de categorieën 1 en 2 met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en zelfstandig kantoor;
  2. bedrijven genoemd in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten", behorende tot de categorieën 3.1 of 3.2, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen en zelfstandige kantoren en handel in auto's en motorfietsen, uitsluitend voorzover bestaand;
  3. productiegebonden detailhandel deel uitmakend van bedrijven vermeld onder sub a. en b., met uitzondering van detailhandel in voedings – en genotmiddelen;
  4. bestaande (bedrijfs)woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;
  2. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

met dien verstande dat:

  1. een (bedrijfs)woning en/of kamersgewijs bewoonde (bedrijfs)woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere (bedrijfs)woningen;
  2. kamerbewoning bij (bedrijfs)woningen niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep bij een (bedrijfs)woning niet meer dan 50 m² mag bedragen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak `worden gebouwd;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), bouwhoogte (m)' respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen, tenzij anders is aangegeven;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. en b., gelden die maten als maximum.
3.2.2 (Bedrijfs)woning     

Voor het bouwen van (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:

  1. (bedrijfs)woningen mogen uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak', worden gebouwd;
  2. de maximum goot- en bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)';
  3. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. en b., gelden die maten als maxima.
3.2.3 Dakopbouw of uitbreiding (bedrijfs)woning     
  1. in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2 sub b. mag een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een bedrijfswoning op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
    1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
    2. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
    3. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
    4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is;
  2. het bepaalde onder sub a. geldt niet voor een bungalow- en/of patio (bedrijfs)woning.
3.2.4 Opbouw bungalow-/patio (bedrijfs)woning     

In afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2 sub b. mag een opbouw op een bungalow- of een patio (bedrijfs)woning worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. de opbouw wordt geplaatst op het hoofdgebouw;
  2. de oppervlakte van de opbouw bedraagt maximaal 25% van het bruto vloeroppervlak van het hoofdgebouw, en;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 7 m, met dien verstande dat de bouwhoogte bij een reeds bestaande tweede bouwlaag op een bungalow-/ patio (bedrijfs)woning niet hoger mag zijn dan de bestaande bouwhoogte van de tweede bouwlaag.
3.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal drie meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning mag per (bedrijfs)woning niet meer bedragen dan 75 m²;
  3. in afwijking van het gestelde onder sub b. geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak, bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10 % van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  4. de maximum goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw bedraagt 3,5 m met dien verstande dat de goothoogte nooit meer mag bedragen dan de goothoogte van de bijbehorende (bedrijfs)woning. Indien het dak wordt uitgevoerd in de vorm van een kap bedraagt de maximum bouwhoogte 4,5 m;
  5. voor de voorgevel van een (bedrijfs)woning mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 m, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert;
  6. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m e., gelden die maten als maxima.
3.2.6 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.
3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 4 m;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m c., gelden die maten als maxima.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de (bedrijfs)woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f. genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.
3.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan vermeld in lid 3.1 sub c;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. gebruik van bedrijfsgebouwen voor kantoordoeleinden, anders dan ten dienste van het aldaar gevestigde bedrijf.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder a, en tevens bedrijven toestaan die niet voorkomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten of bedrijven in een hogere categorie toestaan, mits:

  1. het betrokken bedrijf naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven die ter plaatse zijn toegestaan, en;
  2. het niet betreft geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen of zelfstandige kantoorvestigingen.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. open terreinen, waaronder begrepen parkeergelegenheid;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum goot- en bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduidingen 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. en b., gelden die maten als maximum.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximum bouwhoogte 5 m is.

Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder LPG met bijbehorend detailhandels- verkooppunt tot een maximum van 100 m2 en overige bijbehorende voorzieningen;
  2. open terreinen, waaronder begrepen parkeergelegenheid;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduidingbouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.
  3. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. en b., gelden die maten als maximum.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, niet zijnde gebouwen, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 5 m, met uitzondering van:
    1. reclamezuilen waarvan de maximum hoogte 15 m is;
    2. een overkapping waarvan de maximum bouwhoogte 5,5 m is;
    3. terreinafscheidingen waarvan de maximum bouwhoogte 2,5 m is.
  2. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a., gelden die maten als maxima.

Artikel 6 Centrum     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Centrum´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel, met dien verstande dat:
    1. detailhandel uitsluitend is toegestaan op de begane grond, tenzij in de bestaande situatie al detailhandel op de verdieping aanwezig is;
    2. een supermarkt met een verkoopvloeroppervlakte tot maximaal 800 m² is toegestaan tenzij in de bestaande situatie al een groter verkoopvloeroppervlak aanwezig is. In dat geval geldt dit bestaande verkoopvloeroppervlak als maximum;
  2. horeca, genoemd in de `Lijst van horeca-activiteiten´ (Bijlage 3) behorende tot maximaal categorie 1, met dien verstande dat:
    1. horeca uitsluitend is toegestaan op de begane grond, tenzij in de bestaande situatie al horeca op de verdieping aanwezig is;
    2. horeca in een andere categorie uitsluitend is toegestaan indien dit een bestaande situatie betreft;
  3. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instellingen, met dien verstande dat het dienstverlenende bedrijf of de dienstverlenende instelling uitsluitend is toegestaan op de begane grond, tenzij in de bestaande situatie al een dienstverlenende bedrijf of dienstverlenende instelling op de verdieping aanwezig is;
  4. maatschappelijke voorzieningen;
  5. woningen, uitsluitend op de verdiepingen, tenzij een woning(en) reeds op de begane grond aanwezig is/zijn, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  6. zelfstandige kantoren, uitsluitend voor zover bestaand;

met daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  8. nutsvoorzieningen;
  9. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

met dien verstande dat:

  1. een woning en/of kamersgewijs bewoonde woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  2. kamerbewoning niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft.
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak` worden gebouwd;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), bouwhoogte (m)' respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. ter plaatse van 'specifieke bouwaanduiding - 1' mag de begane grond niet worden bebouwd;
  4. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen, tenzij anders is aangegeven;
  5. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a en b, gelden die maten als maximum.
6.2.2 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw     

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een hoofdgebouw op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
  1. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
  2. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
  3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is.
6.2.3 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met c, gelden die maten als maximum.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

6.4 Specifieke gebruiksregels     

6.4.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de (bedrijfs)woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 2 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f. genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.
6.4.2 Gebruik     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. een niet geluidgevoelige functie slechts mag worden gewijzigd in een geluidgevoelige functie passend binnen lid 6.1 indien;
    1. de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder niet wordt overschreden of;
    2. indien sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde er door het bevoegd gezag hogere waarden zijn verleend.
  2. het is verboden om in de bestaande situatie de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen te wijzigen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming indien dit leidt tot een toename van de autoparkeerbehoefte conform de Actualisatie Nota Parkeernormen.
6.4.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 6.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels     

6.5.1 Binnenplans afwijken     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 6.4.2 lid b indien wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 29.1 of 29.2;
  2. het bepaalde in lid 6.1, en tevens horecabedrijven toestaan die niet worden vermeld onder categorie 1 in de `Lijst van horeca-activiteiten´ en/of worden vermeld in een hogere categorie doch die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de horecabedrijven die zijn genoemd onder categorie 1 van de `Lijst van horeca-activiteiten´;
  3. het bepaalde in lid 6.1 bepaalde ten einde een supermarkt met een oppervlakte van meer dan 800 m² verkoopvloeroppervlakte toe te staan, onder de volgende voorwaarden:
    1. een supermarkt moet passen binnen het geldende gemeentelijke detailhandelsbeleid;
    2. er dient sprake te zijn van een goede verkeersontsluiting;
    3. artikel 29 Overige regels ten aanzien van de parkeereisen is overeenkomstig van toepassing;
    4. uit akoestisch onderzoek moet blijken dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omliggende (geluidgevoelige) functies;
    5. indien nodig dienen op het terrein en in/aan het gebouw maatregelen te worden getroffen om eventuele overlast zo veel mogelijk te voorkomen.


Artikel 7 Dienstverlening     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Dienstverlening´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling, met dien verstande dat het dienstverlenende bedrijf of de dienstverlenende instelling uitsluitend is toegestaan op de begane grond, tenzij in de bestaande situatie al een dienstverlenende bedrijf of dienstverlenende instelling op de verdieping aanwezig is;
  2. wonen op de verdieping, tenzij een woning reeds op de begane grond aanwezig is, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening -1':
    1. tevens voor kantoren, maatschappelijke voorzieningen en werkateliers;
    2. aan dienstverlening gerelateerde en ondergeschikte tentoonstellingen en bijeenkomsten;

met daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

met dien verstande dat:

  1. een woning en/of kamersgewijs verhuurde woning niet mag worden gewijzigd naar twee of meerdere woningen;
  2. kamerbewoning niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft.
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding `bouwvlak´ worden gebouwd;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), bouwhoogte (m)';
  3. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen, tenzij anders is aangegeven;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a en b, gelden die maten als maximum.
7.2.2 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw     

In afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.1 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een hoofdgebouw op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
  1. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
  2. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
  3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is.
7.2.3 Bijgebouwen, aan- en uitbouwen bij woningen     

Voor het bouwen van van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 m;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75 m² met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  3. in afwijking van het gestelde onder sub b. geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10 % van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  5. voor de voorgevel van een hoofdgebouw mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 m, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert;
  6. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m e., gelden die maten als maxima.
7.2.4 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.
7.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met c, gelden die maten als maximum.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

7.4 Specifieke gebruiksregels     

7.4.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de (bedrijfs)woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 2 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f. genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.
7.4.2 Gebruik     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. een niet geluidgevoelige functie slechts mag worden gewijzigd in een geluidgevoelige functie passend binnen lid 7.1 indien;
    1. de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder niet wordt overschreden of;
    2. indien sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde er door het bevoegd gezag hogere waarden zijn verleend.
  2. het is verboden om in de bestaande situatie de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen te wijzigen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming indien dit leidt tot een toename van de autoparkeerbehoefte conform de Actualisatie Nota Parkeernormen.
7.4.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 7.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 8 Gemengd     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. Wonen voor zover bestaand, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep, met dien verstande dat wonen alleen op de verdieping is toegestaan, tenzij in de bestaande situatie al wonen op de begane grond aanwezig is;
  2. detailhandel, met dien verstande dat:
    1. detailhandel uitsluitend is toegestaan op de begane grond, tenzij in de bestaande situatie al detailhandel op de verdieping aanwezig is;
    2. een supermarkt met een verkoopvloeroppervlakte tot maximaal 800 m² is toegestaan tenzij in de bestaande situatie al een groter verkoopvloeroppervlak aanwezig is. In dat geval geldt dit bestaande verkoopvloeroppervlak als maximum;
  3. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling, met dien verstande dat het dienstverlenende bedrijf of de dienstverlenende instelling uitsluitend is toegestaan op de begane grond, tenzij in de bestaande situatie al een dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling op de verdieping aanwezig is;
  4. maatschappelijke voorzieningen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1', tevens voor
    1. horeca, genoemd in Bijlage 3 `Lijst van horeca-activiteiten´ behorende tot categorie 1, met dien verstande dat horeca in een andere categorie uitsluitend is toegestaan indien dit een bestaande situatie betreft;
    2. zelfstandige kantoren, uitsluitend voor zover bestaand;

met dien verstande dat deze functies uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan, tenzij deze in de bestaande situatie al op de verdieping aanwezig zijn;

met de daarbij behorende:

  1. horecavoorzieningen, voor zover ten dienste van detailhandel;
  2. erven en terreinen;
  3. wegen en paden;
  4. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  8. nutsvoorzieningen;
  9. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. een woning en/of kamersgewijs verhuurde woning niet mag worden gewijzigd naar twee of meerdere woningen;
  2. kamerbewoning niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak ' worden gebouwd;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), bouwhoogte (m)' respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. in afwijking van het bepaalde in sub b. mag de goot- en bouwhoogte van een gebouw ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meer bedragen dan bestaand;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' mag het maximum aantal bouwlagen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  5. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen, tenzij anders is aangegeven;
  6. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a en b, gelden die maten als maximum.
8.2.2 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw     

In afwijking van het bepaalde in artikel 8.2.1 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een hoofdgebouw op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
  1. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
  2. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
  3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is.
8.2.3 Bijgebouwen, aan- en uitbouwen bij woningen     

Voor het bouwen van bijgebouwen, aanbouwen uitbouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 m;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- uit en bijgebouwen mag per woning niet meer bedragen dan 75 m2 met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel';
  3. in afwijking van het gestelde onder sub b. geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10 % van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  5. voor de voorgevel van een hoofdgebouw mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 m, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert;
  6. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m e., gelden die maten als maxima.
8.2.4 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.
8.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met c, gelden die maten als maximum.

8.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

8.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van de bouwwerken die zijn voorzien de bouwaanduiding 'karakteristiek', nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

8.5 Specifieke gebruiksregels     

8.5.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de (bedrijfs)woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 2 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f. genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.
8.5.2 Gebruik     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. een niet geluidgevoelige functie mag slechts worden gewijzigd in een geluidgevoelige functie passend binnen artikel 8.1, indien;
    1. de voorkeurswaarde ingevolge de Wet geluidhinder niet wordt overschreden of;
    2. indien sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde er door het bevoegd gezag hogere waarden zijn verleend;
  2. Het is verboden om in de bestaande situatie de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen te wijzigen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming met een toename van de autoparkeerbehoefte conform de Actualisatie nota parkeernormen.
8.5.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 8.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

8.6 Afwijken van de gebruiksregels     

8.6.1 Binnenplans afwijken     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in 8.5.2 lid b indien wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 29.1 of 29.2;
  2. het bepaalde in lid 8.1, en tevens horecabedrijven toestaan die niet worden vermeld onder categorie 1 in de `Lijst van horeca-activiteiten´ en/of worden vermeld in een hogere categorie doch die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de horecabedrijven die zijn genoemd onder categorie 1 van de `Lijst van horeca-activiteiten´;
  3. het bepaalde in lid 8.1 bepaalde ten einde een supermarkt met een oppervlakte van meer dan 800 m² verkoopvloeroppervlakte toe te staan, onder de volgende voorwaarden:
    1. een supermarkt moet passen binnen het geldende gemeentelijke detailhandelsbeleid;
    2. er dient sprake te zijn van een goede verkeersontsluiting;
    3. Artikel 29 Overige regels ten aanzien van de parkeereisen is overeenkomstig van toepassing;
    4. uit akoestisch onderzoek moet blijken dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omliggende (geluidgevoelige) functies;
    5. indien nodig dienen op het terrein en in/aan het gebouw maatregelen te worden getroffen om eventuele overlast zo veel mogelijk te voorkomen.

8.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

8.7.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) bouwwerken die zijn voorzien van de bouwaanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen of te verwijderen.

8.7.2 Uitzonderingen     

Het in lid 8.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. welke onlosmakelijk voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  3. plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en mits niet strijdig waren met het hieraan voorafgaande bestemmingsplan;
  5. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
8.7.3 Toelaatbaarheid     

De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:

  1. de genoemde werken en werkzaamheden naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen onaanvaardbare aantasting van de karakteristieke waarden en kenmerken van het bouwwerk tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is moet aanvrager een door een ter zake deskundige opgesteld onderzoek te overleggen waarover door een ter zake deskundige gemeentelijke adviseur of -commissie een advies is uitgebracht, en
  2. er een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend voor:
    1. een in plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk of
    2. het verbouwen van het bouwwerk.

Artikel 9 Groen     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. paden;
  4. in- en uitritten ten behoeve van de ontsluiting van de percelen van de kantoren aan de Prof. Dr.Dorgelolaan;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'water' is tevens een a-watergang toegestaan;
  6. speelvoorzieningen;
  7. geluidwerende voorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
  10. kunstobjecten;

met daarbij behorende:

  1. verhardingen;
  2. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  3. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  2. de maximum oppervlakte is 15 m2.
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 4 m;
  2. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. gelden die maten als maxima.

9.3 Specifieke gebruiksregels     

9.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 9.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen en producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. lawaaisporten;
  3. kamperen.



Artikel 10 Horeca     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Horeca´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horecabedrijven genoemd in de `Lijst van horeca-activiteiten´ (Bijlage 3) behorende tot maximaal categorie 1; met dien verstande dat:
    1. horeca uitsluitend is toegestaan op de begane grond, tenzij in de bestaande situatie al detailhandel op de verdieping aanwezig is;
    2. horeca in een andere categorie uitsluitend is toegestaan indien dit een bestaande situatie betreft;
  2. wonen op de verdieping voor zover bestaand, tenzij een woning reeds op de begane grond aanwezig is, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;

met daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

met dien verstande dat:

  1. een woning en/of kamersgewijs verhuurde woning niet mag worden gewijzigd naar twee of meerdere woningen;
  2. kamerbewoning niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), bouwhoogte (m)' respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. in afwijking van het bepaalde in sub b. mag de goot- en bouwhoogte van een gebouw ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meer bedragen dan bestaand;
  4. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen, tenzij anders is aangegeven;
  5. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a en b, gelden die maten als maximum.
10.2.2 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw     

In afwijking van het bepaalde in artikel 10.2.1 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een hoofdgebouw op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
  1. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
  2. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
  3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is.
10.2.3 Bijgebouwen, aan- en uitbouwen bij woningen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 m;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- uit en bijgebouwen mag per woning niet meer bedragen dan 75 m2 met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  3. in afwijking van het gestelde onder sub b. geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10 % van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  5. voor de voorgevel van een hoofdgebouw mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 m, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert;
  6. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m e., gelden die maten als maxima.
10.2.4 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.
10.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met c, gelden die maten als maximum.

10.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

10.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van de bouwwerken die zijn voorzien de bouwaanduiding 'karakteristiek', nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

10.5 Specifieke gebruiksregels     

10.5.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de (bedrijfs)woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 2 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f. genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.
10.5.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 10.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige woonruimte;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

10.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester ewn wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 10.1 tevens horecabedrijven toestaan die niet worden vermeld onder categorie 1 in de `Lijst van horeca-activiteiten´ en/of worden vermeld in een hogere categorie doch die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de horecabedrijven die zijn genoemd onder die categorie van de `Lijst van horeca-activiteiten´.

10.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

10.7.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) bouwwerken die zijn voorzien van de bouwaanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen of te verwijderen.

10.7.2 Uitzonderingen     

Het in lid 10.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. welke onlosmakelijk voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  3. plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en mits niet strijdig waren met het hieraan voorafgaande bestemmingsplan;
  5. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
10.7.3 Toelaatbaarheid     

De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:

  1. de genoemde werken en werkzaamheden naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen onaanvaardbare aantasting van de karakteristieke waarden en kenmerken van het bouwwerk tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is, moet de aanvrager een door een ter zake deskundige opgesteld onderzoek overleggen waarover door een ter zake deskundige gemeentelijke adviseur of -commissie een advies is uitgebracht, en
  2. er een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend voor:
    1. een in plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk of
    2. het verbouwen van het bouwwerk.

Artikel 11 Kantoor     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Kantoor´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. zelfstandige kantoorvestigingen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor -1', tevens voor maatschappelijke voorzieningen en (werk)ateliers;
  3. woningen, uitsluitend voor zover bestaand, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

met dien verstande dat:

  1. een woning en/of kamersgewijs verhuurde woning niet mag worden gewijzigd naar twee of meerdere woningen;
  2. kamerbewoning niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), bouwhoogte (m)' respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. in afwijking van het bepaalde in sub b. mag de goot- en bouwhoogte van een gebouw ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' niet meer bedragen dan bestaand;
  4. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen, tenzij anders is aangegeven;
  5. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a en b, gelden die maten als maximum.
11.2.2 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw     

In afwijking van het bepaalde in lid 11.2.1, sub b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een hoofdgebouw op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
  2. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
  3. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
  4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is.
11.2.3 Bijgebouwen, aan- en uitbouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 m;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75 m² met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  3. in afwijking van het gestelde onder sub b. geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10 % van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  5. voor de voorgevel van een hoofdgebouw mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 m, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert;
  6. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m e., gelden die maten als maxima.
11.2.4 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.
11.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 4 m;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met c, gelden die maten als maximum.

11.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

11.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van de bouwwerken die zijn voorzien de bouwaanduiding 'karakteristiek', nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

11.5 Specifieke gebruiksregels     

11.5.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 2 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.
11.5.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 11.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen en/of garageboxen voor zelfstandige woonruimte;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

11.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

11.6.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) bouwwerken die zijn voorzien van de bouwaanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen of te verwijderen.

11.6.2 Uitzonderingen     

Het in lid 11.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. welke onlosmakelijk voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  3. plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en mits niet strijdig waren met het hieraan voorafgaande bestemmingsplan;
  5. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
11.6.3 Toelaatbaarheid     

De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:

  1. de genoemde werken en werkzaamheden naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen onaanvaardbare aantasting van de karakteristieke waarden en kenmerken van het bouwwerk tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is, moet de aanvrager een door een ter zake deskundige opgesteld onderzoek overleggen waarover door een ter zake deskundige gemeentelijke adviseur of -commissie een advies is uitgebracht, en
  2. er een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend voor:
    1. een in plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk of
    2. het verbouwen van het bouwwerk.

Artikel 12 Maatschappelijk     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Maatschappelijk´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. (bedrijfs)woningen, uitsluitend voor zover bestaand, al dan niet in combinatie met een ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;

met daarbij behorende:

  1. horecavoorzieningen, detailhandelsvoorzieningen en/of dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling voor zover ten dienste van de maatschappelijke voorziening;
  2. tuinen, erven en terreinen;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  8. nutsvoorzieningen;
  9. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

met dien verstande dat:

  1. een (bedrijfs)woning en/of kamersgewijs verhuurde (bedrijfs)woning niet mag worden gewijzigd naar twee of meerdere (bedrijfs)woningen;
  2. kamerbewoning niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen.

12.2 Bouwregels     

12.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte respectievelijk de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), bouwhoogte (m)' respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. in afwijking van het bepaalde in sub b. mag de goot- en bouwhoogte van een gebouw ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' niet meer bedragen dan bestaand;
  4. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen, tenzij anders is aangegeven;
  5. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a en b, gelden die maten als maximum.
12.2.2 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw     

In afwijking van het bepaalde in artikel 12.2.1 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een hoofdgebouw op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
  2. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
  3. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
  4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is.
12.2.3 Bijgebouwen, aan- en uitbouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 m;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75 m² met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  3. in afwijking van het gestelde onder sub b. geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10 % van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  5. voor de voorgevel van een hoofdgebouw mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 m, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert;
  6. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m e., gelden die maten als maxima;
12.2.4 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.
12.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 meter;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met c, gelden die maten als maximum.

12.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

12.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van de bouwwerken die zijn voorzien de bouwaanduiding 'karakteristiek', nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

12.5 Specifieke gebruiksregels     

12.5.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 2 opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f. genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.
12.5.2 Gebruik     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. een niet geluidgevoelige functie mag slechts worden gewijzigd in een geluidgevoelige functie passend binnen artikel 12.1, indien;
    1. de voorkeurswaarde ingevolge de Wet geluidhinder niet wordt overschreden of;
    2. indien sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde er door het bevoegd gezag hogere waarden zijn verleend;
  2. Het is verboden om in de bestaande situatie de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen te wijzigen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming met een toename van de autoparkeerbehoefte conform de Actualisatie nota parkeernormen.
12.5.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 12.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige woonruimte;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

12.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 12.5 lid b indien wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 29.1 of 29.2;

12.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

12.7.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) bouwwerken die zijn voorzien van de bouwaanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen of te verwijderen.

12.7.2 Uitzonderingen     

Het in lid 12.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. welke onlosmakelijk voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  3. plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en mits niet strijdig waren met het hieraan voorafgaande bestemmingsplan;
  5. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
12.7.3 Toelaatbaarheid     

De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:

  1. de genoemde werken en werkzaamheden naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen onaanvaardbare aantasting van de karakteristieke waarden en kenmerken van het bouwwerk tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is, moet de aanvrager een door een ter zake deskundige opgesteld onderzoek overleggen waarover door een ter zake deskundige gemeentelijke adviseur of -commissie een advies is uitgebracht, en
  2. er een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend voor:
    1. een in plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk of
    2. het verbouwen van het bouwwerk.

Artikel 13 Verkeer     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten;
  2. voet- en fietspaden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;

met daarbij behorende:

  1. geluidwerende voorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

13.2 Bouwregels     

13.2.1 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

a. de maximum bouwhoogte is 3 m;

b. de maximum oppervlakte is 15 m2.

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van lichtmasten is 10 m;
  2. de maximum bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen is 2,5 m;
  3. de maximum bouwhoogte van kunstwerken is 8 m;
  4. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 4 m.

Artikel 14 Verkeer - Railverkeer     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer - Railverkeer´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. railverkeersvoorzieningen;
  2. viaducten, tunnels en andere voorzieningen ten behoeve van het wegverkeer;
  3. wegen ter plaatse van de spoorwegovergangen;
  4. bedrijven genoemd in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten", behorende tot de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen;
  5. bedrijven genoemd in Bijlage 1 "Lijst van bedrijfsactiviteiten", behorende tot de categorieën 3.1 of 3.2, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen, uitsluitend voorzover bestaand;
  6. maatschappelijke voorzieningen uitsluitend voor zover bestaand;
  7. sportvoorzieningen uitsluitend voor zover bestaand en ten dienste van de sport- en ontspanningsvereniging voor NS-personeel;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'water' is tevens een a-watergang toegestaan;
  9. groenvoorzieningen;
  10. geluidwerende voorzieningen;
  11. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

14.2 Bouwregels     

14.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan;
  2. de maximum bouwhoogte van een gebouw bedraagt niet meer dan is ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.
14.2.2 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  2. de maximum oppervlakte is 15 m2.
14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het railverkeer, geldt dat de maximum bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter.

Artikel 15 Verkeer - Verblijfsgebied     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten;
  2. pleinen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  9. terras ten behoeve van horecabedrijven of andere functies waarbij een terras gebruikelijk is, gesitueerd in de aangrenzende bestemming;
  10. kantoor, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  11. ter plaatse van de aanduiding 'water' is tevens een a-watergang toegestaan;

met daarbij behorende:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2 Bouwregels     

15.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' is tevens een overhangend hoofdgebouw met de functie kantoor toegestaan.
15.2.2 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.
15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, gelden de volgende regels:

a. de maximum bouwhoogte van lichtmasten is 10 m;

b. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 4 m.

Artikel 16 Water     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Water´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. alle oppervlaktewateren, zoals kanalen, riveren, beken en andere waterlopen, alsmede sloten, greppels, (infiltratie)vijvers ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
  2. waterberging;
  3. waterhuishouding;
  4. waterlopen;
  5. kantoor, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';

met de daarbij behorende:

  1. oevers en taluds;
  2. groenvoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.2 Bouwregels     

16.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens een overhangend hoofdgebouw met de functie kantoor is toegestaan.

16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 4 m.

16.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 16.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het aanleggen van woonschepen;
  2. het opslaan, storten of bergen van voorwerpen, stoffen, materialen of chemicaliën en soortgelijke producten, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

16.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Water' de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het dempen van water;
  2. het vergraven van oevers;
  3. het verleggen van water;
  4. het herprofileren van waterlopen.
16.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 16.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op een werk en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. de aanleg van ecologische oevers betreft;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
16.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 16.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwantiteit en de waterkwaliteit.

16.4.4 Advies     

Burgemeester en wethouders verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden slechts nadat advies is ingewonnen bij de waterbeheerder met betrekking tot de vraag of door de ingreep het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 17 Wonen     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

17.1.1 Bestemming     

De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woongebouwen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', op de begane grond tevens voor maatschappelijke voorzieningen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening', op de begane grond tevens voor een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instellingen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' zijn uitsluitend garageboxen toegestaan;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'water' is tevens een a-watergang toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  8. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  9. nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  1. een woning en/of kamersgewijs bewoonde woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  2. kamerbewoning niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft.
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan -huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen.

17.2 Bouwregels     

17.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak worden gebouwd;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte, respectievelijk de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), bouwhoogte (m)', respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. in afwijking van het bepaalde in sub b. mag de goot- en bouwhoogte van een gebouw ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' niet meer bedragen dan bestaand;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' moet een onderdoorgang aanwezig te zijn met een minimale hoogte van 3,5 m;
  5. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a en b, gelden die maten als maximum.
17.2.2 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw     
  1. in afwijking van het bepaalde in artikel 17.2.1 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een woning op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
    1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
    2. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
    3. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
    4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is.
  2. het bepaalde onder sub a geldt niet voor een bungalow en/of patiowoning.
17.2.3 Opbouw bungalow/patiowoning     

In afwijking van het bepaalde in artikel 17.2.1 onder b mag een opbouw op een bungalow of een patiowoning worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. de opbouw wordt geplaatst op het hoofdgebouw;
  2. de oppervlakte van de opbouw bedraagt maximaal 25% van het bruto vloeroppervlak van het hoofdgebouw, en;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 7 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte bij een reeds bestaande tweede bouwlaag op een bungalow / patiowoning niet hoger mag zijn dan de bestaande bouwhoogte van de tweede bouwlaag.
17.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal drie meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75 m2 met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel; voor patiowoningen geldt in deze een percentage van 80%;
  3. in afwijking van het gestelde onder sub b geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10 % van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  4. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  5. voor de voorgevel van de woning mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 meter, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert;
  6. voor zover de bestaand groter/hoger is dan het bepaalde onder a tot en met e, gelden die maten als maximum.
17.2.5 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak worden gebouwd;

    a. de maximum bouwhoogte is 3 m;

    b. de maximum oppervlakte is 15 m2.
17.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'garagbox' 2 m bedraagt;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met c, gelden die maten als maximum.

17.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft

de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

17.4 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van de bouwwerken die zijn voorzien de bouwaanduiding 'karakteristiek', nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor de bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

17.5 Specifieke gebruiksregels     

17.5.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 2 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.
17.5.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 17.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen en/of garageboxen voor zelfstandige woonruimte;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' het gebruik voor de uitoefening van enige tak van handel, waaronder mede wordt verstaan een aan huis verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

17.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

17.6.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) bouwwerken die zijn voorzien van de bouwaanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen of te verwijderen.

17.6.2 Uitzonderingen     

Het in lid 17.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. welke onlosmakelijk voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  3. plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en mits niet strijdig waren met het hieraan voorafgaande bestemmingsplan;
  5. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
17.6.3 Toelaatbaarheid     

De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:

  1. de genoemde werken en werkzaamheden naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen onaanvaardbare aantasting van de karakteristieke waarden en kenmerken van het bouwwerk tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is, moet de aanvrager een door een ter zake deskundige opgesteld onderzoek overleggen waarover door een ter zake deskundige gemeentelijke adviseur of -commissie een advies is uitgebracht, en
  2. er een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend voor:
    1. een in plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk of
    2. het verbouwen van het bouwwerk.

Artikel 18 Waarde - Archeologie - 1     

18.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' (hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

18.2 Bouwregels     

18.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij minder dan 100m2 van de grond wordt geroerd;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden tot een maximum diepte van 0,5 m onder maaiveld.

18.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 18.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:

  1. dit in overeenstemming is met de andere te plaatse geldende bestemming(en) en;
  2. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor ontheffing wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de ontheffing de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

18.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,5 m onder maaiveld over een oppervlakte van 100m2 of meer, uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van verhardingen.
18.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 18.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
18.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 18.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden ontstaat kan ontstaan.
  2. Indien het niet mogelijk is om de middels archeologisch vooronderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk ter plekke te behouden, wordt aan de vergunning het voorschrift gebonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden.
  3. Alvorens een vergunning wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijke adviseur archeologie.

 

Artikel 19 Waarde - Beschermd stadsgezicht     

19.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

19.2 Bouwregels     

19.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden is het ter bescherming van de oorspronkelijke opzet van het gebied en ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, behoudens interne verbouwingen, niet toegestaan om te bouwen.

19.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van het gebied en ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan de kleurstelling en het materiaalgebruik voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

19.4 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de verbodsbepaling in lid 19.2.1 voor het bouwen van aan-, uitbouwen en bijgebouwen, alsmede voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:

  1. de bestaande voorgevelrooilijnen niet worden overschreden;
  2. de bestaande goot- en bouwhoogte niet wordt overschreden;
  3. van de bestaande dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen niet wordt afgeweken;
  4. niet wordt gebouwd in voor- en zijtuinen, voor zover grenzend aan de openbare ruimte.

19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

19.5.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden ) op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. straten, wegen, pleinen, bomen en erfafscheidingen, niet zijnde bouwwerken, te wijzigen;
  2. verhardingen aan te brengen, behoudens toegangspaden.
19.5.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in lid 19.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
19.5.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 19.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als de ruimtelijke en visuele karakteristiek van de gronden en de gebouwde omgeving niet in onevenredige mate worden aangetast.

 

19.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

19.6.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen of te verwijderen.

19.6.2 Uitzonderingen     

Het in lid 19.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. welke onlosmakelijk voortvloeien uit bouwactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  3. plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders;
  4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan mits niet strijdig waren met het hieraan voorafgaande bestemmingsplan;
  5. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
19.6.3 Toelaatbaarheid     

De omgevingsvergunning kan worden verleend indien:

  1. de genoemde werken en werkzaamheden naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen onaanvaardbare aantasting van de karakteristieke waarden en kenmerken van het bouwwerk tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is moet aanvrager een door een ter zake deskundige opgesteld onderzoek te overleggen waarover door een ter zake deskundige gemeentelijke adviseur of -commissie een advies is uitgebracht, en
  2. er een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend voor:
    1. een in plaats van het te slopen bouwwerk op te richten bouwwerk of
    2. het verbouwen van het bouwwerk.

Artikel 20 Waarde - Cultuurhistorie - 1     

20.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

20.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels in aanvulling of afwijking van de andere daar voorkomende bestemmingen:

  1. de bestaande voorgevelrooilijn mag niet worden overschreden;
  2. de bestaande goot- en bouwhoogte mag niet worden overschreden;
  3. van de bestaande dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen mag niet worden afgeweken.

20.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van het gebied en ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

20.4 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.2, mits vooraf een advies van de gemeentelijke cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit is ingewonnen waaruit blijkt dat afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden en kenmerken kunnen worden behouden.

 

Artikel 21 Waarde - Cultuurhistorie - 2     

21.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

21.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het bouwen van bouwwerken is mogelijk krachtens de onderliggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:
    1. advies is ingewonnen bij de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit waaruit blijkt dat met werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen;
    2. als blijkt dat het bouwen van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden leidt tot onevenredige verstoring van die cultuurhistorische waarden en kenmerken, aan de omgevingsvergunning de verplichting kan worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor cultuurhistorische waardevolle en kenmerkende elementen kunnen worden behouden.

21.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

21.4.1 Werk en werkzaamheden     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van (half)verhardingen, het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het wijzigen van de perceelindeling zoals die door sloten, greppels, reliëfverschillen en beplantingselementen is aangegeven;
  3. het diepwoelen of diepploegen;
  4. het aanleggen, verharden of opheffen van wegen of paden;
  5. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterlopen zoals rivieren, beken, stromen, kanalen, grachten, sloten en greppels;
  6. het verwijderen van houtgewas, perceelrandbegroeiing of opgaande beplanting;
  7. het aanbrengen van beplanting anders dan het herplanten van gerooide/gevelde houtopstanden.
21.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in lid 21.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden :

  1. die het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en niet strijdig waren met het hieraan voorafgaande bestemmingsplan;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
21.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 21.4.1 genoemde werken en werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen als bedoeld in lid 21.1 tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is:

  1. wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijke cultuurhistorisch adviseur en/of op grond van een cultuurhistorisch onderzoek is vastgesteld dat met werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden, geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen.
  2. als blijkt dat het het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden leidt tot onevenredige verstoring van die cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, aan de omgevingsvergunning de verplichting kan worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen van het gebied kunnen worden behouden.

 

Artikel 22 Waarde - Ecologische verbindingszone     

22.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde- Ecologische Verbindingszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone;

met daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

22.2 Voorrangsregeling     

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

22.3 Bouwregels     

22.3.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, behoudens voor zover bestaand.

22.3.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 3 m.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

22.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden zonder, of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Ecologische Verbindingszone' de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten
22.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 22.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
22.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 22.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden de aanleg en/of instandhouding van de ecologische verbindingszone niet in onevenredige mate worden aangetast.

Artikel 23 Waarde - Natuur Netwerk Brabant     

23.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor Waarde - Natuur Netwerk Brabant aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van het gebied. Als ecologische waarden en kenmerken gelden de natuurbeheertypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan van de provincie Noord-Brabant.
  2. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

23.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag worden gebouwd ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, mits het bouwen geen onevenredige afbreuk doet aan de mogelijkheden tot behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden, zoals aangegeven in 23.1.

Artikel 24 Waterstaat - Waterbergingsgebied     

24.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor Waterstaat - Waterbergingsgebied aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van het waterbergend vermogen van het regionaal waterbergingsgebied en reservering waterbergingsgebied, met de daarbij behorende bouwwerken.
  2. In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

24.2 Bouwregels     

24.2.1 Toegestane bebouwing     

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de waterberging;

24.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van bouwwerken geldt een maximum bouwhoogte van 2 m.

24.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), mits het waterbergend vermogen van de gronden niet onevenredig wordt aangetast.
  2. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen op een daartoe strekkende omgevingsvergunning winnen zij advies in van het Waterschap.

24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

24.4.1 Verbod     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen van gronden;
  2. het aanbrengen van kaden of het wijzigen daarvan.
24.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in lid 24.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden :

  1. die het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
24.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 24.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden.
  2. Alvorens burgemeester en wethouders beslissen op een daartoe strekkende omgevingsvergunning winnen zij advies in van het Waterschap.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 25 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 26 Algemene gebruiksregels     

26.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming     

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 27 Algemene aanduidingsregels     

27.1 Overige zone - attentiezone waterhuishouding     

27.1.1 Attentiezone waterhuishouding     

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - attentiezone waterhuishouding' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de waterhuishouding en de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk.

27.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     
  1. Verbod

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,6 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;
  2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  3. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  4. het beperken van het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten.
  1. Uitzonderingen

Het in lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en/of beheer betreffen;
  2. welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
  1. Toelaatbaarheid

De in lid 1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de werken of werkzaamheden geen negatieve effecten hebben op de waterhuishouding.

Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wordt het betrokken waterschapsbestuur gehoord.

27.2 Overige zone - behoud en herstel watersystemen     

27.2.1 Behoud en herstel watersystemen     

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - behoud en herstel watersystemen' zijn de gronden mede bestemd voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen.

27.2.2 Bouwregels     
  1. Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  1. Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 3 m.

27.2.3 Omgevingsvergunning voor een werk geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     
  1. Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden ) op of in de gronden met de aanduiding 'Overige zone - behoud en herstel watersystemen' de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten;
  2. het ophogen van gronden.
  1. Uitzonderingen

Het in lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
  1. Toelaatbaarheid

De in lid 1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden de verwezenlijking of het behoud, beheer en herstel van watersystemen niet in onevenredige mate worden aangetast.

27.3 Veiligheidzone - bevi     

  1. Binnen de aanduiding "veiligheidszone - bevi" mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd;
  2. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op kwetsbare objecten die een functionele binding hebben met de risicobron zoals bedoeld in artikel 14 lid 4 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

27.4 Veiligheidszone - gasreduceerstations     

27.4.1 Veiligheidszone - gasreduceerstations     

Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - gasreduceerstations' zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten toegestaan.

27.4.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.4 en een beperkt kwetsbaar object toestaan, mits:

  1. deze niet ligt binnen de afstand genoemd in onderstaande tabel, in de kolom "beperkt kwetsbare objecten", met dien verstande dat de afstand wordt gemeten vanaf het gasdrukmeet- en regelstation, en:
  2. de belangen en de veiligheid van het gasdrukmeet- en regelstation niet worden geschaad, en;
  3. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Categorie indeling Opstellingswijze Kwetsbare objecten Beperkt kwetsbare objecten
B Kast 4 meter 2 meter
B (semi-)ondergronds station 4 meter 2 meter
B Kaststation 6 meter 4 meter
B Open opstelling/ vrijstaand gebouw 10 meter 4 meter
C Alle stations t/m

40.000 m³ /uur
15 meter 4 meter
C Alle stations boven 40.000 m³ /uur 25 meter 4 meter

27.5 Veiligheidszone - invloedsgebied     

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - invloedsgebied' zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van groepen verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor dagopvang van minderjarigen. Het wijzigen van bestaande gebouwen voor het gebruik voor verminderd zelfredzame personen is eveneens niet toegestaan.

27.6 Veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied     

Binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - plasbrandaandachtsgebied' zijn geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Uitbreiding van bestaande kwetsbare objecten is ook niet toegestaan.

Artikel 28 Algemene afwijkingsregels     

28.1 Binnenplans afwijken     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie-1 geen gebruik kan worden gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid voor zover het betreft afwijking ten behoeve van het overschrijden van de voorgevelrooilijnen, de bestaande goot- en bouwhoogte of de bestaande dakhelling;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.

Artikel 29 Overige regels     

29.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
  2. Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

29.2 Afwijken van parkeereis     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.1 indien:

  1. uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. het voldoen aan de in lid 29.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

29.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 29.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

29.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 30 Overgangsrecht     

30.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

30.2 Afwijken     

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 30.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 30.1 met maximaal 10%.

30.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 30.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

30.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

30.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 30.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

30.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 30.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

30.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 30.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 31 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020.

Bijlagen bij de regels     

Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten     

Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels van het bestemmingsplan Tongelre binnen de Ring 2020

SBI-

code
Nr Omschrijving Afstanden in meters Cate-gorie
geur

stof geluid gevaar

grootste

afstand
01 - LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
016 3 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven:

b.o. > 500 m2
30 10 50 10 50 3.1
016 4 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven:

b.o. <= 500 m2
30 10 30 10 30 2
10, 11 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
1052 2 - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m2 10 0 30 0 30 2
1071 0 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1071 1 - v.c. < 7500 kg meel/week 30 10 30 C 10 30 2
1071 2 - v.c. >= 7500 kg meel/week 100 30 100 C 30 100 3.2
1072 Banket-, biscuit- en koekfabrieken 100 10 100 C 30 100 3.2
10821 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
10821 2 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m2 100 30 50 30 100 3.2
10821 3 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m2 30 10 30 10 30 2
10821 5 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden:

p.o. > 200 m2
100 30 50 30 R 100 3.2
10821 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden:

p.o. <= 200 m2
30 10 30 10 30 2
1073 Deegwarenfabrieken 50 30 10 10 50 3.1
1083 0 Koffiebranderijen en theepakkerijen:
1083 2 - theepakkerijen 100 10 30 10 100 3.2
110102 0 Vervaardiging van ethylalcohol door gisting:
1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 10 0 30 C 0 30 2
13 - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
131 Bewerken en spinnen van textielvezels 10 50 100 30 100 3.2
132 0 Weven van textiel:
132 1 - aantal weefgetouwen < 50 10 10 100 0 100 3.2
133 Textielveredelingsbedrijven 50 0 50 10 50 3.1
139 Vervaardiging van textielwaren 10 0 50 10 50 3.1
139, 143 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen 0 10 50 10 50 3.1
14 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
141 Vervaardiging kleding van leer 30 0 50 0 50 3.1
141 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 10 10 30 10 30 2
142, 151 Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont 50 10 10 10 50 3.1
15 - VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN

(EXCL. KLEDING)
151 Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) 50 10 30 10 50D 3.1
152 Schoenenfabrieken 50 10 50 10 50 3.1
16 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
16101 Houtzagerijen 0 50 100 50 R 100 3.2
16102 0 Houtconserveringsbedrijven:
16102 2 - met zoutoplossingen 10 30 50 10 50 3.1
1621 Fineer- en plaatmaterialenfabrieken 100 30 100 10 100 3.2
162 0 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout 0 30 100 0 100 3.2
162 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 0 30 50 0 50 3.1
162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 10 10 30 0 30 2
17 - VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN
1712 0 Papier- en kartonfabrieken:
1712 1 - p.c. < 3 t/u 50 30 50 C 30 C 50 3.1
172 Papier- en kartonwarenfabrieken 30 30 100 C 30 R 100 3.2
17212 0 Golfkartonfabrieken:
17212 1 - p.c. < 3 t/u 30 30 100 C 30 R 100 3.2
58 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE

VAN OPGENOMEN MEDIA
581 Uitgeverijen (kantoren) 0 0 10 0 10 1
1811 Drukkerijen van dagbladen 30 0 100 C 10 100 3.2
1812 Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) 30 0 100 10 100 3.2
18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 10 0 30 0 30 2
1814 A Grafische afwerking 0 0 10 0 10 1
1814 B Binderijen 30 0 30 0 30 2
1813 Grafische reproductie en zetten 30 0 10 10 30 2
1814 Overige grafische aktiviteiten 30 0 30 10 30D 2
182 Reproductiebedrijven opgenomen media 0 0 10 0 10 1
19 - AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERK. IND.; BEWERKING SPLIJT-/KWEEKSTOFFEN
19202 A Smeerolieën- en vettenfabrieken 50 0 100 30 R 100 3.2
20 - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2011 0 Vervaardiging van industriële gassen:
2120 0 Farmaceutische productenfabrieken:
2120 1 - formulering en afvullen geneesmiddelen 50 10 50 50 R 50 3.1
2120 2 - verbandmiddelenfabrieken 10 10 30 10 30 2
2052 - Lijm- en plakmiddelenfabrieken:
2052 1 - zonder dierlijke grondstoffen 100 10 100 50 100 3.2
205902 Fotochemische productenfabrieken 50 10 100 50 R 100 3.2
205903 A Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken 50 10 50 50 R 50 3.1
22 - VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER

EN KUNSTSTOF
221102 0 Loopvlakvernieuwingsbedrijven:
221102 1 - vloeropp. < 100 m2 50 10 30 30 50 3.1
2219 Rubber-artikelenfabrieken 100 10 50 50 R 100 D 3.2
222 0 Kunststofverwerkende bedrijven:
222 3 - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststof bouwmaterialen 50 30 50 30 50 3.1
23 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
231 0 Glasfabrieken:
231 1 - glas en glasproducten, p.c. < 5.000 t/j 30 30 100 30 100 3.2
231 Glasbewerkingsbedrijven 10 30 50 10 50 3.1
232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 10 10 30 10 30 2
232, 234 2 - vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW 30 50 100 30 100 3.2
2362 Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken 50 50 100 30 100 3.2
2363, 2364 0 Betonmortelcentrales:
2363, 2364 1 - p.c. < 100 t/u 10 50 100 100 R 100 3.2
2365, 2369 0 Vervaardiging van producten van beton, (vezel)cement en gips):
2365, 2369 1 - p.c. < 100 t/d 10 50 100 50 R 100 3.2
237 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
237 1 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m2 10 30 100 0 100 D 3.2
237 2 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m2 10 30 50 0 50 3.1
2391 Slijp- en polijstmiddelenfabrieken 10 30 50 10 50 D 3.1
2399 A0 Bitumineuze materialenfabrieken:
25, 31 - VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDDELEN)
251, 331 0 Constructiewerkplaatsen:
251, 331 1 - gesloten gebouw 30 30 100 30 100 3.2
251, 331 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 30 30 50 10 50 3.1
255, 331 B Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. 50 30 100 30 100 D 3.2
255, 331 B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 30 30 50 10 50 D 3.1
2561, 3311 0 Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
2561, 3311 1 - algemeen 50 50 100 50 100 3.2
2561, 3311 11 - metaalharden 30 50 100 50 100 D 3.2
2561, 3311 12 - lakspuiten en moffelen 100 30 100 50 R 100 D 3.2
2561, 3311 2 - scoperen (opspuiten van zink) 50 50 100 30 R 100 D 3.2
2561, 3311 3 - thermisch verzinken 100 50 100 50 100 3.2
2561, 3311 4 - thermisch vertinnen 100 50 100 50 100 3.2
2561, 3311 5 - mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) 30 50 100 30 100 3.2
2561, 3311 6 - anodiseren, eloxeren 50 10 100 30 100 3.2
2561, 3311 7 - chemische oppervlaktebehandeling 50 10 100 30 100 3.2
2561, 3311 8 - emailleren 100 50 100 50 R 100 3.2
2561, 3311 9 - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen e.d.) 30 30 100 50 100 3.2
2562, 3311 1 Overige metaalbewerkende industrie 10 30 100 30 100 D 3.2
2562, 3311 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m2 10 30 50 10 50 D 3.1
259, 331 A0 Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:
269, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. 30 30 100 30 100 3.2
259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig p.o. < 200 m2 30 30 50 10 50 3.1
27, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN
27, 28, 33 0 Machine- en apparatenfabrieken:
27, 28, 33 1 - p.o. < 2.000 m2 30 30 100 30 100 D 3.2
26, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken 30 10 30 10 30 2
26, 27, 33 - VERVAARDIGING VAN OVERIGE ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
272 Accumulatoren- en batterijenfabrieken 100 30 100 50 100 3.2
293 Elektrotechnische industrie n.e.g. 30 10 30 10 30 2
26, 33 - VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
261, 263, 264, 331 Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. 30 0 50 30 50 D 3.1
2612 Fabrieken voor gedrukte bedrading 50 10 50 30 50 3.1
26, 32, 33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
26, 32, 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. 30 0 30 0 30 2
29 - VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS
291 0 Autofabrieken en assemblagebedrijven:
293 Auto-onderdelenfabrieken 30 10 100 30 R 100 3.2
30 - VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN

(EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS)
301, 3315 0 Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:
301, 3315 1 - houten schepen 30 30 50 10 50 3.1
301, 3315 2 - kunststof schepen 100 50 100 50 R 100 3.2
31 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
310 1 Meubelfabrieken 50 50 100 30 100 D 3.2
9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 0 10 10 0 10 1
321 Fabricage van munten, sieraden e.d. 30 10 10 10 30 2
322 Muziekinstrumentenfabrieken 30 10 30 10 30 2
323 Sportartikelenfabrieken 30 10 50 30 50 3.1
324 Speelgoedartikelenfabrieken 30 10 50 30 50 3.1
32991 Sociale werkvoorziening 0 30 30 0 30 2
32999 Vervaardiging van overige goederen n.e.g. 30 10 50 30 50 D 3.1
35 - PRODUCTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
35 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
35 C1 - < 10 MVA 0 0 30 C 10 30 2
35 C2 - 10 - 100 MVA 0 0 50 C 30 50 3.1
35 C3 - 100 - 200 MVA 0 0 100C 50 100 3.2
35 D0 Gasdistributiebedrijven:
35 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties, cat. A 0 0 10 C 10 10 1
35 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C 0 0 30 C 10 30 2
35 D5 - gasontvang- en verdeelstations, cat. D 0 0 50C 50 R 50 3.1
35 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
35 E1 - stadsverwarming 30 10 100 C 50 100 3.2
35 E2 - blokverwarming 10 0 30 C 10 30 2
36 - WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
36 A0 Waterwinning-/bereiding bedrijven:
36 A2 - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling 10 0 50 C 30 50 3.1
36 B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
36 B1 - < 1 MW 0 0 30 C 10 30 2
36 B2 - 1 - 15 MW 0 0 100 C 10 100 3.2
41, 42, 43 - BOUWNIJVERHEID
41, 42, 43 0 Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m2 10 30 100 10 100 3.2
41, 42, 43 1 - bouwbedrijven algemeen: b.o <= 2.000 m2 10 30 50 10 50 3.1
41, 42, 43 2 Aannemersbedrijven met werkplaats:

b.o. > 1000 m2
10 30 50 10 50 3.1
41, 42, 43 3 - aannemersbedrijven met werkplaats:

b.o. < 1000 m2
0 10 30 10 30 2
45, 46 - HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTOR- FIETSEN;
452, 453, 454 Reparatie van auto's en motorfietsen, handel in onderdelen en accessoires van motorfietsen en auto's 10 0 30 10 30 2
451 Groothandel in vrachtauto's (incl. import en reparatie) 10 10 100 10 100 3.2
45204 A Autoplaatwerkerijen 10 30 100 10 100 3.2
45204 B Autobeklederijen 0 0 10 10 10 1
45204 C Autospuitinrichtingen 50 30 30 30 R 50 3.1
45205 Autowasserijen 10 0 30 0 30 2
46 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
461 Handelsbemiddeling (kantoren) 0 0 10 0 10 1
4622 Groothandel in bloemen en planten 10 10 30 0 30 2
4624 Groothandel in huiden, vellen en leder 50 0 30 0 50 3.1
46217, 4631 Groothandel in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen 30 10 30 50 R 50 3.1
4632, 4633 Groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsolieën 10 0 30 50 R 50 3.1
4634 Groothandel in dranken 0 0 30 0 30 2
4635 Groothandel in tabaksproducten 10 0 30 0 30 2
4636 Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk 10 10 30 0 30 2
4637 Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen 30 10 30 0 30 2
4638, 4639 Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen 10 10 30 10 30 2
464, 46733 Groothandel in overige consumentenartikelen 10 10 30 10 30 2
46499 0 Groothandel in vuurwerk en munitie:
46499 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton 10 0 30 10 V 30 2
46499 2 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton 10 0 30 50 V 50 3.1
46499 5 - munitie 0 0 30 30 30 2
46711 0 Groothandel in vaste brandstoffen:
46711 1 - klein, lokaal verzorgingsgebied 10 50 50 30 50 3.1
46713 Groothandel in minerale olieproducten (excl. brandstoffen) 100 0 30 50 100 3.2
46721 0 Groothandel in metaalertsen:
46722, 46723 Groothandel in metalen en -halffabrikaten 0 10 100 10 100 3.2
4673 0 Groothandel in hout en bouwmaterialen:
4673 1 - algemeen: b.o. > 2.000 m2 0 10 50 10 50 3.1
4673 2 - algemeen: b.o. <= 2.000 m2 0 10 30 10 30 2
46735 4 zand en grind:
46735 5 - algemeen: b.o. > 200 m2 0 30 100 0 100 3.2
46735 6 - algemeen: b.o. <= 200 m2 0 10 30 0 30 2
4674 0 Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
4674 1 - algemeen: b.o. > 2.000 m2 0 0 50 10 50 3.1
4674 2 - algemeen: b.o. < = 2.000 m2 0 0 30 0 30 2
46751 Groothandel in chemische producten 50 10 30 100 R 100 D 3.2
46752 Groothandel in kunstmeststoffen 30 30 30 30 R 30 2
4676 Groothandel in overige intermediaire goederen 10 10 30 10 30 2
4677 0 Autosloperijen: b.o. > 1000 m2 10 30 100 30 100 3.2
4677 1 - autosloperijen: b.o. <= 1000 m2 10 10 50 10 50 3.1
4677 0 Overige groothandel in afval en schroot:

b.o. > 1000 m2
10 30 100 10 100 D 3.2
4677 1 - overige groothandel in afval en schroot:

b.o. <= 1000 m2
10 10 50 10 50 3.1
466 0 Groothandel in machines en apparaten:
466 1 - machines voor de bouwnijverheid 0 10 100 10 100 3.2
466 2 - overige 0 10 50 0 50 3.1
466, 469 Overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.) 0 0 30 0 30 2
47 - REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
952 Reparatie t.b.v. partuculieren (excl. auto's en motorfietsen) 0 0 10 10 10 1
49 - VERVOER OVER LAND
491, 492 0 Spoorwegen:
494 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m2 0 0 100 C 30 100 3.2
494 1 - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. <= 1000 m2 0 0 50 C 30 50 3.1
495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen 0 0 30 C 10 30 D 2
52 - DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
52242 0 Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart:
52242 2 - stukgoederen 0 10 100 50 R 100 D 3.2
52102, 52109 A Distributiecentra, pak- en koelhuizen 30 10 50 C 50 R 50 D 3.1
52109 B Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) 0 0 30 C 10 30 2
5221 2 Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) 10 0 100 C 30 100 3.2
5222 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) 0 0 10 0 10 1
5229 Expediteurs, cargadoors (kantoren) 0 0 10 0 10 D 1
53 - POST EN TELECOMMUNICATIE
531, 532 Post- en koeriersdiensten 0 0 30 C 0 30 2
61 A Telecommunicatiebedrijven 0 0 10 C 0 10 1
61 B0 Zendinstallaties:
61 B1 - LG en MG, zendervermogen < 100 kW (bij groter vermogen: onderzoek!) 0 0 0 C 100 100 3.2
61 B2 - FM en TV 0 0 0 C 10 10 1
61 B3 - GSM en UMTS-steunzenders (indien bouwergunningplichtig) 0 0 0 C 10 10 1
77 - VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
7711 Personenautoverhuurbedrijven 10 0 30 10 30 2
7712, 7739 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) 10 0 50 10 50 D 3.1
773 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen 10 0 50 10 50 D 3.1
772 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. 10 10 30 10 30 D 2
62 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
62 A Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 0 0 10 0 10 1
58, 63 B Datacentra 0 0 30 C 0 30 2
72 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
721 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 30 10 30 30 R 30 2
63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
812 Reinigingsbedrijven voor gebouwen 50 10 30 30 50 D 3.1
74203 Foto- en filmontwikkelcentrales 10 0 30 C 10 30 2
37, 38, 39 - MILIEUDIENSTVERLENING
3700 A0 RWZI's en gierverwerkingsinricht., met afdekking voorbezinktanks:
3700 B rioolgemalen 30 0 10 C 0 30 2
381 A Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. 50 30 50 10 50 3.1
381 B Gemeentewerven (afval-inzameldepots) 30 30 50 30 R 50 3.1
382 A0 Afvalverwerkingsbedrijven:
382 A2 - kabelbranderijen 100 50 30 10 100 3.2
382 A4 - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) 50 10 30 10 50 3.1
382 A5 - oplosmiddelterugwinning 100 0 10 30 R 100 D 3.2
382 A7 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 10 10 30 30 R 30 2
382 C0 Composteerbedrijven:
382 C3 - belucht v.c. < 20.000 ton/jr 100 100 100 10 100 3.2
96 - OVERIGE DIENSTVERLENING
96011 A Wasserijen en strijkinrichtingen 30 0 50 C 30 50 3.1
96011 B Tapijtreinigingsbedrijven 30 0 50 30 50 3.1
96012 Chemische wasserijen en ververijen 30 0 30 30 R 30 2
96013 A Wasverzendinrichtingen 0 0 30 0 30 2
96013 B Wasserettes, wassalons 0 0 10 0 10 1