Meerrijk    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Naar verwachting treedt op 1 januari 2021 de Omgevingswet in werking. Eindhoven heeft er voor gekozen om alle bestemmingsplannen op dat moment actueel te hebben. Het bestemmingsplan Meerrijk is in september 2005 vastgesteld. Om die reden is een actualisatie van dit bestemmingsplan nu aan de orde. In dit actualisatieplan zijn geen ontwikkelingen opgenomen. De planologische mogelijkheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan, zijn in dit bestemmingsplan overgenomen. Omdat het voorheen geldende bestemmingsplan onder een andere standaard is gemaakt en niet volgens de huidige standaarden is opgesteld, zal de opzet van de actualisatie afwijken van het voorgaande plan.

Het bestemmingsplan "Meerrijk" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het plangebied     

Het plangebied ligt in Meerhoven, het westelijk deel van Eindhoven. Meerrijk ligt centraal in Meerhoven, ten oosten van het park Meerland. In het noorden en westen wordt het plangebied begrensd door park meerland, in het oosten door de HOV-baan en Bosrijk. Ten zuiden wordt het plangebied begrensd door de Nieuwe Rundgraaf.

verplicht

Luchtfoto plangebied (rood omlijnd).

1.3 Voorgaande plannen     

Het bestemmingsplan "Meerrijk" vervangt het bestemmingsplan Meerhoven, Tweede herziening (II Meerhoven), vastgesteld door de raad op 26 september 2005, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 11 april 2006.

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Stedenbouwkundige structuur     

Het stedenbouwkundig concept van Meerrijk is vastgelegd in het Masterplan Meerrijk (vastgesteld op 27 augustus 2002). Daarnaast is het beeldkwaliteitsplan Meerrijk vastgesteld door de gemeenteraad en is daarmee onderdeel van de welstandsnota. Het Masterplan Meerrijk voor het centrumgebied voorziet in de bouw van maximaal 700 woningen in de vorm van een compact verstedelijkt centrum.

verplicht

Foto Meerrijk in aanbouw.

Sinds 2008 wordt er volop gebouwd aan Meerrijk. Anno 2016 zijn de wijkgebonden winkelvoorzieningen en de sociaal- maatschappelijke voorzieningen in het centrum gerealiseerd waaronder een drietal supermarkten en diverse overige winkels, een gezondheidscentrum met o.a. een apotheek en een huisartsenpraktijk, een kinderdagverblijf, horecavoorziening(en) enzovoorts met daarboven gestapelde woningbouw (ca. 350 van de 700 gerealiseerd). In de hangaar, aansluitend op het centrum, zijn met name de sociaal-maatschappelijke voorzieningen geconcentreerd waaronder een basisschool, sportvoorzieningen, een buurthuis en een jongerencentrum. Op de locatie van de hangaar worden geen woningen gebouwd.

De directe nabijheid van Meerland, de HOV-lijn, de voorzieningen, evenals het wijdse uitzicht zorgen voor een bijzondere woonkwaliteit vooral voor de doelgroep van oudere en zorgbehoevende bewoners.

verplicht

Bovenaanzicht Meerrijk

Het centrum omsluit een centraal plein, met doorzichten naar het park Meerland. Via een tweetal langzaam verkeersbruggen zal het centrum aan het park en de daaraan gelegen woonwijken worden gekoppeld. De langzaam verkeersbrug tussen Meerrijk – Meerland – Zandrijk is inmiddels gerealiseerd.

Het parkeren is ondergronds geconcentreerd. Het parkeren voor de bezoekers (publiek toegankelijk) van het centrum is al volledig gerealiseerd. Daarnaast is een groot deel van de private parkeergarage ten behoeve van het bewoners parkeren eveneens gerealiseerd. De parkeergarages zijn ontsloten vanaf Zandrijk en Grasrijk. Doorgaand sluipverkeer door de garage is niet mogelijk.

Het centrum heeft een stedelijk karakter. Het groen is ondersteunend. Het aantal woningen bedraagt maximaal 700 waarvan cica 100 grondgebonden woningen en circa 600 in gestapelde vorm. De dichtheid is hoog, afgestemd op het stedelijk karakter.

Op twee markante locaties in het centrum zijn woontorens (met hierin opgenomen voorzieningen) geprojecteerd met een minimale bebouwingshoogte van 55 meter en een maximale bebouwingshoogte van 75 meter. De hoogte van de overige gestapelde woningbouw inclusief voorzieningen bedraagt maximaal 30 meter met op een tweetal locaties een beperkte ophoging tot maximaal 45 meter. Het bebouwingspercentage voor de gehele bestemming is bepaald op 100 procent, mede omdat onder de gebouwen een parkeergarage zal worden gerealiseerd die gedeeltelijk boven peil zal worden gebouwd.

Op deze wijze wordt het centrum vormgegeven als een compact en autonoom gebouwd object in het landschap van het centrale park. Het is daarmee een blikvanger die enerzijds het park (en de betreffende woongebieden) respecteert en anderzijds ook herkenbaar is als stedelijk centrum van Meerhoven.

Aan de zuidkant van het plangebied is een ecologische verbindingszone ingericht.

2.2 Het concept Meerrijk     

"Het centrum voor je deur. Het park aan je voeten".

Het stedenbouwkundig plan van Meerrijk is een ontwerp van VHP stedenbouw en landschapsarchitecten en is opgesteld in 2002. Meerrijk wordt het levendige woon- en winkelcentrum van Meerhoven. Het centrum Meerrijk is als “scharnierpunt” in het park Meerland gesitueerd, midden tussen, maar los van de omliggende woonbuurten. Meerrijk is niet alleen centraal gesitueerd ten opzichte van de verschillende woonbuurten, het ligt ook als een spin in het web van routes in de wijk en heeft een directe koppeling met de HOV-lijn.

verplicht

Afbeelding ligging Meerrijk in Meerhoven en Meerland.

Het park Meerland vervult een centrale rol voor Meerhoven. Het verbindt niet alleen de verschillende "rijken" met elkaar - Zandrijk, Grasrijk, Bosrijk en Waterrijk - maar ook met Veldhoven en tegelijk haalt het park Meerland het omringende Kempische landschap de stad in. Door ook Bosrijk nadrukkelijk als onderdeel van dit park op te vatten, wordt tevens de verbinding gelegd met de bosgebieden langs en aan de overzijde van het Beatrixkanaal.

Van veraf zichtbaar in het dit weidse parklandschap zal het centrum Meerrijk zich verheffen als een kristallijne monoliet, een versteend landschap met een uitgesproken silhouet. Een compact en autonoom object dat als brandpunt van het park, en daarmee van de hele wijk, fungeert. Een onweerstaanbare blikvanger die zich door zijn dynamische vorm naar iedere richting en vanaf iedere afstand anders toont en tegelijk onverwisselbaar is. Een icoon en het hart van Meerhoven.

verplicht verplicht

verplicht

Beelddrager Meerrijk, de monoliet, het icoon, gelaagde stad en silhouet.

Dit nieuwe hart is overal vanuit Meerhoven zichtbaar. De gebouwen met winkels, voorzieningen en appartementen steken uit boven het glooiende parklandschap, als een herkenningspunt voor de hele wijk. Door de variatie in gebouwen ziet deze blikvanger er van alle kanten weer anders uit.

verplicht Vogelvlucht impressie Meerrijk.

Wat zich van veraf voordoet als een kristallijne monoliet in het park, toont bij benadering steeds meer facetten. Schakering en articulatie in kleur en vorm bepalen van dichtbij de indruk van Meerrijk. De gelaagde opbouw van het centrum, in hoogte oplopend naar het midden, zorgt voor een intrigerend spel van verdwijnen en verschijnen van de verschillende volumina waaruit het is opgebouwd, afhankelijk van de positie en de afstand van de waarnemer. Eenmaal binnengelokt blijkt het schijnbaar massieve object een stedelijk interieur te herbergen, een ritmische aaneenschakeling van pleinen, straten, poorten, hoven en terrassen. Een reeks van “hart” kamers waaraan de verschillende centrumvoorzieningen van de wijk gesitueerd zijn. Het kloppend hart van Meerhoven.

verplicht

Afbeelding entreeplein Meerrijk.

Een geschakeerde menging van woningen, winkels en voorzieningen brengt het compacte centrum tot leven. Een ring van stadswoningen, profiterend van hun ligging aan het park, omzoomt de kern met voorzieningen, waarboven zich in een complexe stapeling een verscheidenheid van appartementen bevindt. Deze heldere hoofdopzet wordt in beweging gezet door de verschillende entreeroutes die het centrum als het ware openbreken en aanleiding geven tot bijzondere en specifieke (openbare) ruimten.

Het ruimtelijk hoogtepunt wordt hierbij gevormd door de reeks van het groene entreeplein aan de zijde van de hangar, het centrale stadsplein en het waterplein en het weidse publieke balkon met uitzicht over het park Meerland en de Centrumplas.

verplicht

Afbeelding Meerplein centraal in Meerrijk.

Enerzijds is Meerrijk op te vatten als een complexe monoliet waarin een aantal stedelijke ruimten zijn uitgespaard, maar anderzijds kan het centrum ook worden gelezen als een samenspel van een aantal slangvormige volumina, die zich opkrullen tot sculpturale blokken, geplaatst op een gemeenschappelijke sokkel.

verplicht verplicht

Impressie Meerrijk

Op ieder niveau wordt het centrum voorzien van groenelementen. Niet alleen dringt aan de oostzijde de parkachtige stoffering van Bosrijk het plan binnen. Meerrijk wordt verder “doorgroend” door verzonken tuinen – de verbindingen tussen maaiveld en parkeerniveau -, opgetilde tuinen - de binnenhoven-, en hangende tuinen – de dakterrassen en andere privébuitenruimten van de woningen. Het park in de monoliet.

verplicht

Afbeelding openbare ruimte Meerrijk "geologisch patroon doorsnijding rotsmassief".

Ook in verticale zin is sprake van een gelaagde opbouw van het centrum. Meerrijk kent een tweetal verkeersniveaus. Het onderste niveau, het parkeerniveau, ligt half verdiept en wordt ingericht ten behoeve van het stallen van auto's voor bewoners en bezoekers en voor expeditie verkeer. Een netwerk van voetgangerszones en diverse stijgpunten verbinden het parkeerniveau met het bovengelegen maaiveld. Parallel hieraan verzorgen grote openingen met bomen, transparante zones in het dek en diagonale zichtlijnen niet alleen voor daglicht op het parkeerniveau, maar ook voor de visuele koppeling van de twee niveaus. Het bovenste niveau van het centrum, het “maaiveldniveau” wordt gedomineerd door langzaam verkeer.

verplicht

Afbeelding verticale gelaagdheid Meerrijk.

Het gebruik door voergangers en fietsers bepaalt hier de inrichting van de openbare ruimte. Gemotoriseerd verkeer wordt op het maaiveldniveau slechts onder regime toegelaten als gast. Op het maaiveldniveau bevinden zich de verschillende centrumvoorzieningen.

Een van de belangrijkste meest bindende factor voor samenhang van Meerrijk wordt gevormd door de materialisering, en daarmee samenhangend de kleur van het centrum. Het referentiebeeld van het versteende landschap, de kristallijne monoliet, is de Ayers Rock bakkend in de avondzon. Van veraf toont het centrum zich als het gloeiende rotsmassief in het parklandschapspanorama, van dichtbij als het rijkgeschakeerde heuvelstadje. Een spectrum van “keramische” kleuren vormt de bindende ondertoon van zowel gevels als bestratingen. Van feloranje via roestbruin tot sinterzwart, één grondtoon maar altijd genuanceerd. Eenheid van veraf, meerduidigheid van dichtbij. Kleur en materiaal versterken het effect van de gelaagde opbouw en de hybride vorm van het centrum: een complex dat zich uit iedere richting, bij iedere lichtinval, bij iedere weersomstandigheid anders toont, maar toch altijd onmiskenbaar het centrum van Meerhoven is, nu maar ook over dertig jaar; materialen dus, die ook “mooi” verouderen, een patina verwerven.

verplicht

Afbeelding overzicht materialen.

De karakteristieke vliegtuighangar uit 1951 is als waardevol industrieel erfgoed opgenomen in het gerealiseerde spilcentrum Meerrijk en is onderdeel van de ontwikkeling van het wijkcentrum. Het behoud van de meest karakteristieke onderdelen van het gebouw; de grootschalige kolomvrije ruimte, de betonnen schaaldaken en de hangardeuren zijn behouden en houden de herinnering aan het vliegveld Welschap levend. De hangar vormt gedeeltelijk het dak van het nieuwe complex met educatieve en recreatieve functies en vormt gedeeltelijk een de overdekte buitenruimte met de functie van een ontmoetings- c.q. evenementenruimte voor de gebruikers en de bezoekers van het spilcentrum. De hangar vervult op stedenbouwkundig niveau een scharnierfunctie tussen Zandrijk, Bosrijk, de Esplanade en Meerrijk. De hangar markeert de toegang van Meeriijk voor de bewoners van Zandrijk en Bosrijk.

Het spilcentrum Meerrijk heeft in 2009 de Dirk Roosenburgprijs ontvangen.

verplicht

Impressies spilcentrum Meerrijk.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat dit actualisatieplan past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedenlijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De planologische mogelijkheden die nog niet zijn benut op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan, zijn in dit plan wederom mogelijk gemaakt. Gelet op de jurisprudentie is er dan geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een onderbouwing met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege blijven.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Natuur Netwerk Brabant (NNB) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNB vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is het NNB een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

De 380 Kv hoogspanningsleiding is niet in het plangebied gelegen. Wel valt het plangebied in het beperkingengebied van Eindhoven Airport. In paragraaf 3.2.3 en 3.2.4 wordt hier nader op ingegaan.

3.2.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening     

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. Dit plangebied is alleen in het obstakelbeheergebied gelegen. In paragraaf 3.2.4 wordt ingegaan op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.

verplicht kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)

Bron: http://wetten.overheid.nl

verplicht

Ligging plangebied binnen het obstakebeheergebied (plangebied globaal aangegeven met blauwe punt).

3.2.4 Luchthavenbesluit     

In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.

Het beperkingengebied bestaat uit:

  1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer. Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
  2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
  3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.

Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.

verplicht

Kaart beperkingengebied

De obstakelbeheergebieden

Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.

Vliegfunnel

De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels. Dit plangebied is echter niet gelegen binnen de vliegfunnel.

ILS Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken (zie onderstaande afbeelding).

verplicht

Kaart ILS-verstoringsgebied

Dit plangebied is niet gelegen binnen de ILS.

IHCS

Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44 meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog.

verplicht

Kaart obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS

Dit plangebied is gelegen in de zone waar een hoogtebeperking geldt van NAP +65 m. Het peil wordt gerekend vanaf NAP +22 m. De maximale bebouwingshoogte van de hoogste gebouwen (de woontorens) in dit plangebied bedraagt echter 75 m. Hierdoor wordt niet voldaan aan de hoogtebeperking.

Het voorheen geldende bestemmingsplan was echter de basis voor de ontwikkeling van Meerrijk. De gronden waren destijds onbebouwd. Bij het opstellen van dat bestemmingsplan heeft een nauwe samenwerking plaatsgevonden met defensie vanwege de beoogde hoge woontorens waarbij sprake was van een overschrijding van de toegestane hoogte. In verband met deze woontorens heeft de Koninklijke luchtmacht destijds de vliegprocedures voor militaire en civiele gebruikers aangepast waardoor de veiligheid in het plangebied niet in het gedrang zou komen. In dit bestemmingsplan zijn de planologische mogelijkheden van het voorheen geldende bestemmingsplan overgenomen en levert dit aldus geen belemmering op voor het vliegverkeer.



Het vogelbeheersgebied

Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:

  • oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • vishouderijen met extramurale bassins;
  • extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • afvalwaterzuiveringsinstallaties.

verplicht

Kaart Vogelbeheersgebied

In dit bestemmingsplan worden geen functies toegestaan dat leidt tot het aantrekken van vogels. De bestemming natuur binnen dit plangebied is opgenomen vanwege de bescherming van de ecologische verbindingszone voor Meerhoven. Binnen deze bestemming is geen ruimte voor het aanleggen van grote waterpartijen.

3.2.5 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel     

Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

Bakens luchthaven Eindhoven

Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:

  • een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
  • een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.

De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.

verplicht

Figuur 3.1. Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.

Radarverstoringsgebied Volkel

Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Dit plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.

verplicht

Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie     

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Structuurvisie     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

  1. de groenblauwe structuur
  2. het landelijk gebied
  3. de stedelijke structuur
  4. de infrastructuur



Dit plangebied is gelegen in de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

3.3.3 Verordening Ruimte     

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 8 juli 2017 is de 'Wijziging Verordening Ruimte 2014, actualisatie 2017' vastgesteld. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels

In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)

Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • stedelijke structuur
  • ecologische hoofdstructuur
  • groenblauwe mantel
  • gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

verplicht

Themakaarten

Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied zijn de themakaarten 'stedelijke ontwikkeling' en 'water' van belang.

Themakaart stedelijke ontwikkeling

Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

verplicht

Afbeelding Kaartlaag 'Stedelijke ontwikkeling - bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'; uitsnede uit de kaart van de Verordening Ruimte (plangebied globaal weergegeven met rode cirkel).

In dit actualisatieplan zijn maximaal 700 woningen toegestaan, net als in het voorheen geldende plan. Deze woningen zijn nog niet allemaal aanwezig waardoor de verantwoordingsplicht uit de Verordening Ruimte van toepassing is. In paragraaf 3.5 wordt hierop ingegaan. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. Uit deze paragraaf volgt dat de woningen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, reeds deel uit maken van de harde plancapaciteit. Daarnaast blijkt uit de paragraaf dat voldaan wordt aan de regionale woningbouwafspraken zoals is opgenomen in het 'Afsprakenkader Wonen 2017'.

Daarnaast is het belang van zorgvuldig ruimtegebruik in de Verordening Ruimte aangemerkt als een provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2.1. In deze paragraaf is aangegeven dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Themakaart water

Op deze themakaart staan de structuren en aanduidingen die betrekking hebben op water. Het plangebied is aangeduid als 'Boringsvrije zone'. Binnen deze zone geldt de minst strikte vorm van bescherming, namelijk behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. In de Provinciale Milieuverordening zijn regels opgenomen ter bescherming van deze kleilaag. De aanduiding 'Boringsvrije zone' op de verbeelding van dit bestemmingsplan heeft uitsluitend een signalerende functie. In de regels wordt verwezen naar de van toepassing zijnde Provinciale Milieuverordening.

verplicht

Afbeelding Kaartlaag 'Water - aanduiding Boringsvrije zone'; uitsnede uit de kaart van de Verordening Ruimte (plangebied globaal weergegeven met rode cirkel).

Gelet op het bovenstaand voldoet dit actualisatieplan aan de Verordening Ruimte.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009     

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit. Dit bestemmingsplan is buiten een transformatiegebied gelegen.

3.4.1.1 Gebruik van de ruimte     

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

verplicht

Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als 'Wonen'. Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is. Het plangebied is vooral een mix van wonen en commerciële functies. In dit plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met de interimstructuurvisie 2009.

3.5 Volkshuisvesting     

In dit plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien. Indien zich nieuwe ontwikkelingen in het gebied voordoen op het gebied van wonen zal dit worden getoetst aan het woonbeleid.

3.5.1 Regionaal beleid afsprakenkader Wonen 2017     

Samen staan de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  1. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
  2. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij het uitgangspunt is dat er geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij het regionaal portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt. Uitleglocaties liggen immers buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
  3. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
  4. Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van negen majeure projecten gegeven. Deze opdracht wordt in 2018 concreet uitgewerkt en vervolgens jaarlijks gemonitord in SGE-verband en met de provincie. Het gaat hierbij vooral om een nadere positionering en profilering van de locatie in de regio, de daarop afgestemde programmering en de fasering in tijd. Voor Eindhoven zijn Blixembosch, Tongelrese Akkers en Bosrijk/Meerrijk aangewezen als majeure projecten.

Dit plangebied betreft één van de negen majeure projecten (Meerrijk). Hiervoor zijn de afspraken vastgelegd in het “Resultaat bestuursopdracht negen majeure locaties 18 april 2018”, dat door de gemeenteraden van het SGE en de portefeuillehouders Wonen is vastgesteld. In de Bestuursopdracht is met betrekking tot Meerrijk de volgende aanbeveling gedaan:

"We verwachten dat hier – binnen de ruimte die de huidige fase qua contractvorming en planning nog biedt – maximaal op de duurzaamheidsambities wordt ingezet".

Naast de wettelijke duurzaamheidsambities is er in Meerhoven gekozen voor een duurzame energievoorziening in de vorm van een biomassacentrale. Het extra aantal woningen in het plan van Meerrijk is van belang om de biomassacentrale rendabel te laten draaien. Extra eisen over duurzaamheidsambities zijn niet af te dwingen. Maar de gemeente en de ontwikkelaar zetten zich in om toch extra duurzaamheidsmaatregelen te treffen om een hoger ambitieniveau te bereiken. De kwaliteit van het ambitieniveau wordt gemonitord in het coördinatieteam Wonen bij de verdere planuitwerking.

In het portefeuillehoudersoverleg is akkoord gegeven om dit bestemmingsplan in procedure te brengen. Hiermee wordt voldaan aan de woningbouwafspraken die zijn gemaakt in het 'Afsprakenkader Wonen 2017'.

3.5.2 Lokaal beleid     

Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad

We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

3.5.3 Woningbehoefte     

Harde plancapaciteit

De woningen die in de wijk Meerhoven, waarin dit plangebied is gelegen, mogelijk zijn en worden gemaakt, is gebaseerd op de zgn. VINEX –afspraken (Woningbouwafspraken van het Rijk met gemeenten op basis van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra) met het Rijk. In die tijd waren dat circa 5800 woningen op basis van de VINEX-afspraken voor Meerhoven. Inmiddels waren een deel van die woningen (700) opgenomen in het bestemmingsplan Meerhoven, tweede herziening (II Meerhoven), waarvoor een directe bouwtitel geldt. Vanwege die VINEX-status is Meerhoven ook altijd in de Prioriteitennota van de gemeente Eindhoven beland. In dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het betreft een actualiseringsplan waarbij de planologische mogelijkheden van het voorheen geldende bestemmingsplan wederom mogelijk worden gemaakt. Gelet op het vorenstaande behoren de woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt (maximaal 700) reeds tot de harde plancapaciteit van de gemeente.

Kwalitatieve behoefte

In het plangebied zijn maximaal 700 woningen toegestaan. In het plangebied zijn reeds 311 appartementen en circa 75 grondgebonden woningen aanwezig (hiertoe behoren ook de woningen waarvoor een omgevingsvergunning activiteit bouwen is verleend, maar nog niet zijn gerealiseerd). Dit betekent dat nog ruim 300 woningen niet zijn gerealiseerd, waarvoor op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan wel een directe bouwtitel was opgenomen.

Uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2018) blijkt dat er nog een grote behoefte is aan centrumstdelijke woonmilieus (zie onderstaande tabel).

verplicht

Bron: Regionaal woningmarktonderzoek MRE, 2018

Het plangebied wordt gezien als een centrumstedelijk woonmilieu van Eindhoven, dat wordt gekenmerkt door een mix van winkels, horeca en wonen. Dit type woonomgeving kenmerkt zich door intensieve bebouwing met veel stapeling. Naast de behoefte aan meergezinswoningen blijkt uit bovenstaande tabel ook dat er nog een duidelijke behoefte is aan eengezinswoningen. Het wederom toestaan van de ruim 300 woningen (meergezinswoningen en eengezinswoningen) die nog niet gerealiseerd zijn in dit bestemmingsplan beantwoorden hieraan. Een dergelijk woonmilieu is aantrekkelijk voor o.a. een- en tweepersoonshuishoudens, hoger opgeleiden zonder kinderen, studenten, vitale senioren en zorgbehoevenden.

De uitbouw van centrumstedelijke woonmilieus past ook uitstekend in de regionale Brainport-ambitie van Eindhoven/Zuidoost Brabant. Met het uitbouwen van dit type woonmilieu wordt een basisvoorwaarde ingevuld om (internationale) kenniswerkers, studenten e.a. talenten aan Eindhoven en daarmee de regio te binden.

Conclusie

De onbenutte planologische mogelijkheden voor woningbouw in het voorheen geldende bestemmingsplan die in dit bestemmingsplan wederom mogelijk worden gemaakt, dragen bij aan de Woonvisie Eindhoven 2015. De woningen die nog niet gerealiseerd zijn behoren reeds tot de harde plancapaciteit. Daarnaast is behoefte aan meergezinswoningen en eengezinswoningen in een centrumstedelijk woonmilieu, waardoor dit actualisatieplan in een kwalitatieve behoefte voorziet voor de woninegn die nog gerealiseerd moeten worden.

3.5.4 Kamerverhuur en woningsplitsing     

Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.6.1 Archeologie     

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.

Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

Dit plangebied is niet aangemerkt als een archeologische waardevol gebied dan wel archeologische verwachtingsgebied. Het aspect archeologie levert geen belemmeringen op voor dit actualisatieplan.

3.6.2 Cultuurhistorie     

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

In dit plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor dit actualisatieplan.

3.7 Verkeer en parkeren     

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. Hieronder zijn de essentiële elementen voor het gebied Meerrijk beschreven.

Autoverkeer

De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.



Het plangebied bevindt zich volledig binnen een 30 km/uur zone. Het gebied Meerrijk is voornamelijk voetgangersgebied waarbij gedurende enkele uren autoverkeer ten behoeve van laden en lossen is toegestaan. Om het gebied per auto te bereiken zijn er twee toegangswegen aangelegd die het autoverkeer leiden naar de parkeergarage onder het woon- en winkelgebied.

Fietsverkeer

De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes.

Er lopen geen fietsroutes door Meerrijk. Wel is Meerrijk een belangrijke winkellocatie voor fietsers in en om de wijk Meerhoven. Rondom het plangebied liggen diverse hoofdroutes voor fietsverkeer.



Openbaar vervoer

Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.



Het plangebied wordt ontsloten door de HOV lijn die het station Eindhoven verbindt met Eindhoven Airport. Er is een bushalte die voor de hoofdingang van het plangebied halteert.



Autoparkeren

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Uitgangspunt daarbij is dat deze op eigen terrein worden gerealiseerd. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld.

De gemeente Eindhoven heeft de parkeernormen flexibeler gemaakt ten opzichte van de parkeernormen uit 2012, maar wel met voorwaarden om parkeeroverlast in woonwijken te voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo'n nieuwe locatie niet altijd recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.

Meerrijk is boven op een parkeergarage gebouwd. De parkeergarage voorziet in bewonersparkeren, parkeren voor personeel van het winkelcentrum én voor bezoekersparkeren.

3.8 Groen     

3.8.1 Groenbeleidsplan     

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart

Dit bestemmingsplan is grotendeels gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'. Het overige gedeelte van de gronden liggen of binnen de strategie 'structureel stadsgroen' of binnen de strategie 'Natuur en landschap'.

Strategie: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit. Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen aansluit. en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal. Dit plangebied is niet aangeduid als groenarme buurt. Het gedeelte van het plangebied dat is aangeduid als 'Stad, rood beeldbepalend' is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Centrum'. De aanwezige, alsmede de geprojecteerde commerciële voorzieningen en woningen vallen binnen deze bestemming. Het oppervlak groen hierbinnen neemt niet af.

Strategie: Structureel stadsgroen

In deze gebieden heeft groen vooral de structurende functie van een groene dooradering en geleiding van de stad, maar doet ook dienst als ruimte voor ontmoeting, recreatie en ontspanning, natuur en waterberging. Het gaat hier om het netwerk van de binnenstedelijke groenstructuur, zoals parken plantsoenen en grote private tuinen. Ook de groenstructuur behorende bij de wegen, beken en kanalen behoort tot deze strategie. Er is hier voldoende ruimte om te bewegen, relaxen of te spelen. (Kleinschalige) evenementen dragen bij aan de beleving van het groen en bieden ruimte om in contact te komen met andere mensen. Terughoudend wordt omgegaan met verlichting ten behoeve van rust en duisternis voor bepaalde dieren.

Ingezet wordt op een robuust en volledig netwerk. Dit is nodig om onder andere de netwerken van waterlopen, recreatieve routes en ecologische verbindingen goed te laten functioneren.

Dit plangebied wordt als het ware omringd door groen. Ten westen van het plangebied ligt namelijk het park Meerland. Het gebied dat in dit plangebied is aangemerkt als 'structureel stadsgroen' is bestemd als 'Groen'. De gronden zijn ook als zodanig ingericht.

Strategie: Natuur en landschap

In deze strategie gaat het om de gebieden die zijn opgenomen in het Natuur Netwerk brabant (NNB), gebieden die in bestemmingsplannen zijn bestemd als 'Natuur' en 'Bos', alsmede ecologische verbindingszones. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap zijn in deze gebieden de primaire functies, gecombineerd met extensief recreatief medegebruik. Er is ruimte om te recreëren en natuur en landschap te beleven, voor zover daar geen verstorende inrichtingsmaatregelen voor nodig zijn. Andere bestaande voorzieningen of gebouwen ter ondersteuning en behoud van natuur en (historisch) landschap worden gedoogd. Gebouwen zonder functie voor het behoud of de ontwikkeling van natuur en landschap worden verwijderd na functiebeëindiging. Verstedelijking of andere ingrepen (infrastructuur) zijn in deze categorie niet aan de orde, tenzij het gaat om zwaarwegende maatschappelijke belangen, waarvoor alternatieven ontbreken, en met toepassing van compensatie.

De gronden die in dit bestemmingsplan zijn bestemd als 'Natuur', waren ook in het voorheen geldende plan bestemd als 'Natuur'. Deze gronden zijn namelijk ingericht als ecologische verbindingszone. Hieronder wordt nader op ingegaan op het ontstaan en aanleggen van deze ecologische verbindingszone.

Ecologische verbindingszone

Bij de ontwikkeling van Meerhoven is destijds een landschapsvisie opgesteld, Landschapsvisie Meerhoven. In de Landschapsvisie Meerhoven is een ecologische verbindingsstructuur door Meerhoven voorgesteld. Deze structuur is te beschouwen als een verbinding tussen landelijk Strijp/Beatrixkanaal en de natuurgebieden ten noordwesten van Meerhoven, met name zinvol voor amfibieën. Daarnaast dient de ecologische structuur voor behoud en ontwikkeling van natuur binnen Meerhoven, waarmee onder andere betrokkenheid bij, en ruimte en rust voor, omwonenden wordt gecreëerd. De verbindingsstructuur bestaat uit vier takken:

1. een tak naar het noorden, tussen het toekomstige bedrijventerrein Park Forum en bedrijventerrein Flight Forum;

2. een tak naar het westen langs de toekomstige bedrijventerreinen in Park Forum;

3. een tak naar het oosten langs het park Meerland en verder tussen Flight Forum en woonwijk Zandrijk;

4. een tak naar het oosten door Meerland en verder tussen de toekomstige woonwijk Bosrijk en woonwijk Grasrijk. Deze tak loopt ten zuiden van het centrum Meerrijk.

De laatst genoemde tak is gedeeltelijk in dit bestemmingsplan gelegen en was in het voorheen geldende bestemmingsplan bestemd als 'Natuur'. Om de ecologische verbindingszone te beschermen, zoals opgenomen was in de Landschapsvisie Meerhoven, is ook in dit bestemmingsplan de bestemming 'Natuur' opgenomen met bij behorend aanlegvergunningsstelsel (omgevingsvergunning voor de activiteit werk en werkzaamheden). De ecologische verbindingszone langs Meerrijk en Bosrijk voorziet niet in mogelijkheden voor een invulling die specifiek geschikt is voor amfibieën. De voornemens tot behoud van bomen en een bossfeer, geven daar geen ruimte voor aanleg van geïsoleerde watertjes. Daarom is voor het gedeelte langs Meerrijk en Bosrijk een invulling voorgesteld met een op het zuiden geëxponeerde structuurrijke bosrand. Gezien het feit dat het gedeelte langs Bosrijk niet geschikt is voor migratie van (kritische) amfibieën, is deze tak in Meerland ook niet specifiek voor amfibieën ingericht. De doelstelling van een verbinding voor amfibieën is daarmee voor dit onderdeel van de verbindingsstructuur losgelaten. De doelstellingen op het gebied van behoud en ontwikkeling van natuur is wel ingevuld.

Op twee plaatsen wordt de bestemming Natuur doorbroken (dit is buiten het plangebied gelegen). De ene plaats voorziet in de ontsluiting voor autoverkeer naar het centrum Meerrijk. De andere plaats is het traject van de HOV-baan en een fietspad. Omdat het met name om een droge verbindingszone gaat, is er geen beperking voor vogels en dagvlinders. Voor de kleine zoogdieren is onder de Zanddreef ter hoogte van de Zandgolf een faunapassage gemaakt, zodat ook voor deze dieren de verbindingszone open blijft.

Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen. In dit actualisatieplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die niet mogelijk waren op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan. Van aantasting of verlies van groen is geen sprake.

3.8.2 Verordening bomen     

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening Bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij. Het bomenbeleid van de gemeente Eindhoven heeft tot doel een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te ontwikkelen dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Centraal hierbij staat het behoud en het versterken van een gezond, gevarieerd, duurzaam en kwalitatief hoogwaardig bomenbestand. Samen met de Nadere regels bomen vormt de Verordening Bomen 2015 het bomenbeleid van de gemeente Eindhoven Deze verordening biedt tevens handvaten voor het verlenen van vergunningen, toezicht en handhaving op het gebied van bomen.

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m2 of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

Het plangebied

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen binnen de op de Groene Kaart opgenomen categorie 'stad, groen beeldbepalend'. De bestaande school en het sociaal cultureel centrum (gelegen binnen de bestemming 'Maatschappelijk') vallen ook binnen deze categorie. Het betreft hier echter reeds bestaande bebouwing. Ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk' zijn geen bomen aanwezig. De overige gronden die binnen voornoemde categorie vallen, zijn bestemd als 'Groen' en 'Natuur'. Deze bestemmingen laten geen gebouwen toe. Hierdoor worden de bestaande structuren en aanwezige beschermde bomen niet aangetast.

3.9 Maatschappelijke voorzieningen     

In het plangebied is o.a een sociaal cultureel centrum aanwezig, een sporthal, een (basis)school, crechè, consultatiebureau, peuterspeelzaal en buitenschoolse opvang. Deze voorzieningen zijn allen gesiteerd binnen de op de verbeelding opgenomen bestemming 'Maatschappelijk'. De bestaande Hangar is binnen deze bestemming gelegen. Daarnaast is in het plangebied een gezondheidscentrum en een kinderdagverblijf aanwezig. Deze voorzieningen vallen binnen de bestemming 'Centrum'.

3.10 Detailhandel     

Leegstaande winkelpanden en borden met ‘opheffingsuitverkoop’ en ‘leegverkoop’ sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retail-sector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien vraagt de provincie in de Verordening Ruimte om regionale afstemming en zijn regionale afspraken van belang voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio’s is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld.

3.10.1 Regionale detailhandelsvisie Metropoolregio Eindhoven     

De detailhandelswereld is de laatste jaren sterk veranderd. Er zijn een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging. Deze trends en ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor het winkellandschap.

Goed voorzieningenniveau

Het doel van de regionale detaihandelsvisie is om een goed voorzieningenniveau voor de inwoners van de regio te creëren. De detailhandelsstructuur in de regio is opgebouwd uit verschillende lagen. Het centrum van Eindhoven en Ekkersrijt vormen de top van de piramide. Beiden hebben een bovenregionaal verzorgingsgebied. De tweede laag van de piramide bestaat uit regionaal en bovenlokaal verzorgende centra. Deze centra hebben een belangrijke functie in de subregio of voor de omliggende gemeenten. Daarna volgen de grote en kleine kernverzorgende centra, de belangrijkste winkelcentra in de kernen met een lokaal verzorgingsgebied. De onderste laag van de piramide zijn de wijk- en buurtcentra (inclusief kerkdorpen). Naast alle centra zijn er in de regio diverse PDV-locaties. Op Ekkersrijt en de Engelseweg na hebben deze locaties veelal een lokaal verzorgingsgebied.

verplicht

Detailhandelsstructuur Metropoolregio Eindhoven

Specifieke thema's

Op drie regionale thema’s is specifiek ingezoomd. Het gaat om supermarkten, internetdetailhandel en marketing. Supermarkten zelf hebben de voorkeur voor een vestigingsplaats aan de rand van een centrum of net buiten het centrum. Echter, een gevarieerd aanbod in een centrum is van groot belang voor de levensvatbaarheid van het centrum. Daarom is het essentieel om supermarkten zoveel mogelijk in centra te vestigen of te behouden. Daarbij is het wel van belang dat de overheid de supermarkten zo goed mogelijk faciliteert (bijvoorbeeld bij parkeren, goede bereikbaarheid of een slimme oplossing voor een uitbreidingsvraag).

Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. In de visie wordt ingegaan op deze vormen en aangegeven waar deze het beste gevestigd kunnen worden (zie de regionale afspraken die hieronder zijn beschreven).

Tot slot het thema marketing. Gemeenten moeten niet allemaal hetzelfde willen zijn, maar een statement maken en dat ook met trots uitdragen. Vervolgens is het goed om evenementen en activiteiten aan te bieden die passen bij het profiel en het ook kunnen versterken.

Regionale afspraken

Op basis van de trends en ontwikkelingen en de visie, zijn in de detailhandelsvisie regionale afspraken geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze afspraken nader uitgewerkt.

  • Detailhandel wordt geconcentreerd in bestaande winkelgebieden (ruimtelijke concentratie) om zo de hoofdstructuur te behouden en te versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen moeten passen bij het verzorgingsgebied en aantoonbaar kwaliteit toevoegen en de structuur versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen vinden in principe alleen plaats in de concentratiegebieden of op plekken waar dat voor de leefbaarheid noodzakelijk is;
  • Supermarkten worden gerealiseerd in of aan de rand van bestaande winkelgebieden;
  • Solitaire supermarkten op bedrijventerreinen of perifere detailhandelslocaties zijn niet toegestaan;
  • Perifere detailhandel (PDV) met een bovenlokale impact wordt geclusterd op bestaande locaties. Er worden in principe geen nieuwe PDV-locaties met een bovenlokale functie toegevoegd;
  • Er komt geen Retail Park of mega mall in de regio;
  • Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid voor de consument zijn toegestaan op bedrijventerreinen (passen in reguliere bestemming);
  • Zuivere afhaalpunten (pick-up points) worden geconcentreerd op bestaande detailhandelslocaties of op een kruispunt van passanten;
  • Internetwinkels met een fysieke bezoekmogelijkheid en een showroom worden gezien als reguliere winkels en worden gerealiseerd op een bestaande detailhandelslocatie;
  • Ontwikkelingen met een bovenlokale impact worden subregionaal afgestemd (nader gespecificeerd in subregionale detailhandelvisies), ontwikkelingen met een regionale impact worden regionaal afgestemd.

3.10.2 Detailhandelsvisie Stedelijk Gebied Eindhoven     

In de detailhandelsvisie van de subregio Stedelijk Gebied Eindhoven wordt gestreefd naar een sterke, vitale en dynamische detailhandelsstructuur. Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande detailhandelsstructuur. Nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel mogen niet ten koste gaan van de bestaande (perspectiefrijke) winkelgebieden.

verplicht Detailhandelsstructuur Stedelijk Gebied Eindhoven

Het regionaal detailhandelsbeleid streeft naar een heldere en evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij onderscheid en complementariteit van winkelgebieden centraal staan. Dit houdt in dat detailhandel zoveel mogelijk wordt geclusterd in winkelgebieden en verspreide bewinkeling wordt afgebouwd. Dit geldt ook voor grootschalige winkels zoals tuincentra en bouwmarkten. Indien deze ruimtelijk niet inpasbaar zijn, dan is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden in regionaal verband bespreekbaar. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van nieuwvestiging van een tuincentrum of bouwmarkt is gericht op de consumentenverzorging in het verzorgingsgebied.

De hoofdwinkelgebieden hebben allemaal een eigen functie in de structuur. Aard, omvang en samenstelling van het aanbod zijn afgestemd op de verzorgingsfunctie. De binnenstad van Eindhoven moet streven naar het toevoegen van het topsegment om haar positie te verstevigen.

Perifere concentraties hebben een complementair en aanvullend aanbod ten opzichte van de centrumvoorzieningen en buurt- en wijkvoorzieningen. Verbreding van het aanbod is niet het uitgangspunt. Uitzondering hierop is de locatie Ekkersrijt. De consument verwacht in dit winkelgebied een compleet aanbod op het gebied van ‘in en om het huis’. Ekkersrijt dient uit te groeien tot één van de leidende perifere winkelconcentraties in Nederland.

De komst van een Retail Park (Mega Mall) in de regio is niet wenselijk. Een dergelijke ontwikkeling heeft een verstorend effect op de bestaande structuur en ondermijnt de ontwikkelingskansen van andere clusters.

Internetafhaalpunten voor consumenten (met of zonder showroom) kunnen bestaande winkelgebieden versterken en worden daarom zoveel mogelijk in of aansluitend aan deze gebieden gesitueerd.

Nieuwe initiatieven

Het Rijk heeft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" in het leven geroepen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan te toetsen. In de regionale detailhandelsvisie is ook een soort 'ladder' opgenomen voor nieuwe initiatieven. Aan nieuwe winkelontwikkelingen wordt in principe meegewerkt als:

  1. de initiatiefnemer kan aantonen dat het initiatief een meerwaarde heeft voor de lokale en/of regionale detailhandelsstructuur.
  2. aangetoond kan worden dat het initiatief resulteert in een versterking van de bestaande detailhandelslocaties. Wanneer dit niet het geval is, dient nadrukkelijk beargumenteerd te worden of er sprake is van meerwaarde en waarom het initiatief niet in- of aangrenzend aan een bestaand winkelgebied kan worden gefaciliteerd. De argumenten dienen van ruimtelijke aard te zijn, bijvoorbeeld grootschaligheid/ ruimtelijke inpassing, bereikbaarheid en parkeren en bevoorrading.
  3. aangetoond kan worden dat het initiatief geen (blijvende) negatieve effecten heeft op de bestaande detailhandelsstructuur en/of in het beleid aangegeven ontwikkeling daarvan.

Wanneer er op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau ingestemd wordt met een initiatief, dient het initiatief onderbouwd te worden op basis van ruimtelijke ordening relevante criteria (in de ruimtelijke onderbouwing). De ladder en de criteria zijn in regionale detailhandelsvisie uitgebreid beschreven.

3.10.3 Detailhandelsnota gemeente Eindhoven     

Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.

Beleid op onderdelen

Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen, voor zover in dit plangebied aan de orde is, zijn nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden:

Megasupermarkten Vanwege de mogelijke effecten van Megasupermarkten op de voorzieningenstructuur, met name op de winkelcentra die een belangrijke functie op het gebied van boodschappen doen hebben, wordt de solitaire vestiging van megasupermarkten niet toegestaan. Evenmin als de vestiging van dergelijke supermarkten op perifere detailhandelslocaties. Vestiging van een nieuwe megasupermarkt op een nieuwe locatie heeft met name gevolgen op buurt- en wijkniveau. Juist vanwege het feit dat deze buurt- en wijkstructuur zo zorgvuldig is opgebouwd en de inwoners beschikken over een supermarkt in de directe woonomgeving, is het behoud en de versterking hiervan uitgangspunt. In alle gevallen is de uiteindelijke locatie natuurlijk cruciaal voor de effecten.

Inpassing van een megasupermarkt in de bestaande reguliere winkelcentra behoort tot de mogelijkheden. Reëler lijkt de kans dat een bestaande supermarkt uitbreidt tot grootschalige supermarkt. Een dergelijk initiatief (uitbreiding tot of nieuwvestiging van een megasupermarkt) in een van de bestaande winkelcentra wordt beoordeeld op de mogelijke effecten op het perspectief van de tot de structuur behorende winkelgebieden. Slechts wanneer geen structuur verstorende effecten worden verwacht, kan worden meegewerkt aan het initiatief. Dit is in lijn met Europees (Europese Dienstenrichtlijn), landelijk en provinciaal beleid (ladder voor duurzame verstedelijking).

Internethandel Met de komst van internethandel is een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. We maken onderscheid tussen twee typen internethandel:

1. Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid

Bij deze vorm van internethandel is er geen contact tussen internetwinkel en klant. Alle klantencontacten met de klant en de verzending van de goederen gebeurt uitsluitend via het internet of per post. Deze vorm van internethandel wordt in ruimtelijke zin niet aangemerkt als detailhandel. Zij kunnen voorkomen als uitsluitend kantoor maar ook als bezorgdienst.

Locaties waar deze kantoorachtige internethandel zich kan vestigen zijn: bedrijventerreinen, kantoorlocaties, woonwijken (kleinschalig en mits zij geen overlast bezorgen), buitengebied en PDV-locaties. Locaties waar internet bezorgdiensten zich zouden kunnen vestigen zijn bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV-locaties.

2. Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid

Hier kan de klant de internethandel bezoeken om de bestelde artikelen af te halen, te retourneren (de zogenaamde afhaalpunten). Daarnaast zijn er ook afhaalpunten waar ook andere zaken mogelijk zijn, zoals het presenteren, kopen, bestellen en omruilen van artikelen (de webwinkel).

Een afhaalpunt is een vorm van internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en rekenen we juridisch-planologisch tot detailhandel. Dat wil zeggen dat afhaalpunten in principe ingepast kunnen worden op (de vele) locaties waar reeds een detailhandelsbestemming op zit. Door deze benadering is het mogelijk om grip te houden op de verdere ontwikkeling van dit fenomeen. Zelfstandige afhaalpunten, ook wel Pick-Up- Points, kunnen alleen of geclusterd (meerdere afhaalpunten dus) gevestigd worden. Door clustering kunnen verkeersstromen beter geconcentreerd worden.

Webwinkels (waar ook artikelen gepresenteerd worden en / of waar men ook niet via internet bestelde artikelen kan kopen) beschouwen we als detailhandel. Ter voorkoming van ongewenste concurrentie op ruimtelijke aspecten zoals bereikbaarheid, parkeren of gebiedsbestemming bieden we voor deze vorm van detailhandel alleen mogelijkheden in winkelcentra en (mits passend in branchering) op PDV-locaties.

Winkelleegstand Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.

Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft. Verder biedt de Stichting Middenstands- en Bedrijfshuisvesting (SMB) subsidie voor eigenaren of huurders die willen investeren in de uitstraling van hun pand. Een opgeknapt pand levert niet alleen meerwaarde op voor het bedrijf, maar zorgt ook voor het behoud van maatschappelijke en economische functies van de wijk waar het gevestigd is. Kortom, een positief effect voor het bedrijf en de omgeving.

Positie en perspectief per stadsdeel

In de nieuwe detailhandelsnota is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven. Voor stadsdeel Strijp, waarin dit plangebied is gelegen geldt idealiter dat er in de toekomst twee sterke wijkcentra aanwezig zijn: het St. Trudoplein (in het oude deel van Strijp) en winkelcentrum Meerrijk (dat in dit plangebied is gelegen). Het perspectief voor winkelcentrum Meerrijk is matig. Van belang is dat het winkelcentrum Meerrijk een stevigere positie krijgt binnen de toekomstige gewenste detailhandelsstructuur.

Beschrijving plangebied

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie. De mogelijkheden die op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan mogelijk waren, worden in dit actualisatieplan overgenomen. Dat betekent dat er voor detailhandel en horeca samen maximaal 9.500 m2 mag worden gerealiseerd. Naast de aanwezige (drie) supermarkten zijn er verschillende detailhandelsvestigingen aanwezig. In het plangebied is momenteel 8.366 m2 in gebruik als winkel-of horecaruimte en staat 939 m2 leeg. Dit betekent dat nog een kleine 200 m2 gerealiseerd kan worden voor de functie detailhandel en/of horeca. 

3.11 Horeca     

Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.

Typen horeca

Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:

Nat & Droog

Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.

Dag, Avond & Nacht

Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.

Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten (Bijlage 3).

Gebiedstypen

In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:

  1. Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
  2. Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieu-aspecten.
  3. Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.



Het plangebied

Het plangebied is aangewezen als 'Winkelcentra/-gebieden' binnen het gebied woonwijken. Winkelcentra en winkelgebieden in woonwijken worden aangemerkt als toelatingsgebieden. Met betrekking tot nieuwe horeca wordt een terughoudend beleid gevoerd. Primaire en doorslaggevende toets zal daarbij zijn of zij de woonfunctie bedreigen. Uitbreiding met nieuwe horecavestigingen zal voornamelijk gaan om locaties in of aan bestaande (buurt)winkelcentra en andere gemeenschaps- of multifunctionele centra. Horeca kan voor een zekere levendigheid zorgen, nodig voor de leefbaarheid in een wijk. Overigens geldt voor (nieuwe) woonwijken dat hier altijd ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig moeten zijn voor buurt- en wijkgebonden horeca. Het gaat dan om horecavoorzieningen die geïntegreerd worden in een wijkwinkelcentrum, waar ook andere publieksgerichte voorzieningen aanwezig zijn.

In het plangebied zijn enkele horecavoorzieningen aanwezig. Alleen horecabedrijven in de vorm van cafetaria's, cafés, restaurants, snackbars, koffie- en/of theehuizen en afhaalcentra, alsmede daarmee naar aard gelijk te stellen horecabedrijven zijn toegestaan. Wat reeds mogelijk was op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan, is in dit bestemmingsplan overgenomen. Dat betekent dat er voor detailhandel en horeca samen maximaal 9.500 m2 mag worden gerealiseerd. In het plangebied is momenteel 8.366 m2 in gebruik als winkel-of horecaruimte en staat 939 m2 leeg. Dit betekent dat nog een kleine 200 m2 gerealiseerd kan worden voor de functie detailhandel en/of horeca. Er is dan ook geen uitbreiding van de (planologische) horecavoorzieningen mogelijk gemaakt.

Culturele instellingen

In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de culturele instellingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen van sociaal-culturele aard. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-culturele aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten met een sociaal-cultureel karakter. Het is ze voor ten hoogste zes al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken buiten de genoemde schenktijden en buiten de genoemde bijeenkomsten. De benoemde bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.

3.12 Kabels, leidingen en straalpaden     

In dit plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen en straalpaden gelegen. Nabij het plangebied ligt een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding. Hierover wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Bedrijven en milieuzonering     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

Dit plangebied is gelegen in Meerrijk. Meerrijk is aan te merken als een gebied met functiemenging. Meerrijk kan namelijk aangemerkt worden als een stadcentrum wat volgens de VNG-brochure wordt aangemerkt als een functiemengingsgebied. In Meerrijk is namelijk een winkelcentrum voor Meerhoven gevestigd. In het plangebied zijn naast woningen voorzieningen zoals winkels, horeca, gezondheidscentrum en een school aanwezig.

Een gebied met functiemenging wordt gebruikt daar waar sprake is van milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd of waar men een grote levendigheid tot stand wil brengen. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt voor dit plangebied uitgegaan van de "Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging" zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

4.1.1 Lijst van bedrijfsactiviteiten - functiemenging     

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de "Lijst van bedrijfsactiviteiten - functiemenging". Deze lijst is gebaseerd op voornoemde "Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging" van de VNG. In deze lijst worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in drie categorieën. De activiteiten in de Lijst van bedrijfsactiviteiten - functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder categorie B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten (categorie A, B en C) geldt in zijn algemeenheid:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Voor dit bestemmingsplan is de Lijst van bedrijfsactiviteiten - functiemenging van de VNG aangepast, waarbij 'bedrijven in enge' zin als uitgangspunt is genomen. Activiteiten zoals detailhandel, horeca, kantoren, sport/recreatie-inrichtingen, onderwijs en andere maatschappelijke instellingen, alsmede dienstverlenende instellingen/beroepen (zoals kapsalons, huisartsenpraktijken, advocatenkantoren) zijn niet in de lijst opgenomen. Overigens kunnen de bestaande winkels en supermarkten in het plangebied geschaard worden onder categorie A dan wel B. Daarnaast worden bedrijfstypen uitgesloten waarvan gesteld mag worden dat zij - gezien hun aard - niet in onderhavig plangebied thuishoren en/of niet voor kunnen komen. Met deze lijst van bedrijfsactiviteiten - functiemenging wordt voor het centrumgebied Meerrijk een aanvaardbaar woon- en werkklimaat geborgd.

4.2 Geluid     

4.2.1 Wettelijk kader     

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

In dit bestemmingsplan zijn de volgende geluidgevoelige objecten gelegen, dan wel worden planologisch (wederom) mogelijk gemaakt:

  • woningen;
  • school;
  • kinderdagverblijf.

4.2.2 Wegverkeerslawaai     

Het plan ligt in de zone van een busbaan, een weg gelegen in stedelijke gebied met een maximumsnelheid van 50 km per uur, bestaande uit 2 rijstroken, met een zonebreedte van 200 meter aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de as daarvan. Alle overige wegen in en nabij het plangebied zijn 30 km per uur wegen. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat deze, gezien ook de geringe verkeersintensiteiten, verder buiten beschouwing kunnen blijven.

De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder behoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld.

De 48 dB contour van de busbaan ligt op 12 m uit de wegas. In het bestemmingsplan worden binnen deze contour geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd. Reconstructies van wegen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, die leiden tot een toename van de geluidbelasting met 2 dB of meer, worden niet toegestaan.

Het aspect wegverkeer vormt geen belemmering voor de actualisatie van dit bestemmingsplan.

4.2.3 Railverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai     

Het plangebied ligt niet in de zone van een spoorlijn of van een industrieterrein. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen de 35 Ke zone van het nabijgelegen vliegveld. Het railverkeer, industrie en luchtvaart vormen dus geen belemmeringen voor de actualisatie van dit bestemmingsplan.

4.3 Luchtkwaliteit     

4.3.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.3.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen     

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.3.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.3.4 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.3.5 Planbeschrijving en toetsing     

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De planologische mogelijkheden die nog niet zijn benut op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan, zijn in dit plan wederom mogelijk gemaakt. Dat betekent dat nog circa 300 woningen gerealiseerd kunnen worden. Dit past binnen de getalsmatige begrenzing voor “niet in betekende mate”projecten.

Conclusie

Aangezien het plan een actualisatie betreft en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, kan gesteld worden dat er geen sprake is van een “in betekende mate “ project zodat de realisatie van het plan niet zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.4.1 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Het plangebied

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen:

  • er is geen inrichting bnnen of nabij het plangebied gelegen die invloed heeft op het plan;
  • nabij het plangebied ligt een buisleiding die invloed heeft op het plan;
  • nabij het plangebied zijn geen gemeentelijke wegen die invloed hebben op het plan;
  • op circa 1 km van het plangebied is de snelweg A2 gelegen;
  • nabij het plangebied is geen spoorlijn gelegen die invloed heeft op het plan.

4.4.2 Risicobronnen     

Buisleiding

Nabij het plangebied is de gastransportleiding Z-506-01 gelegen. Voor deze leiding is het plaatsgebonden risico berekend (met het rekenprogramma "Carola"). Door SRE Milieudienst is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) (SRE Milieudienst, nr. 504153, d.d. 1 februari 2012) opgesteld voor de ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding. Uit de berekeningen blijkt dat het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) op de leiding ligt. Hierdoor zou volgens het nieuwe beleid op de leiding kunnen worden gebouwd. Echter, er blijft een belemmeringenstrook van 4 meter gelden. Het plangebied ligt buiten deze belemmeringenstrook. De ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding vormt geen belemmering voor dit actualisatieplan voor wat betreft het plaatsgebonden risico of belemmeringenstrook.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Onbenutte planologische mogelijkheden worden in dit bestemmingsplan weer mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Het invloedsgebied is gelegen over verschillende bestemmingen. Een gedeelte van een school en sporthal, alsmede een heel klein gedeelte van enkele woningen liggen binnen het invloedsgebied. Doordat er geen ontwikkelingen (anders dan bestemd) mogelijk gemaakt worden, zal het groepsrisico niet toenemen.

Het groepsrisico kan daarom conform artikel 12 Bevb beperkt worden verantwoord. Dit houdt in dat alleen ingegaan hoeft te worden op de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid.

Snelweg A2

Het plangebied ligt tussen de 200 meter en 4 km van de snelweg A2. Het plangebied ligt op circa 1 km van de snelweg A2 en daarmee buiten de 200 meter, maar binnen het invloedsgebied. Conform artikel 7 van het Bevt dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio over de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt. De Veiligheidsregio is betrokken geweest bij het opstellen van de visie externe veiligheid en heeft hierin ook een adviesrol gehad. Er hoeft dus voor dit onderdeel niet opnieuw advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio.

4.4.3 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid     

De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat locale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.

Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

In de Visie Externe Veiligheid is de Meerrijk aangewezen als woongebied waar geen risicovolle activiteiten plaatsvinden.

4.4.4 Groepsverantwoording     

Bij het vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) beperkt te worden verantwoord. Dat houdt in dat ingegaan moet worden op de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. Hiervoor dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio. Op 13 maart 2017 is advies ontvangen van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Proactie en Preparatie Brandweer te Eindhoven. Zij adviseren om de bedrijfshulpverlening van de basisschool te instrueren over de risico's van de buisleiding.

Mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten 

De bereikbaarheid is voldoende. De bestaande bluswatervoorziening dekt ook het plangebied. De werkelijke opkomsttijden van de eerste tankautospuit overschrijden met twee en een halve minuut de wettelijke opkomsttijd voor een groot gedeelte in het plangebied. Dit soort overschrijdingen staan in het dekkingsplan. Het dekkingsplan is op 26 maart 2015 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio. Daarnaast is door het Algemeen Bestuur aan de Veiligheidsregio verzocht om flankerend beleid te maken voor gebieden waar de werkelijke opkomsttijd de wettelijke opkomsttijd overschrijdt.

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid 

Met zelfredzaamheid wordt bedoeld de mate waarin personen zich in veiligheid kunnen brengen bij een incident. Over het algemeen kan gesteld worden dat de bewoners van woningen zelfredzaam zijn. Tevens worden nieuwe functies voor verminderd zelfredzame personen binnen het invloedsgebied van de buisleiding uitgesloten. De reeds bestaande objecten voor verminderd zelfredzame personen (basisschool) ligt wel voor een klein gedeelte binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Omdat dit al een bestaande situatie is en er geen plannen zijn om de school te verplaatsen wordt dit ook conserverend bestemd. De risico's van een calamiteit met de buisleiding zijn met de school worden gecommuniceerd.

4.4.5 Conclusie     

Het groepsrisico wordt verantwoord geacht.

4.5 Duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het

raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Belangrijke thema's daarbij zijn:

  • Eindhoven Energieneutraal

    Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken. Eindhoven heeft in 2008 de ambitie vastgelegd om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045). Dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt.



    Daarbovenop heeft de gemeenteraad in de 'Klimaatverordening gemeente Eindhoven 2016' vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. Dit betekent dat bij elk project of ontwikkeling enerzijds ingezet moet worden op een zo groot mogelijke bijdrage aan de beperking van de CO2 emissie, en anderzijds dat in de planontwikkeling gekwantificeerd moet worden wat voor en na de ingreep de omvang van de CO2 emissie is, uitgedrukt in kg CO2/jaar.

  • Circulaire Economie

    Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur.

  • Duurzame mobiliteit

    Duurzame Mobiliteit richt zich onder andere op het voorkomen van verplaatsingen, het veranderen van de keuze van vervoermiddelen naar meer duurzaam vervoer en het verschonen van het vervoer (Trias Mobilica). Duurzame mobiliteit leidt tot minder energiegebruik en het gezonder worden van de leefomgeving. Duurzame mobiliteit en energiebesparing zijn belangrijke ambities in de in 2013 vastgestelde visie 'Eindhoven op weg, duurzaam verbinden van mensen en locaties in Eindhoven veelzijdige stad'. De visie geeft met een inspirerend vergezicht voor 2040 invulling aan de ambities.

  • Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

    Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) is voor ons een belangrijke en uitdagende opgave. Aan de ene kant zijn wij er voor het verbeteren van de kwaliteit van de samenleving en doen we impliciet dus aan MVO. Aan de andere kant zijn we een organisatie als elke andere en kunnen MVO-thema's ook gewoon binnen de eigen muren aan de orde komen. MVO richt zich enerzijds op het verduurzamen van de eigen bedrijfsvoering en anderzijds op samenwerking met en het stimuleren van MVO bij partners in de stad, waaronder bedrijven en kennisinstellingen.

The Natural Step

Samenwerking tussen de partners in de stad en co-creatie zijn essentieel. Om te zorgen dat we een gedeelde taal spreken, gebruiken wij de aanpak van The Natural Step (TNS) om duurzaamheid vorm te geven. In het kort komt het erop neer dat we duurzaam handelen door met vier principes van duurzaamheid rekening te houden:

  • We gaan zuinig om met energie en kiezen voor groene, duurzame energie
  • We kiezen voor recyclebare of gerecyclede materialen of materialen die door de natuur afgebroken kunnen worden en we gebruiken producten die geen schade toebrengen aan mens en milieu
  • We gaan zuinig om met de natuur en breiden die waar mogelijk uit
  • We gaan uit van de eigen kracht van onze inwoners en zorgen voor hen waar het even moeilijk mee gaat. Mensen in de rest van de wereld ondervinden geen nadelen van ons handelen en waar mogelijk verbeteren we hun kwaliteit van leven.

4.5.1 Planbeschrijving     

Biomassacentrale

In Meerhoven heeft de gemeente het initiatief genomen tot de bouw van een biomassacentrale die door middel van een warmtenet een groot aantal woningen van duurzame warmte kan voorzien. Dit warmtenet ligt op enkele honderden meters afstand van deze locatie en biedt daarom een goede kans voor een duurzame warmtevoorziening van deze woningen. De bestaande woningen zijn aangesloten op de biomassacentrale en de nog te realiseren woningen worden hierop ook aangesloten.

Zongericht bouwen

In de relatie tussen de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaam bouwen en het

bestemmingsplan, is bij nieuwbouwlocaties met name het 'zongericht bouwen' van belang. Bij nieuwbouwlocaties kan de gemeente eisen dat straten zoveel mogelijk van oost naar west verlopen zodat alle gebouwen over een naar het zuiden gerichte gevel beschikken.

EPC-eis

Het Bouwbesluit kent sinds 2015 een minimale EPC-eis van 0,4. Deze zal de komende jaren worden verscherpt naar 0,0 in 2020, hetgeen past in de ambitie van gemeente om een energieneutrale stad te worden. De gemeente spant zich, binnen haar mogelijkheden, in om bouwers en ontwikkelaars vooruit te laten denken en woningen te bouwen die nu reeds aan de toekomstige eisen voldoen.

4.6 Bodem     

Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van bouwvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd.

Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. In het verleden zijn binnen het plangebied een aantal gevallen van (ernstige) bodemverontreiniging geconstateerd. Deze verontreinigingen waren het gevolg van het voormalige gebruik als luchtmachtbasis. In het kader van de afstoting / herontwikkeling van dit deel van de luchtmachtbasis zijn alle bekende gevallen van bodemverontreiniging gesaneerd.

Hoewel er binnen het plangebied voor zover bekend dus geen gevallen van bodemverontreiniging (meer) aanwezig zijn die een risico voor de mens en/of milieu vormen, kan er in sommige gevallen toch sprake zijn van beperkingen in het gebruik of extra kosten die gemaakt moeten worden als grond moet worden afgevoerd. Het verdient dan ook sterk aanbeveling om bij grondtransacties, bouwactiviteiten of grondverzet vooraf het bodeminformatiesysteem van de gemeente te raadplegen. In sommige gevallen zal het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.

4.7 Natuur     

Algemeen

De Wet Natuurbescherming (per 1-1-2017 van kracht) biedt bescherming aan Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden, hout en houtproducten. Aanwezigheid van beschermde gebieden of beschermde soorten en/of hun beschermde leefomgeving kan van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen. In het onderhavig plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. In het kader van onderhavig plan worden ook geen negatieve effecten verwacht op elders gelegen Natura 2000-gebieden.

Omdat de wijk Meerhoven nog niet geheel ontwikkeld is wordt om de paar jaar een geactualiseerde quick scan Natuur uitgevoerd. Hieronder wordt kort ingegaan op de resultaten van de meest recente quick scan Natuur voor dit plangebied. Deze quick scan is ook als bijlage, behorende bij de toelichting opgenomen.

Quick scan Natuur

In mei 2017 is een geactualiseerde quick scan Natuur uitgevoerd voor de wijk Meerhoven. Uit deze quick scan blijkt voor dit plangebied het volgende.

Planten

Gezien het voedselrijke en gecultiveerde karakter van Meerrijk worden beschermde soorten niet verwacht. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.

Zoogdieren

Binnen de invloedsfeer van maatregelen worden diverse algemeen beschermde soorten verwacht. Met betrekking tot de algemeen beschermde soorten geldt een vrijstelling. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.

Vogels 

Het is noodzakelijk maatregelen die van invloed zijn op broedvogels buiten het broedseizoen uit te voeren. Jaarrond beschermde nesten worden niet verwacht. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.

Amfibieën

Binnen de invloedsfeer van maatregelen worden diverse algemeen beschermde soorten verwacht. Met betrekking tot de algemeen beschermde soorten geldt een vrijstelling. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.

Reptielen, vissen of ongewervelden 

Er zijn geen beschermde reptielen, vissen of ongewervelden aanwezig of te verwachten in het onderzoeksgebied. Een ontheffingsaanvraag hiervoor is niet nodig.

Conclusie

Dit actualisatieplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die gevolgen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- of diersoorten. In ieder geval wordt bij de uitvoering van eventuele werkzaamheden gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode.

Zorgplicht

Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan Meerrijk betreft een actualisatieplan waarbij het uitgangspunt is dat alle (onbenutte) planologische mogelijkheden in dit bestemmingsplan wederom worden opgenomen. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Rijksbeleid     

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

5.2.2 Provinciaal beleid     

5.2.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021     

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap     

5.2.3.1 Waterbeheerplan 'Waardevol Water'     

Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.

Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.

  • Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
  • De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
  • Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
  • Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.

5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015     

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.3.3 Hydrologosch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid     

5.2.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (2019-2022)     

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied.

In het GRP 2019 – 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.

5.2.5 Waterplan     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Beschrijving watersysteem plangebied     

5.3.1 Checklist watersysteem     

Checklist Watersysteem
Hoofdwatergang cq open water Nee, de centrumplas Meerland grenst aan het plangebied
zijwatergang Nee
Keurgebied binnen plangebied? Nee
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Ja, Welschap
Ecologische verbindingszone? Nee
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? Nee
Attentiegebied EHS Nee
Rioolwatertransportleiding Nee
Waterschap gemaal Nee
Verdachte/verontreinigde locaties? Nee
Infiltratie praktisch mogelijk? Nee
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid Nee

5.3.2 Gebied specifieke eigenschappen met betrekking tot water     

Meerrijk is een deelplan van de nieuwbouwwijk Meerhoven. Het plangebied ligt ten westen van het centrum in het stadsdeel Strijp. In het noorden en westen grenst de centrumplas van Park Meerland aan het plangebied. Ten zuiden, net buiten het plangebied, ligt de Nieuwe Rundgraaf. Deze wateren vormen een wezenlijk onderdeel voor de afwatering van Eindhoven en vallen onder de Keur van Waterschap de Dommel.

Het plangebied bevind zich binnen de boringsvrije zone van waterwingebied Welschap. De boringsvrije zone is de zone waarbinnen (diepliggende) beschermende kleilagen niet zonder meer doorboord mogen worden. Behoudens een beschikking van Gedeputeerde Staten is het verboden in boringsvrije zones de grond te roeren, inclusief het verrichten van grondboringen dieper dan 3 meter onder het maaiveld. Deze verbodsbepaling beperkt zich uitsluitend tot de boringsvrije zone en is gericht op het tegengaan van bodemaantastingen dieper dan 3 meter onder het maaiveld. Voor inrichtingen die vallen onder de Wet milieubeheer en gelegen zijn binnen de boringsvrije zone worden voor ingrepen op of in de bodem door het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbonden. Van opname in het bestemmingsplan van de boringsvrije zone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit.

5.3.3 Oppervlaktewater     

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Aangrenzend aan het plangebied ligt de waterpartij centrumplas Meerland. De centrumplas is een onderdeel van het watersysteem park Meerland. In het park Meerland is oppervlaktewaterberging voor Meerrijk gerealiseerd. Om te voorkomen dat het oppervlaktewater van de centrumplas infiltreert in de bodem is er op de bodem van het opervlaktewater een waterondoorlatende leemlaag aangebracht met een dikte van circa één meter. Deze leemlaag dient in tact te blijven. Het water in de waterpartijen wordt door een vijzelgemaal gecirculeerd (rechtsom). In het watersysteem van park Meerland wordt afstromend regenwater gebufferd alvorens het ter plaatse van de centrumplas vertraagd afstroomt en via een duiker op het Beatrixkanaal wordt geloosd. Het normaalpeil van de centrumplas bedraagt +17.50m NAP. Bij de hevgie neerslag stijgt het waterniveau in de centrumplas. Ter indicatie, bij een hevige neerslaggegebeurtenis T=100 kan het niveau in de plas stijgen naar +18.37m NAP.

5.3.4 Verharding     

Het plangebied bevat zowel verharde oppervlakten als groen. Verharding bestaat hoofdzakelijk uit winkelpanden, woningen, terreinverharding en openbare wegen. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn aanwezig. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied.

5.3.5 Bodemopbouw     

In het plangebied treft men een toplaag aan die sterk is geroerd door de stedelijke ontwikkelingen. De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat voornamelijk uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van regenwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht. Ter plaatse van het watersysteem park Meerland is waterondoorlatende laag in de vorm van een leemlaag aangebracht om te voorkomen dat water uit watersysteem infiltreert in de bodem. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.

5.3.6 Grondwater     

Net buiten het plangebied, in Bosrijk en Grasrijk, bevinden zich peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 19,00 & 17,00 m. Onder de verdiepte parkeergarage is een drainagestelsel aangelegd. De vloer van de parkeergarage is voorzien van open bestrating. Eventueel lekwater van auto's zal via een bodempassage naar het drainagestelsel afstromen en tot een minimale afvoer leiden naar de centrumplas. Het vloerpeil (18,7m+NAP) van de parkeergarage is hoger dan het streefpeil van de centrumplas (17,5m+NAP). Het drainage stelsel is aangelegd om de incidentele grondwaterpiek te verwerken. De verwachting is dat het drainagestelsel zelden tot nooit zal werken.

5.3.7 Regenwater     

Het regenwater dat op daken, terreinverharding en het parkeerdek valt, stroomt overwegend af via het regenwaterriool naar de aangrenzende waterpartij centrumplas Meerland. Vandaar gaat het regenwater via een overstortleiding, gelegen in Zandkasteel, naar het Beatrixkanaal. Overtollig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem of wordt afgevoerd via de centrumplas Meerland.

5.3.8 Afvalwater     

Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het vuilwaterriool dat afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.

5.4 Toekomstige situatie van het watersysteem     

5.4.1 Verharding     

Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan gemaakt volgens welk het gebied wordt bebouwd. Voor het plangebied zijn afspraken met het waterschap gemaakt. Het plangebied is geheel voorzien van gescheiden riolering. Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er geen plannen om naast de ontwikkelingen van het stedenbouwkundigplan het reeds aanwezige gescheiden stelsel beter te benutten dan wel uit te bereiden en het verhard oppervlak daarop te gaan aansluiten.

5.4.2 Oppervlaktewater     

Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewater systeem.

5.4.3 Waterkwaliteit     

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking “afkoppelen & niet aankoppelen” dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.

5.5 Overleg Waterschap     

In februari 2017 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:

  1. Ontwikkelingen die invloed hebben op de waterhuishouding van het plangebied dienen altijd aan het waterschap te worden voorgelegd.
  2. Regenwater afkomstig van nieuw te ontwikkelen oppervlakken zal gescheiden van het huishoudelijke afvalwater worden ingezameld;
  3. Om nadelige effecten door mogelijk verontreinigd regenwater op de waterkwaliteit te beperken, wordt afhankelijk van het type oppervlak gekeken of er speciale maatregelen dienen te worden getroffen.
  4. Bij nog nader uit te werken concretisering plannen dienen wateraspecten te worden meegenomen in de randvoorwaarden en uitgangspunten. Het waterschap wenst in de concretisering van bouwplannen betrokken te worden.

Op 29 maart 2017 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd op deze waterparagraaf.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "Meerrijk" is te typeren als een flexibel plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

6.3 Verbeelding     

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De  Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In  "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming `Centrum´ (Artikel 3)

Deze bestemming is gelegen op een groot deel van de gronden in dit plangebied. De bestemming beperkt zich niet alleen tot winkels. Naast detailhandel zijn ook dienstverlenende bedrijven en instellingen, maatschappelijke voorzieningen, horeca, bedrijvigheid in de milieucategorieën 1 en 2 ingevolge de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" en woningen toegelaten. Bij dienstverlenende bedrijven en instellingen gaat het om kantoren of bedrijven met een publiekgerichte functie die in hoofdzaak zijn gericht op het ter plaatse bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van personen, zoals makelaarskantoren, adviesbureaus, reisbureaus en banken. De toegestane horecabedrijven is beperkt tot categorie 1 en 2 ingevolge de “Lijst van horeca-activiteiten”. De (commerciële) voorzieningen zijn alleen op de begane grond en eerste verdieping toegestaan. Daarnaast is een maximum aantal m2 gesteld ten aanzien van detailhandel en horeca. Dit maximum van 9.500 m2 bruto vloeroppervlakte betreft het totaal van alle detailhandel en horecavoorzieningen tesamen. In het plangebied is momenteel 8.366 m2 in gebruik als winkel-of horecaruimte en staat 939 m2 leeg. Dit betekent dat nog een kleine 200 m2 gerealiseerd kan worden voor de functie detailhandel en/of horeca. De woningen zijn overal toegestaan (binnen het bouwvlak). In het plangebied zijn vier woontorens mogelijk. De locatie van deze torens zijn middels maatvoeringsvlakken op de verbeelding aangegeven. Het maximaal aantal toegestane woningen (700) is in de regels opgenomen

Bestemming `Groen” (Artikel 4)

Het aanwezige en als zodanig ingerichte groenvoorzieningen zijn in dit bestemmingsplan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.

Bestemming `Maatschappelijk” (Artikel 5)

Het betreft hier een “verzamelbestemming” ten behoeve van medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen en voorzieningen ten behoeve van sport. Concreet gaat het hier om voorzieningen als kerken, scholen, buurtcentra, sporthallen, bejaardenhuizen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken e.d. al dan niet in combinatie met (boven)woningen. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is. De grenzen van de bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd en/of er is gekozen voor een dusdanig maximaal bebouwingspercentage en/of een dusdanige maximum hoogte dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.

Binnen de bestemming `Maatschappelijk´ is horeca uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Dat wil (zoals vermeld in het gemeentelijke Horecabeleidsplan) zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.

Bestemming 'Natuur' ( Artikel 6)

Deze bestemming ligt op de gronden die conform de Landschapsvisie Meerhoven als ecologische verbindingszone is aangemerkt. Om de ecologische verbindingszone te beschermen, is binnen deze bestemming tevens een aanlegvergunningsstelsel (omgevingsvergunning voor de activiteit werk en werkzaamheden) opgenomen.

Bestemming `Verkeer' (Artikel 7)

Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer. In dit plangebied betreft dat de Hoog Openbaar Vervoersvoorziening (HOV) en het naastliggende fietspad. Ook is deze bestemming bedoeld voor groenstroken die naast de wegen en paden zijn gelegen.

Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel , Algemene gebruiksregels, Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels.

Onder de Algemene aanduidingsregels is o.a. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' opgenomen. Deze zone is afkomstig van de hogedruk aardgasleiding die nabij het plangebied is gelegen. In deze zone mogen de gronden en bouwwerken niet worden gebruikt voor functies waarbij personen verblijven die zich in geval van een calamiteit in beginsel niet/minder goed zonder hulp kunnen redden (zgn verminderd zelfredzame personen). Deze regeling is echter niet van toepassing op reeds reeds aanwezige functies voor verminderd zelfredzame personen. In dit plangebied is de veiligheidszone - leiding gedeeltelijk over de bestaande basisschool De Startbaan gelegen.

In de Overige regels zijn de parkeernormen opgenomen.

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht  en de  Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving     

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd

    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

  • Gebiedsgericht

    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

  • Risico- en oplossingsgerichte benadering

    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.

    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

  • Consequent en doelmatig

    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht

    - Bouwen en Wonen

    - Openbare leefomgeving

    - Bedrijven

  • Gebiedsgericht

    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid

    - Actiegebieden

  • Themagericht

    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan. De (onbenutte) planologische mogelijkheden in het voorheen geldende plan zijn in dit bestemmingsplan wederom mogelijk gemaakt. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De gemeente is eigenaar van de gronden. Via gronduitgifte wordt aan kostenverhaal gedaan voor de nog onbenutte bouwmogelijkheden.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 30 november 2016. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Omdat geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Met de provincie heeft het vooroverleg plaatsgevonden middels het digitale vooroverlegformulier. Hieruit is gebleken dat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Met het Waterschap heeft vooroverleg plaatsgevonden. De resultaten van dit vooroverleg is verwerkt in hoofdstuk 5 van de toelichting.

9.3 Samenspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. In dat kader is op 16 maart 2017 een informatiebijeenkomst geweest. Er waren circa 20 mensen aanwezig. De aanwezigen hadden geen inhoudelijke opmerkingen over het bestemmingsplan. De aanwezigen hadden met name vragen over het verder realiseren van de parkeergarage, vragen over de bouw van de woningen aan het water, hoe hoog de nog te realiseren woontorens mogen zijn. Daarnaast was men benieuwd wanneer Meerrijk verder ontwikkeld wordt. Verder kwamen aspecten aan bod die in Meerrijk spelen, zoals de venstertijden van het winkelcentrum, het expeditieverkeer dat gebruik maakt van illegale routes (fietspad), de aantrekkelijkheid van het winkelcentrum en dat het jammer is dat een aantal winkelpanden leeg staat en dat soms overlast wordt ervaren van jongeren in de parkeergarage in de avonden. Al deze aspecten kunnen niet in een bestemmingsplan opgelost worden. In het reguliere overleg van de gemeente met de bewonersorganisaties in Meerhoven worden dergelijke aspecten besproken.

9.4 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 13 juni 2019 tot en met woensdag 24 juli 2019 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 12 juni 2019 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging zijn geen zienswijzen ontvangen.

Bijlagen bij de toelichting     

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Meerrijk met identificatienummer NL.IMRO.0772.80293-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft..

1.7 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bedrijfsvloeroppervlak     

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.9 Bestaande situatie     

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.10 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.13 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.15 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, parkeergarage en/of zolder.

1.16 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.18 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.20 Bruto vloeroppervlakte     

het totale vloeroppervlak dat voor het publiek toegankelijk is en de ruimten voor magazijn, kantoor, keuken, e.d. Hieronder wordt niet begrepen de ruimtes ten behoeve van het laden en lossen.

1.21 Café     

horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.22 Cafetaria/snackbar/afhaalservice     

een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.23 Coffeeshop     

een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.

1.24 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen internetwinkel/webwinkel, grootschalige detailhandel, afhaalpunten en supermarkt.

1.26 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling     

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.27 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.28 Discotheek of dancing     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.

1.29 Erotisch getinte vermaaksfunctie     

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.30 Evenementen     

een evenement zoals beoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

1.31 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.33 Geluidgevoelige functies     

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.34 Geluidgevoelige gebouwen     

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.35 Geluidzoneringsplichtige inrichting     

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.36 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.37 Horeca     

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie en een discotheek.

1.38 Hotel     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.39 Huishouden     

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er tenminste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.40 Internetwinkel     

Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.41 Kamerverhuur     

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte.

1.42 Kantoor     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.

1.43 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.44 Koffie-/theehuis     

een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.

1.45 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.46 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.47 Lunchroom     

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.

1.48 Maatschappelijke voorzieningen     

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.49 Natuurwaarde     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.50 Nota Parkeernormen 2016     

parkeernormen vastgesteld op 17 mei 2016, gepubliceerd en in werking getreden op 10 juni 2016.

1.51 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.52 Peil     

22m +N.A.P.

1.53 Productiegebonden detailhandel     

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.54 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.55 Restaurant     

een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.56 Risicovolle inrichting     

  1. inrichtingen zoals genoemd in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) respectievelijk artikel 1b van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) van de regels);
  2. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage I van de regeling provinciale risicokaart of onder het Registratiebesluit Externe Veiligheid;
  3. inrichtingen met toxische gassen;
  4. inrichtingen waar een brandbaar tot vloeistof verdicht gas met een inhoud van meer dan 1m3 wordt gebezigd of opgeslagen.

1.57 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.58 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.59 Verdieping     

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.60 Verkoopvloeroppervlakte     

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.61 Verminderd zelfredzame functies     

functies voor verminderd zelfredzame personen, zoals een kinderdagverblijf, gastouderopvang, basisschool, bejaardenhuis, verpleeghuis, ziekenhuis.

1.62 Verminderd zelfredzame personen     

personen die in het algemeen alleen met individuele begeleiding een onveilige zone kunnen verlaten.

1.63 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.64 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.65 Winkel     

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.66 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamelijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.67 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwingspercentage     

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Centrum     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Centrum´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden woningen en woongebouwen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. detailhandel, uitsluitend op de begane grond en eerste verdieping;
  3. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen, uitsluitend op de begane grond en eerste verdieping;
  4. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de begane grond en eerste verdieping;
  5. horecabedrijven genoemd in de Lijst van horeca-activiteiten (Bijlage 3) behorende tot categorie 1a, 1b, 2a en 2b, uitsluitend op de begane grond en eerste verdieping;
  6. bedrijven, genoemd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten - Functiemenging bij de regels van het bestemmingsplan Meerrijk (Bijlage 1) behorende tot de categorieën A, B en C, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en zelfstandige kantoren en voor zover uitsluitend op de begane grond en eerste verdieping;
  7. kantoren, uitsluitend voor zover het een bestaande situatie is;
  8. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  9. verkeers- en verblijfsgebied;

met daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  7. ondergrondse vuilopslag;
  8. gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde.

met dien verstande dat:

  1. de brutovloeroppervlakte voor detailhandel als bedoeld onder b en horeca als bedoeld onder e tesamen niet meer mag bedragen dan 9.500 m2;
  2. het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 700;
  3. een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  4. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  5. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak` worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte van een gebouw is de bouwhoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte';
  3. de minimum bouwhoogte van een gebouw is de bouwhoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m)';
  4. gebouwen ten behoeve van de (ondergrondse) parkeervoorzieningen en daarmee samenhangende voorzieningen mogen maximaal 1 bouwlaag beneden peil worden gerealiseerd met een maximale verticale diepte, gemeten vanaf peil, van 7 meter.

3.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend ten behoeve van de grondgebonden woningen worden gebouwd en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. aan- uit en bijgebouwen mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan worden gebouwd;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a mag één bijgebouw per woning buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de oppervlakte niet meer bedraagt dan 2 m2 en de bouwhoogte maximaal 2,5 m bedraagt;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m2 met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 70% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  5. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en bijgebouw mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  6. voor zover de bestaande situatie groter/hoger is dan het bepaalde onder c tot en met e, gelden die maten als maximum.

3.2.3 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

a. de maximum bouwhoogte is 3 m;

b. de maximum oppervlakte is 15 m2.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken ten behoeve van ondergrondse vuilopslag mag maximaal 1 bouwlaag beneden peil worden gerealiseerd met een maximale verticale diepte, gemeten vanaf peil, van 7 meter;
  2. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 5 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

3.3.1 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en aan-huis-verbonden-beroep     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 2 opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

3.3.2 Strijdig gebruik     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. het is verboden om in de bestaande situatie de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen te wijzigen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming indien dit leidt tot een toename van de autoparkeerbehoefte conform de Nota Parkeernormen 2016.
  2. het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een seksinrichting en/of een discotheek;
  3. het is verboden bijgebouwen te gebruiken voor zelfstandige woonruimte.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

3.4.1 Horeca-activiteiten en bedrijfsactiviteiten     
  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 sub e, en tevens horecabedrijven toestaan die niet worden vermeld onder categorie 1a, 1,b, 2a en 2b in de `Lijst van horeca-activiteiten´ en/of worden vermeld in een hogere categorie doch die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de horecabedrijven die zijn genoemd onder categorie 1a, 1b, 2a, of 2b van voornoemde lijst.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 sub f en tevens bedrijven toestaan die niet voorkomen in de `Lijst van bedrijfsactiviteiten - Functiemenging bij de regels van het bestemmingsplan Meerrijk´ mits het betrokken bedrijf naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven die zijn genoemd in voornoemde lijst en mits het niet betreft geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen of zelfstandige kantoorvestigingen.

3.4.2 Wijzigen gebruiksfunctie     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.3.2 sub a indien in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien conform de beleidsregels Nota parkeernormen 2016, dan wel diens rechtsopvolger.

Artikel 4 Groen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. paden;
  4. speelvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
  7. kunstobjecten;

met daarbij behorende:

  1. verhardingen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat een maximum bouwhoogte 5 meter.

Artikel 5 Maatschappelijk     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Maatschappelijk´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. zalenverhuur, uitsluitend voor vergaderingen;

met daarbij behorende:

  1. horecavoorzieningen, detailhandelsvoorzieningen en/of dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling voor zover ten dienste van de maatschappelijke voorziening;
  2. tuinen, erven en terreinen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte van een gebouw is de hoogte die is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';

5.2.2 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

a. de maximum bouwhoogte is 3 m;

b. de maximum oppervlakte is 15 m2.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 5 m.

Artikel 6 Natuur     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Natuur´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden en landschappelijke waarden;
  2. de aanleg en instandhouding van een ecologische verbindingszone;

met daarbij behorende:

  1. extensief recreatief medegebruik;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 5 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

6.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 6.1 wordt in ieder geval gerekend het beoefenen van (lawaai)sporten;

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Werk en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming `Natuur´ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, uitdiepen, egaliseren, afgraven, diepploegen en ophogen van gronden en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het opslaan, storten of bergen van materialen en producten voor andere doeleinden dan die bedoeld in lid 6.1;
  3. het planten, rooien, kappen of verminken van de houtopstand en gewassen;
  4. het aanleggen van oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk), met uitzondering van fiets- of voetpaden en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover niet groter dan in totaal 200 m2;
  5. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse (infrastructurele) leidingen;

6.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. welke het normale onderhoud en/of landschapsbeheer betreffen;
  2. welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

6.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden zoals beschreven in lid 6.1.

Artikel 7 Verkeer     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. busbanen, busstroken en hoogwaardige openbaar vervoervoorziening (HOV) bestaande uit twee rijstroken, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - HOV';
  2. opstelstroken, in- en uitvoegstroken en op- en afritten ten behoeve van de busbanen, busstroken en HOV als bedoeld onder a;
  3. voet- en fietspaden;
  4. groenvoorzieningen;
  5. bushaltes
  6. parkeervoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. geluidwerende voorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van gebouwen is 3,5 m;
  2. het maximum oppervlakte per gebouw bedraagt 25 m2.

 

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer geldt een maximum bouwhoogte van 5 m;

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels     

9.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming     

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels     

10.1 Milieuzone - boringsvrije zone     

Binnen de aanduiding "milieuzone - boringsvrije zone" zijn onverminderd het elders in dit bepaalde, de regels van de provinciale milieuverordening van toepassing.

10.2 Veiligheidszone - leiding     

  1. Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' mogen de gronden en/of gebouwen niet worden gebruikt voor verminderd zelfredzame functies;
  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op verminderd zelfredzame functies voor zover het een bestaande situatie betreft ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

11.1 Binnenplans afwijken     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.

Artikel 12 Overige regels     

12.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Nota Parkeernormen 2016 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
  2. Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

12.2 Afwijken van parkeereis     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 indien:

  1. uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. het voldoen aan de in lid 12.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

12.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 12.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht     

13.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

13.2 Afwijken     

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 13.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.

13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Meerrijk.