Inhoud

Hoofdstuk 1      Inleidende regels  1

Artikel 1      Begrippen  1

Artikel 2      Wijze van meten  5

Hoofdstuk 2      Bestemmingsregels  7

Artikel 3      Bedrijf – Transport- en logistiek bedrijf 7

Artikel 4      Groen – Landschappelijke inpassing  10

Hoofdstuk 3      Algemene regels  12

Artikel 5      Anti-dubbeltelregel 12

Artikel 6      Algemene gebruiksregels  12

Artikel 7      Algemene afwijkingsregels  12

Artikel 8      Overige regels  13

Hoofdstuk 4      Overgangs- en slotregels  14

Artikel 9      Overgangsrecht 14

Artikel 10    Slotregel 15

 






Hoofdstuk 1            Inleidende regels

Artikel 1                   Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan ‘Meerheide, uitbreiding Becx’ van de gemeente Eersel.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand

NL.IMRO.0770.BPEmub2013-VAST met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 
aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

 
bestaand(e situatie):

a      t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;

b      t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

bijbehorende voorzieningen bij een transport- en logistiek bedrijf:

voorzieningen gerelateerd aan het gebruik ten behoeve van een transport- en logistiek bedrijf, zoals een garage, wasstraat, tankinstallatie, expeditie- en VALruimte, kantoorruimten en laad- en loskuilen.

 

bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

 
bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolgde de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

erker:

hoekige of ronde uitbouw aan de voor- of zijgevel van een hoofdgebouw.

 

escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend zoals escortservices en bemiddelingsbureaus.

 

functie:

doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 
gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

luifel:

overkapping aan de gevel van een gebouw die constructief verbonden is met het gebouw.

 

overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

 

plaatsgebonden risicocontour:

de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een inrichting (of transportroute) overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt. Dergelijke risicocontouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten.

 
prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

 

raamprostitutie:

een seksinrichting bestemd voor of in gebruik voor het zich vanaf de openbare weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats, zichtbaar ter beschikking stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen (prostitutie).

risicovolle inrichting:

een vergunningsplichtige inrichting in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die overlijdensrisico’s in plaatsgebonden risico en groepsrisico voor personen buiten die inrichting veroorzaakt.

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

 

voorgevelrooilijn:

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

 

water:

het oppervlakte aan water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

 
waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van berging en infiltratie van hemelwater.

 

werk:

een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde.





Artikel 2                   Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.

 

bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 
bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

 

goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

peil:

a      voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b      in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.





Hoofdstuk 2            Bestemmingsregels

Artikel 3                   Bedrijf – Transport- en logistiek bedrijf

3.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf – Transport- en logistiek bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      een transport- en logistiek bedrijf met bijbehorende voorzieningen;

b      perceelsontsluitingen;

c       erf- en terreinafscheidingen;

d      verhardingen;

e      ongebouwde parkeervoorzieningen;

f        groen;

g       nutsvoorzieningen;

h      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

met uitzondering van:

i        risicovolle inrichtingen met een plaatsgebonden risicocontour (PR10-6) die tot over de perceelsgrens reikt.

 

3.2             Bouwregels

3.2.1         Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken geldt dat uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming.

 

3.2.2         Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

De bouwgrens mag uitsluitend worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      De overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

2      De uitbouw mag uit maximaal 1 bouwlaag bestaan.

3      De afstand tot de bestemmingsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.

b      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m), aantal bouwlagen en maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

c       Het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m), aantal bouwlagen en maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

d      Het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

e      Het bebouwingspercentage per bouwperceel mag niet minder bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘minimum bebouwingspercentage terrein (%)’ is aangegeven.

 

3.2.3         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

b      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m.

c       De erf- en terreinafscheidingen mogen uitsluitend in de vorm van een open constructie worden opgericht.

d      De hoogte van antennes mag niet meer bedragen dan 15 m.

e      De hoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 12 m.

f        De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

3.3             Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen de volgende nadere eisen stellen:

a      Parkeerplaatsen voor vrachtwagens op eigen terrein mogen uitsluitend worden aangelegd achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat eventueel aanwezige of aan te leggen vluchtwegen, bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen voor hulpdiensten bereikbaar zijn en blijven.

b      Parkeerplaatsen voor overige voertuigen zoals personenauto’s, motoren, scooters en (brom)fietsen op eigen terrein mogen uitsluitend worden aangelegd op de gronden binnen het bouwvlak, met dien verstande dat eventueel aanwezige of aan te leggen vluchtwegen, bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen voor hulpdiensten bereikbaar zijn en blijven.

 

3.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2. onder e voor het toestaan van een lager bebouwingspercentage dan is aangegeven, met dien verstande dat:

a      het bebouwingspercentage niet minder mag bedragen dan 20%;

b      het lagere bebouwingspercentage noodzakelijk is vanwege de bedrijfsvoering of vanwege een gefaseerde ontwikkeling van het bedrijf.

 

3.5             Specifieke gebruiksregels

3.5.1         Opslag en stalling

Opslag en stalling mag uitsluitend plaatsvinden binnen het bouwvlak achter de voorgevellijn van gebouwen.

 

3.5.2         Strijdig gebruik

Onder een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden en opstallen voor:

a      risicovolle inrichtingen met een plaatsgebonden risicocontour (PR10-6) die tot over de perceelsgrens reikt;

b      detailhandel.





Artikel 4                   Groen – Landschappelijke inpassing

4.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen – Landschappelijke inpassing’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      het aanbrengen en in stand houden van (erf)beplantingen ter landschappelijke inpassing van gebouwen;

b      paden;

c       in- en uitritten;

d      vluchtwegen;

e      erf- en terreinafscheidingen;

f        nutsvoorzieningen;

g       straatmeubilair;

h      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2             Bouwregels

4.2.1         Algemeen

Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van nutsvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en straatmeubilair.

 

4.2.2         Gebouwen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

a      De oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 10 m2.

b      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

4.2.3         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

b      De erf- en terreinafscheidingen mogen uitsluitend in de vorm van een open constructie worden opgericht.

 

4.3             Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

4.3.1         Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas;

b      het aanleggen of verharden van paden of banen en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen, behalve voor vluchtwegen en –routes;

c       het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen, egaliseren van gronden.

4.3.2         Uitzonderingen

Het in lid 4.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c       waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan omgevingsvergunning is verleend.

 

4.3.3         Toelaatbaarheid

De in lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de conditie, levensverwachting, groeiplaats en (beeld)kwaliteit van de bomen en/of houtgewas niet wordt aangetast.





Hoofdstuk 3            Algemene regels

Artikel 5                   Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.





Artikel 6                   Algemene gebruiksregels

6.1             Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a      het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

b      het gebruik van gebouwen voor bewoning.





Artikel 7                   Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a      de regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

b      de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:

1      de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m3 bedraagt;

2      de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m bedraagt;

c       de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;

a      het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:

1      de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak bedraagt;

2      de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.





Artikel 1                   Overige regels

1.1             Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening, ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a      de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

b      de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

c       de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

d      het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

e      de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en

f        de ruimte tussen bouwwerken.





Hoofdstuk 4              Overgangs- en slotregels

Artikel 2                   Overgangsrecht

2.1             Overgangsrecht bouwwerken

a      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b      Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

c       Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

2.2             Overgangsrecht gebruik

a      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c       Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.





Artikel 3                   Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan ‘Meerheide, uitbreiding Becx’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, maart 2013                                                                    vastgesteld: 28 maart 2013