18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'leiding - ondergronds' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer en onderhoud en de wijziging van:
a. bestaande ondergrondse aardgastransportleidingen, te weten de leiding N-523-9- met een diameter van ten hoogste 6 inch en een druk van ten hoogste 40 bar, de leiding N-523-83 met een diameter van ten hoogste 4 inch en een druk van ten hoogste 40 bar en de leiding N-523-82 met een diameter van ten hoogste 4 inch en een druk van ten hoogste 40 bar;
b. bestaande transportleidingen voor het vervoeren van aardgascondensaat en formatiewater;
met de daarbij behorende:
c. belemmeringenstroken;
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
18.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de leidingen worden gebouwd;
b. ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende bouwregels, uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
18.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de belangen en de veiligheid van de betrokken leidingen niet worden geschaad en de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen. Indien door de bouw, dan wel de situering van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de betrokken leiding, wordt geen afwijking verleend.
18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanbrengen van beplanting en bomen;
2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
3. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
6. het permanent opslaan van goederen.
b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
1. die verband houden met de aanleg van de betreffende leidingen;
2. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan;
3. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmerde strook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
c. De onder a genoemde vergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de verbinding.
d. De onder a genoemde vergunning kan niet eerder worden verleend dan nadat de leidingbeheerder schriftelijk advies heeft uitgebracht.