Regels, behorende bij het

bestemmingsplan "De Rijtse Vennen" van de gemeente Deurne

 

 

 

 

Opdrachtgever:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne

 

 

 

Wissing stedebouw en ruimtelijke vormgeving b.v.

Barendrecht

 

 

Barendrecht, september 2009

 

 

 

 

 


Inhoudsopgave                                                                                             

 

1.                     INLEIDENDE REGELS                                                            

 

Artikel 1            Begripsomschrijvingen                                                             

Artikel 2            Wijze van meten                                                                                                                                                                   

 

2.                     BESTEMMINGSREGELS                                                        

 

Bestemmingen

Artikel 3            Bos                                                                                       

Artikel 4            Gemengd

Artikel 5            Groen - Groen en water 

Artikel 6            Maatschappelijk

Artikel 7            Verkeer

Artikel 8            Wonen 

Artikel 9            Woongebied

 

Dubbelbestemmingen

Artikel 10          Leiding            

Artikel 11          Waarde-Archeologie-onderzoeksgebied                                                

 

3.                     ALGEMENE REGELS                                                             

 

Artikel 12          Anti-dubbeltelbepaling                                                             

Artikel 13          Algemene gebruiksregels                                                         

Artikel 14          Algemene ontheffingsregels                                                     

 

4.                     OVERGANGS- EN SLOTREGELS                                           

 

Artikel 15          Overgangsrecht                                                          

Artikel 16          Slotregel                                                                                

 

 

Bijlage: Beeldkwaliteitsplan De Rijtse Vennen

         


Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.

Aan huis verbonden beroep:

het aan huis uitoefenen van een dienstverlenend beroep, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat in ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder aan huis verbonden beroepen worden onder andere verstaan: dienstverlening op gebied van administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch gebied, zoals huisarts, advocaat, pedicure, fysiotherapeut, verzekeringsagent, architect en dergelijke;

 

 

 

2.

Afhankelijke woonruimte:

een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een deel van een hoofdgebouw, een aanbouw dan wel een vrijstaand bijgebouw bij dat hoofdgebouw, waarin een tweede huishouden kan worden gehuisvest uit oogpunt van mantelzorg, welke tijdelijke woonruimte qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met een hoofdgebouw en gelegen is binnen een bestemming die wonen mogelijk maakt. Bedrijfsgebouwen of andere gebouwen die niet ten dienste staan van een woonfunctie vallen hier nadrukkelijk niet onder;

 

 

 

3.

Ambachtelijk

bedrijf:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk, vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht;

 

 

 

4.

Bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlakte, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel voorzover dat ligt binnen de bestemming of een in de regels nader aangeduid gedeelte van de bestemming;

 

 

 

5.

Bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

 

 

 

6.

Bedrijfswoning/ dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

 

 

 

7.

Bedrijfsvloeroppervlakte(bvo):

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte (vvo);

 

 

 

8.

Bestaand:

bij bouwwerken: aanwezig c.q. in aanbouw op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders is bepaald. Bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het desbetreffende gebruiksverbod, tenzij anders is bepaald;

 

 

 

9.

Bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

10.

Bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0762.BPRijtseVennen-0003.gml met de bijbehorende regels.

 

 

 


11.

Bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

 

 

12.

Bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

 

 

13.

Bijzondere

woonvormen:

woongebouw met gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van meerdere huishoudens;

 

 

 

14.

Bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

 

 

15.

Bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

 

 

16.

Bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte of nagenoeg op gelijk hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een kap;

 

 

 

17.

Bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

 

 

18.

Bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

 

 

19.

Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

 

 

20.

Dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

 

 

 

21.

Detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

 

 

22.

Dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar aard en daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en prostitutie;

 

 

 

23.

Discotheek:

een gebouw ten behoeve van horeca met dansmogelijkheid waar –met of zonder- een diskjockey voor al dan niet (harde) muziek wordt gezorgd, waarbij er sprake is van live en/of mechanische muziek;

24.

Garage

een gebouw bedoeld voor de stalling van vervoermiddelen met een dergelijke omvang dat daarin een auto gestald kan worden.

25.

Gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;


 

 



26.

Geluidgevoelige gebouwen:

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

 

 

 

27.

Geluids-zoneringplichtige inrichting:

een inrichting, waar rondom het terrein van vestiging op grond van de Wet geluidhinder in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;

 

 

 

28.

GSM-installatie:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende zijsprieten, schoteltjes, panelen en technische installatie(s);

 

 

 

29.

GSM-mast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop/waarbij een (of meer) GSM-installatie(s) kan (kunnen) worden geplaatst;

 

 

 

30.

Hoofdgebouw:

een gebouw, dat gelet op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijk gebouw valt aan te merken;

 

 

 

31.

Horecabedrijf:

een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:

·       het verstrekken van nachtverblijf;

·       het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);

·       het exploiteren van zaalaccommodatie;

 

 

 

32.

Maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;

 

 

 

33.

Mantelzorg:

het op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;

 

 

 

34.

Nok:

het hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, te weten waar beide hellende vlakken elkander snijden;

 

 

 

35.

Operator/provider:

aanbieder van een mobiel netwerk;

 

 

 

36.

Patiowoning

woning zonder achtertuin, maar met een open binnenplaats.

 

 

 

37.

Plan:

het bestemmingsplan “De Rijtse Vennen” van de gemeente Deurne;

38.

Plankaart

Grafische uitdrukking van de analoge verbeelding.

39.

Perifere detailhandel:

detailhandel in volumineuze goederen, buiten het kernwinkelgebied van een gemeente;

 

 

 


40.

Prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

 

 

41.

Roaming:

het gebruik maken van (delen van het) het mobiele netwerk van een andere operator/provider;

 

 

 

42.

Recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

 

43.

Seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, erotische massage salon, een seksbio­scoop, seksautomatenhal, een parenclub of sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

 

 

44.

Site sharing:

het gezamenlijk door twee of meer operators/providers gebruik maken van een GSM-mast;

 

 

 

45.

Verbeelding

De digitale of analoge weergave van het bestemmingsplan. 

 

 

 

46.

Verblijfsruimte:

een ruimte binnen een woning waarin één of meerdere personen normaliter gedurende een langere tijd ver­blijft, zoals een woonkamer of slaapkamer;

 

 

 

47.

Verkoopvloeroppervlakte (vvo):

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;

 

 

 

48.

Woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

 

 

 

49.

Woonservicezone:

een wijk waarbinnen zorgwoningen, welzijnsactiviteiten en zorgactiviteiten worden geclusterd ten behoeve van ouderen, lichamelijk en verstandelijk gehandicapten en

(ex-)psychiatrische patiënten.

 

 

 

 

 

 

 


Artikel 2 - Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1.

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

 

a.        

de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

 

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) perceelsgrens en enig punt van een bouwwerk;

 

 

b.        

het bebouwd oppervlak van een bouwperceel of een bestemmingsvlak:

 

de oppervlakte van alle op bouwperceel/bestemmingsvlak gelegen bouwwerken tezamen;

 

 

c.        

de breedte van een bouwwerk:

 

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren;

 

 

d.        

de dakhelling:

 

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

 

e.        

de goothoogte van een bouwwerk:

 

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

 

f.          

de inhoud van een bouwwerk:

 

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

 

g.        

de bouwhoogte van een bouwwerk:

 

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

 

h.        

de oppervlakte van een bouwwerk:

 

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

 

i.          

de horizontale diepte van een bouwwerk:

 

vanaf de voorgevel tot en met de achtergevel van het bouwwerk;

 

 

j.          

de verticale diepte van een bouwwerk:

 

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk;

 

 

k.

het peil:

 

a.   voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst:

      de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

b.   in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

 

 


 

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen, worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 meter bedraagt.

 

 

 

 


2.    BESTEMMINGSREGELS

Bestemmingen

Artikel 3 – Bos

 



Bestemmings-

omschrijving

3.1

De op de verbeelding voor ‘Bos ` aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.

het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden;

 

b.

ondergeschikt recreatief en educatief medegebruik;

 

c.

bos;

 

d.

waterhuishoudkundige doeleinden;

 

e.

waterlopen en waterpartijen, alsmede een watergang, ter plaatse van en 10 meter ter weerszijde van de aanduiding op de verbeelding;

 

f.

Voet- fiets- en ruiterpaden;

 

g.

een ontsluitingspunt ten behoeve van het bestemmingsverkeer ter plaatse van de desbetreffende aanduiding op de verbeelding;

 

h.

cultuurhistorische waarden in de vorm van een schietbaan, ter plaatse van de betreffende aanduiding op de verbeelding.

 

 

 

Bouwregels

3.2.

Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

op de tot ‘Bos’ bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, zoals bewegwijzering en erfafscheidingen met een maximale hoogte van 3 meter.

 

Ontheffing bouwregels

3.3.

 

a.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen:

van het bepaalde in lid 3.2 voor de bouw van gebouwen ten dienste van de onder 3.1 genoemde doeleinden met een maximale goothoogte van 3 meter en een grondoppervlakte van ten hoogste 50 m2;

 

b.  

 

voor het toepassen van een ontheffingsbevoegdheid is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

 

 

Aanleg-vergunning

3.4.

Aanlegvergunning:

 

a.

op de tot ‘Bos’ bestemde gronden geldt dat het verboden is zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

-     het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;

-     het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

-     het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

-     het aanbrengen en vellen of rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;

-     het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;

Alvorens vergunning te verlenen, plegen burgemeester en

wethouders overleg met de provincie Noord-Brabant.


 

 

b.

het in sub a vervatte verbod geldt niet:

-     voor werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden, welke het normale onderhoud betreffen;

-     voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

Geluidzones

3.5.1

Onverminderd het bepaalde in dit artikel is niet toegestaan ter plaatse van de aanduidingen “geluidzone – weg – ontheffingswaarde 58 dB(A)” en “geluidzone – spoor – ontheffingswaarde 63dB(A)”gevoelige functies te realiseren.

 

3.5.2

Onverminderd het bepaalde in dit artikel is niet toegestaan ter plaatse van de aanduidingen “geluidzone – weg – voorkeursgrenswaarde 48 dB(A)” en “geluidzone – spoor – voorkeursgrenswaarde 53dB(A)”gevoelige functies te realiseren, behoudens indien voor de realisering van de gevoelige functie ontheffing van burgemeester en wethouders is verkregen.

 

 

 

 

 

Voor het toepassen van de ontheffingsbevoegdheid is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 


Artikel 4 - Gemengd

 

Bestemmings-

omschrijving

4.1.1.  

De op de verbeelding voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.

gebouwen voor:

-      wonen, uitsluitend in de vorm van een bestaande woning;

-      bedrijvigheid in de vorm van een elektrotechnisch bedrijf en opslag ten dienste van een elektrotechnisch      bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’     op de verbeelding;

 

b.

aan huis verbonden beroepen;

 

c.

tuinen en erven;

 

d.

wegen, paden en parkeervoorzieningen;

 

e.

nutsvoorzieningen;

 

f.

groenvoorzieningen, waaronder speelvoorzieningen;

 

g.

waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

 

h.

de bescherming en instandhouding van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding;

 

 

 

met de daarbij behorende:

 

i.

bijgebouwen;

 

j.

bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

 

 

 

4.1.2.

Beeldkwaliteit:

het Beeldkwaliteitsplan De Rijtse Vennen en de daarin opgenomen normen zullen mede als toetsingskader dienen voor burgemeester en wethouders bij de bouwvergunningverlening.

 

 

 

Bouwregels

4.2.1.

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

het bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak mag ten hoogste 50% bedragen;

 

b.

de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4 meter. De bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 8 meter bedragen;

 

c.

de afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg mag niet meer dan 7 meter bedragen, met dien verstande dat de afstand van de voorgevel van een bedrijfsgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg niet minder dan 10 meter mag bedragen;

 

d.

de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van een hoofdgebouw mag niet minder dan 3 meter bedragen;

 

e.

de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 5 meter;

 

f.

de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 15 meter bedragen;

 

g.

vanaf de maximaal toegestane goothoogte dienen de gebouwen te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder dan 25 graden en niet meer dan 60 graden mag bedragen, met dien verstande dat:

-           tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;

-           overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis;

 

h.

herbouw van een woning is toegestaan indien dit gebeurt ter plekke van de bestaande woning of indien voldaan wordt aan bovenstaande regels;

 

i.

bestaande situaties die afwijken van bovenstaande bouwregels voor hoofdgebouwen mogen bij herbouw worden gehandhaafd.

 

 

 

 

4.2.2.

Voor het bouwen van bijgebouwen bij hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

een bijgebouw mag in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

 

b.

de voorgevel van een bijgebouw dient tenminste 2 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden geplaatst;

 

c.

voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits de afstand van de voorgevel van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter bedraagt;

 

d.

bij een vrijstaand hoofdgebouw mag slechts tegen een gevel een bijgebouw worden gebouwd;

 

e.

de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en/of tegen de zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen bij de woning, mag ten hoogste 150 m2 bedragen en de oppervlakte van de bijgebouwen ten dienste van het bedrijf mag ten hoogste 200 m2 bedragen;

 

f.

de horizontale diepte van de woning met een tegen de achtergevel aangebouwd bijgebouw, mag niet meer dan 18 meter bedragen;

 

g.

de goothoogte van bijgebouwen, met uitzondering van bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, mag ten hoogste 3,20 meter en de bouwhoogte ten hoogste 6,5 meter bedragen;

 

h.

de bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of mogen vanaf de maximaal toegestane goothoogte worden voorzien van een kap met minimaal twee hellende dakvlakken met een nok, waarvan de dakhelling niet meer dan 45 graden mag bedragen.

 

 

 

Ondergronds bouwen

4.3.1

Voor ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

ondergronds bouwen is alleen toegestaan onder hoofd- en bijgebouwen of in gronden aansluitend aan deze gebouwen;

 

b.

de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.

 

Openbare nutsvoorzieningen

4.3.2.

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nuts- en verkeersvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 40 m2 bedragen;

 

b.

de bouwhoogte mag niet meer dan 3,20 meter bedragen.

 

 

 


 

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

4.3.3.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw ten hoogste 1 meter mag bedragen;

 

b.

de hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer dan 8 meter bedragen;

 

c.

de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen;

 

d.

de bouw van zwembaden is toegestaan.

 

 

 

Gebruik

4.3.4.

Specifieke gebruiksregels

 

a.

tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;

 

b.

bij woningen zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

1.    de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;

2.    de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m2;

3.    er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening;

4.    eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;

5.    het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand;

 

c.

van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen, mag de oppervlakte van dierenverblijven of hobbykassen niet meer bedragen dan 30 m2.


Artikel 5 – Groen - Groen en water

 

Bestemmings-

omschrijving

5.1.1.

De op de verbeelding voor ‘Groen - Groen en water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.

groenvoorzieningen;

 

b.

paden;

 

c.

speelvoorzieningen en evenementen;

 

d.

parkeervoorzieningen;

 

e.

waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen, alsmede een watergang, ter plaatse

van en 10 meter ter weerszijde van de aanduiding op de verbeelding;

 

f.

de bescherming en instandhouding van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding;

 

g.

een langzaamverkeersverbinding, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding.

 

h.

(gebouwen voor) openbare, nuts- en verkeersvoorzieningen en bruggen;

 

 

 

met de daarbij behorende:

 

 

verhardingen;

 

 

bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

 

Bouwregels

5.2.1.

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgen bepalingen:

 

a.

alleen gebouwen ten behoeve van openbare, nuts- en verkeers- en speelvoorzieningen zijn toegestaan;

 

b.

de vloeroppervlakte mag niet meer dan 40 m2 bedragen;

 

c.

de (nok)hoogte mag niet meer dan 3,20 meter bedragen.

 

 

 

Bouwwerken,

geen gebouwen

5.2.2.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: zijnde

 

a.

de hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer dan 12 meter bedragen;

 

b.

de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.

 


Artikel 6 – Maatschappelijk

 

Bestemmings-

omschrijving

6.1.1.

De op de verbeelding voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.

een zorginstelling in de vorm van ondersteund wonen met de bijbehorende zorgfuncties;

 

b.

groenvoorzieningen;

 

c.

recreatievoorzieningen;

 

d.

parkeervoorzieningen;

 

e.

waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en  infiltratievoorzieningen, alsmede een watergang, ter plaatse

van en 10 meter ter weerszijde van de aanduiding op de verbeelding;

 

f.

(gebouwen voor) openbare, nuts- en verkeersvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

 

g.

verhardingen, paden, ontsluitingswegen en bruggen;

 

 

h.

i.

bijgebouwen;

bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

 

 

     6.1.2.

Beeldkwaliteit:

 

 

 

het Beeldkwaliteitsplan De Rijtse Vennen en de daarin opgenomen normen zullen mede als toetsingskader dienen voor burgemeester en wethouders bij de bouwvergunningverlening.

 

 

 

Bouwregels

6.2.1.

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen

dan op de verbeelding wordt aangeduid. Gebouwen mogen worden afgedekt met een kap met een maximale dakhelling van 60˚;

 

b.

het maximale bebouwingspercentage mag niet wordt overschreden.

 

 

 

Bouwwerken,

geen gebouwen

6.2.2.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

de hoogte van speeltoestellen, kunstobjecten, palen en masten mag niet meer dan 12 meter bedragen;

 

b.

de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.

 

 

 

Nadere eisen

6.3.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot:

 

a.

de situering en de afmeting van de in lid 6.2.1 en 6.2.2. genoemde bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit, de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

 


 

Geluidzones

6.4.

Onverminderd het bepaalde in dit artikel is niet toegestaan ter plaatse van de aanduidingen “geluidzone – weg –voorkeursgrenswaarde 48 dB(A)” en “geluidzone – spoor –voorkeursgrenswaarde 53dB(A)” gevoelige functies te realiseren, behoudens indien voor de realisering van de gevoelige functie ontheffing van burgemeester en wethouders is verkregen.

 

 

 

 

 

Voor het toepassen van de ontheffingsbevoegdheid is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 


Artikel 7 – Verkeer

 

Bestemmingsomschrijving

7.1.1.

De op de verbeelding voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.

wegen, greppels en paden, overeenkomstig de op de verbeelding aangegeven profielen;

 

b.

voet- en rijwielpaden, ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding en overeenkomstig de op de verbeelding aangegeven profielen;

 

c.

parkeervoorzieningen;

 

d.

groenvoorzieningen;

 

e.

waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, (ondergrondse)waterbergings- en infiltratievoorzieningen, alsmede een watergang ter plaatse

van en 10 meter ter weerszijde van de aanduiding op de verbeelding;

 

f.

(gebouwen voor) openbare, nuts- en verkeersvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

 

g.

verhardingen en bruggen;

 

h.

bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

i.

de bescherming en instandhouding van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding op de verbeelding;

 

j.

cultuurhistorische waarden in de vorm van een schietbaan, ter plaatse van de betreffende aanduiding op de verbeelding.

Bouwregels

7.2.1.

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

alleen gebouwen ten behoeve van openbare, nuts- en verkeers- en speelvoorzieningen zijn toegestaan;

 

b.

de vloeroppervlakte mag niet meer dan 40 m2 bedragen;

 

c.

de (nok)hoogte mag niet meer dan 3,20 meter bedragen.

 

 

 

Bouwwerken geen gebouwen zijnde

7.2.2.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen

geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

de hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer dan 12 meter bedragen;

 

b.

de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.

 

 

 

 


Artikel 8 – Wonen

 

Bestemmingsomschrijving

8.1.1.

De op de verbeelding voor ‘Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.

grondgebonden en gestapelde woningen, met dien verstande dat gestapelde woningen slechts zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ op de verbeelding;

 

b.

aan-huis-verbonden-beroepen;

 

c.

tuinen en erven;

 

d.

wegen, paden, troittoirs en parkeervoorzieningen;

 

e.

nutsvoorzieningen;

 

f.

groenvoorzieningen, waaronder speelvoorzieningen;

 

g.

waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

 

h.

de bescherming en instandhouding van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding;

 

i.

bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en bouwwerken,

geen gebouwen zijnde.

 

 

 

 

8.1.2.

Beeldkwaliteit:

 

 

 

het Beeldkwaliteitsplan De Rijtse Vennen en de daarin opgenomen normen zullen mede als toetsingskader dienen voor burgemeester en wethouders bij de bouwvergunningverlening voor de woningen.

 

 

 

Bouwregels

8.2.1.

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, gelden de vol-gende bepalingen:

 

a.

gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;

 

b.

de goothoogte respectievelijk bouwhoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 6 meter en 13 meter, met dien verstande dat wanneer het aantal woonlagen op de verbeelding wordt aangeduid, dit de maximale hoogte bedraagt.

 

c.

woningen mogen uitsluitend door een kap worden afgedekt, met uitzondering van patiowoningen welke ook plat mogen worden afgedekt;

 

d.

het bebouwingspercentage van een bouwperceel van een grondgebonden woning mag ten hoogste 50% procent bedragen, met uitzondering van bouwpercelen waarop zich een patiowoning bevindt, in welk geval het bebouwingspercentage ten hoogste 80% mag bedragen;

 

e.

de bouwdiepte van een woning, met uitzondering van patiowoningen en gestapelde woningen, mag ten hoogste 12,5 meter bedragen met dien verstande dat de bouwdiepte van vrijstaande woningen ten hoogste 15 meter mag bedragen;

 

f.

de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt voor een vrijstaande woning aan beide zijden tenminste 2 meter en voor een halfvrijstaande woning, met uitzondering van een eindwoning van drie of meer aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen, aan één zijde tenminste 2 meter.

 

g.

indien en voor zover een hoofdgebouw wordt afgedekt door middel van een kap, mag de hellingshoek van het dak niet minder dan 45 graden en niet meer dan 60 graden bedragen.

 

 

 

Bijgebouwen bij woningen

8.3.1.

Voor het bouwen van bijgebouwen en aanbouwen bij woningen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

een bijgebouw mag in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

 

b.

de voorgevel van een bijgebouw, geen garage zijnde, dient ten minste 4 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst, met uitzondering van garages welke op een afstand van tenminste 11 meter achter de voorste perceelsgrens dienen te worden geplaatst.

Op hoeksituaties van wegen moeten de bijgebouwen bovendien zijn gelegen achter de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw.

Een en ander geldt niet voor bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan;

 

c.

voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits de afstand van de voorgevel van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter bedraagt;

 

d.

bij een vrijstaand hoofdgebouw mag slechts tegen

één zijgevel en/of het verlengde van deze zijgevel van het

hoofdgebouw een bijgebouw worden gebouwd;

 

e.

de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, met uitzondering van bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, mag per bouwperceel, onder voorwaarde dat het in lid 8.2.1.d. bepaalde maximale bebouwings-percentage niet wordt overschreden, ten hoogste bedragen:

1.       50 m² voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 250 m²;

2.       80 m² voor bouwpercelen groter dan 250 m² en

      kleiner of gelijk aan 500 m²;

3.  110 m² voor bouwpercelen groter dan 500 m²;

 

f.

de horizontale diepte van een hoofdgebouw met een tegen de achtergevel aangebouwd bijgebouw op percelen met alleen een woonfunctie mag niet meer dan 18 meter bedragen;

 

g.

de goothoogte van bijgebouwen mag, met uitzondering van bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan ten hoogste 3,20 meter en de bouwhoogte ten hoogste 6,5 meter bedragen. Uitsluitend voor de bouw van duivenhokken mag de goothoogte ten hoogste 4,5 meter bedragen;

 

h.

de bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of mogen vanaf de maximaal toegestane goothoogte worden voorzien van een kap met minimaal twee hellende dakvlakken met een nok, waarvan de dakhelling niet meer dan 45 graden mag bedragen, met dien verstande dat:

1.       tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met

      een helling van 45 graden en de daaruit voortvloeiende

      maximale bouwhoogte van 6,50 meter, ook platte

      afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan

      45 graden en rechtopstaande gevelconstructies zijn

      toegestaan;

2.       in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien

      van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een

      gedeelte van een bijgebouw dat tegen de zijgevel van

      een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden

      voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling

      van niet meer dan 45 graden, mits:

-      de goothoogte van maximaal 3,20 meter is gelegen

     aan de zijde van en evenwijdig aan de zijdelingse

     perceelsgrens en

-      de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het

     dakvlak tegen de zijgevel van het hoofdgebouw niet

     meer dan 6,50 meter bedraagt;

3.       in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een

      gedeelte van een bijgebouw dat tegen de achtergevel

      van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden

      voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling

      van niet meer dan 45 graden, mits:

-      de goothoogte van maximaal 3,20 meter is gelegen

     aan de zijde van en evenwijdig aan de achterper-

     ceelsgrens en

-      de hoogte ter plaatse van de aansluiting van

           het dakvlak tegen de achtergevel van het

           hoofdgebouw niet meer dan 6,50 bedraagt;

4.   overschrijding van de (denkbeeldige) 45 graden-

      lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen

      en andere uitstekende bouwdelen van

             ondergeschikte betekenis.

 

 

 

Ondergronds bouwen

8.3.2.

Voor ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

ondergronds bouwen is alleen toegestaan onder hoofd- en bijgebouwen of in gronden aansluitend aan deze gebouwen;

 

b.

de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.

 

 

 

Openbare nuts-voorzieningen

8.3.3.

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nuts- en verkeersvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 40 m2 bedragen;

 

b.

de(nok)hoogte mag niet meer dan 4 meter bedragen.

 

 

 

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

8.3.4.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer

dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw ten hoogste 1 meter mag bedragen;

 

b.

de hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer dan 8 meter bedragen;

 

c.

de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

mag niet meer dan 5 meter bedragen;

 

d.

de bouw van zwembaden is toegestaan

 

 

 

Gebruik

8.3.5.

Specifieke gebruiksregels:

 

a.

tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;


b.

bij woningen zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

1.   de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;

2.   de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m2;

3.   er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening;

4.   eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;

5.   het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand;

 

c.

van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen, mag de oppervlakte van dierenverblijven of hobbykassen niet meer bedragen dan 30 m2.

Ontheffing bouwregels

8.3.6.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen:

 

a.

van het bepaalde in 8.2.1 onder a. voor het bouwen van een veranda of een encrouchement voor de voorgevel van een grondgebonden woning.

 

b.

van het bepaalde in 8.2.1 en 8.3.1 mits de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit, de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet wordt geschaad;

 

c.

van het bepaalde in 8.3.4. onder a. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen, mits de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit, de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet wordt geschaad:

1.   op hoeksituaties van wegen, mits gelegen naast het hoofdgebouw, op ten minste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, tot ten hoogste 2 meter;

2.   mits dit met het oog op geluidsoverlast is gewenst en de belangen van rechthebbenden van aan het bouwperceel aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad;

 

d.

voor het toepassen van de ontheffingsbevoegdheid is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Nadere eisen

8.3.7.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot:

 

a.

de situering en de afmeting van de in lid 8.2.1 en 8.3.1 genoemde bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit, de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Geluidzones

8.4.

Onverminderd het bepaalde in dit artikel is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding “geluidzone – spoor – ontheffingswaarde 63dB(A)”gevoelige functies te realiseren, behoudens indien voor de realisering van de gevoelige functie ontheffing van burgemeester en wethouders is verkregen..

 

 

Voor het toepassen van de ontheffingsbevoegdheid is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.


Artikel 9 – Woongebied

 

Bestemmingsomschrijving

9.1.1.

De op de verbeelding voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.

woningen, voor zover het bestaande woningen betreft;

 

b.

aan huis verbonden beroepen;

 

c.

tuinen en erven;

 

d.

wegen, paden en parkeervoorzieningen;

 

e.

nutsvoorzieningen;

 

f.

groenvoorzieningen, waaronder speelvoorzieningen;

 

g.

waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

 

h.

de bescherming en instandhouding van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding;

 

 

 

met de daarbij behorende:

 

i.

bijgebouwen;

 

j.

bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

 

 

 

9.1.2.

Beeldkwaliteit:

het Beeldkwaliteitsplan De Rijtse Vennen en de daarin opgenomen normen zullen mede als toetsingskader dienen voor burgemeester en wethouders bij de bouwvergunningverlening voor de woningen.

 

 

 

Bouwregels

9.2.1.

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

 

a.

het bebouwingspercentage mag ten hoogste 50% bedragen, met uitzondering van bouwpercelen met een oppervlakte kleiner dan 250 m2, waarvoor het bebouwingspercentage ten hoogste 60% per bouwperceel mag bedragen.

 

 

 

 

9.2.2.

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd voor wonen en bijzondere woonvormen;

 

b.

herbouw van woningen is toegestaan indien dit gebeurt ter plekke van de bestaande woningen of indien voldaan wordt aan de navolgende regels of binnen het op de verbeelding aangeduide bouwvlak;

 

c.

de afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot een perceelsgrens langs de openbare weg mag niet minder dan 3 meter en niet meer dan 7 meter bedragen;

 

d.

de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag voor een vrijstaand hoofdgebouw aan beide zijden niet minder dan 3 meter bedragen en voor een halfvrijstaand hoofdgebouw, een geschakeld hoofdgebouw en de eindwoning van aaneengebouwde hoofdgebouwen, aan één zijde, niet minder dan 3 meter bedragen;

 

e.

de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 5 meter, met dien verstande dat de breedte van een vrijstaande woning niet minder dan 7 meter mag bedragen;

 

f.

de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 12 meter bedragen, met dien verstande dat de horizontale diepte van een vrijstaand hoofdgebouw niet meer dan 15 meter mag bedragen;


 

 

g.

de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen;

 

h.

de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 11 meter bedragen;

 

i.

vanaf de maximaal toegestane goothoogte dienen de gebouwen te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder dan 25 graden en niet meer dan 60 graden mag bedragen, met dien verstande dat:

-            tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken en de daaruit voortvloeiende maximale hoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;

-            overschrijding van de (denkbeeldige) 60 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis;

 

j.

bestaande situaties, die afwijken van bovenstaande bouwregels voor hoofdgebouwen mogen bij herbouw worden gehandhaafd.

 

 

 

Bijgebouwen

9.2.3.

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

h.

Een bijgebouw mag in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

 

i.

de voorgevel van een bijgebouw dient ten minste 2 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst.

Op hoeksituaties van wegen mogen de bijgebouwen bovendien uitsluitend zijn gelegen achter de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw.

Een en ander geldt niet voor bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan;

 

j.

voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen erkers, entreeportalen en vergelijkbare bouwwerken worden gebouwd, mits de afstand van de voorgevel van de erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter bedraagt;

 

k.

bij een vrijstaand hoofdgebouw mag slechts tegen één zijgevel een bijgebouw worden gebouwd;

 

l.

de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen en/of tegen de zijgevel van het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen, met uitzondering van bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, mag per bouwperceel, onder voorwaarde dat het maximale bebouwingspercentage niet wordt overschreden, ten hoogste bedragen:

1.    50 m2 voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 250 m2;

2.    80 m2 voor bouwpercelen groter dan 250 m2 en kleiner of gelijk aan 500 m2;

3.  110 m2 voor bouwpercelen groter dan 500 m2;

 

m.

de horizontale diepte van een hoofdgebouw met een tegen de achtergevel aangebouwd bijgebouw, mag niet meer dan 15 meter bedragen, met dien verstande dat deze diepte bij een vrijstaand hoofdgebouw niet meer dan 18 meter mag bedragen;


 

 

n.

de goothoogte van bijgebouwen, met uitzondering van bijgebouwen welke zijn gelegen op het perceelsgedeelte waarop ook hoofdbebouwing is toegestaan, mag ten hoogste 3,20 meter en de bouwhoogte ten hoogste 6,5 meter bedragen. Uitsluitend voor de bouw van duivenhokken mag de goothoogte ten hoogste 4,5 meter bedragen;

 

o.

de bijgebouwen mogen worden voorzien van een plat dak of mogen vanaf de maximaal toegestane goothoogte worden voorzien van een kap met minimaal twee hellende dakvlakken met een nok, waarvan de dakhelling niet meer dan 45 graden mag bedragen, met dien verstande dat:

1.       tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 45 graden en de daaruit voortvloeiende maximale bouwhoogte van 6,50 meter, ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 45 graden en rechtopstaande gevelconstructies zijn toegestaan;

2.       in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de zijgevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:

-           de goothoogte van maximaal 3,20 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de zijdelingse perceelsgrens en

-           de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,50 meter bedraagt;

3.       in afwijking van het bepaalde in de aanhef ten aanzien van twee hellende dakvlakken een bijgebouw of een gedeelte van een bijgebouw dat tegen de achtergevel van een hoofdgebouw wordt aangebouwd, mag worden voorzien van één hellend dakvlak met een dakhelling van niet meer dan 45 graden, mits:

-           de goothoogte van maximaal 3,20 meter is gelegen aan de zijde van en evenwijdig aan de achterperceelsgrens en

-           de hoogte ter plaatse van de aansluiting van het dakvlak tegen de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer dan 6,50 meter bedraagt;

4.       overschrijding van de (denkbeeldige) 45 graden-lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.

 

 

 

Ondergronds bouwen

9.3.2.

Voor ondergronds bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

ondergronds bouwen is alleen toegestaan onder hoofd- en bijgebouwen of in gronden aansluitend aan deze gebouwen;

 

b.

de verticale diepte mag niet meer bedragen dan 4 meter.

 

Openbare nuts- voorzieningen

9.3.3.

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nuts- en verkeersvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

 

a.

de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 40 m2 bedragen;

 

b.

de(nok)hoogte mag niet meer dan 3,20 meter bedragen.

 

 

 


 

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

9.3.4.

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen

zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meerdan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw ten hoogste 1 meter mag bedragen;

 

b.

de hoogte van kunstobjecten, palen en masten mag niet meer dan 8 meter bedragen;

 

c.

de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen;

 

d.

de bouw van zwembaden is toegestaan.

 

 

 

Gebruik

9.3.5.

Specifieke gebruiksregels

 

a.

tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;

 

b.

bij woningen zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, mits:

1.   de woning blijft voldoen aan het bepaalde in de gemeentelijke bouwverordening en het Bouwbesluit;

2.   de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 50% van het bebouwd oppervlak van een bouwperceel tot een maximum van 60 m2;

3.   er geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat, uitgezonderd een beperkte verkoop in verband met het uitgeoefende beroep, bedrijf of dienstverlening;

4.   eventueel extra benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;

5.   het bedrijf wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van het pand;

 

c.

van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen, mag de oppervlakte van dierenverblijven of hobbykassen niet meer bedragen dan 30 m2.

 

 

 

Ontheffing bouwregels

9.3.6.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen:

 

a.

van het bepaalde in 9.3.4. onder a. voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen, mits de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit, de bebouwingskarakteristiek van de omgeving en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet wordt geschaad:

1.  op hoeksituaties van wegen, mits gelegen naast het hoofdgebouw, op ten minste 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en voor de denkbeeldige lijn door de voorgevel van het om de hoek gelegen hoofdgebouw, tot ten hoogste 2 meter;

2.  mits dit met het oog op geluidsoverlast is gewenst en de belangen van rechthebbenden van aan het bouwperceel aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad;

 

b.

voor het toepassen van de ontheffingsbevoegdheid is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 


Dubbelbestemmingen

 

Artikel 10 – Leiding

 

Bestemmings- omschrijving

10.1.1.

De op de verbeelding voor ‘Leiding’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen primair bestemd voor:

 

a.

een gastransportleiding, ter plaatse van de aanduiding ‘gasleiding’ op de verbeelding;

 

b.

een waterleiding, ter plaatse van de aanduiding ‘waterleiding’ op de verbeelding.

 

 

 

Bouwregels

10.2.1

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

a.

de tot ‘Leiding’ bestemde gronden mogen niet worden bebouwd.

 

 

 

Aanleg-vergunning

10.2.2.

Aanlegvergunning:

 

a.

op de tot ‘Leiding’ bestemde gronden geldt dat het verboden is zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

-     het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;

-     het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

-     het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

-     het aanbrengen en vellen of rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;

-     het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;

 

b.

het in sub a vervatte verbod geldt niet:

-     voor werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden, welke het normale onderhoud betreffen;

-     voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in   uitvoering zijn;

 

c.

voor zover het bepaalde onder b niet van toepassing is, zijn de werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.2.2. onder a. slechts toelaatbaar, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energievoorziening zijn gewaarborgd.

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in

lid 10.2.2. onder a winnen burgemeester en wethouders advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

 

 

 


 


Ontheffing bouwregels

10.2.3.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen:

 

a.

van het bepaalde in lid 10.2.1. onder a voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van voor deze gronden geldende andere bestemmingen, met dien verstande dat:

1.   voor het bouwen de regels van de betreffende hoofdbestemming van toepassing is;

2.   voordat burgemeester en wethouders tot het verlenen van ontheffing overgaan, zij advies inwinnen van de leidingbeheerder;

 

b.

voor het toepassen van de ontheffingsbevoegdheid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.


Artikel 11 – Waarde-Archeologie-onderzoeksgebied

 

Bestemmings- omschrijving

11.1.1.

De op de verbeelding voor ‘Waarde-Archeologie-onderzoeksgebied’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen primair bestemd voor:

 

a.

de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden verwachte archeologische waarden.

 

 

 

Bouwregels

11.2.1.

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

 

 

de tot ‘Waarde-Archeologie-onderzoeksgebied’ bestemde gronden mogen niet worden bebouwd met uitzondering van

1.       verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd;

2.       de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 50 m²;

3.       bouwwerken ten dienste van de in lid 1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld.

 

 

 

Ontheffing

11.2.2.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen:

 

 

van het bepaalde in lid 11.2.1 voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van de in lid 1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien en voor zover:

a.      met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat   archeologische waarden daarmee niet onevenredig worden geschaad;

b.      in voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen of een archeologische opgraving;

 

11.2.3.

alvorens een ontheffing als bedoeld in lid 11.2.2 wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen;

 

11.2.4.

voor het toepassen van de ontheffingsbevoegdheid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

 

 

Aanleg-vergunning

11.2.5.

Aanlegvergunning:

 

a.

op de tot ‘Waarde-Archeologie-onderzoeksgebied’

bestemde gronden geldt dat het verboden is zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

1.       het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

2.       het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

3.       het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

4.       het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;



5.       het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;

6.       het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;

7.       het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

8.       het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;

9.       het aanbrengen van verhardingen;

 

b.

het in sub a vervatte verbod geldt niet:

-     voor werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden, welke het normale onderhoud betreffen;

-     voor werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.

 


3.      ALGEMENE REGELS

Artikel 12 – Anti-Dubbeltelbepaling

 

 

12.1.

Grond die eenmaal in aanmerking is

genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 


Artikel 13 – Algemene gebruiksregels

 

 

13.1.

Het is verboden de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming(en).

 

 

 

 

13.2

Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 13.1. wordt ten minste verstaan het gebruik:

 

a.

voor de opslag, al dan niet voor de verhuur of de verkoop van machines, voer- of vaartuigen, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

 

b.

voor het opslaan, storten of bergen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op bestemming gerichte gebruik van de grond;

 

c.

van of laten gebruiken van gronden of bouwwerken voor prostitutie of een seksinrichting.

 

 

 

 

13.3

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing van het bepaalde in lid 13.1 en een afhankelijke woonruimte toestaan als:

 

a.

een verzoek om toepassing van deze ontheffingsregeling schriftelijk wordt ingediend en uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;

 

b.

het een (vrijstaand) bijgebouw betreft behorende bij een woning binnen een bestemming waarbinnen een permanente (bedrijfs)woning is toegestaan;

 

c.

voorts dient in een toelichting het oppervlak van de afhankelijke woonruimte te worden aangegeven, alsmede hoe de ruimte concreet wordt ingedeeld en gebruikt en mag de ruimte niet meer dan 80 m² bedragen;

 

d.

er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

 

 

 

 

 

Tevens zijn de volgende bepalingen van toepassing:

 

e.

degene aan wie de ontheffing is verleend, diens rechtsopvolger en in ieder geval de hoofdbewoner van het hoofdgebouw, dient de gemeente onmiddellijk te informeren indien de afhankelijke woonruimte niet meer wordt gebruikt door de persoon of personen ten behoeve waarvan de ontheffing is verleend.

 

 

 

 

13.4.

Bij de ontheffing bedoeld in lid 13.3 wordt de procedure genoemd in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd.

 

 

 

 

 

13.5.

Burgemeester en Wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in lid 13.1., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een niet door dringende redenen te rechtvaardigen beperking van het meest doelmatige gebruik.

 

 

Artikel 14 - Algemene ontheffingsregels

 

 

14.1.

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels ontheffing kan worden verleend, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd, nadat de procedure genoemd in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is gevolgd, ontheffing te verlenen van de desbetreffende

bepalingen van het plan voor:

 

a.

het afwijken van de voorgeschreven minimum- en maximummaten, afmetingen, percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;

 

b.

het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouw werken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:

1.   de oppervlakte niet meer bedraagt dan 10 m²;

2.   de goothoogte niet meer dan 3,20 meter bedraagt;

3.   de(nok)hoogte van gebouwen niet meer dan 5,5 meter bedraagt;

4.   de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,20 meter;

 

c.

het in geringe mate afwijken van een bestemmingsgrens, alsmede de vorm van bouwpercelen, voorzover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;

 

d.

voor het gebruik van gronden en opstallen, behoudens gronden en opstallen welke zich binnen de EHS/GHS van de provincie Noord-Brabant bevinden, voor GSM-installaties en GSM-masten gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatiedataverkeer, met inbegrip van de daarbij behorende technische installatie(s), met dien verstande dat de navolgende criteria in acht dienen te worden genomen:

 

 

1.   inpassing in het landschap; bij de plaatsing van de GSM-installatie en –masten moet zoveel mogelijk het beginsel van site-sharing en het beginsel van roaming worden gehanteerd tenzij dit, blijkens een voldoende onderbouwde motivering, technisch niet mogelijk is of in redelijkheid niet kan worden verlangd.

 

 

2.   inpassing in stedenbouwkundig opzicht; GSM-installaties en –masten dienen zoveel mogelijk aan het karakter van de directe omgeving te worden aangepast om te voorkomen dat het aanzicht in stedenbouwkundig opzicht te veel wordt aangetast.

 

 

3.   De hoogte van GSM-installaties mag niet meer dan 5 meter bedragen, de hoogte van GSM-masten mag niet meer dan 40 meter bedragen;

 

e.

voor het toepassen van de ontheffingsbevoegdheid is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

 

 


4.      Overgangs- en Slotregels

 

Artikel 15 – Overgangsrecht

 

Bouwwerken

15.1.

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

15.2

Eenmalig kan ontheffing worden verleend van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

 

15.3.

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

 

Gebruik

15.4

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

15.5

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het vierde lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

15.6

Lid Indien het gebruik, bedoeld in het vierde lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

15.7

Het vierde lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.


Artikel 16 – Slotregel

 

 

 

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels bestemmingsplan De Rijtse Vennen’.