Plan: Linie - Doornbos
Idn: NL.IMRO.0758.BP2012020001-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Linie - Doornbos.

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Bedrijf

 

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels;

  2. bestaande bedrijven;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' tevens een nutsvoorziening;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG' tevens voor het verkopen van motorbrandstoffen zonder LPG en de bijbehorende detailhandelsvoorzieningen met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met LPG' tevens voor het verkopen van motorbrandstoffen met LPG en de bijbehorende detailhandelsvoorzieningen met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens voor wonen op de verdiepingen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  7. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal 1 bedrijfs- of dienstwoning per bedrijf, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. parkeren;

  3. verkeer;

  4. water.

met uitzondering van:

  1. risicovolle inrichtingen, anders dan de risicovolle inrichting, genoemd onder e;

  2. geluidzoneringsplichtige bedrijven, zoals vermeld in 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht;

  3. zelfstandige detailhandel;

  4. zelfstandige kantoren.

 

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

  1. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd.

  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

  3. In afwijking van onderdeel b, mag ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)' het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangeduid.

  4. Het aantal (bedrijfs)woningen mag niet worden vermeerderd.

  5. Het bestaand aantal bouwpercelen mag niet worden vermeerderd.

  6. Per bouwperceel is maximaal één hoofdgebouw toegestaan.

  7. Per hoofdgebouw is maximaal één (bedrijfs)woning toegestaan.

  8. In afwijking van onderdelen e en f, mag het bestaande aantal woningen worden gehandhaafd als het bestaande aantal woningen meer is dan één per hoofdgebouw.

  9. De bouwhoogte van een nutsvoorziening bedraagt maximaal 3 meter, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' een andere hoogte is aangeduid.

  10. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)' of 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot- en/of bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid.

  11. In afwijking van en in aanvulling op onderdelen c en j, zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' de bouwregels, vermeld in artikel 13 lid 13.2.2, 13.2.3, 13.2.4, 13.3, 13.4 en 13.5 van toepassing.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  2. De hoogte van luifels mag maximaal 6 meter bedragen.

  3. Ter plaatse van de aanduidingen 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' en 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' is een reclamezuil toegestaan met een maximale hoogte van 8 meter.

  4. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 3 meter bedragen.

  5. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

3.3 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden een (bedrijfs)woning te gebruiken voor kamerverhuur.

  2. Onder kamerverhuur wordt niet verstaan, het verhuren van maximaal twee kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal 2 personen, door een eigenaar die in dezelfde (bedrijfs)woning woont.

 

 

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 3.1, onder a, voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met de in deze regels direct toegelaten activiteiten met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van:

  1. zelfstandige detailhandel;

  2. zelfstandige kantoren;

  3. horecabedrijven;

  4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

  5. risicovolle inrichtingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Bevi.

  1. artikel 18, onder b, onderdeel 2, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

  1. artikel 18, onder b, onderdeel 3, voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;

  2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

  3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

  4. de activiteit niet vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn.

 

 

 

Artikel 4 Bedrijventerrein

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels;

  2. bestaande bedrijven;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens maximaal 1 bedrijfs- of dienstwoning per bedrijf, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  4. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel-1' tevens detailhandel in de vorm van een kringloopwinkel;

  5. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel-2' tevens detailhandel in de vorm van een growshop;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' tevens een nutsvoorziening;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water;

met uitzondering van:

  1. risicovolle inrichtingen;

  2. geluidzoneringsplichtige bedrijven, zoals vermeld in 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht;

  3. zelfstandige detailhandel;

  4. zelfstandige kantoren.

 

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

  1. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd.

  2. Het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 80%.

  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid.

  4. Het aantal bedrijfswoningen mag niet worden vermeerderd.

  5. Het bestaand aantal bouwpercelen mag niet worden vermeerderd.

  6. Per bouwperceel is maximaal één hoofdgebouw toegestaan.

  7. Per hoofdgebouw is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.

  8. In afwijking van en in aanvulling op onderdelen b en c, zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' de bouwregels, vermeld in artikel 13 lid 13.2.2, 13.2.3, 13.2.4, 13.3, 13.4 en 13.5 van toepassing.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  2. De hoogte van luifels mag maximaal 6 meter bedragen.

  3. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 3 meter bedragen.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

4.3 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden een (bedrijfs)woning te gebruiken voor kamerverhuur.

  2. Onder kamerverhuur wordt niet verstaan, het verhuren van maximaal twee kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal 2 personen, door een eigenaar die in dezelfde (bedrijfs)woning woont.

 

 

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 4.1, onder a, voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met de in deze regels direct toegelaten activiteiten met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van:

  1. zelfstandige detailhandel;

  2. zelfstandige kantoren;

  3. horecabedrijven;

  4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

  5. risicovolle inrichtingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Bevi.

  1. artikel 18, onder b, onderdeel 2, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

  1. artikel 18, onder b, onderdeel 3, voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;

  2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

  3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

  4. de activiteit niet vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn.

 

 

 

Artikel 5 Centrum

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. cultuur en ontspanning;

  2. detailhandel, met dien verstande dat volumineuze detailhandel en een supermarkt niet zijn toegestaan;

  3. in afwijking van onderdeel b, ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' tevens een supermarkt;

  4. dienstverlening;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum-1' tevens maximaal 4 horecabedrijven behorende tot de categorieën 1 tot en met 4 en 6, waarvan:

  1. maximaal 1 horecabedrijf in categorie 4;

  2. maximaal 2 horecabedrijven in categorie 6;

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum-2' tevens horeca behorende tot de categorieën 1 tot en met 4 en 6, met dien verstande dat maximaal 3 horecabedrijven zijn toegestaan, waarvan;

  1. maximaal 1 horecabedrijf in categorie 4;

  2. maximaal 3 horecabedrijven in categorie 6;

  1. maatschappelijke voorzieningen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'opslag' uitsluitend voor opslag;

  3. ondergeschikte horeca;

  4. sportvoorzieningen;

  5. wonen op de verdiepingen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

  1. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd.

  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)' of 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag de goot- en/of bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid.

  4. Het aantal woningen mag niet worden vermeerderd.

  5. Per bouwperceel is maximaal één hoofdgebouw toegestaan.

  6. Per hoofdgebouw is maximaal één woning toegestaan.

  7. In afwijking van onderdeel f, mag het bestaande aantal woningen worden gehandhaafd indien het bestaande aantal woningen meer is dan één per hoofdgebouw.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  2. De hoogte van luifels mag maximaal 6 meter bedragen.

  3. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

5.3 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden een woning te gebruiken voor kamerverhuur.

  2. Onder kamerverhuur wordt niet verstaan, het verhuren van maximaal twee kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal 2 personen, door een eigenaar die in dezelfde woning woont.

 

 

Artikel 6 Gemengd

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in de bijlage bij deze regels;

  2. cultuur en ontspanning;

  3. dienstverlening;

  4. maatschappelijke voorzieningen;

  5. ondergeschikte horeca;

  6. sportvoorzieningen;

met daarbij behorend(e):

  1. groen, waaronder kunstgrasvelden;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water.

 

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Gebouwen

  1. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangeduid.

  3. De goot- en bouwhoogte mag respectievelijk maximaal 7 en 11 meter bedragen.

  4. In afwijking van ondereel c, mag ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)' de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid.

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  2. De hoogte van luifels mag maximaal 6 meter bedragen.

  3. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen.

  4. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

6.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 onder a, voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met de in deze regels direct toegelaten activiteiten met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van:

  1. zelfstandige detailhandel;

  2. zelfstandige kantoren;

  3. horecabedrijven;

  4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

  5. risicovolle inrichtingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Bevi.

 

 

Artikel 7 Groen

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen;

  2. water;

  3. geluidbeperkende voorzieningen;

  4. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 5 meter bedragen.

  2. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  3. De hoogte van kunstobjecten mag maximaal 8 meter bedragen.

  4. De hoogte van geluidbeperkende voorzieningen mag maximaal 12 meter bedragen.

  5. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

 

Artikel 8 Horeca

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca behorende tot de categorieën 1 tot en met 4;

  2. wonen op de verdiepingen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Gebouwen

  1. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd.

  2. Het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 60%.

  3. De goot- en bouwhoogte mag respectievelijk maximaal 7 en 11 meter bedragen.

  4. Het aantal woningen mag niet worden vermeerderd.

  5. Per hoofdgebouw is maximaal één woning toegestaan.

  6. In afwijking van onderdeel e, mag het bestaande aantal woningen worden gehandhaafd indien het bestaande aantal woningen meer is dan één per hoofdgebouw.

 

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen.

  2. De hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  3. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

8.3 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden een woning te gebruiken voor kamerverhuur.

  2. Onder kamerverhuur wordt niet verstaan, het verhuren van maximaal twee kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal 2 personen, door een eigenaar die in dezelfde woning woont.

 

 

Artikel 9 Kantoor

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. kantoren;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water.

 

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Gebouwen

  1. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd.

  2. Het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 40%.

  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid.

 

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  2. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen.

  3. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

Artikel 10 Maatschappelijk

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;

  4. parkeren;

  5. verkeer;

  6. water.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Gebouwen

  1. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd.

  2. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

  3. In afwijking van onderdeel b, mag ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangeduid.

  4. Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid.

 

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen.

  2. De hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  3. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

Artikel 11 Verkeer

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden;

  2. geluidbeperkende voorzieningen;

  3. parkeren;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'garage' tevens garageboxen;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - standplaats' tevens standplaatsen;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;

  3. water.

 

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van het verkeer, zoals garageboxen of tunnels, viaducten, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

11.2.2 Gebouwen

  1. De bouwhoogte bedraagt maximaal 3 meter.

  2. In afwijking van onderdeel a, mag ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid.

  3. Ter plaatse van de aanduiding 'garage' geldt dat de maximale oppervlakte 20 m² per garagebox mag bedragen.

 

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 5 meter bedragen.

  2. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  3. De hoogte van kunstobjecten mag maximaal 8 meter bedragen.

  4. De hoogte van geluidbeperkende voorzieningen mag maximaal 6 meter bedragen.

  5. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

 

Artikel 12 Water

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. doeleinden ten dienste van de waterhuishouding in brede zin;

met daaraan ondergeschikt:

  1. groen;

  2. verhardingen, zoals waterkeringen, steigers en bruggen.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals waterkeringen, duikers, tunnels, steigers, aquaducten, bruggen.

 

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

Artikel 13 Wonen

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'garage' tevens garageboxen;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens een kantoor;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens maatschappelijke voorzieningen op de begane grond;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. speelvoorzieningen;

  5. water.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Algemeen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd.

  2. Het aantal woningen mag niet worden vermeerderd.

  3. Het bestaand aantal bouwpercelen mag niet worden vermeerderd.

  4. Per bouwperceel is maximaal één hoofdgebouw toegestaan.

  5. Per hoofdgebouw is maximaal één woning toegestaan.

  6. In afwijking van onderdelen d en e, mag het bestaande aantal woningen worden gehandhaafd als het bestaande aantal woningen meer is dan één per hoofdgebouw.

  7. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ zijn tevens gestapelde woningen toegestaan.

  8. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' geringe bouwwerken, zoals liften, entreepartijen, trapportalen en trappenhuizen, buiten het bouwvlak gesitueerd worden tot een maximum van 30 m2 en balkons tot een maximum van 10 m2 per balkon, mits de stedebouwkundige hoofdopzet niet wordt gewijzigd en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

  9. Het bebouwingspercentage voor de verschillende woningtypen mag niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel, tenzij een ander bebouwingspercentage is aangeduid:

 

vrijstaande woningen

40%, met een maximum van 400 m²

twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen

50%, met een maximum van 200 m²

aaneengebouwde woningen

60%

patiowoningen

80%

gestapelde woningen

100%

 

13.2.2 Hoofdgebouwen

  1. De goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 7 en 11 meter bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' of 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' een andere goot- en/of bouwhoogte is aangeduid.

  2. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen bedraagt minimaal 3 meter bij twee-aaneenwoningen, geschakelde en vrijstaande woningen, met dien verstande dat deze afstand bij twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen slechts aan één zijde in acht dient te worden genomen.

  3. Het hoofdgebouw mag worden uitgebreid met maximaal 3,5 meter tot een diepte van maximaal 12 meter, met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-1' het hoofdgebouw alleen op de begane grond mag worden uitgebreid;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-2' het hoofdgebouw mag worden uitgebreid tot een bouwhoogte van maximaal 6 meter;

  3. voor vrijstaande woningen een diepte van maximaal 15 meter is toegestaan;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' geen maximale bouwdiepte geldt.

 

13.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen dienen 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd, met uitzondering van:

  1. carports en overkappingen, die achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan mogen worden gebouwd;

  2. geringe uitbreidingen zoals erkers, entreepartijen en balkons met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter.

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een afstand van minimaal 1 meter van deze grens.

  2. De goot- en bouwhoogte mogen respectievelijk maximaal 3 en 5 meter bedragen.

  3. In afwijking van onderdeel c, mag een op een zijdelings aangebouwd aan- en uitbouw of een aangebouwd bijgebouw worden uitgebreid met ten hoogste 1 bouwlaag, met dien verstande dat de uitbreiding plaatsvindt onder het dakvlak en tenminste 2 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan.

  4. Vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebouwd tot een gezamenlijk oppervlak van 60 m².

  5. Ter plaatse van de aanduiding 'garage' geldt dat de maximale bouwhoogte 3 meter en de maximale oppervlakte 20 m² per garagebox mag bedragen.

  6. In afwijking van onderdeel f, mag ter plaatse van de aanduidingen 'garage' en 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' de goot - en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangeduid.

 

13.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. Carports en overkappingen dienen achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd.

  2. De hoogte van carports en overkappingen mag maximaal 3 meter bedragen.

  3. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen.

  4. In afwijking van het bepaalde onder c. mag op hoekpercelen de hoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 meter bedragen, mits deze erf- en terreinafscheidingen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd

  5. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 13.2.1 onder a, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak op hoekpercelen, met dien verstande dat:

  1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op minimaal 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd;

  2. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 3 meter bedraagt;

  3. het bepaalde in lid 13.2.1 tot en met 13.2.3 in acht moet worden genomen;

  4. de stedebouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  1. lid 13.2.1, onder i, voor verhoging van het maximum bebouwingspercentage voor vrijstaande woningen tot 50%, met een maximum van 400 m2 en voor twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen tot 60%, met een maximum van 200 m2, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de woonsituatie;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

13.4 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden een woning te gebruiken voor kamerverhuur.

  2. Onder kamerverhuur wordt niet verstaan, het verhuren van maximaal twee kamers zonder eigen voorzieningen, zoals een badkamer en keuken, aan maximaal 2 personen, door een eigenaar die in dezelfde woning woont.

 

 

13.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 18 onder b, onderdeel 2, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaat in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

  1. artikel 18, onder b, onderdeel 3, voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;

  2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

  3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

  4. de activiteit niet vergunningplichtig ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht mag zijn.

 

 

 

Artikel 14 Waarde - Archeologie

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

14.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waarde - Archeologie’, met uitzondering van:

  1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;

  2. de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m²;

  3. met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen.

 

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2 indien:

  1. op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn;

  2. dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of andere met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

 

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

  3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;

  4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;

  6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
    overige waterpartijen;

  7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

  1. Aan een vergunning als onder lid a. bedoeld, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.

 

 

 

Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van actuele en het benutten van cultuurhistorische waarden.

 

15.2 Bouwregels

  1. In aanvulling op de regels opgenomen bij de andere bestemmingen geldt voor het bouwen van bouwwerken dat het vergroten en/of veranderen van de bestaande bebouwing is toegestaan, indien de vergroting en/of verandering uitsluitend zichtbaar is ter plaatse van het achtererfgebied.

  2. In afwijking van de regels opgenomen bij de andere bestemmingen is het verboden bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

 

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 15.2 onder a, teneinde:

  1. de bestaande bebouwing te vergroten en/of te veranderen, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand of object gelet op:

  1. bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;

  2. bouwkundige kenmerken, zoals dakvorm, nokrichting en dakhelling;

  1. het verbouwen van twee zijdelings aan elkaar grenzende gebouwen, op geen van welke deze ontheffing eerder is toegepast, tot één geheel, mits:

  1. er geen (delen van) muren worden verwijderd met cultuurhistorische waarden;

  2. de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied dat is aangeduid als 'Waarde - Cultuurhistorie' niet onevenredig wordt aangetast.

  1. artikel 15.2, onder b, teneinde de bestaande bebouwing gedeeltelijk te slopen, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand of object gelet op:

  1. de bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;

  2. de bouwkundige kenmerken, zoals dakvorm, nokrichting, dakhelling en gevelindeling;

  1. artikel 15.2, onder b, teneinde de bestaande bebouwing geheel te slopen, indien de aanvrager aannemelijk maakt dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk zal worden gebouwd, dat gelet op de bouwmassa en bouwkundige kenmerken is te vergelijken met het te slopen bouwwerk.

  2. Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.