Plan: Bavel Zuid, Roosbergseweg Noord
Idn: NL.IMRO.0758.BP2011058003-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Bavel Zuid, Roosbergseweg Noord.

Artikel 10 Woongebied

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'houtwal' als te behouden houtwal;

  3. parkeren;

  4. water.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Algemeen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn met uitzondering ter plaats van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erfbebouwing' waar voor de bouwgrenzen een gebouwde erfafscheiding aanwezig mag zijn c.q. gebouwd mag worden met een hoogte van maximaal 2 meter en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' alleen geluidgevoelige ruimten mogen worden opgericht indien de gevel evenwijdig aan de weg wordt uitgevoerd als een dove gevel;

  2. Het gevelgedeelte aan de zijde van de figuur 'gevellijn' dient bij realisatie van verblijfsruimten op de eerste verdieping, als dove gevel te worden uitgevoerd;

  3. De aangegeven bouwgrenzen mogen slechts worden overschreden voor geringe uitbreidingen, zoals erkers, entreepartijen en balkons, met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter.

  4. Er mogen geen gestapelde woningen worden gebouwd;

  5. De bouwpercelen voor vrijstaande woningen die rechtstreeks grenzen aan de Roosbergseweg moeten een minimale oppervlakte hebben van 1000 m2 met uitzondering ter plaatse van de aanduiding;

  6. Per vierkante meter verhard oppervlak dient op eigen terrein minimaal 7 mm hemelwater te worden geborgen in een eigen voorziening.

  7. Het bebouwingspercentage voor de verschillende woningtypen mag niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel, tenzij een ander bebouwingspercentage is aangeduid:

 

vrijstaande woningen

40%, met een maximum van 400 m²

twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen

50%, met een maximum van 200 m²

aaneengebouwde woningen

60%

patiowoningen

80%

 

  1. Er mogen niet meer woningen worden gebouwd per bouwvlak dat ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' is aangegeven;

 

10.2.2 Hoofdgebouwen

  1. De diepte van het hoofdgebouw mag maximaal 12 meter bedragen, met uitzondering van vrijstaande woningen waarbij een diepte van maximaal 15 meter is toegestaan.

  2. De goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 6 en 10 meter bedragen;

  3. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen dient, aan de zijde waar niet aan een ander hoofdgebouw wordt aangebouwd, minimaal 3 meter te bedragen;

  4. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - collectief' geldt het bepaalde onder a t/m c niet maar wordt bepaald dat over een oppervlak van 50% van het maximaal op grond van het bepaalde in lid 10.2.1 onder f te bebouwen oppervlak en niet gelegen binnen de zone van 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen en voor het overige maximaal 6 meter. Binnen de zone van 3 meter uit de zijdelingse perceelgrens is het bepaalde uit lid 10.2.3 van toepassing met uitzondering van het bepaalde onder a.

 

10.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Dienen op minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd en mogen zowel tegen de zijgevel als de achtergevel worden gebouwd;

  2. Mogen, met inachtneming van het bepaalde in 10.2.2 onder c, in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een afstand van minimaal 1 meter van deze grens;

  3. bij vrijstaande woningen slechts aan één zijde in de zijdelingse bouwperceelgrens mag worden gebouwd, aan de andere zijde dient de minimaal in acht te nemen afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens te worden aangehouden;

  4. de goot- en bouwhoogte mag respectievelijk maximaal 3,50 en 5,50 meter bedragen;

  5. de bijgebouwen mogen zowel aangebouwd als vrijstaand worden gebouwd met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen maximaal 60 m2 bedraagt;

 

10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak maximaal 1 meter mag bedragen, met uitzondering ter plaatse van hoekpercelen waar de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen, mits deze erf- en terreinafscheidingen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;

  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 10.2.1 onder a, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak op hoekpercelen, met dien verstande dat:

    1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd;

    2. het bepaalde in lid 10.2.2 en10.2.3 in acht moet worden genomen;

    3. de stedenbouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

    4. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 3 meter bedraagt;

  2. lid 10.2.2 onder b met betrekking tot de maximale goothoogte voor het vervangen van een schuine kap voor een dakopbouw met dien verstande dat:

    1. de oppervlakte van de dakopbouw niet groter is dan 60% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;

    2. de goothoogte gelijk is aan de maximaal toegestane bouwhoogte.

 

 

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14 voor:

  1. voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;

    2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

    3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

    4. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer mag zijn;

  2. voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

    1. maximaal 60m2 van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

    2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

    5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.