Plan: Driesprong
Idn: NL.IMRO.0758.BP2011023001-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Driesprong.

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in de milieucategorie 1 tot en met 3, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, of een inrichting of bedrijf met een activiteit die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijk is te stellen, uitgezonderd:

  1. zelfstandige detailhandel;

  2. zelfstandige kantoren;

  3. horecabedrijven;

  4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht;

  5. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en artikel 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen.

  1. bestaande bedrijven, zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorzieningen' tevens nutsvoorzieningen;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG' tevens voor het verkopen van motorbrandstoffen zonder LPG en de bijbehorende detailhandelsvoorzieningen met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m²;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal 1 bedrijfswoning al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. parkeren;

  3. verkeer;

  4. water.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen gebouwen worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)’ mag de bouwhoogte en het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangeduid;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ mag de bouwhoogte maximaal 5 meter bedragen.

 

3.2.2 Bedrijfswoningen

  1. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag maximaal 10 meter bedragen;

  2. een bedrijfswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m³;

 

3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. per bedrijfswoning zijn zowel vrijstaande als aangebouwde bijgebouwen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 75 m²;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd;

  3. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen, met inachtneming van het bepaalde onder b, tegen de bouwperceelgrens worden gebouwd danwel op een minimale afstand van 1 meter van deze grens;

  4. de goothoogte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer zijn dan 3 meter;

  5. de bouwhoogte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer zijn dan 5 meter.

 

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen;

  2. de hoogte van luifels mag maximaal 6 meter bedragen;

  3. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 3 meter bedragen;

  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

3.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17 voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

 

 

Artikel 4 Gemengd-1

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd-1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, of een inrichting of bedrijf met een activiteit die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijk is te stellen, uitgezonderd:

  1. detailhandel;

  2. zelfstandige kantoren;

  3. horecabedrijven;

  4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht;

  5. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en artikel 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen.

  1. detailhandel, met uitzondering van een supermarkt;

  2. dienstverlening;

  3. maatschappelijke voorzieningen;

  4. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, echter uitgezonderd kamerverhuur;

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn.

  2. Het bebouwingspercentage mag maximaal 60% bedragen.

  3. Het aantal woningen mag niet worden vermeerderd, tenzij op de verbeelding de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen. In dat geval mag het aantal woningen worden vermeerderd tot het aangegeven maximum.

 

4.2.2 Hoofdgebouwen

De goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 7 en 11 meter bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' of de aanduiding 'maximale bouwhoogte' anders is aangeduid.

 

4.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd.

  2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een afstand van minimaal 1 meter van deze grens.

  3. Bijgebouwen mogen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 60 m².

 

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  2. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) of het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen, met uitzondering van hoekpercelen waar de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen, mits deze erf- en terreinafscheidingen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;

  3. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 4.2.2 onder a, voor het verhogen van de goothoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  1. de goothoogte maximaal 11 meter mag bedragen;

  2. de stedenbouwkundige opzet niet wordt gewijzigd;

  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  1. artikel 4.2.3 onder c. voor het verhogen van de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen, met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte maximaal 100 m² mag bedragen;

  2. de stedenbouwkundige opzet niet wordt gewijzigd;

  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17 het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

 

 

Artikel 5 Gemengd-2

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen;

  2. maatschappelijke voorzieningen;

  3. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, echter uitgezonderd kamerverhuur;

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Gebouwen

  1. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd.

  2. Het aantal woningen mag niet worden vermeerderd.

  3. Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 50%.

  4. De goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 6 en 10 meter bedragen.

  5. Voor zover de gronden gebruikt worden voor wonen, is het gestelde in artikel 12 van overeenkomstige toepassing.

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  2. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

5.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17 voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

 

 

Artikel 6 Gemengd-3

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd-3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen, al dan niet met ondergeschikte horeca en ondergeschikte detailhandel;

  2. bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, of een inrichting of bedrijf met een activiteit die naar aard en invloed op de omgeving hiermee gelijk is te stellen, uitgezonderd:

  1. detailhandel;

  2. zelfstandige kantoren;

  3. horecabedrijven;

  4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht;

  5. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en artikel 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen.

  1. dienstverlening;

  2. sport;

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren, al dan niet in gebouwde vorm;

  4. verkeer;

  5. water.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Gebouwen

  1. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd.

  2. Het bebouwingspercentage is 100%.

  3. De bouwhoogte mag maximaal 7 meter bedragen.

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  1. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  2. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder c, voor het verhogen van de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:

  1. de bouwhoogte maximaal 12 meter mag bedragen;

  2. de stedenbouwkundige opzet niet wordt gewijzigd;

  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.1 voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die niet vermeld is in bijlage 1 bij deze regels of een activiteit die valt in een hogere milieucategorie dan aangegeven in bijlage 1, maar die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in deze planregels direct toegelaten activiteiten, met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van:

  1. detailhandelsbedrijven;

  2. zelfstandige kantoren;

  3. horecabedrijven;

  4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

  5. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

 

 

Artikel 7 Groen

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen, bermen, bomen, beplanting;

  2. water;

  3. geluidbeperkende voorzieningen;

  4. parken en plantsoenen;

  5. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. nutsvoorzieningen;

  2. verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden;

  3. in- en uitritten.

 

7.2 Bouwregels

  1. De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

  2. de hoogte van speelvoorzieningen en geluidbeperkende voorzieningen mag maximaal 5 meter bedragen;

  3. de hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen;

  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

Artikel 8 Maatschappelijk

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;.

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;

  4. parkeren;

  5. verkeer;

  6. water.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Gebouwen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen gebouwen worden gebouwd.

  2. Het bebouwingspercentage is 100%.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen 7 meter.

 

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) of het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen, met uitzondering van hoekpercelen waar de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen, mits deze erf- en terreinafscheidingen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;

  2. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  3. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

Artikel 9 Verkeer

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden;

  2. geluidbeperkende voorzieningen;

  3. parkeren;

  4. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden;

  5. groen;

  6. water;

  7. ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer' het spoor en bijbehorende voorzieningen.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van het verkeer, zoals garageboxen of tunnels, viaducten, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 5 meter bedragen.

  2. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen.

  3. De hoogte van kunstobjecten mag maximaal 8 meter bedragen.

  4. De hoogte van geluidbeperkende voorzieningen mag maximaal 12 meter bedragen.

  5. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

Artikel 10 Wonen

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, echter uitgezonderd kamerverhuur;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkplaats' een timmerwerkplaats;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning-1' een yogaschool annex opleidingscentrum voor groei- en leertherapieën alsmede workshops;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', bedrijven in de milieucategorie 1 en 2, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. water;

  3. parkeren;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. speelvoorzieningen.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Algemeen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd.

  2. Het aantal woningen mag niet worden vermeerderd.

  3. De aangegeven bouwgrenzen mogen slechts worden overschreden voor geringe uitbreidingen zoals erkers, entreepartijen en balkons met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter.

  4. In afwijking van het bepaalde onder c, mogen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' geringe uitbreidingen zoals erkers, entreepartijen en balkons met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter.

  5. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ zijn gestapelde woningen toegestaan.

  6. Het bebouwingspercentage voor de verschillende woningtypen mag niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel, tenzij een ander bebouwingspercentage is aangeduid:

 

vrijstaande woningen

40%, met een maximum van 400 m²

twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen

50%, met een maximum van 200 m²

aaneengebouwde woningen

60%

gestapelde woningen

100%

 

10.2.2 Hoofdgebouwen

  1. De goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 7 en 11 meter bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' een andere bouwhoogte is aangeduid.

  2. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen bedraagt minimaal:

  1. 2,5 meter bij twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen, met dien verstande dat deze afstand slechts aan één zijde in acht dient te worden genomen;

  2. 3 meter bij vrijstaande woningen.

  1. Het hoofdgebouw mag worden uitgebreid tot een diepte van maximaal 12 meter, met dien verstande dat:

  1. voor vrijstaande woningen een diepte van maximaal 15 meter is toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' geen maximale bouwdiepte geldt.

 

10.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op minimaal 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in 10.2.1, onder c.

  2. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen tegen de bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een afstand van minimaal 1 meter.

  3. De goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen mogen respectievelijk maximaal 3 en 5 meter bedragen. De bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 3 meter bedragen, tenzij op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' een andere goot- en bouwhoogte is aangegeven.

  4. Bij vrijstaande woningen mogen aangebouwde bijgebouwen slechts aan één zijde in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd, aan de andere zijde dient de minimaal in acht te nemen afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens te worden aangehouden.

  5. De bijgebouwen mogen zowel aangebouwd als vrijstaand worden gebouwd met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen maximaal 60 m² bedraagt en bij percelen van 500 m² of meer 100 m².

  6. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen die qua maatvoering afwijken van het gestelde onder a t/m e mogen worden gehandhaafd en indien gewenst in deze afwijkende maatvoering geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd.

 

10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen buiten het bouwvlak maximaal 1 meter mag bedragen, met uitzondering ter plaatse van hoekpercelen waar de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen, mits deze erf- en terreinafscheidingen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd.

  2. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 10.2.1 onder a, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak op hoekpercelen, met dien verstande dat:

  1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd;

  2. het bepaalde in artikel 10.2.1 tot en met 10.2.3 in acht moet worden genomen;

  3. de stedebouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  4. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 3 meter bedraagt;

  1. artikel 10.2.1 onder f, voor verhoging van het maximum bebouwingspercentage voor vrijstaande woningen tot 50%, met een maximum van 400 m² en voor twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen tot 60%, met een maximum van 200 m², met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de woonsituatie;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17 voor:

  1. voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt en bij percelen van 500 m² of meer maximaal 100 m²;

  2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

  3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

  4. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer mag zijn;

  1. voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

 

 

Artikel 11 Woongebied

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, echter uitgezonderd kamerverhuur;

  2. wegen, straten en paden;

 

met daarbij behorend(e):

  1. groen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. parkeren;

  4. verkeer;

  5. water.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Algemeen

  1. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen hoofdgebouwen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn.

  2. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', mag het aantal woningen niet meer bedragen dan dit aantal, terwijl het totaal aantal woningen binnen de bestemming 'woongebied' niet meer mag bedragen dan 200.

  3. De aangegeven bouwgrenzen mogen slechts worden overschreden voor geringe uitbreidingen zoals erkers, entreepartijen en balkons met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter.

  4. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ mogen gestapelde woningen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn.

  5. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' mag een parkeergarage worden gebouwd.

  6. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' mogen vanaf de eerste verdieping uitsluitend geluidsgevoelige object(en) worden opgericht wanneer de gevel evenwijdig aan het spoor wordt uitgevoerd als een dove gevel.

  7. Het overschrijden van de bouwgrenzen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel', is slechts toegestaan ten behoeve van geringe uitbreidingen in de vorm van erkers met ten hoogste 1 meter over ten hoogste 80% van de breedte van het hoofdgebouw.

  8. Voor zover de bouwplannen vanaf de eerste verdieping voorzien in de realisatie van (een) geluidsgevoelige object(en) mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan de in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder voorgeschreven voorkeursgrenswaarde, tenzij het geluidsgevoelige object wordt voorzien van een dove gevel.

  9. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting uit het door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde besluit hogere waarden met betrekking de woningen dient aangehouden te worden.

  10. Het bebouwingspercentage voor de verschillende woningtypen mag niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel, tenzij een ander bebouwingspercentage is aangeduid:

 

vrijstaande woningen

40%, met een maximum van 400 m²

twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen

50%, met een maximum van 200 m²

aaneengebouwde woningen

60%

gestapelde woningen

100%

 

11.2.2 Hoofdgebouwen

  1. De goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 7 en 11 meter bedragen, tenzij anders is aangeduid op de verbeelding.

  2. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen bedraagt minimaal:

  1. 2,5 meter bij twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen, met dien verstande dat deze afstand slechts aan één zijde in acht dient te worden genomen;

  2. 3 meter bij vrijstaande woningen.

  3. uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding-1 (sba-1)' mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen 1 meter bedragen, met dien verstande dat bij twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen deze afstand slechts aan één zijde in acht dient te worden genomen;

  1. Het hoofdgebouw mag worden uitgebreid tot een diepte van maximaal 12 meter, met dien verstande dat:

  1. voor vrijstaande woningen een diepte van maximaal 15 meter is toegestaan;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' geen maximale bouwdiepte geldt.

 

11.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. dienen op minimaal 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd en zowel tegen de zijgevel als de achtergevel mogen worden gebouwd;

  2. mogen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een afstand van minimaal 1 meter van deze grens;

  3. bij vrijstaande woningen slechts aan één zijde in de zijdelingse bouwperceelgrens mag worden gebouwd, aan de andere zijde dient de minimaal 1 meter tot de zijdelingse bouwperceelgrens te worden aangehouden;

  4. de goot- en bouwhoogte mag respectievelijk maximaal 3 en 5 meter bedragen;

  5. de bijgebouwen mogen zowel aangebouwd als vrijstaand worden gebouwd met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen maximaal 60 m² bedraagt;

 

11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen.

  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

11.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17 voor:

  1. voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt;

  2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat;

  3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

  1. voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

  2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

  4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

 

 

 

Artikel 12 Leiding - water

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding-water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – water’ voor een waterleiding;

  2. de aanleg, onderhoud en bescherming van de leiding.

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Leiding’.

 

12.2.2 Gebouwen

De hoogte van gebouwen mag maximaal 4 meter bedragen.

 

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 meter bedragen.

 

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, met dien verstande dat:

  1. vooraf een positief advies is verkregen van de betreffende leidingbeheerder;

  2. de bouwregels van de betreffende bestemmingen in acht worden genomen;

  3. de belangen van de leidingbeheerder niet onevenredig worden geschaad.

 

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 60 m²;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;

  4. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
    overige waterpartijen;

  5. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  6. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

  7. het aanleggen van andere ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

  1. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  1. De in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting van de belangen van de leiding- en/of energievoorzieningbeheerder ontstaat of kan ontstaan.

 

 

Artikel 13 Waarde - Archeologie

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

13.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waarde - Archeologie’, met uitzondering van:

  1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;

  2. de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m²;

  3. met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen.

 

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2 indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

 

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren indien deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

  2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

  3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen indien dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven;

  4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;

  6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
    overige waterpartijen;

  7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

  8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

  1. Aan een vergunning als onder lid a. bedoeld, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.