Plan: Ulvenhout
Idn: NL.IMRO.0758.BP2009060001-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Ulvenhout.

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. duurzaam agrarisch grondgebruik, niet zijnde intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven;

  2. extensief recreatief medegebruik.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Voor het bouwen geldt de volgende algemene regel:

  1. de gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

De hoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1,5 meter bedragen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 4 Bedrijf

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in categorie 1 en 2, zoals genoemd in bijlage 1 bij deze regels;

  2. bestaande bedrijven met een hogere milieucategorie dan maximaal is toegestaan, zoals genoemd in bijlage 2 bij deze regels;

  3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder verkoop van lpg en de bijbehorende detailhandelsvoorzieningen met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2;

  4. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' een verkooppunt voor motorbrandstoffen met verkoop van lpg en de bijbehorende detailhandelsvoorzieningen met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' uitsluitend nutsvoorzieningen;

  6. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal 1 bedrijfs- of dienstwoning;

  7. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ tevens als molenbiotoop;

  8. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorend(e):

  1. parkeren;

  2. groen;

  3. water;

met uitzondering van:

  1. risicovolle inrichtingen, anders dan het verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg genoemd onder d;

  2. geluidzoneringsplichtige bedrijven, zoals genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

  3. zelfstandige kantoren.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ gelden de volgende regels:

    1. binnen een afstand van 100 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 6 meter;

    2. binnen een afstand van 100 tot 400 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan de maximale bouwhoogte die is berekend volgens de volgende formule:

maximale bouwhoogte = (afstand tot de molen (in meters) / 50) + (0,2 * 20,35)

3. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 is bebouwing met een grotere hoogte toegestaan, mits het een bouwwerk betreft met een bestaande grotere hoogte of een lichtmast.

4.2.2 Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

De goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte.

 

4.2.3 Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

De bouwregels zoals genoemd in artikel 13, lid 13.2.2, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

4.2.4 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

De bouwregels zoals genoemd in artikel 13, lid 13.2.3, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

4.2.5 Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

De bouwregels zoals genoemd in artikel 13, lid 13.2.4, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

4.2.6 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van lichtmasten en luifels mag maximaal 6 meter bedragen;

  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;

  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

4.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 4.2.1 onder b., voor de bouw van bouwwerken mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de molen en de daarbij behorende ongestoorde windvang onder zorgvuldige afweging van de daarbij behorende belangen.

 

4.4 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 4.1, onder a, voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die niet vermeld staat in bijlage 1 ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ van de planregels of een activiteit die valt in hogere milieucategorie dan aangegeven in bijlage 1, maar die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in deze planregels direct toegelaten activiteiten, met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van detailhandelsbedrijven, zelfstandige kantoren, horecabedrijven, bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;

  2. artikel 17 onder b.2, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;

    2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaat in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;

    5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

 

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  1. er maximaal 3 woningen aanwezig mogen zijn;

  2. 2 woningen aan de Vossendreef worden gesitueerd en ontsloten en 1 woning aan de Kraaijenbergsestraat;

  3. bij wijziging van de bestemming de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen minimaal 3 meter dient te bedragen, met dien verstande dat bij twee-aaneenwoningen deze minimale afstand in acht dient te worden genomen aan één zijde;

  4. de regels van artikel 13 van overeenkomstige toepassing zijn.

 

 

 

 

 

 

Artikel 5 Bedrijventerrein

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in categorie 1 en 2, zoals genoemd in bijlage 1 bij deze regels;

  2. bestaande bedrijven met een hogere milieucategorie dan maximaal is toegestaan, zoals genoemd in bijlage 2 bij deze regels;

  3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' een verkooppunt voor motorbrandstoffen met verkoop van lpg en de bijbehorende detailhandelsvoorzieningen met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m2, ;

  4. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ maximaal 1 bedrijfs- of dienstwoning per bedrijf;

  5. ter plaatse van de aanduiding ‘brandweerkazerne’ tevens een brandweerkazerne in combinatie met een ambulancepost;

  6. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’ tevens een zelfstandig kantoor;

  7. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorend(e):

  1. parkeren;

  2. groen;

  3. water;

met uitzondering van:

  1. risicovolle inrichtingen, anders dan het verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg genoemd onder c;

  2. geluidzoneringsplichtige bedrijven, zoals genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer;

  3. zelfstandige kantoren, anders dan het kantoor genoemd onder f.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

 

5.2.2 Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de goot- en bouwhoogte alsmede de bebouwingspercentages mogen ter plaatse van de aanduidingen ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ of ‘maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (m)’ de aangegeven hoogten en/of percentages niet overschrijden;

  2. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens bedraagt minimaal 3 meter; in het geval de bestaande afstanden minder bedragen dan hiervoor is aangegeven, gelden deze afstanden als minimaal te handhaven afstanden.

 

5.2.3 Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 6 en 10 meter bedragen;

  2. de bouwregels zoals genoemd in artikel 13, lid 13.2.2, onder b en c, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

5.2.4 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

De bouwregels zoals genoemd in artikel 13, lid 13.2.3, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

5.2.5 Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

De bouwregels zoals genoemd in artikel 13, lid 13.2.4, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

5.2.6 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van lichtmasten en luifels mag maximaal 6 meter bedragen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' is een reclamemast toegestaan met een hoogte van maximaal 15 meter;

  3. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 3,5 meter bedragen;

  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

5.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 5.2.2, onder b, ten behoeve van het bouwen op één zijdelingse bouwperceelgrens in verband met het koppelen van twee bedrijfsgebouwen tot een bedrijfspand, met dien verstande dat:

    1. dit vanuit stedebouwkundig oogpunt aanvaardbaar is of noodzakelijk is in verband met de voorgestane ruimtelijke kwaliteit;

    2. dit vanuit een oogpunt van de brandveiligheid aanvaardbaar is;

    3. het bedrijf blijft voldoen aan het bepaalde in artikel 22 ten aanzien van parkeren.

5.4 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming.

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

    1. het gebruik van de grond als standplaats voor onderkomens;

    2. het gebruik van de grond als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

    3. het gebruik van de grond als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengebrachte machines en voer- of vaartuigen, c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

  3. Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde onder a., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

5.5 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 5.1, onder a, voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die niet vermeld staat in bijlage 1 ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ van de planregels of een activiteit die valt in hogere milieucategorie dan aangegeven in bijlage 1, maar die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in deze planregels direct toegelaten activiteiten, met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van detailhandelsbedrijven, zelfstandige kantoren, horecabedrijven, bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;

  2. artikel 17 onder b.2, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;

    2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaat in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;

    5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

 

 

Artikel 6 Centrum

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel;

  2. dienstverlening;

  3. maximaal 9 horeca I-bedrijven;

  4. maximaal 2 horeca II-bedrijven;

  5. maximaal 1 horeca V-bedrijf;

met dien verstande dat:

- het bedrijfsvloeroppervlak van de onder a tot en met d vermelde functies maximaal 600 m2 bedraagt per vestiging;

- de onder a tot en met d vermelde functies alleen op de begane grond zijn toegestaan, met

uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'horeca';

  1. wonen;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’ bedrijven in categorie 1 en 2, zoals genoemd in bijlage 1 bij deze regels of bestaande bedrijven met een hogere milieucategorie dan maximaal is toegestaan, zoals genoemd in bijlage 2 bij deze regels;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ tevens als molenbiotoop;

met daarbij behorend(e):

  1. parkeren;

  2. groen;

  3. water.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen alsmede de bebouwingspercentages mogen ter plaatse van de aanduidingen ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ of ‘maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (m)’ de aangegeven hoogten en/of percentages niet overschrijden;

  3. hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een kap;

  4. in afwijking van het bepaalde onder c, is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘plat dak’ een platte afdekking toegestaan voor de bestaande bebouwing;

  5. voor zover de gronden gebruikt worden voor uitsluitend wonen, zijn de bouwregels genoemd in artikel 13 van overeenkomstige toepassing;

  6. het bebouwingspercentage mag maximaal 80% bedragen met uitzondering ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (m)’ waar het daar aangegeven maximum niet mag worden overschreden;

  7. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ gelden de volgende regels:

    1. binnen een afstand van 100 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 6 meter;

    2. binnen een afstand van 100 tot 400 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan de maximale bouwhoogte die is berekend volgens de volgende formule:

maximale bouwhoogte = (afstand tot de molen (in meters) / 50) + (0,2 * 20,35)

3. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 is bebouwing met een grotere hoogte toegestaan, mits het een bouwwerk betreft met een bestaande grotere hoogte of een lichtmast.

 

6.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van lichtmasten mag maximaal 6 meter bedragen;

  2. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen;

  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

6.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 6.2.1 onder g., voor de bouw van bouwwerken, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de molen en de daarbij behorende ongestoorde windvang onder zorgvuldige afweging van de daarbij behorende belangen.

 

 

Artikel 7 Detailhandel

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel;

  2. nutsvoorzieningen;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ tevens als molenbiotoop;

met daarbij behorend(e):

  1. parkeren;

  2. groen.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ gelden de volgende regels:

    1. binnen een afstand van 100 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 6 meter;

    2. binnen een afstand van 100 tot 400 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan de maximale bouwhoogte die is berekend volgens de volgende formule:

maximale bouwhoogte = (afstand tot de molen (in meters) / 50) + (0,2 * 20,35)

3. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 is bebouwing met een grotere hoogte toegestaan, mits het een bouwwerk betreft met een bestaande grotere hoogte of een lichtmast.

 

7.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;

  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

7.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 7.2.1 onder c., voor de bouw van bouwwerken, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de molen en de daarbij behorende ongestoorde windvang onder zorgvuldige afweging van de daarbij behorende belangen.

 

 

Artikel 8 Groen

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen, bermen, beplanting en plantsoenen;

  2. water, waterhuishouding en waterberging;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘kinderboerderij’ een kinderboerderij met de daarbij behorende dierenweide en dierenverblijven;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’ evenementen;

  5. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ tevens als molenbiotoop;

  6. nutsvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. verhardingen;

  2. speelvoorzieningen.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. de gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  2. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen ter plaatse van de aanduiding ‘kinderboerderij’ twee gebouwen worden gebouwd, met een bouwhoogte van maximaal 4,5 meter en een oppervlakte van maximaal 20 m2 per gebouw;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ gelden de volgende regels:

    1. binnen een afstand van 100 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 6 meter;

    2. binnen een afstand van 100 tot 400 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan de maximale bouwhoogte die is berekend volgens de volgende formule:

maximale bouwhoogte = (afstand tot de molen (in meters) / 50) + (0,2 * 20,35)

3. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 is bebouwing met een grotere hoogte toegestaan, mits het een bouwwerk betreft met een bestaande grotere hoogte of een lichtmast.

 

8.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 5 meter bedragen;

  2. de hoogte van lichtmasten mag maximaal 6 meter bedragen;

  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 meter bedragen.

 

 

8.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 8.2.1 onder c., voor de bouw van bouwwerken, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de molen en de daarbij behorende ongestoorde windvang onder zorgvuldige afweging van de daarbij behorende belangen.

 

Artikel 9 Maatschappelijk

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' tevens dienstverlening op de begane grond;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’ tevens een begraafplaats;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’ tevens ondergeschikte horeca;

  5. ter plaatse van de aanduiding ’bedrijfswoning’ tevens maximaal 1 bedrijfs- of dienstwoning;

  6. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ tevens als molenbiotoop;

  7. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' tevens een kantoor;

  8. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorend(e):

  1. parkeren;

  2. speelvoorzieningen;

  3. groen;

  4. water.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene regels:

      1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

      2. de hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte;

      3. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ gelden de volgende regels:

    1. binnen een afstand van 100 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 6 meter;

    2. binnen een afstand van 100 tot 400 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan de maximale bouwhoogte die is berekend volgens de volgende formule:

maximale bouwhoogte = (afstand tot de molen (in meters) / 50) + (0,2 * 20,35)

3. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 is bebouwing met een grotere hoogte toegestaan, mits het een bouwwerk betreft met een bestaande grotere hoogte of een lichtmast.

 

9.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen;

  2. de hoogte van lichtmasten en luifels mag maximaal 6 meter bedragen;

  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

9.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 9.2.1 onder c., voor de bouw van bouwwerken, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de molen en de daarbij behorende ongestoorde windvang onder zorgvuldige afweging van de daarbij behorende belangen.

 

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

9.4.1 Bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het bouwvlak wijzigen, met dien verstande dat:

  1. geen nieuwe bouwvlakken, maar uitsluitend wijzigingen van aangegeven bouwvlakken tot stand worden gebracht;

  2. de stedebouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

 

Artikel 10 Natuur

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden;

  2. waterhuishouding, waterberging, waterlopen;

  3. extensief recreatief medegebruik;

met daarbij ondergeschikt:

  1. verhardingen;

  2. groen.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Voor het bouwen geldt de volgende algemene regel:

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

10.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 1,5 meter bedragen.

 

10.3 Aanlegvergunning

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

    1. het verlagen, vergraven of egaliseren van de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen;

    2. het ophogen van de bodem;

    3. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, dieper dan 0,50 meter;

    4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;

    5. het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen struwelen alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten;

    6. het beplanten van gronden met houtgewas (bosheesters) alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen;

    7. het permanent omzetten van grasland in bouwland;

    8. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van vaarten, waterlopen, sloten en greppels;

    9. het beïnvloeden van de grondwaterstand door de aanleg van een werk voor bemaling, onderbemaling of drainage;

  2. De in lid 10.3, onder a., genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden van de gronden.

  3. Het bepaalde in lid 10.3, onder a., is niet van toepassing op:

    1. werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden of de instandhouding van het gebied, waaronder begrepen de normale agrarische bedrijfsvoering en de normale beheerswerkzaamheden door natuurbeherende instanties;

    2. werken en/of werkzaamheden die onderdeel zijn van een door Gedeputeerde Staten in het kader van de landinrichting goedgekeurd plan van wegen en waterlopen of goedgekeurd landschapsplan;

    3. werken en/of werkzaamheden welke worden uitgevoerd in een beschermd natuurmonument in de zin van de Natuurbeschermingswet en handelingen opleveren waarvoor ingevolge artikel 13 van die wet een vergunning van de Minister van Landbouw, Natuur en Visserij is vereist, danwel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan als bedoeld in artikel 14 van die wet;

    4. werken en/of werkzaamheden waarvoor een vergunning of ontheffing op grond van de Keur van het Waterschap Brabantse Delta en/of Verordening Waterhuishouding Noord-Brabant 2005 noodzakelijk is.

 

Artikel 11 Sport

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sportvelden;

  2. kantine, kleedruimten en sanitaire voorzieningen;

  3. ondergeschikte maatschappelijke voorzieningen;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’ tevens ondergeschikte horeca;

  5. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ tevens voor maximaal 1 bedrijfs- of dienstwoning;

  6. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorend(e):

  1. parkeren;

  2. speelvoorzieningen;

  3. groen;

  4. water.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte.

 

11.2.2 Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

De bouwregels zoals genoemd in artikel 13, lid 13.2.2, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

11.2.3 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

De bouwregels zoals genoemd in artikel 13, lid 13.2.3, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

11.2.4 Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

De bouwregels zoals genoemd in artikel 13, lid 13.2.4, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

11.2.5 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;

  2. de hoogte van lichtmasten mag maximaal 12 meter bedragen, met dien verstande dat de bestaande baan- en/of veldverlichting niet mag worden uitgebreid;

  3. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals onder andere ballenvangers, mag maximaal 6 meter bedragen.

 

11.3 Wijzigingsbevoegdheid

 

11.3.1 Bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het bouwvlak wijzigen, met dien verstande dat:

  1. geen nieuwe bouwvlakken, maar uitsluitend wijzigingen van aangegeven bouwvlakken tot stand worden gebracht;

  2. de stedebouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

Artikel 12 Verkeer

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en paden;

  2. parkeren;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘verblijfsgebied’ verblijfsgebied;

  4. nutsvoorzieningen;

  5. speelvoorzieningen;

  6. groen;

  7. water;

  8. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ tevens als molenbiotoop.

 

 

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. de gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ gelden de volgende regels:

    1. binnen een afstand van 100 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 6 meter;

    2. binnen een afstand van 100 tot 400 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan de maximale bouwhoogte die is berekend volgens de volgende formule:

maximale bouwhoogte = (afstand tot de molen (in meters) / 50) + (0,2 * 20,35)

3. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 is bebouwing met een grotere hoogte toegestaan, mits het een bouwwerk betreft met een bestaande grotere hoogte of een lichtmast.

 

12.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 5 meter bedragen;

  2. de hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen;

  3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

 

12.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 12.2.1 onder b., voor de bouw bouwwerken, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de molen en de daarbij behorende ongestoorde windvang onder zorgvuldige afweging van de daarbij behorende belangen.

 

Artikel 13 Wonen

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’ tevens dienstverlening op de begane grond;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘garage’ uitsluitend garageboxen met een bouwhoogte van maximaal 3 meter;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’ tevens bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2, zoals genoemd in bijlage 1 bij deze regels of bestaande bedrijven met een hogere milieucategorie dan maximaal is toegestaan, zoals genoemd in bijlage 2 bij deze regels;

  5. ter plaatse van de aanduiding ‘parkeergarage’ voor een (ondergrondse) parkeergarage met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;

  6. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ tevens als molenbiotoop;

  7. ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ tevens detailhandel.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. het aantal woningen mag niet worden uitgebreid;

  3. de aangegeven bouwgrenzen mogen slechts worden overschreden voor geringe uitbreidingen zoals erkers, entreepartijen en balkons met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter;

  4. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ zijn gestapelde woningen toegestaan;

  5. het bebouwingspercentage per bouwperceel voor de verschillende woningtypen mag niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel, tenzij anders is aangeduid:

 

vrijstaande woningen

40%, met een maximum van 400 m2

twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen

50%, met een maximum van 400 m2

aaneengebouwde woningen

60%, met een maximum van 400 m2

patiowoningen

80%

gestapelde woningen

70%

 

  1. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone-molenbiotoop’ gelden de volgende regels:

    1. binnen een afstand van 100 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan 6 meter;

    2. binnen een afstand van 100 tot 400 meter vanaf de voet van de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht met een grotere bouwhoogte dan de maximale bouwhoogte die is berekend volgens de volgende formule:

maximale bouwhoogte = (afstand tot de molen (in meters) / 50) + (0,2 * 20,35)

    1. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 is bebouwing met een grotere hoogte toegestaan, mits het een bouwwerk betreft met een bestaande grotere hoogte of een lichtmast.

 

13.2.2 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 6 en 10 meter bedragen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)';

  2. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen dient minimaal 3 meter te bedragen, met dien verstande dat:

    1. bij twee-aaneenwoningen deze minimale afstand in acht dient te worden genomen aan één zijde;

    2. bij aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen geen minimale afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens in acht hoeft te worden genomen;

    3. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' een minimale afstand van 1 meter in acht dient te worden genomen;

  3. de diepte van het hoofdgebouw mag maximaal 12 meter bedragen, met uitzondering van vrijstaande woningen waarbij een diepte van maximaal 15 meter is toegestaan.

 

13.2.3 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen dienen op minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd, waarbij geldt dat:

    1. aan- en uitbouwen in de zijdelingse bouwperceelgrens mogen worden gebouwd dan wel op een afstand van minimaal 1 meter van deze grens;

    2. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-erfbebouwing’ aan- en uitbouwen slechts aan één zijde in de zijdelingse bouwperceelgrens mogen worden gebouwd; aan de andere zijde dienen aan- en uitbouwen minimaal 3 meter uit de zijdelingse bouwperceelgrens te worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte mag maximaal 5 meter bedragen.

 

13.2.4 Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag maximaal 60 m2 bedragen;

  2. bijgebouwen dienen op minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd;

  3. bijgebouwen mogen, met inachtneming van het bepaalde onder b., in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd danwel op een minimale afstand van 1 meter van deze grens;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding-erfbebouwing’ mogen aangebouwde bijgebouwen slechts aan één zijde in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd, aan de andere zijde dienen aangebouwde bijgebouwen minimaal 3 meter uit de zijdelingse bouwperceelgrens te worden gebouwd;

  5. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal respectievelijk 3 en 5 meter bedragen;

  6. de bouwhoogte van aangebouwde bijgebouwen mag maximaal 5 meter bedragen.

 

13.2.5 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. carports en overkappingen dienen achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd;

  2. indien een carport of overkapping aan de zijgevel wordt gebouwd, dient de afstand minimaal 3 meter tot de zijdelingse bouwperceelgrens te zijn;

  3. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) of het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen, met uitzondering van hoekpercelen waar de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen, mits deze erf- en terreinafscheidingen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;

  4. in afwijking van het bepaalde onder c, mag een terreinafscheiding in de vorm van een poort maximaal 3 meter bedragen;

  5. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

13.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 13.2.1, onder a, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak op hoekpercelen, met dien verstande dat:

    1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd en minimaal 1 meter tot de zijdelingse bouwperceelgrens;

    2. het bepaalde in lid 13.2.3 en lid 13.2.4 in acht moet worden genomen;

    3. de stedebouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

  2. lid 13.2.1 onder f., voor de bouw van bouwwerken, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de molen en de daarbij behorende ongestoorde windvang onder zorgvuldige afweging van de daarbij behorende belangen.

 

13.4 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. artikel 17 onder b.2, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;

    2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaat in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;

    5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen, het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;

  2. artikel 17 onder b.3, voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m2 van de oppervlakte van het bijgebouw mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

    2. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;

    3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

 

 

Artikel 14 Waarde - Archeologie

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  1. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, met uitzondering van:

    1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,50 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;

    2. de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m².

 

14.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 14.2 indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.

 

14.4 Aanlegvergunning

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren mits deze een grotere oppervlakte betreffen dan 100 m2:

    1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;

    2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;

    3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen mits dieper dan 0,50 meter wordt ontgraven;

    4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

    5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen;

    6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en
      overige waterpartijen;

    7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;

    8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein.

    1. Aan een vergunning als onder lid a. bedoeld, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden.

    2. Geen aanlegvergunning is vereist indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.