Plan: Emer Hintelaken
Idn: NL.IMRO.0758.BP2009041001-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Emer Hintelaken.

Artikel 4 Detailhandel

 

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een tuincentrum;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens 1 bedrijfswoning;

met daarbij behorend:

  1. parkeren.

 

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen gebouwen worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de hoogte van lichtmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
  2. de hoogte van luifels mag maximaal 6 meter bedragen;

  3. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;

  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 meter mag bedragen.

 

4.2.3 Bedrijfswoning en bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. een bedrijfswoning heeft een inhoud van maximaal 750 m³;
  2. per bedrijfswoning zijn bijgebouwen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 60 m²;
  3. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  4. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;

  5. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter.

 

 

4.3 Ontheffing van de gebruiksregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  1. artikel 13, onder b.2, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

    2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

    5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.