Plan: Ginneken
Idn: NL.IMRO.0758.BP2009029001-0501
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk
Planregels
Op deze pagina vindt u de regels behorende bij het plan Ginneken.

Artikel 3 Bedrijf

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven in de categorieën 1 en 2 die zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1 bij de planregels;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’, een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg en de bijbehorende detailhandelsvoorzieningen met een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100;

  3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - tuindersbedrijf' is een tuindersbedrijf toegestaan;

  4. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ zijn tevens nutsvoorzieningen toegestaan;

  5. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is maximaal 1 bedrijfs- of dienstwoning;

  6. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen', is tevens wonen toegestaan;

  7. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' zijn tevens op de verdieping kantoren toegestaan;

 

met daarbij behorend:

  1. groen

  2. parkeren;

  3. water;

 

met uitzondering van:

  1. zelfstandige kantoren;

  2. risicovolle inrichtingen, anders dan het verkooppunt voor motorbrandstoffen genoemd onder b;

  3. geluidzoneringsplichtige bedrijven, zoals genoemd in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

  1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd;

  2. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 70%, tenzij op de verbeelding ter
    plaatse van een aanduiding waarin het maximum bebouwingspercentage anders is aangegeven;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’, 'maximale goot- en bouwhoogte', 'maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' en/of 'maximum bebouwingspercentage (%) en maximale bouwhoogte (m)' mag de bouw-, goothoogte en/of het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan is aangegeven;

  4. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste bouwperceelgrens bedraagt minimaal
    2,5 meter;

  5. indien de bestaande maatvoering van gebouwen en/of het aantal bedrijfswoningen hetgeen hiervoor is bepaald overschrijdt, geldt de bestaande maatvoering voor deze gebouwen c.q. het aantal aanwezige bedrijfswoningen als maximum.

 

3.2.2 Bedrijfswoningen

  1. een bedrijfswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd;

  2. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;

  3. de bouwregels zoals genoemd in artikel 17.2.2, artikel 17.2.3 en artikel 17.2.3 zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij op de verbeelding een ander maatvoering is aangegeven.

 

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met LPG zijn overkappingen met een bouwhoogte van maximaal 6 meter en reclamezuilen met een bouwhoogte van maximaal 8 meter toegestaan;

  3. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;

  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1, onder e, ten behoeve van het bouwen op één zijdelingse bouwperceelgrens in verband met het koppelen van twee bedrijfsgebouwen tot een bedrijfspand met dien verstande dat:

  1. dit vanuit stedebouwkundig oogpunt aanvaardbaar is of noodzakelijk is in verband met de voorgestane ruimtelijke kwaliteit;

  2. dit vanuit een oogpunt van de brandveiligheid aanvaardbaar is;

  3. het bedrijf blijft voldoen aan het bepaalde in artikel 27.1, ten aanzien van parkeren;

 

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. Artikel 3.1, onder a, voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die niet vermeld staat in bijlage 1 bij deze regels of dat een bedrijf met een hogere milieucategorie dan toegestaan in bijlage 1 wordt gevestigd maar die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de maximaal toegestane milieucategorie; met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van:

    1. detailhandel;

    2. zelfstandige kantoren;

    3. horeca;

    4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer;

    5. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

  2. Artikel 22, sub a, onder 2, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

    1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;

    2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

    3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;

    4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;

    5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.

  3. Artikel 22, sub a, onder 3, voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:

    1. maximaal 35% van de oppervlakte van het vloeroppervlak van de woning, met inbegrip van gerealiseerde aan- en uitbouwen, mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit tot een maximaal oppervlakte van 50;

    2. degene die de activiteiten uitvoert, tevens de bewoner van de woning dient te zijn;

    3. het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse;

    4. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving;

    5. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer mag zijn;

    6. detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikte functie en het uitsluitend betreft de verkoop van ter plaatse vervaardigde producten.