Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:
het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
binnen het bouwvlak is maximaal één vrijstaande woning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan;
het aantal woningen mag niet worden uitgebreid;
de aangegeven bouwgrenzen mogen slechts worden overschreden voor geringe uitbreidingen zoals erkers, entreepartijen en balkons met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter;
het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 40% met een maximum van 400 m².
4.2.2 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
de goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 6 en 10 meter bedragen;
de bouwdiepte van het hoofdgebouw mag maximaal 15 meter bedragen.
4.2.3 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen gelden de volgende regels:
aan- en uitbouwen dienen op minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in lid 4.2.1, onder d;
het hoofdgebouw mag aan de zijgevel worden uitgebreid met aan- en uitbouwen;
het hoofdgebouw mag aan de achtergevel worden uitgebreid met aan- en uitbouwen, waarbij geldt dat de totale bouwdiepte van het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen niet meer bedraagt dan 15 meter;
de goothoogte mag maximaal 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning bedragen;
de bouwhoogte mag maximaal 5 meter bedragen.
4.2.4 Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:
bijgebouwen mogen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 75 m²;
bijgebouwen dienen op minimaal 3 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
vrijstaande bijgebouwen mogen, met inachtneming van het bepaalde onder b., in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd danwel op een minimale afstand van 1 meter van deze grens;
de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag maximaal respectievelijk 3 en 5 meter bedragen;
de goothoogte van aangebouwde bijgebouwen mag maximaal 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping van de woning bedragen;
de bouwhoogte van aangebouwde bijgebouwen mag maximaal 5 meter bedragen.
4.2.5 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
carports en overkappingen dienen achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) of het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen, met uitzondering van hoekpercelen waar de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen, mits deze erf- en terreinafscheidingen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.
4.3 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:
Artikel 7, onder a.3, voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat:
degene die de activiteiten uitvoert, tevens de bewoner van de woning dient te zijn;
geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
gelet op de ligging, omvang en uitoefening geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan het woonmilieu;
het gebruik niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse, zoals de noodzaak tot aanleg van extra parkeervoorzieningen in de openbare ruimte;
de activiteit niet-vergunningsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer mag zijn.
Artikel 7, onder a.2, voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
maximaal 75m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend;
de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;
de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;
zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd.