een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Algemeen
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
afstanden:
afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouw-delen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen (G)
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen‘ (G) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- voet- en fietspaden;
- parkeervoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen met een inhoud van tenminste 823 m³;
- nutsvoorzieningen;
- inritten;
- driftreducerende maatregelen;
- ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van groen-1‘ zijn tevens wegen toegestaan.
met bij deze bestemming behorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 meter;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Gebruiksregel waterberging
De waterbergingsvoorziening zoals benoemd in 3.1 onder e. moet worden aangelegd en in stand worden gehouden met ten minste de aangeven inhoud.
Artikel 4 Verkeer (V)
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer‘ (V) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen, voet en fietspaden;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- verblijfsvoorzieningen
- beeldende kunstwerken;
- nutsvoorzieningen.
met bij deze bestemming behorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
- De hoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 20 m.
- De hoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 20 m.
- De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
Artikel 5 Wonen (W)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen‘ (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen;
- tuinen, erven en verhardingen,
- aan-huis-verbonden beroepen;
- wegen, voet en fietspaden;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- beeldende kunstwerken;
- verblijfsvoorzieningen;
met bij deze bestemming behorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- er zijn maximaal 55 woningen toegestaan;
- hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
- woningen mogen uitsluitend in de aangeduide bouwwijze gebouwd worden waarbij geldt dat:
- ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd‘ aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld‘ gestapelde woningen en boven-benedenwoningen zijn toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen‘ twee-aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand‘ vrijstaande woningen zijn toegestaan;
- de voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 3 m daarachter;
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m)‘;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)‘;
- de diepte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 15 m;
- de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen ter plaatse van de aanduiding:
- ‘aaneengebouwd‘ mag voor wat betreft de eindwoningen aan één zijde niet minder dan 1,5 m bedragen;
- ‘twee-aaneen‘ mag aan één zijde niet minder dan 3 m bedragen;
- ‘vrijstaand‘ mag aan beide zijden niet minder dan 3 m bedragen.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
- bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
- voor de voorgevelrooilijn mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken in de vorm van een erker of luifel worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 m;
- de afstand tot de openbare ruimte mag niet minder bedragen dan 3 m;
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
- de breedte mag niet meer bedragen dan de helft van de voorgevel;
- Bij hoekwoningen mogen geen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen;
- het bebouwingspercentage van het gedeelte van de gronden gelegen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw mag maximaal 50% bedragen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 60 m²;
- voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 200 m² mag de onder e. geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 90 m²;
- het bebouwingspercentage onder e. en f. duidt op bijbehorende bouwwerken, waar-bij de oppervlakte van het hoofdgebouw niet wordt meegeteld in deze berekening;
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m;
- met betrekking tot de bouwhoogte geldt het volgende:
- van bijbehorende bouwwerken mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5 m, behoudens het hierna onder 2 en 3 bepaalde;
- indien het bijbehorende bouwwerk wordt gebouwd in de zijdelingse perceelgrens mag de bouwhoogte in de perceelgrens niet meer bedragen dan 3 m en van daaraf in gelijke mate met de afstand tot de zijdelingse perceelgrens toenemen tot niet meer dan 5 m, behoudens het hierna onder 3 bepaalde;
- indien een bijbehorend bouwwerk aan weerszijden van de zijdelingse perceelgrens aaneengesloten wordt gebouwd, mag de hoogte niet meer bedragen dan 3 m.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
- carports mogen worden gebouwd, mits aan de volgende eisen wordt voldaan:
- de carports mogen uitsluitend op een afstand van 1 m achter (het verlengde) van de voorgevel van de woning worden gebouwd;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 m;
- de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m²;
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met dien verstande dat deze gelegen dienen te zijn achter de voorgevelrooilijn.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 onder e indien dit past in het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:
5.4.1 Aan-huis-verbonden beroepen
Binnen de bestemming ‘Wonen‘ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als nevengeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
- het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
- de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage A);
- de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
5.4.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren op eigen terrein
Het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bebouwing overeenkomstig de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden met betrekking tot parkeren op eigen terrein:
- per aaneengebouwde woning dient minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden;
- per gestapelde woning dient minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden;
- per twee-aaneenwoning dient minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden;
- per vrijstaande woning dienen minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.
5.4.3 Voorwaardelijke verplichting waterberging
Strijdig met de bestemming is het gebruik voor ‘Wonen‘ zonder de realisatie en instandhouding van een waterberging van ten minste 60 liter per vierkante meter verhard perceeloppervlak (60 mm/m²), die binnen 5 dagen weer volledig beschikbaar is. Deze waterberging zal plaatsvinden in de bestemming ‘Groen‘ en/of op eigen terrein.
5.4.4 Voorwaardelijke verplichting driftreducerende maatregelen
Het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig met de bestemming wonen op een afstand van minder dan 50 meter tot bestemmingsvlakken ten behoeve van een (vollegronds) teeltbedrijf is uitsluitend toegestaan indien driftreducerende maatregelen zijn gerealiseerd en in stand worden gehouden die drift in zodanige wijze reduceren dat er sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat voor de betreffende gevoelige functies.
5.5 Afwijking van de specifieke gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor:
- het afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 voor het toestaan van het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep dat niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage A), met dien verstande, dat de bedrijvigheid naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie 1.
- het afwijken van het bepaalde in 5.4.3 mits de kans op wateroverlast niet toeneemt.
- het afwijken van het bepaalde in 5.4.4 mits aangetoond is dat drift geen belemmering vormt voor de woonfunctie.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk of werkzaamheid
Voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheid zijn de volgende bepalingen van toepassing:
- Het is op de gronden met de bestemming ‘Wonen‘ verboden zonder omgevingsvergunning voor een werk of werkzaamheid verharding aan te brengen indien het verhard oppervlak meer bedraagt dan:
- 60% van het totale perceeloppervlak, bij een perceeloppervlakte van 100 - 150 m²;
- 55% van het totale perceeloppervlak, bij een perceeloppervlakte van 150-300 m²;
- 50% van het totale perceeloppervlak, bij een perceeloppervlakte van meer dan 300 m².
- het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning onder a. alleen:
- na goedkeuring van een waterspecialist;
- als de kans op wateroverlast niet toeneemt;
- het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning, zoals genoemd onder a en b, het voorschrift verbinden dat compenserende waterberging wordt aangelegd en in stand wordt gehouden.
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
7.1 Balkons
Balkons mogen voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- De diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
- De afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 3 m.
- De breedte mag niet meer bedragen dan de helft van de voorgevel.
7.2 Dakkapellen
Dakkapellen zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
- de dakkapel is, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, niet hoger dan 1,75 meter;
- de onderkant van de dakkapel ligt meer dan 0,5 meter, maar minder dan 1 meter boven de dakvoet;
- de bovenkant van de dakkapel ligt meer dan 0,5 meter onder de daknok;
- de zijkanten liggen meer dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak of grens-lijn met aanliggende woning;
- de breedte is maximaal 50% van de breedte van de betreffende gevel bij dakkapellen in naar openbaar gebied gerichte aan voor- en zijkant;
- de dakkapel mag niet gebouwd worden op een tijdelijke woning of woongebouw, zoals een woonkeet, of op een woonwagen; de dakkapel mag ook niet op een vakantiehuisje of een andere woning of woongebouw, dat niet permanent mag worden bewoond, worden geplaatst.
7.3 Ondergronds bouwen
7.3.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van (half)ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
- Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden.
- De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 1 m.
7.3.2 Afwijken regels ondergronds bouwen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 7.3.1, mits het waterhuishoudkundige belang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de provincie en het Waterschap Aa en Maas.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
8.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden
Ten behoeve van het voorzien in voldoende parkeer- en laad- en losgelegenheid, gelden de volgende regels:
- bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of planologisch strijdig gebruik, dient tenminste voldaan te worden aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de publicatie van CROW ‘Toekomstbestendig Parkeren‘ (CROW, publicatie 318, december 2018);
- parkeerruimten ten behoeve van het parkeren van auto‘s moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto‘s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan
- indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,8 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen;
- indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicaptenparkeerplaats, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedraagt;
- indien het gebruik van een gebouw en/of gronden daar aanleiding toe geeft, dient te worden voorzien in voldoende ruimte voor laden en lossen;
- het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a. en toestaan, dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien en in stand wordt gehouden op eigen terrein, indien:
- er aangetoond is dat er voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied is, of;
- er door andere omstandigheden mede verband houdende met de aard en omvang van de nieuwe functie of het bouwwerk zoals dubbelgebruik, aanwezigheidspercentages en fietsgebruik volstaan kan worden met een lagere norm;
- afwijken van de regels, zoals bedoeld onder d., is slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- i. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
- ii. de woon- en leefsituatie;
- het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a., in die zin dat meer parkeerplaatsen worden geëist dan het aantal dat als voldoende parkeergelegenheid wordt beschouwd, indien het voorgenomen gebruik van het bouwwerk daartoe aanleiding geeft;
- indien de uitgave van CROW ‘Toekomstbestendig Parkeren‘ (CROW, publicatie 318, december 2018) als bedoeld onder a. gedurende de planperiode van dit bestem-mingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
- parkeergelegenheid die gerealiseerd is om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid, dient in stand te worden gehouden.
8.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- het gebruik van (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken voor coffeeshops en smartshops;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel;
- het gebruik van de gronden voor buitenopslag;
- het gebruik van de bouwwerken voor kamerverhuur.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
9.1 Overig - in verordening toe te voegen stedelijk gebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overig - in verordening toe te voegen stedelijk gebied‘ maken de desbetreffende gronden deel uit van het stedelijk gebied, zoals bedoeld in de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.
9.2 Overig - in verordening te verwijderen gemengd landelijk gebied
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘overig - in verordening te verwijderen gemengd landelijk gebied‘ maken de desbetreffende gronden geen deel meer uit van het gemengd landelijk gebied, zoals bedoeld in de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
10.1 Afwijkingsregels voor alle bestemmingen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen aan het afwijken van:
- de bestemmingsregels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- de bestemmingsregels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:
- de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
- de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
‘Regels van het bestemmingsplan Schutboom‘.
Versie ten behoeve van publicatie op www.ruimtelijkeplannen.nl
Gemaakt op 27 december 2022 door CADeRonline.nl