Inhoud

Hoofdstuk 1      Inleidende regels  1

Artikel 1      Begrippen  1

Artikel 2      Wijze van meten  8

Hoofdstuk 2      Bestemmingsregels  9

Artikel 3      Agrarisch met waarden - Landschapswaarden  9

Artikel 4      Bos  12

Artikel 5      Natuur 14

Artikel 6      Verkeer 16

Artikel 7      Water 17

Artikel 8      Wonen  19

Hoofdstuk 3      Algemene regels  23

Artikel 9      Anti-dubbeltelregel 23

Artikel 10    Algemene gebruiksregels  23

Artikel 11    Algemene aanduidingsregels  24

Artikel 12    Algemene afwijkingsregels  25

Artikel 13    Algemene wijzigingsregels  26

Artikel 14    Overige regels  26

Hoofdstuk 4      Overgangs- en slotregels  27

Artikel 15    Overgangsrecht 27

Artikel 16    Slotregel 28


 

 

 


Hoofdstuk 1            Inleidende regels

Artikel 1                 Begrippen

 

plan:

het bestemmingsplan ‘Landgoed Kleinbroek’ van de gemeente Best.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO. 0753. bpLandgoedKB2011-VG01 met de bijbehorende regels.

 
aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aan-huis-verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang dusdanig is dat de activiteit in een woning en/of daarbij

behorende andere gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

 

aan-huis-verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

afhankelijke woonruimte (met betrekking tot mantelzorg):

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

 

agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren.

 


agrarisch bedrijf, grondgebonden:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf.

 

agrarische bodemexploitatie:

het gebruik van gronden door een grondgebonden agrarisch bedrijf voor het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

bed and breakfast:

kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, verblijfsvoorziening gericht op het

aanbieden van logies en ontbijt.

 

bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een gebouw en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening een bedrijf, een dienstverlenend bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief (binnen)opslag, rust- en rookruimten, administratieruimten en dergelijke.

 

bestaande situatie:

a    t.a.v. bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;

b    t.a.v. gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het plan rechtskracht heeft verkregen;

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijgebouw:

gebouw dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, onderscheid wordt gemaakt in aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur.

 

cultuurhistorisch waardevolle beplanting:

beplanting met een bepaalde cultuurhistorische waarde.

 

dagrecreatie:

het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de woning, zonder dat daar een overnachting elders mee gepaard gaat.

 

dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

 


detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 
erfbeplanting:

afschermende of maskerende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak of bouwperceel van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 
hoofdgebouw:

een gebouw, dat door zijn ligging, constructie en/of afmetingen bestemming als belangrijkste bouwwerk op het bouwperceel valt aan te merken.

 

hydrologische betekenis:

gronden met een betekenis binnen het watersysteem van het plangebied als infiltratiegebied, intermediair gebied en/of kwelgebied;

 

hydrologische waarde:

gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem van het plansysteem in verband met beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.

 

kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan.

 

kleinschalig kamperen:

kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, waarbij het aantal toegestane kampeermiddelen is beperkt tot het in de regels genoemde maximum.

 

kleinschalig logeren:

kleinschalige recreatieve activiteiten in de vorm van logies en ontbijt tot een in de regels aangegeven maximum aantal eenheden, zoals logeren bij de boer en bed&breakfast.

 

landschappelijke waarden:

het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische en visueelruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;

landschapselement:

ecologische en/of landschappelijke waardevol element zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha zonder een agrarische productiefunctie.

 

Mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

 

natuurwaarden:

waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.

 

normale onderhoud en/of gebruik:

het onderhoud en/of  gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.

 

omgevingsvergunning:

een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

 

omgevingsvergunning voor het afwijken:

omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.

 

omgevingsvergunning voor het bouwen:

omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.

 

opslag:

het opslaan van goederen.

 

peil:

a      voor een gebouw, gelegen op een afstand van 4 meter uit de wegkant: de hoogte van de kruin van de weg;

b      voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;

c       indien in, op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil.

 


perceelsgrens:

de grens van het bouwperceel.

 
prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding.

 

raamprostitutie:

een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen.

 

recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan; voorbeelden hiervan zijn wandelen, fietsen, paardrijden en sportvissen.

 

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

straatprostitutie:

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

 

voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel (i.c. de meest gezichtsbepalende gevel) van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

 

voorgevelrooilijn:

de aangegeven lijn die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

 
vrijstaand bijgebouw:

een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 


water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van ene goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.

 

werk:

een werkzaamheid of constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

 
woning:

een (gedeelte) van een gebouw dan dient voor de zelfstandige huisvesting van één huishouden.

 

zijgevel:

gevel of gemeenschappelijke scheidsmuur van een gebouw, niet zijnde voor- of achtergevel.

 


Artikel 2                 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de afstand tot de bestemmingsgrens:

de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de bestemmingsgrens.

 

de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand van de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

 

de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens.

 
de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 
de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

 

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.

 

 

Hoofdstuk 2            Bestemmingsregels

Artikel 3                 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

 

3.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden - Landschapswaarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      agrarische doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie;

b      behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden;

c       behoud, herstel en/of ontwikkeling van hydrologische waarden;

d      behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

f        extensief recreatief medegebruik.

 

3.2            Bouwregels

 

3.2.1        Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Op deze gronden mag uitsluitend één schuilgelegenheid worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

b      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m2.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen 3 m2.

d      De schuilgelegenheid voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

 

3.2.2        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

 

3.3            Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.3.1        Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het verwijderen van landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren.

b      het verzetten van grond (afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen) van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 0,60 m onder maaiveld, of een diepte welke lager ligt dan de gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG), een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;

c       het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.

d      de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;

e      het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen met uitzonderingen van grondwateronttrekkingen;

f        het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk.

 

3.3.2        Uitzonderingen

Het in lid 3.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding  van dit plan.

 

3.3.3        Toelaatbaarheid

a      De in lid 3.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of hydrologische waarden van de gronden.

b      Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waarden.

 

3.4            Wijzigingsbevoegdheid

 

3.4.1        Behoud en/of ontwikkeling van de natuur en/of aanleg ecologische verbindingszone

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Natuur’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van de natuur en/of de aanleg van een ecologische verbindingszone, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarde:

a      De wijziging mag pas plaatsvinden nadat overeenstemming is bereikt met de eigenaar (of eigenaren) van de betreffende gronden.

b      Er wordt een bodemonderzoek uitgevoerd.

c       De landschappelijke en/of hydrologische waarden worden niet onevenredig aangetast.

d      De belangen van eigenaren van omringende gronden en bedrijven mogen niet onevenredig worden aangetast.

 

 

 


Artikel 4                 Bos

 

4.1            Bestemmingomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      behoud, herstel en/of ontwikkeling van het bos en bosgroeiplaats;

b      behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden;

c       behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische betekenis;

d      behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden;

e      behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g       extensief recreatief medegebruik.

 

4.2            Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd behoudens:

a      eenvoudige voorzieningen, in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor recreatief medegebruik, met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.

 

4.3            Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

a      Het bouwen moet ten dienste staan van de bestemming.

b      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

c       Alvorens een omgevingsvergunning voor het afwijken te verlenen wordt er schriftelijk advies ingewonnen bij een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en/of hydrologische waarden door het verlenen van de omgevingsvergunnning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast.

 

4.4            Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

4.4.1        Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het vellen van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;

b      het verwijderen van landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren;


c       het verzetten van grond (afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen) van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 0,60 m onder maaiveld, een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;

d      het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

e      de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;

f        het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen met uitzonderingen van grondwateronttrekkingen;

g       het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk;

h      het aanleggen en/of verharden van wegen, fiets-, wandel- en ruiterpaden.

 

4.4.2        Uitzonderingen

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

 

4.4.3        Toelaatbaarheid

a      De in lid 4.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het bos, de bosgroeiplaats, de landschappelijke waarden, de natuurwaarden, de hydrologische betekenis en/of de hydrologische waarden van de gronden.

b      Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waarden.

c       Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt er schriftelijk advies ingewonnen bij een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en/of hydrologische waarden door het verlenen van de omgevingsvergunnning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast.

 

 

 

 

 

 

 


Artikel 5                 Natuur

 

5.1            Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden;

b      behoud, herstel en ontwikkeling van landschapelementen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschapselement’;

c       behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische betekenis;

d      behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden;

e      behoud van (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g       extensief recreatief medegebruik.

 

5.2            Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd behoudens:

a      eenvoudige voorzieningen, in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor recreatief medegebruik, met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.

 

5.3            Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

a      Het bouwen moet ten dienste staan van de bestemming.

b      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

c       Alvorens een omgevingsvergunning voor het afwijken te verlenen wordt er schriftelijk advies ingewonnen bij een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en/of hydrologische waarden door het verlenen van de omgevingsvergunnning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast.

 

5.4            Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.4.1        Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het vellen van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;

b      het verwijderen van landschapselementen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschapselement’;

c       het verzetten van grond (afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen) van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 0,60 m onder maaiveld, een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet;

d      het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

e      de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;

f        het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen met uitzonderingen van grondwateronttrekkingen;

g       het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk;

h      het aanleggen en/of verharden van wegen, fiets-, wandel- en ruiterpaden.

i        het beplanten van gronden met houtgewas, ter plaatse van gronden die hiermee niet beplant waren ten tijde van het van kracht worden van het plan;

 

5.4.2        Uitzonderingen

Het in lid 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

 

5.4.3        Toelaatbaarheid

a      De in lid 5.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurgebied, de landschappelijke waarden, de natuurwaarden, de hydrologische betekenis en/of de hydrologische waarden van de gronden.

b      Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waarden.

c       Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt er schriftelijk advies ingewonnen bij een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en/of hydrologische waarden door het verlenen van de omgevingsvergunnning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast.

 


Artikel 6                 Verkeer

 

6.1            Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a    voorzieningen voor verkeer en verblijf waaronder verharde wegen en paden;

b    parkeervoorzieningen

c    groenvoorzieningen;

d    water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

e    behoud van cultuurhistorisch waardevolle laanbeplanting.

 

6.2            Bouwregels

 

6.2.1        Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

6.2.2        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a    De hoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m.

b    De hoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan 40 m.

c    De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

 

 


Artikel 7                 Water

7.1            Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen, stuwen en voorzieningen voor waterkering;

b      behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;

c       bescherming en instandhouding van de oevers en oeverbeplanting;

d      voorzieningen voor verkeer en verblijf zoals bruggen, steigers en duikers;

e      groenvoorzieningen;

f        extensief recreatief medegebruik, met uitzondering van gemotoriseerde vaartuigen, met bijbehorende voorzieningen.

 

7.2            Bouwregels

 

7.2.1        Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

7.2.2        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a      De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

b      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m².

 

7.3            Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.3.1        Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² of met meer dan 0,5 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van steilranden worden gewijzigd;

b      het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;

c       het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergings-capaciteit van) oppervlaktewateren;

d      het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, waterlopen of steilranden en het verwijderen van paden en onverharde wegen.

 


7.3.2        Uitzonderingen

Het in lid 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

7.3.3        Toelaatbaarheid

De in lid 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.


Artikel 8                 Wonen

8.1            Bestemmingomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor:

a      wonen;

b      tuinen en erven;

c       aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;

d      groenvoorzieningen;

e      behoud, herstel en ontwikkeling van landschapelementen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschapselement’;

f        voorzieningen voor verkeer en verblijf waaronder wegen, paden en parkeervoorzieningen;

g       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

8.2            Bouwregels

 

8.2.1        Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd binnen het bouwvlak.

b      Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’.

c       De afstand van een hoofdgebouw tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 2 m.

d      De inhoud mag niet meer bedragen dan 600 m3 dan wel wat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum volume (m3)’.

e      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

f        De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

8.2.2        Bijgebouwen bij woningen

Voor het bouwen van aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 2 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

b      De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 120 m².

c       De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

d      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

e      De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de woning mag niet meer bedragen dan 15 m.

 


8.2.3        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m voor en 2 m achter de voorgevelrooilijn.

b      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

c       Voor onoverdekte zwembaden geldt dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m² en de afstand tot de woning niet meer dan 15 m.

 

8.3            Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 8.2.1 onder b voor het bouwen van een hoofdgebouw op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

b      lid 8.2.2 onder e voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 15 m van het hoofdgebouw indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.

c       lid 8.2.2 onder b voor de bouw van dierenverblijven, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

1      Per bouwperceel mag slechts één dierenverblijf worden gebouwd c.q. aanwezig zijn.

2      Er mogen uitsluitend vrijstaande dierenverblijven worden gebouwd als schuilgelegenheid of nachtverblijf voor het houden van vee met een hobbymatig c.q. geen bedrijfsmatig karakter.

3      De oppervlakte van het dierenverblijf mag maximaal 200 m² bedragen en de goothoogte maximaal 3 m.

4      Het moet een constructie betreffen die minimaal aan één zijde (half)open is.

5      De afstand tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan 15 m.

6      De afstand tot de perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

d      lid 8.2.3 onder a voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 m voor de voorgevelrooilijn indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.

 

8.4            Specifieke gebruiksregels

8.4.1        Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

a      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 80 m².

b      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.

c       Detailhandel is niet toegestaan

d      De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

8.4.2        Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

a      het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

 

8.5            Afwijken van de gebruiksregels

8.5.1        Kleinschalig logeren

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 8.1 voor het realiseren van kleinschalig logeren (onder andere Bed&Breakfast) indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      De logeereenheden dienen een plek te krijgen binnen de bestaande bebouwing.

b      Het totaal aantal logeereenheden mag niet meer bedragen dan 6.

c       De totale oppervlakte voor logeereenheden mag niet meer dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte bedragen tot een maximum van 150 m².

d      Er moet sprake zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.

e      Omringende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt als gevolg van het kleinschalig logeren.

 

8.5.2        Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde:

a      in lid 8.4.2 en toestaan dat een bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

1      een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg;

2      geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische bedrijven);

3      de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake toegestane oppervlakte aan bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;

4      er sprake is van een ruimtelijke eenheid van hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte via een aangebouwd bijgebouw of bijgebouw op minder dan 10 meter van de woning;

 

 

8.6            Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

8.6.1        Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het verwijderen van landschapselementen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschapselement’.

 

8.6.2        Uitzonderingen

Het in lid 8.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

 

8.6.3        Toelaatbaarheid

a      De in lid 8.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurgebied, de landschappelijke waarden, de natuurwaarden, de hydrologische betekenis en/of de hydrologische waarden van de gronden.

b      Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische waarden.

c       Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt er schriftelijk advies ingewonnen bij een onafhankelijke natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de aanwezige landschappelijke, natuurlijke en/of hydrologische waarden door het verlenen van de omgevingsvergunning niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast.

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 3            Algemene regels

Artikel 9                 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10            Algemene gebruiksregels

10.1       Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

a      gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

b      het houden van een kampeerterrein voor kampeermiddelen;

c       het houden van een natuurkampeerterrein;

d      gronden en bouwwerken ten behoeve van activiteiten en evenementen welke niet binnen de bestemmingsomschrijving passen, behalve incidentele en/of kortstondige activiteiten en evenementen die naar schaal en omvang geen onevenredige afbreuk doen aan de bij de bestemmingen omschreven doeleinden van het betreffende perceel en de omliggende gronden.

 

10.2       Afwijken van het strijdige gebruik

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde:

a      in lid 10.2 sub b en c en kleinschalig kamperen toestaan binnen de bestemming ‘Wonen’, mits:

1      het totaal aantal kampeermiddelen niet meer dan 25 bedraagt;

2      slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet-permanent karakter (tenten, toercaravans, e.d.);

3      de kampeermiddelen mogen worden geplaatst binnen een zone van maximaal 125 m gerekend vanaf de grens van de gevel van de woning;

4      er geen bebouwing plaatsvindt buiten het bestemmingsvlak;

5      de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast;

6      er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van het terrein gelet op de in het gebied voorkomende waarden op basis van een erfbeplantingsplan.

7      als gevolg van het kleinschalig kamperen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de omliggende percelen.

8      het parkeren op eigen erf plaats vindt;

9      er geen permanente bewoning van kampeermiddelen plaats vindt.

 

 

Artikel 11            Algemene aanduidingsregels

11.1       Landgoed

De voor ' landgoed ' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van het landgoed Kleinbroek wat tot uitdrukking komt in de structuur en de ruimtelijke kwaliteit van de genoemde gebieden.

 

11.2        Attentiegebied EHS

De voor ‘Attentiegebied EHS’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.

 

11.2.1    Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 0,6 m beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;

b      de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een al bestaande drainage;

c       het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;

d      het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 100 m², anders dan een bouwwerk;

 

Uitzonderingen

Het in lid 11.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

Toelaatbaarheid

a      De in lid 11.2.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hydrologische waarden.

b      Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid 11.2.1 wint het bevoegd gezag advies in bij het betrokken waterschapsbestuur.

 

Artikel 12            Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a      de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

b      de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, waarbij geldt dat de natuurlijke, landschappelijke, hydrologische en archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast;

c       het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, mits:

1      de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer dan 10% van het betreffende dakvlak zal bedragen;

2      de bouwhoogte niet meer dan 1,5 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw zal bedragen.

d      De onder a tot en met f genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1      een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

2      de verkeersveiligheid;

3      de sociale veiligheid;

4      de milieusituatie;

5      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 


Artikel 13            Algemene wijzigingsregels

 

13.1       wro-zone – wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied’ het bestemmingsplan wijzigen voor het splitsen van een woonboerderij in twee woningen indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      Bij splitsing mogen maximaal twee volwaardige woningen ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 350 m3.

b      Het bestaande architectonische karakter van de woonboerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden, mogen niet wezenlijk aangetast worden.

c       Bij splitsing is het belang van het behoud of herstel van de waardevolle bebouwing gediend en moet de cultuurhistorische waardevolle karakteristieke uitstraling in stand blijven.

d      Voldaan dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.

e      De vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

f        De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

g       Voor zover er sprake is van de aanwezigheid van meer bijgebouwen dan de 80 m² die als bijgebouw per woning zijn toegestaan, dienen die gebouwen te worden gesloopt.

 

Artikel 14            Overige regels

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing behouden ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a      De richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen.

b      De bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer.

c       De bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.

d      Het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen.

e      De parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

f        De ruimte tussen bouwwerken.

 

 

Hoofdstuk 4            Overgangs- en
slotregels

Artikel 15            Overgangsrecht

15.1       Overgangsrecht bouwwerken

a      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b      Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

c       Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

15.2       Overgangsrecht gebruik

a      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c       Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 


Artikel 16            Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

 

‘Regels van het bestemmingsplan Landgoed Kleinbroek’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, juni 2012