Inhoud
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
Artikel 7 Algemene procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
het bestemmingsplan ‘Broekdijk 20, Best’ van de gemeente Best.
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0753. BPbroekdijk202010-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
een bedrijf of het bedrijfsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
de grens van een bestemmingsvlak.
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
a t.a.v. bebouwing:
bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
b t.a.v. gebruik:
het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het plan rechtskracht heeft verkregen;
voorzieningen, die bij het hoofdgebruik van de bestemming horen;
een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
de grens van een bouwperceel.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden als zodanig mag worden gebruikt;
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;
een vergunning voor het uitvoeren van een project dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo.
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel 2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo.
omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo.
de grens van een bouwperceel;
complex van bij elkaar behorende bouwwerken;
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen;
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;
een
complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de bestemmingsgrens.
de kortste afstand van de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.
de kortste afstand van het buitenwerkse gevelvlak van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het
bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en
kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing
gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen, waarbij binnen deze ruimtelijke eenheid niet meer dan één woning met daarbij behorende bijgebouwen is toegestaan, tenzij ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden’ anders is aangegeven;
b aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven;
c voorzieningen voor verkeer en verblijf, wegen en paden;
d groenvoorzieningen;
e water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f de bescherming van aanwezige cultuurhistorische waarden in één bouwmassa zoals die te onderkennen zijn bij gesplitste woonboerderijen, ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden’.
a
De afstand tot de zijdelingse en achterste
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
b
De breedte van een bouwperceel mag niet minder
bedragen dan
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
De inhoud mag niet meer bedragen dan
b
De goothoogte mag niet meer bedragen dan
c
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen bij woningen gelden de volgende bepalingen:
a
Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste
b
De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer
bedragen dan
c
De goothoogte mag niet meer bedragen dan
d
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
e
De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de
woning mag niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
mag niet meer bedragen dan
b
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan
c
Voor onoverdekte zwembaden geldt dat de
oppervlakte niet meer mag bedragen dan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a lid 3.2.1 onder a voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
b
lid 3.2.3 onder e voor het bouwen van een
bijgebouw op een afstand van meer dan
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende bepalingen:
a Kleinschalig logeren is niet toegestaan.
b Het is niet toegestaan (vrijstaande) bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
Binnen deze bestemming is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij moet worden voldaan aan de volgende bepalingen:
a
De omvang van de activiteit mag niet meer
bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een
maximum van
b Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
c Detailhandel is niet toegestaan.
d De activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 onder a voor het toestaan van kleinschalig logeren (onder andere Bed&Breakfast), waarbij moet worden voldaan aan de volgende bepalingen:
a De logeereenheden een plek krijgen binnen de bestaande bebouwing.
b Het aantal logeereenheden mag niet meer bedragen dan 6.
c
De totale oppervlakte voor logeereenheden mag
niet meer dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte bedragen tot een maximum
van
d Er moet sprake zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
e Omringende agrarische bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt als gevolg van het kleinschalig logeren.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het herbouwen van de woning op een andere locatie, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
De herbouw
dient op de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn.
b De nieuwe locatie dient direct aan te sluiten op de voormalige locatie van de woning.
c
De afstand
tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan
d
De afstand
tot de perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan
e
De breedte
van een bouwperceel mag niet worden verruimd.
f
De
ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet
onevenredig worden beperkt.
g
De in het
gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
h Er mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 onder a voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
a Een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg.
b Geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische bedrijven).
c
De afhankelijke woonruimte binnen de vigerende
regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van
d
Er sprake is van een ruimtelijke eenheid van
hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte via een aangebouwd bijgebouw of
bijgebouw op minder dan
e Er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
f Burgemeester en wethouders trekken de ontheffing, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of de afstand tot enige aanduiding van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze planregels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, horizontale dan wel verticale diepte en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a De bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Deze ontheffing is niet van toepassing op woningen, bedrijfswoningen en recreatiewoningen.
b De bestemmingsregels en toestaan dat bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
c De bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
1
de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan
2
de (bouw)hoogte niet meer dan
d De bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
1
ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen
zijnde, tot maximaal
2
ten behoeve van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, tot maximaal
e De onder a tot en met d genoemde ontheffingen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1 een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
2 de verkeersveiligheid;
3 de sociale veiligheid;
4 de milieusituatie; en
5 de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Met betrekking tot de voorbereiding van een wijziging ingevolge artikel 3.6 lid 1 sub a of een ontheffing ingevolge artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening door burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:
a De richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige voorwaarden.
b De bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer.
c De bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.
d Het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen.
e De parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.
f De ruimte tussen bouwwerken.
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Deze regels kunnen worden aangehaald als: ‘Regels van het bestemmingsplan Broekdijk 20, Best’.