Regels
Bestemmingsplan
Reparatieplan Herstel West Brabantse Waterlinie


Artikel 2 Wijze van meten

 

2.1 Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. lengte, breedte en diepte van een gebouw:
    tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

  2. oppervlakte van een gebouw:
    tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren;

  3. bouwhoogte van een bouwwerk:

ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  1. goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot de bovenkant van de goot- c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  2. inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  3. afstand tot zijdelingse perceelsgrens:
    tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is;

  4. oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  5. bedrijfsvloeroppervlakte:
    binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

  6. afstand tussen hoofdgebouwen:
    tussen de hoofdgebouwen, waar die afstand het kortst is.

  7. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  8. de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

2.2 Specifieke regels

De regels als bedoeld in artikel 2.1 worden als volgt toegepast:

  1. bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een (al dan niet gezamenlijke) breedte van meer dan 70% van de breedte van het dakvlak waarin de dakkapel of dakopbouw is gelegen, dan wordt de snijlijn van het dakvlak van de dakkapel of dakopbouw met het gevelvlak van de betreffende dakkapel of dakopbouw als goothoogte aangemerkt;

  2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag worden overschreden door antennes, schoorstenen, hekwerken, zonnecollectoren, schotelantennes en daarmee gelijk te stellen constructies en ondergeschikte dakopbouwen zoals ruimten ten behoeve van centrale verwarmings-, luchtbehandelings- en liftinstallaties, tot een oppervlakte van ten hoogste 25% van het grondoppervlak van de bouwlaag, waarop de dakopbouwen zich bevinden, niet meegerekend.