23.1 Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a, van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
-
het oprichten van transformatorgebouwen, gemaalgebouwen en andere nutsgebouwen met een inhoud van ten hoogste 150 m3, een goothoogte van ten hoogste 3 m en een bouwhoogte van ten hoogste 5 m, indien deze in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn, zulks voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 21 onder a, niet kunnen worden gebouwd op voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdopzet ter plaatse en/of de cultuurhistorische waarde van het gebied;
-
een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmingsgrenzen, bestemmingsvlakken, bouwpercelen, dan wel bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;
-
het afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze wijzigingen nodig zijn, waarbij van de maatvoeringen met ten hoogste 20% mag worden afgeweken; met betrekking tot deze wijziging geldt, dat de wijzigingsbevoegdheid slechts mag worden toegepast op primaire bouwnormen (normen welke "als recht" zijn toegestaan); cumulatieve toepassing van deze bepaling op een eerder verleende ontheffing ten aanzien van de bouwnorm is niet toegestaan;
-
het afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze wijzigingen nodig zijn, waarbij van de maatvoeringen met ten hoogste 20% mag worden afgeweken, op voorwaarde, dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdopzet; de wijzigingsbevoegdheid slechts mag worden toegepast op primaire bouwnormen (normen welke "als recht" zijn toegestaan); cumulatieve toepassing van deze bepaling op een eerder verleende ontheffing en/of wijzigingsregeling ten aanzien van de bouwnorm is niet toegestaan.
-
met betrekking tot begrenzingen ter plaatse van de (gebieds)aanduidingen "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" en "milieuzone - waterwingebied":
-
het wijzigen van de grens van de (gebieds)aanduidingen;
-
het geheel of gedeeltelijk schrappen van de (gebieds)aanduiding;
-
1 en 2 gelden slechts indien er sprake is van wijziging van de (gebieds)aanduidingen in de provinciale milieuverordening;
-
het wijzigen van de situering van leidingen als bedoeld in de artikelen 14 en 15, indien zulks in het kader van de uitvoering van het bestemmingsplan gewenst of noodzakelijk is;
-
het wijzigen van het plan ten behoeve van de aanleg van nieuwe (ondergrondse) transportleidingen, van infrastructureel belang;
-
Alvorens toepassing te geven aan het bepaalde onder f en g wordt door Burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.
23.2 Voorwaarden toepassing wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van de wijzigingsregels in lid 22.1 gelden de toetsingscriteria als opgenomen in lid 23.1 (Flexibiliteitsbepalingen).
23.3 Procedure
Op de voorbereiding van een wijziging is, conform artikel 3.6 lid 5 van de Wet ruimtelijke ordening afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
|