Regels
Bestemmingsplan
Herstel West Brabantse Waterlinie


HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 Hoofdbestemming

De als "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met de daarbij behorende bouwwerken, andere werken en terreinen.

 

3.1.1 Hoofdbestemming

De als "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met de daarbij behorende bouwwerken, andere werken en terreinen.

 

3.1.2 Functieaanduidingen

  1. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - smederij" zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een smederij.

 

3.1.3 Gebiedsaanduiding

Ter plaats van de aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de bescherming van het grondwater.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Op de in lid 3.1.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  1. de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het bouwvlak;

  2. ter plaatse van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage" mag de bebouwde oppervlakte niet meer bedragen dan door de bedoelde aanduiding is aangegeven;

  3. indien geen bebouwingspercentage als bedoeld onder b is aangegeven, dan mag het gehele bouwvlak worden bebouwd;

    1. van de gebouwen:

    2. de goothoogte ten hoogste 5,5 m mag bedragen,

    3. de dakhelling niet minder dan 12º zal en niet meer dan 45º mag bedragen;

    4. de bouwhoogte niet meer dan 10 m mag bedragen;

  4. binnen ieder bouwvlak ten hoogste één bedrijfswoning mag worden gebouwd, waarbij de inhoud niet meer dan 750 m3 mag bedragen;

  5. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan:

    1. binnen het bouwvlak: 15 m;

    2. buiten het bouwvlak: 1,5 m;

  6. geen windturbines mogen worden gebouwd.

 

 

3.2.2 Specifiek

 

Op de in lid 3.1.3 bedoelde gronden mogen eveneens andere bouwwerken ten behoeve van de monitoring van het grondwater en/of de waterwinning worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van deze bouwwerken niet meer dan 1,5 m mag bedragen.

 

 

3.3 Ontheffing bouwregels

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2 waarbij het bepaalde in lid 21.1 onder c (Algemene ontheffingsregels) van toepassing is;

b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2. voor

het toestaan van een paardenbak (hobbymatig) , met dien verstande dat:

1. deze gesitueerd wordt achter de voorgevelrooilijn van de woning;

2. maximaal 1 paardenbak is toegestaan;

3. de hoogte van de omheining maximaal 1,70 m. bedraagt;

4. de minimale afstand tot het bestemmingsvlak van woning van derden 25 m. bedraagt;

5. er geen lichtmasten mogen worden geplaatst.

c. Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan de ontheffing dient de procedure

te worden gevolgd als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

 

3.4 Specifieke gebruikregels

 

3.4.1 Algemeen

 

Ten aanzien van het gebruik is het bepaalde in artikel 20 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

 

3.4.2 Specifiek

 

Onverminderd het bepaalde in lid 3.4.1 is het in ieder geval verboden de gronden en/of bouwwerken te gebruiken voor detailhandelsdoeleinden.

 

3.4.3 Uitzondering

 

In afwijking van het bepaalde in lid 3.4.1 is een agrarisch aanverwant gebruik, zoals het beweiden van dieren anders dan in het kader van de agrarische bedrijfsvoering, toegestaan.

 

 

Artikel 4 Bedrijf

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

4.1.1 Hoofdbestemming

 

De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven met de daarbij behorende bouwwerken en open terreinen.

 

4.1.2 Functieaanduiding

 

Ter plaatse de (functie)aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - waterproductiebedrijf" zijn de in lid 4.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een waterwinbedrijf met de daarbij behorende bouwwerken.

 

4.1.3 Gebiedsaanduidingen

  1. ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" zijn de in lid 4.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de bescherming van het grondwater.

  2. ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - waterwingebied" zijn de in lid 4.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de waterwinning.

 

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;

  2. ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte" mag de goothoogte en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan met de aanduiding is aangegeven;

  3. geen woning (dienst- of bedrijfs-)woning mag worden gebouwd;

  4. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan:

    1. binnen het bouwvlak: 15 m;

    2. buiten het bouwvlak: 3 m;

  5. geen windturbines mogen worden gebouwd.

 

4.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 4.2 onder d sub 2 voor het verhogen van de hoogte met ten hoogste 5 m, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening en/of uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk of gewenst is.

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan de ontheffing dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

 

4.4.1 Algemeen

 

Ten aanzien van het gebruik is het bepaalde in artikel 20 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

 

4.4.2 Specifiek

 

Onverminderd het bepaalde in lid 4.4.1 is het in ieder geval verboden de gronden en/of bouwwerken te gebruiken voor detailhandelsdoeleinden.

 

Artikel 5 Bos

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

5.1.1 Hoofdbestemming

 

De voor "Bos" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, herstel of versterking van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwaarden, en landschappelijke waarden

  2. de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden en landschappelijke waarden;

  3. recreatief medegebruik, waaronder fiets-, wandel en ruiterpaden, op voorwaarde dat daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschappelijke waarden.

5.1.2 Functieaanduidingen

 

  1. ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" zijn de in lid 5.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor parkeervoorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken;

  2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaamverkeersroute" zijn de in lid 5.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor fiets-/voetpad met de daarbij behorende bouwwerken.

 

5.1.3 Gebiedsaanduidingen

 

  1. ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" zijn de in lid 5.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de bescherming van het grondwater.

  2. ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - waterwingebied" is gegeven zijn de in lid 5.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de waterwinning.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1.2 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de bedoelde bestemming, waaronder straatmeubilair, worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van de bouwwerken maximaal 4,5 m mag bedragen.

 

5.3 Ontheffing van de bouwregels

 

5.3.1 Ontheffing

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.2:

  1. de bouw van andere bouwwerken indien deze noodzakelijk zijn voor een doelmatig beheer van de gronden, waarbij de bouwhoogte van deze bouwwerken niet meer dan 5 m mag bedragen;

  2. de bouw van bouwwerken ten behoeve van de in lid 5.1.3 bedoelde functies waarbij het bepaalde in lid 21.1 onder c (Algemene ontheffingsregels) van toepassing is.

  3. het bepaalde onder a en b zijn op voorwaarde dat geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschapswaarde.

 

 

5.3.2 Procedure

 

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan de ontheffing dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

 

5.4.1 Algemeen

 

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 20 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

 

5.4.2 Specifiek

 

Onverminderd het bepaalde in lid 5.4.1 is het in ieder geval verboden de in lid 5.1.1 bedoelde gronden te gebruiken voor:

  1. het aanbrengen van boven- of ondergrondse drainageleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur voor zover geen bouwwerken zijnde;

  2. de aanleg van picknickplaatsen;

  3. de aanleg van parkeerplaatsen;

  4. agrarische doeleinden.

 

5.5 Ontheffing van de gebruiksregels

 

5.6 Aanlegvergunning

 

5.6.1 Verbodsbepalingen

 

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) binnen de in lid 5.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  1. het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden;

  2. het aanleggen van ontsluitingswegen, fiets-, voet- en ruiterpaden;

  3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  4. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur voor zover geen bouwwerken zijnde;

  5. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;

  6. het graven van sloten, poelen;

  7. het vellen of rooien van bomen en andere houtopstanden.

 

 

5.6.2 Uitzonderingen

 

  1. Het bepaalde in lid 5.6.1 is niet van toepassing op:

    1. normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;

    2. werkzaamheden welke worden uitgevoerd in het kader van de uitvoering van een door burgemeester en wethouders vastgesteld inrichtingsplan;

    3. werkzaamheden welke worden uitgevoerd ter uitvoering van een door burgemeester en wethouders vastgesteld onderhoudsplan.

  2. Het bepaalde in lid 5.6.1 onder g is eveneens niet van toepassing op de gronden ter plaatse van de aangegeven figuur "relatie" tot een breedte van ten hoogste 20 m.

 

5.6.3 Toelaatbaarheid

 

Een vergunning als bedoeld in lid 5.6.1 is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.

 

Bij de toelaatbaarheid zullen de afwegingsaspecten als opgenomen in lid 23.2 (Aanlegvergunningen) in acht worden genomen.

 

 

Artikel 6 Groen

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

6.1.1 Hoofdbestemming

 

De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (dag)recreatieve doeleinden met de daarbij behorende groenvoorzieningen, speel- en ligweiden alsmede voor manifestaties;

  2. behoud, herstel of versterking van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwaarden en landschappelijke waarden;

  3. met de daarbij behorende bouwwerken.

 

6.1.2 Functieaanduidingen

 

  1. ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" zijn de gronden tevens bestemd voor parkeervoorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken.

  2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - bossages" zijn de in lid 6.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor behoud van de aanwezige houtopstanden.

  3. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kynologie" is gegeven zijn de in lid 6.1.1 bedoelde gronden ter plaatse van die aanwijzing specifiek bestemd voor de beoefening van de hondensport met de daarbij behorende bouwwerken.

  4. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaamverkeersroute" zijn de in lid 6.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor fiets-/voetpad.

  5. ter plaatse van de aanduiding "sport" zijn de in lid 6.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de sportieve voorzieningen (veldsporten) met de bijbehorende bouwwerken.

 

6.1.3 Gebiedsaanduiding

 

Ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming van grondwater.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

 

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de bedoelde bestemming worden gebouwd, waaronder begrepen straatmeubilair en andere bouwwerken ten dienste van de (sportieve) recreatie, zoals doelen en trimtoestellen, met dien verstande dat de bouwhoogte van de bouwwerken maximaal 4,5 m mag bedragen.

 

6.2.2 Specifiek

 

In afwijking van het bepaalde onder 6.2.1 mogen ter plaatse van de in lid 6.1.2 onder d bedoelde gronden ("specifieke vorm van recreatie - kynologie") bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming worden gebouwd, waarbij:

  1. de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer dan 50 m2 mag bedragen;

    1. de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;

    2. de dakhelling niet meer dan 45º mag bedragen;

    3. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;

  2. geen (dienst)woning mag worden gebouwd.

 

6.3 Ontheffing van de bouwregels

 

6.3.1 Ontheffing

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de bouw van:

  1. andere bouwwerken tot een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;

  2. gebouwen ten dienste van onderhoud en beheer, waarbij:

    1. de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer dan 30 m2 mag bedragen;

    2. de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;

    3. de dakhelling niet meer dan 45º mag bedragen;

    4. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;

 

6.3.2 Ontheffing mag alleen worden verleend onder de volgende voorwaarden

 

De ontheffing mag alleen worden verleend indien deze noodzakelijk is voor doelmatig beheer van de gronden en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige natuur- en landschapswaarden.

 

6.3.3 Procedure

 

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan de ontheffing dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

 

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 20 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

 

6.5 Aanlegvergunningen

 

6.5.1 Verbodsbepalingen

 

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) binnen de in lid 6.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  1. het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden;

  2. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  3. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;

  4. het vellen of rooien van bomen en andere houtgewassen.

6.5.2 Uitzonderingen

 

  1. Het bepaalde in lid 6.5.1 is niet van toepassing op:

    1. normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied:

      • werkzaamheden welke worden uitgevoerd in het kader van de uitvoering van een door burgemeester en wethouders vastgesteld inrichtingsplan;

      • werkzaamheden welke worden uitgevoerd ter uitvoering van een door burgemeester en wethouders vastgesteld onderhoudsplan.

  2. Het bepaalde in lid 6.5.1 onder d is eveneens niet van toepassing op de gronden als bedoeld in lid 6.1.2:

    1. onder a (gronden ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein";

    2. onder b (gronden ter plaatse van de aanduiding "sport");

    3. onder d (gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - kynologie");

  3. Het bepaalde in lid 6.5.1 onder a is eveneens niet van toepassing op de gronden als bedoeld in lid 6.1.2:

    1. onder a (gronden ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein")

    2. onder b (gronden ter plaatse van de aanduiding "sport").

 

6.5.3 Toelaatbaarheid

 

Een vergunning als bedoeld in lid 6.5.1 is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.

 

Bij de afweging zullen de afwegingsaspecten als opgenomen in lid 23.2 (Aanlegvergunningen) in acht worden genomen.

 

Artikel 7 Natuur

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

 

7.1.1 Hoofdbestemming

 

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

  1. behoud, herstel of versterking van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwaarden, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

  2. ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden en landschappelijke waarden;

  3. recreatief medegebruik, waaronder fiets-, wandel en ruiterpaden, op voorwaarde dat daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschappelijke waarden.

 

7.1.2 Functieaanduidingen

 

  1. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - bossages" zijn de in lid 7.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor behoud van de aanwezige houtopstanden.

  2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - langzaamverkeersroute" zijn de in lid 7.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor fiets-/voetpad.

 

7.1.3 Gebiedsaanduidingen

 

  1. ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" zijn de in lid 7.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de bescherming van het grondwater.

  2. ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - waterwingebied" zijn de in lid 7.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de waterwinning.

 

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1.2 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de bedoelde bestemming, waaronder straatmeubilair, worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van de bouwwerken maximaal 4,5 m mag bedragen.

 

7.3 Ontheffing van de bouwregels

 

7.3.1 Ontheffing

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.2

  1. de bouw van andere bouwwerken indien deze noodzakelijk zijn voor een doelmatig beheer van de gronden, waarbij de bouwhoogte van deze bouwwerken niet meer dan 5 m mag bedragen;

  2. voor de bouw van gebouwen ten behoeve van een bezoekerscentrum annex informatiecentrum, binnen het aangegeven bouwvlak, waarbij:

    1. de gezamenlijke grondoppervlakte van de gebouwen ten hoogste 250 m2 mag bedragen;

    2. van de gebouwen:

      • de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen, gemeten vanaf het terrein ter plaatse;

      • de dakhelling niet meer mag bedragen dan 45º;

      • de bouwhoogte ten hoogste 6 m mag bedragen, gemeten vanaf het terrein ter plaatse;

  3. voor de bouw van een uitkijktoren met informatieruimten ter plaatse van de (bouw)aanduiding “specifieke bouwaanduiding - uitkijktoren”, waarbij de bouwhoogte, gemeten vanaf het terrein ter plaatse, ten hoogste 30 m mag bedragen en een maximale bebouwingsoppervlak van 150 m2;

  4. de bouw van bouwwerken ten behoeve van de de in lid 7.1.3 bedoelde functies waarbij het bepaalde in lid 21.1 onder c (Algemene ontheffingsregels) van toepassing is.

 

7.3.2 Ontheffing mag alleen worden verleend onder de volgende voorwaarden

 

De ontheffing mag alleen worden verleend indien deze noodzakelijk is voor doelmatig beheer van de gronden en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige natuur- en landschapswaarden.

 

7.3.3 Procedure

 

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan de ontheffing dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

7.4 Specifieke gebruiksregels

 

7.4.1 Algemeen

 

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 20 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

 

7.4.2 Specifiek

 

Onverminderd het bepaalde in lid 7.4.1 is het in ieder geval verboden de in lid 1.1 bedoelde gronden te gebruiken voor:

  1. de aanleg van picknickplaatsen;

  2. agrarische doeleinden anders dan in het kader van het natuurbeheer.

 

7.5 Ontheffing van de gebruiksregels

 

7.5.1 Ontheffing

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 7.4.1 en lid 7.4.2:

onder b: voor het medegebruik van gronden voor agrarische doeleinden, indien dit gebruik plaatsvindt in het kader van het natuurbeheer en op voorwaarde dat hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- of landschappelijke waarden van de aan de gronden eigen zijnde waarden en/of geen onevenredige aantasting c.q. verstoring van die waarden plaatsvindt.

 

7.5.2 Procedure

 

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan de ontheffing dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

7.6 Aanlegvergunning

 

7.6.1 Verbodsbepalingen

 

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) binnen de in lid 7.1 bedoelde gronden de navolgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  1. het afgraven, bodemverlagen, ophogen, vergraven of egaliseren van gronden;

  2. het aanleggen van ontsluitingswegen, fiets-, voet- en ruiterpaden;

  3. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  4. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur voor zover geen bouwwerken zijnde;

  5. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten;

  6. het graven van sloten, poelen;

  7. het vellen of rooien van bomen en andere houtopstanden.

 

7.6.2 Toelaatbaarheid

 

Een vergunning als bedoeld in lid 7.6.1 is slechts toelaatbaar, indien door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.

 

Bij de toelaatbaarheid zullen de afwegingsaspecten als opgenomen in lid 23.2 (Aanlegvergunningen) in acht worden genomen.

 

7.6.3 Uitzonderingen

 

  1. Het bepaalde in lid 7.6.1 is niet van toepassing op:

    1. normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied;

    2. werkzaamheden welke worden uitgevoerd in het kader van de uitvoering van een door burgemeester en wethouders vastgesteld inrichtingsplan;

    3. werkzaamheden welke worden uitgevoerd ter uitvoering van een door burgemeester en wethouders vastgesteld onderhoudsplan;

  2. Het bepaalde in lid 7.6.1 onder g is eveneens niet van toepassing op de gronden ter plaatse van de aangegeven figuur "relatie" tot een breedte van ten hoogste 20 m.

 

Artikel 8 Recreatie

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

 

8.1.1 Hoofdbestemming

 

De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatieve doeleinden met de daarbij behorende bouwwerken.

 

8.1.2 Functieaanduiding

 

Ter plaatse van de aanduiding "volkstuin" zijn de in lid 8.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor volkstuinen met de daarbij behorende bouwwerken.

 

8.1.3 Gebiedsaanduiding

 

Ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" zijn de in bedoelde gronden tevens bestemd voor de bescherming van grondwater.

 

8.2 Bouwregels

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

 

  1. per volkstuin met een oppervlak van ten minste 200 m2 mogen worden gebouwd;

    1. een kas waarbij de grondoppervlakte ten hoogste 30 m2 mag bedragen;

    2. een berging voor tuingereedschap en dagverblijf waarbij de grondoppervlakte niet meer dan 10 m2 mag bedragen;

    3. kweekbakken (plat glas) waarbij de bouwhoogte van de kweekbakken niet meer dan 1 m mag bedragen;

    4. overige andere bouwwerken waarbij de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;

    5. de onder 1 en 2 bedoelde gebouwen mogen slechts worden opgericht indien:

      • de gezamenlijke grondoppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 20% van de oppervlakte van een volkstuinkavel;

      • per kavel de gezamenlijke grondoppervlakte van de gebouwen niet meer dan 20 m2 bedraagt;

  2. van de onder a1 en a2 bedoelde gebouwen;

    1. de goothoogte ten hoogste 2,5 m mag bedragen;

    2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;

    3. de dakhelling niet meer dan 20º mag bedragen;

  3. op het volkstuinencomplex:

    1. één gebouw ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen, zoals voorzieningen ten behoeve van onderhoud en beheer, bergingen voor tuingereedschap en sanitaire voorzieningen mag worden gebouwd, waarbij:

      • de grondoppervlakte ten hoogste 65 m2 mag bedragen;

      • de goothoogte ten hoogste 3 m en de hoogte ten hoogste 4,5 m mag bedragen;

      • de dakhelling ten hoogste 30º mag bedragen:

    2. één dierenverblijf mag worden gebouwd, waarbij:

      • de grondoppervlakte ten hoogste 30 m2 mag bedragen;

      • de goothoogte ten hoogste 3 m en de hoogte ten hoogste 4,5 m mag bedragen;

      • de dakhelling ten hoogste 30º mag bedragen;

    3. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste mag bedragen:

      • 3 m voor erf- en terreinafscheidingen;

      • 6 m voor straatmeubilair;

      • 4 m voor overige ander bouwwerken, zoals sport-/trimvoorzieningen.

 

8.3 Specifieke gebruiksregels

 

8.3.1 Algemeen

 

Ten aanzien van het gebruik is het bepaalde in artikel 20 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

 

8.3.2 Specifiek

 

Onverminderd het bepaalde in lid 8.3.1 is het in ieder geval verboden gebruik de gronden en/of bouwwerken te gebruiken voor detailhandelsdoeleinden.

 

Artikel 9 Sport

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

 

9.1.1 Hoofdbestemming

 

De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor sportieve en recreatieve doeleinden met de daarbij behorende bouwwerken.

 

9.1.2 Functieaanduidingen

 

  1. Ter plaatse van de aanduiding "tennisbaan" zijn de in lid 9.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor tennisbanen met de daarbij behorende bouwwerken.

  2. Ter plaatse van de aanduiding "zwembad" zijn de in lid 9.1.1 gronden tevens bestemd voor een zwembad.

 

9.1.3 Gebiedsaanduiding

 

Ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" zijn de in lid 9.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de bescherming van het grondwater.

 

9.2 Bouwregels

Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  1. de gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden;

  2. ter plaatse van de aanduiding als bedoeld in lid 9.1.2 onder a ("tennisbaan"):

    1. van de gebouwen:

      • de goothoogte ten hoogste 4,5 m mag bedragen;

      • de dakhelling te hoogste 45º mag bedragen;

      • de bouwhoogte ten hoogste 10 m mag bedragen;

    2. binnen het bouwvlak de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 12 m;

    3. buiten het bouwvlak de bouwhoogte van andere bouwwerken buiten niet meer mag bedragen dan 12 m;

    4. 3 m voor erf- en terreinafscheidingen;

      • 6 m voor ballenvangers;

      • 15 m voor lichtmasten;

    5. geen (dienst)woning mag worden gebouwd.

  3. ter plaatse van de aanduiding als bedoeld in lid 9.1.2 onder b ("zwembad"):

    1. van de gebouwen:

    2. de goothoogte ten hoogste 3,5 m mag bedragen;

      • de dakhelling ten hoogste 45º mag bedragen;

      • de bouwhoogte ten hoogste 7 m mag bedragen;

      • binnen het bouwvlak de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 10 m;

    3. buiten het bouwvlak de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan:

      • 3 m voor erf- en terreinafscheidingen;

      • 10 m voor overige bouwwerken;

      • geen (dienst)woning mag worden gebouwd.

 

9.3 Ontheffing van de bouwregels

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 9.2 onder c sub 3 voor het verhogen van de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen met ten hoogste 5 m, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk of gewenst is.

  2. Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan de ontheffing dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

9.4 Specifieke gebruiksregels

 

9.4.1 Algemeen

 

Ten aanzien van het gebruik is het bepaalde in artikel 20 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

 

9.4.2 Uitzondering

 

Onverminderd het bepaalde in lid 9.4.1 is het medegebruik van de bouwwerken ten behoeve van bedrijfsgebonden horeca toegestaan op voorwaarde dat de bedrijfsvloeroppervlakte per bestemmingsvlak niet meer dan 100 m2 bedraagt.

 

9.4.3 Specifiek

 

Onverminderd het bepaalde in lid 9.4.1 is het in ieder geval verboden de gronden en/of bouwwerken te gebruiken voor detailhandelsdoeleinden.

 

 

Artikel 10 Tuin

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

 

10.1.1 Hoofdbestemming

 

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, toegangspaden tot de woningen met de daarbij behorende bouwwerken.

 

10.1.2 Gebiedsaanduiding

 

Ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" zijn de in lid 10.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de bescherming van het grondwater.

 

10.2 Bouwregels

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals erf- en terreinafscheidingen, worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen.

 

10.3 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik is het bepaalde in artikel 20 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

 

Artikel 11 Verkeer

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

 

11.1.1 Hoofdbestemming

 

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, fiets- en voetpaden, bermen en bermsloten en andere verkeersvoorzieningen, met de daarbij behorende bouwwerken.

 

11.1.2 Functieaanduiding

 

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - skatebaan" zijn de in lid 11.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een skatebaan met de daarbij behorende bouwwerken.

 

11.1.3 Gebiedsaanduidingen

 

  1. ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - waterwingebied" zijn de in lid 11.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de waterwinning.

  2. ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" zijn de in lid 11.1.1 bedoelde gronden teven bestemd voor de bescherming van het grondwater.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Algemeen

 

Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waaronder begrepen straatmeubilair.

 

11.2.2 Specifiek

 

Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - skatebaan" als bedoeld in lid 9.1.2 zijn tevens andere bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m mag bedragen.

 

11.3 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik is het bepaalde in artikel 20 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

 

Artikel 12 Water

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

 

12.1.1 Hoofdbestemming

 

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor de waterhuishouding

(waterberging, wateraan- en waterafvoer) met de daarbij behorende bouwwerken.

 

12.1.2 Functieaanduiding

 

Ter plaatse van de aanduiding "oever" zijn de in lid 12.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de waterwinning.

 

12.1.3 Gebiedsaanduidingen

 

  1. ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" zijn de in lid 12.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de bescherming van het grondwater.

  2. ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - waterwingebied" zijn de in lid 12.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de waterwinning.

 

12.2 Bouwregels

Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder begrepen bruggen ten behoeve van kruisende verkeersbestemmingen, worden gebouwd.

 

12.3 Specifieke gebruiksregels

 

12.3.1 Algemeen

 

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 20 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

 

12.3.2 Specifiek

 

Onverminderd het bepaalde in lid 12.3.1 is het in ieder geval verboden de in lid 12.1.1 bedoelde gronden te gebruiken voor recreatieve doeleinden, sportvisserij, op voorwaarde dat daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden.

 

12.4 Aanlegvergunning

 

12.4.1 Verbodsbepalingen

 

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 12.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders:

  1. het bodemverlagen van de gronden;

  2. het geheel of gedeeltelijk dempen van de in lid 1 bedoelde gronden;

  3. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur voor zover geen bouwwerken zijnde;

  4. het verrichten van proefboringen en andere boringen voor het winnen van water, delfstoffen en andere bodemschatten.

 

12.4.2 Uitzonderingen

 

Het bepaalde in lid 12.4.1 is niet van toepassing op:

  1. normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavige plangebied:

  2. werkzaamheden welke worden uitgevoerd in het kader van de uitvoering van een door burgemeester en wethouders vastgesteld inrichtingsplan;

  3. werkzaamheden welke worden uitgevoerd ter uitvoering van een door burgemeester en wethouders vastgesteld onderhoudsplan.

 

12.4.3 Toelaatbaarheid

 

Een vergunning als bedoeld in lid 12.4.1 is slechts toelaatbaar indien door die werken en/of werkzaamheden de natuur- en/of landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.

 

Bij de toelaatbaarheid zullen de afwegingsaspecten als opgenomen in lid 23.2 (Aanlegvergunningen) in acht worden genomen.

 

Artikel 13 Wonen

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

 

13.1.1 Hoofdbestemming

 

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen met de daarbij behorende bouwwerken, andere werken en terreinen;

  2. ter plaatse van de aanduiding "specifieke aanduiding - ruimte voor ruimte" uitsluitend voor de realisering

van ruimte voor ruimtewoningen;

  1. ter plaatse van de functieaanduiding "gemengd" (gd) uitsluitend voor de realisering van bijgebouwen;

  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals bijgebouwen, tuinen, erven, parkeervoorzieningen

en speelvoorzieningen.

 

13.1.2 Gebiedsaanduiding

 

Ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" zijn de in lid 13.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor de bescherming van grondwater.

 

13.2 Bouwregels

Op de in lid 13.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  1. binnen de bestemming uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;

b. de woningen uitsluitend mogen worden opgericht binnen de bouwvlakken;

c. de goothoogte van de hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan op de plankaart aangegeven;

d. de bouwhoogte van de hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan op de plankaart aangegeven;

e. ter plaatse van de bouwvlakken zonder nadere aanduiding woningen met een inhoud van ten hoogste 600 m3;

f. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - ruimte voor ruimte" de bebouwingsoppervlakte

van de hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan 225 m2 en de dakhelling niet minder dan 20 º zal

en niet meer dan 45 º mag bedragen;

g. bij iedere woning buiten het bouwvlak bijgebouwen en/of overkappingen mogen worden gebouwd, waarbij:

    1. de gezamenlijke grondoppervlakte niet meer dan 75 m2 mag bedragen;

    2. de goothoogte van een aanbouw, uitbouw of aangebouwde overkapping ten hoogste gelijk mag zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 25 cm. met een maximum van 4,5 m.

    3. de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;

    4. de dakhelling niet meer dan 45 º mag bedragen;

    5. de bouwhoogte niet meer dan 5,5 m mag bedragen;

    6. de afstand van een bijgebouw of een vrijstaande overkapping tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 2 m.

    7. ter plaatse van de specifieke functieaanduiding "gemengd" buiten het bouwvlak bijgebouwen en/of overkappingen uitsluitend ten behoeve van het hobbymatig houden van dieren mogen worden gebouwd tot een maximum van 50%;

h. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan:

binnen het bouwvlak: 10 m;

buiten het bouwvlak:

- 3 m voor andere bouwwerken.

- 2 m voor erf- en terreinafscheidingen

i. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw niet mag bedragen dan 1m.;

j. de gezamenlijke oppervlakte van beroepsmatige werkruimten in woningen niet meer

mag bedragen dan 30% van de woning tot een maximum van 50 m2,

k. beroepsmatige werkruimten in bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bedrijfsmatige werkruimten

in woningen en/of in bijgebouwen, aan- en uitbouwen niet zijn toegestaan.

 

 

 

13.3 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 13.2, onder l ten behoeve van beroepsmatige werkruimten in bijgebouwen, aan- en uitbouwen en/of bedrijfsmatige werkruimten in woningen, bijgebouwen, aan- en uitbouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. uitsluitend ontheffing mag worden verleend voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten in de categorie 1 of 2 zoals genoemd in de bij deze voorschriften behorende staat van bedrijfsactiviteiten (opgenomen als bijlage) of, indien zij niet voorkomen in die lijst (qua milieuplanologische hinder), gelijkwaardig zijn aan de in categorie 1 en 2 genoemde bedrijfsactiviteiten;

  2. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsmatige en / of beroepsmatige werkruimten mag niet meer bedragen dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 75 m2;

  3. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden te blijven;

  4. het gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woon- en leefmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;

  5. het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

  6. het gebruik naar aard met het karakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

  7. degene die de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten verricht tevens de gebruiker van de woning is;

  8. er dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte op het eigen perceel;

  9. er geen detailhandel wordt uitgeoefend, tenzij dit een normaal en ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering betreft.

 

Burgemeester en wethouders kunnen voorts ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 13.2 ten behoeve van mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan.

  1. er mag geen afbreuk gedaan worden aan de stedenbouwkundige karakteristiek ter plaatse;

  2. de mantelzorg dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume. De mantelzorg mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijgebouwen maar dient via een inpandige verbinding bereikbaar te zijn;

  3. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor de mantelzorg mag niet meer bedragen dan 75 m2;

  4. binnen de genoemde bebouwingsmogelijkheden is maximaal 1 afhankelijke woonruimte toegestaan ten behoeve van de mantelzorg;

  5. het gebruik dient noodzakelijk te zijn uit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond moet worden door een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;

  6. de badkamer of keuken dient een gemeenschappelijke voorziening te zijn met de hoofdbewoners;

  7. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;

  8. er dient op eigen terrein te worden voorzien in de parkeerbehoefte;

  9. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast.

 

Artikel 14 Leiding - Gas

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

 

14.1.1 Primair

 

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, en binnen een afstand van 4 meter aan weerszijden van de aanduiding, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een (ondergrondse) aardgastransportleiding en de belangen van de gasleiding bestaande uit een ongestoorde nuts- en energievoorziening en de veiligheid met de daarbij behorende andere bouwwerken en andere werken.

 

14.1.2 Secundair

 

De in bedoelde bestemming Leiding - Gas is primair ten opzichte van de belangen van de andere voorkomende bestemmingen.

 

14.2 Bouwregels

 

Op de in lid 14.1 bedoelde dubbelbestemming gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in lid 14.1.1 genoemde bestemmingen worden gebouwd.

 

14.3 Ontheffing van de bouwregels

 

14.3.1 Ontheffing

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 14.2 voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemmingen indien de belangen van de leidingen zulks gedogen.

  2. De ontheffing wordt niet verleend dan nadat door burgemeester en wethouders ten aanzien van de ontheffing schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.

14.3.2 Procedure

 

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan de ontheffing dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

14.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik is het bepaalde in artikel 20 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

 

14.5 Aanlegvergunning

 

14.5.1 Verbodsbepalingen

 

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 14.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders:

  1. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

  2. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  3. het aanbrengen van gesloten verhardingen;

  4. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

  5. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;

  6. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  7. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  8. het vellen of rooien van houtgewas;

  9. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen.

 

14.5.2 Uitzonderingen

 

Het bepaalde in lid 14.5.1 is niet van toepassing op:

  1. het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezige leidingen;

  2. normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang of andere werken gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de leidingen.

 

14.5.3 Toelaatbaarheid

 

Een vergunning als bedoeld in lid 14.5.1 is slechts toelaatbaar indien daardoor geen schade ontstaat aan de leidingen.

Voor zover de vergunning betrekking heeft op de aardgastransportleiding worden tevens de veiligheidsaspecten in aanmerking worden genomen;

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een aanlegvergunning dienen tevens de toetsingscriteria als bedoeld in lid 23.2 (Aanlegvergunningen)in acht te worden genomen.

14.5.4 Adviezen

 

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 14.5.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

 

14.6 Wijzigingsregels

 

14.6.1 Wijzigingsbevoegdheden

 

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, en met inachtneming van het bepaalde in in lid 14.6.2 en 14.6.3 bevoegd het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. het geheel schrappen van de bestemming als bedoeld in lid 14.1.1 indien bedoelde leiding komt te vervallen;

  2. het wijzigen van de situering van de bestemmingen als bedoeld in lid 14.1.1 indien dit in verband met de waterwinning wenselijk of noodzakelijk is.

 

14.6.2 Adviezen

 

Alvorens toepassing te geven aan de wijzigingsregels:

  1. winnen Burgemeester en Wethouders advies in bij de betrokken leidingbeheerder;

  2. dient de aanvrager aan te tonen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied.

Bij toepassing van de wijzigingsregels in lid 14.6.1 gelden de toetsingscriteria als opgenomen in lid 23.1 (Flexibiliteitsbepalingen).

 

14.6.3 Procedure

 

Op de voorbereiding van een wijziging is, conform artikel 3.6 lid 5 van de Wet ruimtelijke ordening afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

 

Artikel 15 Leiding - Water

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

 

15.1.1 Primair

 

De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor.

 

15.1.2 Secundair

 

De in lid 15.1.1 bedoelde bestemming Leiding - Water is primair ten opzichte van de belangen van de andere voorkomende bestemmingen.

 

15.2 Bouwregels

Op de in lid 15.1.1 bedoelde dubbelbestemming gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in lid 15.1.1 genoemde bestemmingen worden gebouwd.

 

15.3 Ontheffing van de bouwregels

 

15.3.1 Ontheffing

 

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 15.2 voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemmingen indien de belangen van de leidingen zulks gedogen.

  2. De ontheffing wordt niet verleend dan nadat door burgemeester en wethouders ten aanzien van de ontheffing schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.

 

15.3.2 Procedure

 

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan de ontheffing dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

15.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik is het bepaalde in artikel 20 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

 

15.5 Aanlegvergunning

 

15.5.1 Verbodsbepalingen

 

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 15.1.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders:

  1. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;

  2. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  3. het aanbrengen van gesloten verhardingen;

  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

  5. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.

 

15.5.2 Uitzonderingen

 

Het bepaalde in lid 15.5.1 is niet van toepassing op:

  1. het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezige leidingen;

  2. normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang of andere werken gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de leidingen.

 

15.5.3 Toelaatbaarheid

 

Een vergunning als bedoeld in lid 15.5.1 is slechts toelaatbaar indien daardoor geen schade ontstaat aan de leidingen.

Voor zover de vergunning betrekking heeft op de aardgastransportleiding worden tevens de veiligheidsaspecten in aanmerking worden genomen;

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een aanlegvergunning dienen tevens de toetsingscriteria als opgenomen in lid 23.1 (Flexibiliteitsbepalingen). in acht te worden genomen.

 

15.5.4 Adviezen

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 15.5.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

 

15.6 Wijzigingsregels

 

15.6.1 Wijzigingsbevoegdheden

 

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a, van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in lid 15.6.2 en 15.6.3, bevoegd het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:

  1. het geheel schrappen van de bestemming als bedoeld in lid 15.1.1 indien bedoelde leiding komt te vervallen;

  2. het wijzigen van de situering van de bestemmingen als bedoeld in lid 15.1.1 indien dit in verband met de waterwinning wenselijk of noodzakelijk is.

 

15.6.2 Adviezen

 

Alvorens toepassing te geven aan de wijzigingsregels:

  1. winnen Burgemeester en Wethouders advies in bij de betrokken leidingbeheerder;

  2. dient de aanvrager aan te tonen dat geen afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied.

 

Bij toepassing van de wijzigingsregels in lid 15.6.1 gelden de toetsingscriteria als opgenomen in 23.1 (Flexibiliteitsbepalingen).

 

15.6.3 Procedure

 

Op de voorbereiding van een wijziging is, conform artikel 3.6 lid 5 van de Wet ruimtelijke ordening afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

Artikel 16 Waarde - Archeologie

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

 

16.1.1 Primair

 

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. voor het behoud, de versterking en/of het herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarde;

  2. voor het behoud de versterking en/of het herstel van de cultuurhistorische waarde van de (voormalige) West Brabantse Waterlinie.

16.1.2 Secundair

 

De in lid 16.1.1 bedoelde bestemming Waarde - Archeologie is primair ten opzichte van de belangen van de andere voorkomende bestemmingen.

 

16.2 Bouwregels

Op de in lid 16.1 bedoelde gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

16.3 Ontheffing van de bouwregels

 

16.3.1 Ontheffing

  1. Burgemeester en wethouders zijn, onverminderd het elders in deze regels bepaalde, bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 16.2:

    1. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van educatieve doeleinden, zoals informatiepanelen, op voorwaarde, dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied.

    2. bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemmingen waarbij alsdan het bepaalde bij die onderliggende bestemmingen van overeenkomstige toepassing is.

  2. De ontheffing mag slechts worden verleend daardoor geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van de gronden.

  3. Alvorens een ontheffing te verlenen winnen burgemeester en wethouders hierover advies in bij het Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Bergen op Zoom.

 

16.3.2 Procedure

 

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan de ontheffing dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

16.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 20 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

 

16.5 Aanlegvergunning

 

16.5.1 Verbodsbepalingen

 

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 16.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden dan wel het wijzigen van het profiel van de wallen;

  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden;

  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m;

  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

  5. het aanleggen of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  6. het aanbrengen van ondergrondse drainage-, transport-, energie, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur (voor zover geen bouwwerken zijnde);

  7. het graven of dempen van sloten, watergangen en vijvers.

 

16.5.2 Uitzonderingen

 

Het bepaalde in lid 16.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke uit een oogpunt van het te beschermen archeologische waarde van ondergeschikte betekenis zijn.

 

16.5.3 Toelaatbaarheid

 

Een vergunning als bedoeld in lid 16.5.1 is slechts toelaatbaar indien door die andere werken en/of werkzaamheden aan de archeologische waarde van deze gronden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan en een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd, eventueel nadat wetenschappelijk onderzoek is gedaan en/of de mogelijkheid heeft bestaan tot het doen van oudheidkundige waarnemingen.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een aanlegvergunning dienen tevens de toetsingscriteria als opgenomen 23.2 (Aanlegvergunningen) in acht te worden genomen.

 

16.5.4 Adviezen

 

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 16.5.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij het Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Bergen op Zoom.

 

16.6 Wijzigingsregels

 

16.6.1 Wijzigingsbevoegdheden

 

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in lid 16.6.2 en 16.6.3 bevoegd het plan te wijzigen waarbij de in lid 16.1.1 bedoelde bestemming kan worden geschrapt, indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen sprake (meer) is van te beschermen archeologische waarde.

16.6.2 Adviezen

 

Alvorens toepassing te geven aan deze wijzigingsregel winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

16.6.3 Procedure

 

Op de voorbereiding van een wijziging is, conform artikel 3.6 lid 5 van de Wet ruimtelijke ordening afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

 

 

Artikel 17 Waarde - Cultuurhistorie (dubbelbestemming)

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

 

17.1.1 Primair

 

De voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, de versterking en/of het herstel van de aan deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarde van de (voormalige) West Brabantse Waterlinie.

 

17.1.2 Secundair

 

De belangen van de in lid 17.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

 

17.2 Bouwregels

 

Op de in lid 17.1 bedoelde gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

17.3 Ontheffing van de bouwregels

 

17.3.1 Ontheffing

 

Burgemeester en wethouders zijn, onverminderd het elders in deze regels bepaalde, bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 17.2 voor:

  1. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van educatieve doeleinden, zoals informatiepanelen, op voorwaarde, dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied;

  2. bouwwerken ten behoeve van de onderliggende bestemmingen waarbij alsdan het bepaalde bij die onderliggende bestemmingen van overeenkomstige toepassing is.

 

De ontheffing mag slechts worden verleend daardoor geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van de gronden.

Alvorens een ontheffing te verlenen winnen burgemeester en wethouders hierover advies in bij het Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Bergen op Zoom.

 

17.3.2 Procedure

 

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan de ontheffing dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

17.4 Specifieke gebruiksregels

 

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel van 20 (Algemene gebruiksregels) toepassing.

 

17.5 Aanlegvergunning

 

17.5.1 Verbodsbepalingen

 

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 17.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden dan wel het wijzigen van het profiel van de wallen;

  2. het bodemverlagen of afgraven van gronden;

  3. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m;

  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

  5. het aanleggen of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

  6. het aanbrengen van ondergrondse drainage-, transport-, energie, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur (voor zover geen bouwwerken zijnde);

  7. het graven of dempen van sloten, watergangen en vijvers.

 

17.5.2 Uitzonderingen

 

Het bepaalde in lid 17.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke uit een oogpunt van het te beschermen cultuurhistorische waarde van ondergeschikte betekenis zijn.

 

17.5.3 Toelaatbaarheid

 

Een vergunning als bedoeld in lid 17.5.1 is slechts toelaatbaar indien door die andere werken en/of werkzaamheden aan de archeologische waarde van deze gronden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan en een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd, eventueel nadat wetenschappelijk onderzoek is gedaan en/of de mogelijkheid heeft bestaan tot het doen van oudheidkundige waarnemingen.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een aanlegvergunning dienen tevens de toetsingscriteria als opgenomen in lid 23.2 (Aanlegvergunningen) in acht te worden genomen.

 

17.5.4 Adviezen

 

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 17.5.1 wordt door Burgemeester en Wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij het Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Bergen op Zoom.

 

17.6 Wijzigingsregels

 

17.6.1 Wijzigingsbevoegdheden

 

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de het plan te wijzigen waarbij de in lid 17.1.1 bedoelde bestemming kan worden geschrapt, indien uit nader cultuurhistorisch onderzoek is gebleken dat er geen sprake (meer) is van te beschermen cultuurhistorische waarde.

 

17.6.2 Adviezen

 

Alvorens toepassing te geven aan deze wijzigingsregel winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een cultuurhistorisch deskundige.

 

17.6.3 Procedure

 

Op de voorbereiding van een wijziging is, conform artikel 3.6 lid 5 van de Wet ruimtelijke ordening afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

17.6.4 Toelaatbaarheid

 

Een vergunning als bedoeld in lid 17.5.1 is slechts toelaatbaar indien door die andere werken en/of werkzaamheden aan de archeologische waarde van deze gronden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan en een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd, eventueel nadat wetenschappelijk onderzoek is gedaan en/of de mogelijkheid heeft bestaan tot het doen van oudheidkundige waarnemingen.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van een aanlegvergunning dienen tevens de toetsingscriteria als opgenomen in lid 23.2 (Aanlegvergunningen) in acht te worden genomen.

 

17.6.5 Adviezen

 

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 17.5.1 wordt door Burgemeester en Wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij het Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Bergen op Zoom.