gemeente tytsjerksteradiel 07BPIWP03 |
|||
wijzigingsplan
i.c. bestemmingsplan ryptsjerk uitbreiding |
|||
regels
|
|
|
|
Artikel 1: Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan:
het wijzigingsplan i.c.
bestemmingsplan “Ryptsjerk
2. bestemmingsplan:
de geometrische bepaalde
planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.
3. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5. aan- en afmeersteiger:
constructie aan een oever of kade, in of op het water, die hoofdzakelijk dient voor het aanleggen en ligplaats innemen van vaartuigen;
6. agrarisch aanverwant bedrijf:
een bedrijf dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan uit het verlenen van diensten aan derden in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen;
7. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;
8. agrarisch dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
9. akker- of tuinbouwbedrijf:
een bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het telen van (consumptie)gewassen in de volle grond;
10. archeologisch waardevol gebied:
een gebied waar zich in de bodem met het oog op de bewoningsgeschiedenis beschermingswaardige voorwerpen of sporen van vroegere samenlevingen bevinden;
11. archeologische waarden:
de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;
12. bar:
een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;
13. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
14. bebouwingspercentage:
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;*
15. bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
16. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar in aantoonbare relatie staat tot de bestemming van het gebouw of het terrein;
17. beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
18. beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 2 dan wel een naar de aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:
a. het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
b. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij:
- het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;
- het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
- het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;
- er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
19. beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
20. bestaand:
a. ten aanzien van bouwwerken, werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:
- bestaand ten tijde van de eerste ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;
b. ten aanzien van het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
21. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
22. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
23. bijzondere paardenhouderij:
een agrarisch aanverwant bedrijf dat is gericht op het fokken, het africhten, het opleiden en trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's;
24. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
25. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
26. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
27. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
28. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
29. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
30. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
31. café:
een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie gedurende de dag en een hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;
32. cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden (gronden ten behoeve van houtteelt daaronder begrepen) met uitzondering van bosgronden;
33. cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;
34. cultuurlandschappelijke waarden:
een gebied met een toegekende waarde ontstaan door het gebruik van dat gebied in de loop van de geschiedenis door de mens en dat behouden dient te worden;
35. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
36. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Met bedrijfsmatige activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige activiteiten, zoals meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel door particulieren (bijvoorbeeld in gebruikte goederen);
37. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of instelling, waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten op administratief, adviesgevend, financieel, informatietechn(olog)isch, intermediair, juridisch, (lichaams)verzor-gend, ontwerptechnisch, (para-/sociaal-)medisch, therapeutisch of daarmee gelijk te stellen terrein, alsmede uitzend- en/of detacheringsbedrijven, uitleen- en/of verhuurbedrijven in kleinschalige roerende goederen, zoals video- of bibliotheken, één en ander evenwel met uitzondering van een seksinrichting, uitleen- en verhuurbedrijven in grootschalige roerende goederen, zoals transportmiddelen, machines of werktuigen en reparatie- en herstelbedrijven, waaronder een garagebedrijf;
38. dykswâl:
een door de mens opgeworpen, langgerekte aarden wal met een aaneengesloten beplanting;
39. eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
40. erf:
het binnen de (woon)bestemming en tuinbestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;
41. erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;
42. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
43. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
44. gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
45. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
46. geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
47. geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
48. geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
49. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering waarbij het gebruik van cultuurgrond noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
50. hoekerker:
een erker die aan twee gevels van een woonhuis is gebouwd;
51. hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
52. horecabedrijf:
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;
53. horecabedrijf categorie 1:
een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van (niet- of licht- alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit-restaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
54. horecabedrijf categorie 2:
een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of een zalencentrum;
55. horecabedrijf categorie 3:
een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het ’s avonds en/of ‘s nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-/dancing, discotheek, nachtclub, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
56. horecabedrijf categorie 4:
een horecabedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies, zoals een hotel, motel, pension, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met een restaurant of een café-restaurant;
57. horecavloeroppervlakte:
de oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, waaronder terrassen (exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, e.d.);
58. hotel:
een horecabedrijf waar tegen vergoeding, naast logies ook maaltijden en dranken kunnen worden verstrekt;
59. houtteelt:
een bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
60. kampeermiddel:
a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde;
één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
61. kampeerterrein:
een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
62. kantine:
een restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling;
63. kantoor:
een gebouw zonder of met een ondergeschikte publieksgerichte functie, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen dienstverlenende bedrijven en instellingen;
64. kap:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;
65. kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;
66. kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
67. kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
68. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden;
69. landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.
De landschappelijke waarden van het woudengebied (coulisselandschap) bestaan in het bijzonder uit de relatief kleinschalige verkaveling (regelmatig verkavelingspatroon) en de aanwezigheid van beplanting op of langs perceelsscheidingen in de vorm van hout- of boomsingels (meestal elzen bij sloten) en/of dykswâlen, veelal in combinatie met een fijnmazig netwerk van wegen en paden (deels onverhard) en streekeigen bebouwing (boerderijen en wâldhúskes). Daarnaast kan de aanwezigheid van bospartijen, landgoederen, essen, pingoruïnes, poelen en dobben bepalend zijn voor de landschappelijke waarden.
In het open landschap is naast de openheid en de beperkte aanwezigheid van bebouwing met name de verkavelingsrichting en het kavelpatroon belangrijk.
Tevens worden de landschappelijke waarden bepaald door de eventuele aanwezigheid van open waterpartijen, sloten, vaarten, rietvelden, moerasbosjes en terpen;
70. logiesverstrekking:
een horecabedrijfsactiviteit, die enkel of in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies en waarbij de logieseenheden zijn ingericht als nachtverblijf, zoals een hotel, pension of kampeerboerderij;
71. manege:
een voorziening met een publieksgericht karakter, waar gelegenheid wordt geboden tot het berijden en verzorgen van paarden en/of pony’s (waaronder begrepen het stallen, het lesgeven, de verhuur, het dresseren en trainen, alsmede het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen) eventueel in combinatie met daaraan gerelateerde en ondergeschikte detailhandel;
72. meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
73. mensa:
een eetgelegenheid voor leerlingen of studenten;
74. milieuafstand:
de grootste voor een bepaald bedrijfstype in acht te nemen (richtlijn)afstand ten opzichte van een milieugevoelige functie in verband met door dat bedrijfstype veroorzaakte hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
75. milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
76. natuurlijke waarden:
de abiotische en biotische waarden van een gebied;
77. natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
78. niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig niet afhankelijk is van open cultuurgrond als productiemiddel;
79. onderbouw:
het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is gelegen beneden het peil;
80. overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
81. peil:
a. indien op of in het land wordt gebouwd:
-
de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het
bouwwerk, met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden gebouwd op een
nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste
indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend:
- vanaf het laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein;
incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
b. indien op of in het water wordt gebouwd:
- het ter plaatse door het waterschap ten tijde van de eerste terinzagelegging van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;
82. pension:
een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere of kortere tijd, met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten, één en ander zonder vermaaksfunctie;
83. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
84. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
85. recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
86. recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
87. recreatiewoonschip:
een woonschip dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;
88. restauratieve voorziening:
een voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling, zoals een kantine of mensa;
89. risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
90. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
91. stacaravan:
een caravan die als een gebouw valt aan te merken;
92. straat- en bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
93. verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
94. verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van detailhandel;
95. vermaakscentrum:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vermaaksfunctie door het bieden van gelegenheid tot de beoefening van kans- of behendigheidsspelen, al dan niet met behulp van automaten of apparatuur, of door het (ver)tonen van films of voorstellingen dan wel door het bieden van soortgelijk amusement, één en ander al dan niet in combinatie met een horecafunctie in de vorm van het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren, zoals een amusementshal, speelautomaten- en/of kansspelautomatenhal, snooker- of poolcentrum, bowlinghal, paintballcentrum, bioscoop, theater, schouwburg, casino, wedlokaal, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijf, met uitzondering van een seksinrichting;
96. verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf het peil;
97. volkstuin:
gronden waarop niet-bedrijfsmatige teelt van groente en/of fruit en het kweken van siergewassen wordt uitgeoefend;
98. voorbouwgrens:
de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat, indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen, de bouwgrens die door de ligging en/of de situatie ter plaatse als voorbouwgrens moet worden aangemerkt;
99. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
100. voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
101. vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk, en/of de daarvoor benodigde stoffen;
102. weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
103. windturbine:
een bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);
104. winkel:
een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;
105. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;
106. woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
107. woonschip:
een zich in het water bevindend object, dat dient als woning;
108. woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder.
2. 1. Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten [1]):
1. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
3. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan
6. de lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);
7. het bebouwde oppervlak:
de som van de oppervlakken van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen[2];
8. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;
9. de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2. 2. Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
3. 1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen;
b. erkers;
met daaraan ondergeschikt:
c. groenvoorzieningen;
d. parkeervoorzieningen;
e. speelvoorzieningen;
f. wegen, straten en paden;
g. water;
h. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
i. erven en verhardingen;
j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3. 2. Bouwregels
3. 2. 1. Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
a.
een erker zal ten hoogste
b.
de afstand van een erker tot de zijdelingse bouwperceelgrens zal ten
minste
1. er sprake is van twee aaneen te bouwen erkers voor twee afzonderlijke, aaneen gebouwde woonhuizen;
2.
er sprake is van een hoekerker of een erker aan de zijgevel van een
gebouw, in welk geval de afstand tot de zijdelingse bouwperceel-grens ten
minste
c. een erker zal ten hoogste over 50% van de voorgevel worden gebouwd;
d.
de oppervlakte van een erker zal ten hoogste
3. 2. 2. Voor het bouwen van de in lid 3.1. onder j. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste
b.
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten
hoogste
1.
de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten
hoogste
2.
de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste
tenzij de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte zal bedragen.
3. 3. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf.
3. 4. Wijzigingsbevoegdheid
3. 4. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
- de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen - A1’, ‘Wonen – A2’, ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen – A5’, ‘Wonen – A6’, ‘Wonen - A7’, ‘Wonen - B1’, ‘Wonen – B2’, ‘Wonen – B3’, ‘Wonen – B4’, ‘Wonen – B5’, ‘Wonen – B6’, ‘Wonen - B7’, ‘Wonen - C1’, ‘Wonen – C2’, ‘Wonen – C3’, ‘Wonen – C4’, ‘Wonen – C5’, ‘Wonen – C6’ en/of ‘Wonen - C7’, alsmede nieuwe bouwvlakken worden aangebracht, mits:
1. de wijzigingsbevoegdheid met betrekking tot het aanbrengen van nieuwe bouwvlakken uitsluitend betrekking heeft op een wijziging van de oorspronkelijke voorbouwgrens ten behoeve van een veranderende situering van het woonhuis;
2. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan ten hoogste de oppervlakte van het oorspronkelijke bouwvlak;
3. gebouwen en overkappingen die buiten een bouwvlak mogen worden gebouwd, niet voor de voorbouwgrens worden gebouwd;
4.
de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten een
bouwvlak per bouwperceel ten hoogste
5.
de afstand ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
6. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
7. rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen.
3. 4. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 3.4.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4. 1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer – Verblijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. (woon)straten en pleinen;
b. paden;
c. parkeervoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
d. gebouwen ten behoeve van het verkeer en verblijf, zoals wachtruimtes voor openbaar vervoer en/of stallingsruimten voor (brom)fietsen;
e. het recreatief medegebruik;
f. groenvoorzieningen;
g. speelvoorzieningen;
h. water;
i. tuinen, erven en terreinen;
j. terrassen;
k. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.
4. 2. Bouwregels
4. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 4.1. onder d. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:
a. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste
c.
de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste
4. 2. 2. Voor het bouwen van de in lid 4.1. onder l. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
1.
de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste
2.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de
geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer ten hoogste
tenzij de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte zal bedragen;
b. er zullen geen windturbines worden gebouwd.
4. 3. Wijzigingsbevoegdheid
4. 3. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a. een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, mits:
-
de oppervlakte ten hoogste
b. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf - Nutsbedrijf, nutsvoorziening’ ten behoeve van de bouw van transformatiehuisjes en gasdruk- en regelstations, mits:
-
de oppervlakte ten hoogste
c. de bestemming wordt gewijzigd in de aangrenzende bestemmingen ‘Groen – Groenvoorzieningen’ of ‘Tuin’, mits:
- de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
d.
de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer -
1. de functie van de betreffende weg is gewijzigd;
2. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
e. een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd;
f. in een aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:
1.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de
geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer ten hoogste
2.
de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste
4. 3. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 4.3.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5: Wonen - A2 (vrijstaande woningen)
5. 1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - A2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van
1. het wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
waarbij, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”, de bestaande karakteristieke hoofdvorm zoveel mogelijk in stand wordt gehouden;
met daaraan ondergeschikt:
b. groenvoorzieningen;
c. parkeervoorzieningen;
d. speelvoorzieningen;
e. wegen, straten en paden;
f. water;
g. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
h. tuinen, erven en verhardingen;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5. 2. Bouwregels
5. 2. 1. Bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:
a. het aantal woonhuizen zal per bouwvlak ten hoogste één bedragen;
b. de gebouwen zullen met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de voorbouwgrens worden gebouwd;
c.
de goot- en bouwhoogte zal ten hoogste
-
de goothoogte binnen een afstand van
5. 2. 2. Bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:
a.
de goot- en bouwhoogte van niet vrijstaande gebouwen zal ten hoogste
1.
de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van
2.
de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van
b.
de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste 3
respectievelijk
c.
de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste
d.
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per bouwperceel
zal ten hoogste 30% van de oppervlakte van het erf met een maximum van
e.
de oppervlakte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste
tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “maximum oppervlakte (m2)”, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte van andere gebouwen en overkappingen ten dienste van de woonfunctie ten hoogste de in die aanduiding aangegeven oppervlakte zal bedragen.
5. 2. 3. Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in lid 5.1. onder i. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste
b.
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten
hoogste
1.
de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten
hoogste
2.
de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste
5. 3. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
d. het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
e.
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van beroeps- of
bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte
meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de
aanwezige bebouwing op het bouwperceel met dien verstande dat deze oppervlakte
niet meer bedraagt dan
5. 4. Wijzigingsbevoegdheid
5. 4. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen – A1’, ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen – A5’ en/of ‘Wonen – A6’;
b. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen – B1’, ‘Wonen – B2’, ‘Wonen – B3’, ‘Wonen – B4’, ‘Wonen – B5’ en/of ‘Wonen – B6’, mits:
1.
de oppervlakte van het bouwvlak ten minste
2. de te bouwen tweede woning in overeenstemming is met het, op moment van wijziging vigerende gemeentelijk en provinciaal woningbouwbeleid met in achtneming van de aanwezige, juridisch geregelde woningbouwcapaciteit in Ryptsjerk;
3. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
4. het parkeren ten behoeve van de woningen op het eigen erf plaatsvindt;
5. de woningen op een adequate wijze worden ontsloten;
c. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak in combinatie met de oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak wordt vergroot, mits:
1.
de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 25% van de oppervlakte van
het bouwperceel zal bedragen, met een maximum van
2.
het bebouwingspercentage van het erf ten hoogste 30% zal bedragen, met
een maximum van
3.
de oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 10% van de
oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, met een maximum van
4.
de afstand ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied, waarbij met rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
6. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
d. de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
1.
de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan ten hoogste
2.
de afstand ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
3. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
e. de aanduiding “karakteristiek” in een bestemmingsvlak wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden, dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt;
f. de aanduiding “karakteristiek” geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:
1. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
2. de karakteristieke hoofdvorm in zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.
5. 4. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 5.4.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid, de ontsluitingsituatie, de parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 6: Wonen - B2 (twee onder één kap)
6. 1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - B2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
1. het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
met daaraan ondergeschikt:
b. groenvoorzieningen;
c. parkeervoorzieningen;
d. speelvoorzieningen;
e. wegen, straten en paden;
f. water;
g. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
h. tuinen, erven en verhardingen;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6. 2. Bouwregels
6. 2. 1. Bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:
a. het aantal woonhuizen zal per bouwvlak ten hoogste twee bedragen;
b. de gebouwen zullen met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de voorbouwgrens worden gebouwd;
c.
de goot en bouwhoogte zal ten hoogste
-
de goothoogte binnen een afstand van
6. 2. 2. Bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:
a.
de goot- en bouwhoogte van niet-vrijstaande gebouwen zal ten hoogste
1.
de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van
2.
de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van
b.
de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste 3
respectievelijk
c.
de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste
d.
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per bouwperceel
zal ten hoogste 40% van de oppervlakte van het erf met een maximum van
e.
de oppervlakte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste
6. 2. 3. Bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in lid 6.1. onder i. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste
b.
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten
hoogste
1.
de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten
hoogste
2.
de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste
6. 3. Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
d. het gebruik van gronden en bouwwerken als horecabedrijf;
e.
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van beroeps- of
bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte
meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de
aanwezige bebouwing op het bouwperceel met dien verstande dat deze oppervlakte
niet meer bedraagt dan
6. 4. Wijzigingsbevoegdheid
6. 4. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a. de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen – A1’, ‘Wonen – A2’, ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen – A5’, ‘Wonen – A6’, ‘Wonen – B1’, ‘Wonen – B3’, ‘Wonen – B4’, ‘Wonen – B5’ en/of ‘Wonen – B6’;
b. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak in combinatie met de oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
1.
de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 30% van de oppervlakte van
het bouwperceel zal bedragen met een maximum van
2.
het bebouwingspercentage van het erf ten hoogste 30% zal bedragen, met
een maximum van
3.
de oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 10% van de
oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, met een maximum van
4.
de afstand ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
5. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied, waarbij met name rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
c. de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden, dan wel door veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek wordt.
6. 4. 2. Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 6.4.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid, de ontsluitingsituatie, de parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 7: Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8: Algemene bouwregels
8. 1. Welstandscriteria
De door het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
8. 2. Horizontale windturbines
Er zullen geen horizontale windturbines worden gebouwd,
tenzij de gronden zijn bestemd als ‘Bedrijf –
8. 3. Sloopvergunning
8. 3. 1. Ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning), gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen.
8. 3. 2. Het bepaalde in lid 8.3.1. is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden die:
a. het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
8. 3. 3. De in lid 8.3.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend mits:
a. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
b. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven;
c. het delen van gebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
Artikel 9: Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
c. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 10: Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a. in een aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van antennemasten wordt aangegeven, mits:
-
de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste
b. de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ wordt aangebracht, indien:
1. wordt voldaan aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;
2. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
c. de dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ wordt aangebracht, indien:
- hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de dubbelbestemming ‘Leiding – Overig <type leiding>’ wordt aangebracht, indien:
1. wordt voldaan aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;
2. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. de dubbelbestemming ‘Leiding – Water’ wordt aangebracht, indien:
- hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
f. de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ wordt aangebracht, indien:
- door onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
g. de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ wordt aangebracht, indien:
- door onderzoek cultuurhistorische en (cultuur)landschappelijke waarden van terreinen naar voren komen;
h. de dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap’ wordt aangebracht, indien:
- door aanvullend historisch onderzoek (cultuur)landschappelijke waarden van terreinen naar voren komen;
i. de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterstaatkundige functie’ wordt aangebracht, indien:
- dit noodzakelijk is ten behoeve van de bescherming, ophoging en verbetering van de gronden met een waterkerende en/of waterregulerende (neven)functie;
j. de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - vaarweg” wordt aangebracht, indien:
- een verandering in de klassering van de betreffende vaarweg in de Provinciale Vaarwegenverordening daartoe aanleiding geeft;
k. de gebiedsaanduiding “milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied” wordt aangebracht, indien:
- een wijziging van het beloop en/of een verandering in de omvang en de begrenzing van milieubeschermingsgebieden in de Provinciale Milieuverordening daartoe aanleiding geeft.
Verwijzingsregel wijzigingsbevoegdheden en/of uit te werken bestemmingen
Voorzover in de bestemmingsregels, dubbelbestemmingsregels
en/of de overige regels wordt verwezen naar bestemmingen of gebiedsaanduidingen
die daarin niet rechtstreeks zijn opgenomen, zijn de bestemmingsregels en/of de
dubbelbestemmingsregels en/of de aanduidingsregels van toepassing als bedoeld
in het bestemmingsplan "Ryptsjerk
Artikel 12: Overgangsrecht
12. 1. Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van sublid a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.
c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12. 2. Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
Wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan “Ryptsjerk
van de gemeente Tytsjerksteradiel.
Aldus vastgesteld 21 januari 2013
Namens burgemeester en
wethouders voornoemd,
De manager van de afdeling
Romte
===