In deze regels wordt verstaan onder:
1.
plan:
het
wijzigingsplan Ryptsjerk, Slachtedyk 6 (verplaatsen bouwvlak) van de gemeente Tytsjerksteradiel;
2.
bestemmingsplan:
de
geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.
3.
aanduiding:
een
geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
4.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een
vlak betreft;
5.
aan- en afmeersteiger:
constructie
aan een oever of kade, in of op het water, die hoofdzakelijk dient voor het aanleggen
en ligplaats innemen van vaartuigen;
6.
agrarisch aanverwant bedrijf:
een
bedrijf dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de
werkzaamheden in hoofdzaak bestaan uit het verlenen van diensten aan derden in
de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen;
7.
agrarisch bedrijf:
een
bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het
telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;
8.
agrarisch dienstverlenend bedrijf:
een bedrijf
waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of
levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
9.
akker- of tuinbouwbedrijf:
een
bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is
gericht op het telen van (consumptie)gewassen in de volle grond;
10.
archeologisch waardevol gebied:
een
gebied waar zich in de bodem met het oog op de bewoningsgeschiedenis beschermingswaardige
voorwerpen of sporen van vroegere samenlevingen bevinden;
11.
archeologische waarden:
de
waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of
bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun
betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen
belang zijn;
12.
bar:
een
horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen
vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie
gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de
lokaliteit voltrekt;
13.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen
gebouwen zijnde;
14.
bebouwingspercentage:
een
in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein
aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte
van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;*
15.
bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van
een bedrijf;
16.
bedrijfswoning:
een
woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor
(het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar in aantoonbare relatie
staat tot de bestemming van het gebouw of het terrein;
17.
beperkt kwetsbaar object:
een
object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een
richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening
moet worden gehouden;
18.
beroeps- of bedrijfsactiviteit aan
huis:
een
beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 2 dan wel een naar de
aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of
bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:
a.
het woonhuis in overwegende mate de
woonfunctie behoudt;
b.
de ruimtelijke uitwerking of
uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is,
waarbij:
-
het uiterlijk van de betreffende
woning niet wordt aangetast;
-
het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend
door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
-
het niet gaat om vormen van
detailhandel en/of horeca;
-
er geen onevenredige parkeerdruk
voor de omgeving optreedt;
19.
beroeps- c.q.
bedrijfsvloeroppervlakte:
de
totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een
beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of
een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en
dergelijke;
20.
bestaand:
a. ten
aanzien van bouwwerken, werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaam-heden:
-
bestaand ten tijde van de eerste
ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;
b.
ten aanzien van het overige
gebruik:
-
bestaand ten tijde van het van
kracht worden van dit plan;
21.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
22.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming;
23. bijzondere paardenhouderij:
een
agrarisch aanverwant bedrijf dat is gericht op het fokken, het africhten, het
opleiden en trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's;
24.
bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats;
25.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
26.
bouwlaag:
een
doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering
gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip
van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
27.
bouwperceel:
een
aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
28.
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
29.
bouwvlak:
een
geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
30.
bouwwerk:
elke
constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die
hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond;
31. café:
een
horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen
vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie
gedurende de dag en een hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de
bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;
32.
cultuurgrond:
grasland,
akkerbouw- en tuinbouwgronden (gronden ten behoeve van houtteelt daaronder
begrepen) met uitzondering van bosgronden;
33.
cultuurhistorische waarden:
waarden
van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren,
die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de
mens in de loop van die geschiedenis;
34.
cultuurlandschappelijke waarden:
een
gebied met een toegekende waarde ontstaan door het gebruik van dat gebied in de
loop van de geschiedenis door de mens en dat behouden dient te worden;
35.
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
36.
detailhandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen
voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-
of bedrijfsactiviteit.
Met
bedrijfsmatige activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige
activiteiten, zoals meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel
door particulieren (bijvoorbeeld in gebruikte goederen);
37.
dienstverlenend bedrijf en/of
dienstverlenende instelling:
een
bedrijf of instelling, waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van
diensten op administratief, adviesgevend, financieel,
informatietechn(olog)isch, intermediair, juridisch, (lichaams)verzor-gend,
ontwerptechnisch, (para-/sociaal-)medisch, therapeutisch of daarmee gelijk te
stellen terrein, alsmede uitzend- en/of detacheringsbedrijven, uitleen- en/of
verhuurbedrijven in kleinschalige roerende goederen, zoals video- of
bibliotheken, één en ander evenwel met uitzondering van een seksinrichting,
uitleen- en verhuurbedrijven in grootschalige roerende goederen, zoals
transportmiddelen, machines of werktuigen en reparatie- en herstelbedrijven,
waaronder een garagebedrijf;
38.
dykswâl:
een
door de mens opgeworpen, langgerekte aarden wal met een aaneengesloten
beplanting;
39.
eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
40.
erf:
het
binnen de (woon)bestemming en tuinbestemming gelegen gedeelte van het
bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van
het bouwperceel;
41.
erker:
een
hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis, bouwkundig bestaande uit
een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;
42.
erotisch getinte vermaaksfunctie:
een
vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen
en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een
seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
43.
gebouw:
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
44.
gebruiksmogelijkheden:
de
mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende
bestemming te gebruiken;
45.
geluidsbelasting:
de
geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
46.
geluidsgevoelige functies:
in
een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of
terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
47.
geluidsgevoelige objecten:
gebouwen
welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen,
zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
48.
geluidszoneringsplichtige
inrichting:
een
inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van
vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
49.
grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering:
een
agrarische bedrijfsvoering waarbij het gebruik van cultuurgrond noodzakelijk is
voor het functioneren van het bedrijf;
50.
hoekerker:
een erker die aan twee gevels van een
woonhuis is gebouwd;
51.
hogere grenswaarde:
een
bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde
en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet
geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
52.
horecabedrijf:
een
bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse
worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en
ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van
een erotisch getinte vermaaksfunctie;
53. horecabedrijf categorie 1:
een
complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag
verstrekken van (niet- of licht- alcoholhoudende) dranken en eenvoudige
etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als
centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak,
cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit-restaurant,
snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur, en/of een naar de aard en invloed op
de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
54.
horecabedrijf categorie 2:
een
horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond,
dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden en/of
(alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant,
café-restaurant en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk
te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of
een zalencentrum;
55.
horecabedrijf categorie 3:
een
horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het ’s avonds en/of ‘s nachts
verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden
tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-/dancing, discotheek,
nachtclub, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te
stellen horecabedrijf;
56.
horecabedrijf categorie 4:
een
horecabedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken
van logies, zoals een hotel, motel, pension, en/of een naar de aard en invloed
op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met
een restaurant of een café-restaurant;
57.
horecavloeroppervlakte:
de
oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de
verstrekking van dranken, etenswaren of logies, waaronder terrassen (exclusief
toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, e.d.);
58. hotel:
een
horecabedrijf waar tegen vergoeding, naast logies ook maaltijden en dranken
kunnen worden verstrekt;
59.
houtteelt:
een
bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden
die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe
ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van
de Boswet;
60.
kampeermiddel:
a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of
een caravan;
b. enig ander onderkomen of
enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen
bouwwerk zijnde;
één
en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel
of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden
gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
61.
kampeerterrein:
een
terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van
kampeermiddelen;
62.
kantine:
een
restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op
het verstrekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de
reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling;
63.
kantoor:
een
gebouw zonder of met een ondergeschikte publieksgerichte functie, dat dient
voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband
houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het
bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen dienstverlenende bedrijven
en instellingen;
64.
kap:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw met
een zekere helling;
65. kas:
een
gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of
ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen
of planten;
66.
kunstobject:
voortbrengsel
van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
67.
kunstwerk:
een
bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of
infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel,
een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen
voorziening;
68.
kwetsbaar object:
een
object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een
grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle
inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden;
69.
landschappelijke waarden:
waarden
in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van
waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.
De
landschappelijke waarden van het woudengebied (coulisselandschap) bestaan in
het bijzonder uit de relatief kleinschalige verkaveling (regelmatig
verkavelingspatroon) en de aanwezigheid van beplanting op of langs
perceelsscheidingen in de vorm van hout- of boomsingels (meestal elzen bij
sloten) en/of dykswâlen, veelal in combinatie met een fijnmazig netwerk van
wegen en paden (deels onverhard) en streekeigen bebouwing (boerderijen en
wâldhúskes). Daarnaast kan de aanwezigheid van bospartijen, landgoederen,
essen, pingoruïnes, poelen en dobben bepalend zijn voor de landschappelijke
waarden.
In
het open landschap is naast de openheid en de beperkte aanwezigheid van
bebouwing met name de verkavelingsrichting en het kavelpatroon belangrijk.
Tevens
worden de landschappelijke waarden bepaald door de eventuele aanwezigheid van
open waterpartijen, sloten, vaarten, rietvelden, moerasbosjes en terpen;
70.
logiesverstrekking:
een
horecabedrijfsactiviteit, die enkel of in hoofdzaak is gericht op het tegen
vergoeding verstrekken van logies en waarbij de logieseenheden zijn ingericht
als nachtverblijf, zoals een hotel, pension of kampeerboerderij;
71.
manege:
een
voorziening met een publieksgericht karakter, waar gelegenheid wordt geboden
tot het berijden en verzorgen van paarden en/of pony’s (waaronder begrepen het
stallen, het lesgeven, de verhuur, het
dresseren en trainen, alsmede het organiseren van wedstrijden en/of andere
hippische evenementen) eventueel in combinatie met daaraan gerelateerde
en ondergeschikte detailhandel;
72.
meetverschil:
een
door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen
in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
73.
mensa:
een eetgelegenheid voor leerlingen of
studenten;
74.
milieuafstand:
de
grootste voor een bepaald bedrijfstype in acht te nemen (richtlijn)afstand ten
opzichte van een milieugevoelige functie in verband met door dat bedrijfstype
veroorzaakte hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
75.
milieusituatie:
de
waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate
van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in
het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur,
stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
76.
natuurlijke waarden:
de abiotische en biotische waarden van een
gebied;
77. natuurwaarden:
de
aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige
en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
78.
niet-grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering:
een
agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt en die als
zodanig niet afhankelijk is van open cultuurgrond als productiemiddel;
79.
onderbouw:
het
doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering
gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is
gelegen beneden het peil;
80.
overkapping:
elk
bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met
ten hoogste één wand;
81.
peil:
a.
indien op of in het land wordt
gebouwd:
-
de hoogte van het afgewerkte
omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien
het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten
hoogste
indien
de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk
gelijk is, wordt het peil gerekend:
-
vanaf het laagste punt van het
omliggende afgewerkte terrein;
incidenteel aangebrachte en ondergeschikte
ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
b. indien
op of in het water wordt gebouwd:
-
het ter plaatse door het waterschap
ten tijde van de eerste terinzagelegging van het bestemmingsplan vastgestelde
waterpeil;
82. pension:
een
horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere
of kortere tijd, met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of
dranken aan de logerende gasten, één en ander zonder vermaaksfunctie;
83.
productiegebonden detailhandel:
detailhandel
in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in
het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de
productiefunctie;
84.
prostitutie:
het
zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of
met een ander tegen vergoeding;
85.
recreatief medegebruik:
een
recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de
bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
86.
recreatieve bewoning:
de
bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
87.
recreatiewoonschip:
een
woonschip dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;
88.
restauratieve voorziening:
een
voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het
verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de reguliere gebruikers van
dat bedrijf of die instelling, zoals een kantine of mensa;
89.
risicovolle inrichting:
een
inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een
grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden
aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt
kwetsbare objecten;
90. seksinrichting:
een
voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder
een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf,
alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een
sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
91.
stacaravan:
een caravan die als een gebouw valt aan te
merken;
92.
straat- en bebouwingsbeeld:
de
waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate
van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een
goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding
tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen
bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
93.
verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het
verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht
(met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van
bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van
verkeersdeelnemers;
94. verkoopvloeroppervlakte:
de
voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve
van detailhandel;
95.
vermaakscentrum:
een
bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vermaaksfunctie door het bieden van
gelegenheid tot de beoefening van kans- of behendigheidsspelen, al dan niet met
behulp van automaten of apparatuur, of door het (ver)tonen van films of
voorstellingen dan wel door het bieden van soortgelijk amusement, één en ander
al dan niet in combinatie met een horecafunctie in de vorm van het
bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren, zoals een
amusementshal, speelautomaten- en/of kansspelautomatenhal, snooker- of
poolcentrum, bowlinghal, paintballcentrum, bioscoop, theater, schouwburg,
casino, wedlokaal, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee
gelijk te stellen bedrijf, met uitzondering van een seksinrichting;
96.
verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf het
peil;
97.
volkstuin:
gronden
waarop niet-bedrijfsmatige teelt van groente en/of fruit en het kweken van siergewassen
wordt uitgeoefend;
98.
voorbouwgrens:
de
naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat, indien een bouwvlak
gericht is op meerdere wegen, de bouwgrens die door de ligging en/of de
situatie ter plaatse als voorbouwgrens moet worden aangemerkt;
99.
voorgevel:
de
naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met
meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de
situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden
aangemerkt;
100. voorkeurgrenswaarde:
de
bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de
geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan
worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
101. vuurwerkbedrijf:
een
bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage van
vuurwerk of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk, en/of de
daarvoor benodigde stoffen;
102. weg:
alle
voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder
begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende
bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
103. windturbine:
een
bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van
windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een
horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk
verticale windturbine);
104. winkel:
een
gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te
worden gebruikt voor de detailhandel;
105. woning:
een
complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één
afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep
van personen;
106. woonhuis:
een
gebouw, dat één woning omvat dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of
gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke
verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
107. woonschip:
een zich in het water bevindend object, dat dient als woning;
108. woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt
bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en
bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het
uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder.
2. 1.
Bij toepassing van deze regels
wordt als volgt gemeten [1]):
1. de
dakhelling:
langs het dakvlak ten
opzichte van het horizontale vlak;
2. de
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de
bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te
stellen constructiedeel;
3. de
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de
begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
4. de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het
hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes,
en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
5. de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan
6. de
lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken
door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);
7. het
bebouwde oppervlak:
de som van de oppervlakken
van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen[2];
8. de
afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand vanaf
enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;
9. de
hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de
(wieken)as van de windturbine.
2. 2.
Bij toepassing van het bepaalde
in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken,
worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten,
mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor
toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte
betekenis moet worden aangemerkt.
3. 1.
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
tuinen;
b.
erkers;
met daaraan ondergeschikt:
c.
groenvoorzieningen;
d.
parkeervoorzieningen;
e.
speelvoorzieningen;
f.
wegen, straten en paden;
g.
water;
h.
openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
i.
erven en verhardingen;
j.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3. 2.
Bouwregels
3. 2.
1. Voor
het bouwen van erkers gelden de volgende regels:
a.
een erker zal ten hoogste
b.
de afstand van een erker tot de
zijdelingse bouwperceelgrens zal ten minste
1.
er sprake is van twee aaneen te
bouwen erkers voor twee afzonderlijke, aaneen gebouwde woonhuizen;
2.
er sprake is van een hoekerker of
een erker aan de zijgevel van een gebouw, in welk geval de afstand tot de
zijdelingse bouwperceel-grens ten minste
c.
een erker zal ten hoogste over 50%
van de voorgevel worden gebouwd;
d.
de oppervlakte van een erker zal
ten hoogste
3. 2.
2. Voor
het bouwen van de in lid 3.1. onder j. genoemde bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen zal ten hoogste
b.
de bouwhoogte van de overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
1.
de bouwhoogte van masten, niet
zijnde antennemasten, en palen ten hoogste
2.
de bouwhoogte van antennemasten ten
hoogste
tenzij de aanduiding
“maximale bouwhoogte (m)” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven
bouwhoogte zal bedragen.
3. 3.
Specifieke
gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;
b.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken als horecabedrijf.
3. 4.
Wijzigingsbevoegdheid
3. 4.
1. Burgemeester
en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
-
de bestemming wordt gewijzigd in de
bestemming(en) ‘Wonen - A1’, ‘Wonen – A2’, ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen –
A5’, ‘Wonen – A6’, ‘Wonen - A7’, ‘Wonen - B1’, ‘Wonen – B2’, ‘Wonen – B3’,
‘Wonen – B4’, ‘Wonen – B5’, ‘Wonen – B6’, ‘Wonen - B7’, ‘Wonen - C1’, ‘Wonen –
C2’, ‘Wonen – C3’, ‘Wonen – C4’, ‘Wonen – C5’, ‘Wonen – C6’ en/of ‘Wonen - C7’,
alsmede nieuwe bouwvlakken worden aangebracht, mits:
1.
de wijzigingsbevoegdheid met
betrekking tot het aanbrengen van nieuwe bouwvlakken uitsluitend betrekking heeft
op een wijziging van de oorspronkelijke voorbouwgrens ten behoeve van een
veranderende situering van het woonhuis;
2.
de oppervlakte van het bouwvlak
niet groter wordt dan ten hoogste de oppervlakte van het oorspronkelijke
bouwvlak;
3.
gebouwen en overkappingen die
buiten een bouwvlak mogen worden gebouwd, niet voor de voorbouwgrens worden
gebouwd;
4.
de gezamenlijke oppervlakte van
gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak per bouwperceel ten hoogste
5.
de afstand ten opzichte van de
zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
6.
de geluidsbelasting van
geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of
een vastgestelde hogere grenswaarde;
7.
rekening wordt gehouden met de
structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of
landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de
gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen.
3. 4.
2. Burgemeester
en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 3.4.1. bedoelde
wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de
landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de
verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4: Wonen - A1 (vrijstaande woningen)
4. 1.
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen - A1’ aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
1. een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
2.
bedrijven die zijn genoemd in
bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de
invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn, met uitzondering van
geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of
vuurwerkbedrijven, ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie
waarbij, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”,
de bestaande karakteristieke hoofdvorm zoveel mogelijk in stand wordt gehouden;
met daaraan ondergeschikt:
b.
groenvoorzieningen;
c.
parkeervoorzieningen;
d.
speelvoorzieningen;
e.
wegen, straten en paden;
f.
water;
g.
openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
h.
tuinen, erven en verhardingen;
i.
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4. 2.
Bouwregels
4. 2.
1. Bouwen
van gebouwen binnen een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak gelden
de volgende regels:
a.
het aantal woonhuizen per bouwvlak
zal ten hoogste één bedragen;
b.
de gebouwen zullen met ten minste
60% van de breedte van de voorgevel in de voorbouwgrens worden gebouwd;
c.
de goot- en bouwhoogte zal ten
hoogste
-
de goothoogte binnen een afstand
van
4. 2. 2. Bouwen van gebouwen en
overkappingen buiten een bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een
bouwvlak gelden de volgende regels:
a.
de goot- en bouwhoogte van
niet-vrijstaande gebouwen zal ten hoogste
1.
de goothoogte van gebouwen binnen
een afstand van
2.
de goothoogte van gebouwen binnen
een afstand van
b.
de goot- en bouwhoogte van een
vrijstaand gebouw zal ten hoogste 3 respectievelijk
c.
de bouwhoogte van overkappingen zal
ten hoogste
d.
de gezamenlijke oppervlakte van de
gebouwen en overkappingen per bouwperceel zal ten hoogste 30% van de
oppervlakte van het erf, met een maximum van
e.
de oppervlakte van een vrijstaand
gebouw zal ten hoogste
tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als
“maximum oppervlakte (m²)” en/of “maximale bouwhoogte (m)”, in welk geval de
gezamenlijke oppervlakte en/of de bouwhoogte van andere gebouwen en
overkappingen ten dienste van de woonfunctie ten hoogste de in die aanduiding
aangegeven oppervlakte en/of bouwhoogte zal bedragen.
4. 2.
3. Bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in lid 4.1. onder i. genoemde
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen zal ten hoogste
b.
de bouwhoogte van de overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste
1.
de bouwhoogte van masten, niet
zijnde antennemasten, en palen ten hoogste
2.
de bouwhoogte van antennemasten ten
hoogste
tenzij
de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” is aangegeven, in welk geval de
bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de in die
aanduiding aangegeven bouwhoogte zal bedragen.
4. 3.
Specifieke
gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a.
het gebruik van vrijstaande gebouwen
buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;
b.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, tenzij de gronden ter plaatse
zijn aangeduid als “bedrijf tot en met categorie
d.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken als horecabedrijf;
e.
het gebruik van de gronden en
bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig
dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de
totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het
bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan
4. 4.
Wijzigingsbevoegdheid
4. 4.
1. Burgemeester
en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a.
de bestemming wordt gewijzigd in de
bestemming(en) ‘Wonen – A2’. ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’, ‘Wonen – A5’ en/of
‘Wonen - A6’;
b.
de bestemming wordt gewijzigd in de
bestemming(en) ‘Wonen – B1’, ‘Wonen – B2’, ‘Wonen – B3’, ‘Wonen – B4’, ‘Wonen –
B5’ en/of ‘Wonen - B6’, mits:
1.
de oppervlakte van het bouwvlak
tenminste
2.
de te bouwen tweede woning in
overeenstemming is met het, op moment van wijziging, vigerende gemeentelijk en
provinciaal woningbouwbeleid;
3.
de geluidsbelasting van
geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of
een vastgestelde hogere grenswaarde;
4.
het parkeren ten behoeve van de
woningen op het eigen erf plaatsvindt;
5.
de woningen op een adequate wijze
worden ontsloten;
c.
de gronden die ter plaatse zijn
aangeduid als “wro-zone – wijzigingsgebied
-
winkels, indien de gronden ter
plaatse worden aangeduid als “detailhandel”;
-
bedrijven die zijn genoemd in bijlage
1 onder de categorieën 1 en 2 en bedrijven die naar de aard en de invloed op de
omgeving daarmee gelijk te stellen zijn, met uitzondering van
geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of
vuurwerkbedrijven, indien de gronden ter plaatse worden aangeduid als “bedrijf
tot en met categorie
-
dienstverlenende bedrijven en/of
dienstverlenende instellingen, indien de gronden ter plaatse zijn aangeduid als
“dienstverlening”;
mits:
1.
de betreffende functie qua aard en
schaal is afgestemd op de verzorgingsfunctie van de omringende kernen;
2.
vestiging niet leidt tot een
duurzame ontwrichting van het in het betrokken gebied bestaande
voorzieningenpatroon in de desbetreffende sector, die niet door een dringende
reden wordt gerechtvaardigd;
3.
er voldoende parkeergelegenheden in
het gebied aanwezig zijn;
d. een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, mits:
1.
deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt
toegepast ter plaatse van de aanduiding “wro-zone – wijzigingsgebied
2. het aantal nieuwe bouwvlakken ten hoogste 1 bedraagt;
3. de te bouwen woning in overeenstemming is met het, op moment van wijziging, vigerende gemeentelijk en provinciaal woningbouwbeleid;
4. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
5. rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
e.
de oppervlakte van een aangegeven
bouwvlak in combinatie met de oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten
een bouwvlak wordt vergroot, mits:
1.
de oppervlakte van het bouwvlak ten
hoogste 25% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, met een
maximum van
2.
het bebouwingspercentage van het
erf ten hoogste 30% zal bedragen, met een maximum van
3.
de oppervlakte van een vrijstaand
gebouw ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen, met
een maximum van
4.
de afstand ten opzichte van de
zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
5.
geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied, waarbij met name
rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving
(dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging
en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
6.
de geluidsbelasting van
geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of
een vastgestelde hogere grenswaarde;
f.
de ligging van een aangegeven
bouwvlak wordt gewijzigd, mits:
1.
de oppervlakte van het bouwvlak
niet groter wordt dan ten hoogste
2.
de afstand ten opzichte van de
zijdelingse bouwperceelgrens ten minste
3.
de geluidsbelasting van
geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of
een vastgestelde hogere grenswaarde;
g.
de aanduiding “karakteristiek”
wordt aangebracht, indien door verbeterwerkzaamheden dan wel door veranderde
inzichten een niet als karakteristiek aangeduid gebouw (weer) karakteristiek
wordt;
h.
de aanduiding “karakteristiek”
geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:
1.
de karakteristieke hoofdvorm niet
langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan
worden hersteld;
2.
de karakteristieke hoofdvorm in
zijn geheel redelijkerwijs niet te handhaven is in relatie tot de functie die
het gebouw moet of uitsluitend nog kan vervullen.
4. 4. 2. Burgemeester en wethouders kunnen
toepassing geven aan de in lid 4.4.1. bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien
hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en
bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke
waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5: Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel
6:
Algemene bouwregels
6. 1. Welstandscriteria
De
door het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van
bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet
bedoelde welstandscriteria.
6. 2. Horizontale windturbines
Er zullen geen
horizontale windturbines worden gebouwd, tenzij de gronden zijn bestemd als
‘Bedrijf –
6. 3.
Sloopvergunning
6. 3. 1. Ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning), gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen.
6. 3. 2. Het bepaalde in lid 6.3.1.
is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden die:
a. het
normale onderhoud betreffen;
b. reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
6. 3. 3. De in lid 6.3.1. genoemde
vergunning kan slechts worden verleend mits:
a. de
karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende
wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
b. de
karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven;
c. het
delen van gebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan
te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de
karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
Artikel
7:
Algemene
gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met
de gegeven bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke
ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
c. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel
8:
Algemene wijzigingsregels
Burgemeester
en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
a. in
een aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” een grotere bouwhoogte voor het bouwen
van antennemasten wordt aangegeven, mits:
-
de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste
b. de
dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ wordt aangebracht, indien:
1. wordt
voldaan aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;
2. hierdoor
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de
milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische
waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden;
c. de
dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’ wordt aangebracht, indien:
-
hierdoor geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de
woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de
natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
d. de
dubbelbestemming ‘Leiding – Overig <type leiding>’ wordt aangebracht,
indien:
1. wordt
voldaan aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;
2. hierdoor
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de
milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische
waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden;
e. de
dubbelbestemming ‘Leiding – Water’ wordt aangebracht, indien:
-
hierdoor geen onevenredige afbreuk
wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de
woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de
natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
f.
de dubbelbestemming ‘Waarde –
Archeologie’ wordt aangebracht, indien:
-
door onderzoek archeologische
waarden van terreinen naar voren komen;
g. de
dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ wordt aangebracht, indien:
-
door onderzoek cultuurhistorische
en (cultuur)landschappelijke waarden van terreinen naar voren komen;
h. de
dubbelbestemming ‘Waarde – Landschap’ wordt aangebracht, indien:
-
door aanvullend historisch
onderzoek (cultuur)landschappelijke waarden van terreinen naar voren komen;
i.
de dubbelbestemming ‘Waterstaat –
Waterstaatkundige functie’ wordt aangebracht, indien:
-
dit noodzakelijk is ten behoeve van
de bescherming, ophoging en verbetering van de gronden met een waterkerende
en/of waterregulerende (neven)functie;
j.
de gebiedsaanduiding
“vrijwaringszone - vaarweg” wordt aangebracht, indien:
-
een verandering in de klassering van
de betreffende vaarweg in de Provinciale Vaarwegenverordening daartoe
aanleiding geeft;
k.
de gebiedsaanduiding “milieuzone –
grondwaterbeschermingsgebied” wordt aange-bracht, indien:
-
een wijziging van het beloop en/of
een verandering in de omvang en de begrenzing van milieubeschermingsgebieden in
de Provinciale Milieuverordening daartoe aanleiding geeft.
Verwijzingsregel wijzigingsbevoegdheden
en/of uit te werken bestemmingen
Voorzover in de bestemmingsregels, dubbelbestemmingsregels
en/of de overige regels wordt verwezen naar bestemmingen of gebiedsaanduidingen
die daarin niet rechtstreeks zijn opgenomen, zijn de bestemmingsregels en/of de
dubbelbestemmingsregels en/of de aanduidingsregels van toepassing als bedoeld
in de bijlage "Standaardregels (versie 2.0)".
10. 1.
Overgangsrecht
bouwwerken
a. Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een
bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2. na
het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar
na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van sublid a. voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met
maximaal 10 %.
c. Sublid
a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip
van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in
strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling
van dat plan.
10. 2.
Overgangsrecht
gebruik
a.
Het gebruik van grond en bouwwerken
dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en
hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.
Het is verboden het met het
bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te
laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.
Indien het gebruik, bedoeld in
sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode
langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te
hervatten of te laten hervatten.
d.
Sublid a. is niet van toepassing op
het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
Bestemmingsplan Ryptsjerk
van de gemeente Tytsjerksteradiel.
Aldus vastgesteld in de
raadsvergadering van 23 april
De voorzitter, De griffier,
………………… ……………