Planregels

 

 

 

 

 

 

 

 

Bestemmingsplan "Burgum, Park 2013"

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1 plan

het bestemmingsplan "Burgum Park, 2013" van de gemeente Tytsjerksteradiel;

2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0737.01BPXI-ow01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen*);

      * afhankelijk van plan

3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels specifieke regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

5 archeologische waarden

in de bodem aanwezige voorwerpen en sporen die van belang zijn voor de wetenschap (archeologie) en/of voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

7 bebouwingspercentage

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

8 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

9 Bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar in aantoonbare relatie staat tot de bestemming van het gebouw of het terrein;

10 beperkt kwetsbaar object

een object waar ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

11 beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 2 dan wel een naar de aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:

a.       het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

b.      de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij:

-         het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;

-         het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;

-         het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;

-         er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;

12 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

13 bestaand

a.       bij bouwwerken:

bouwwerken die ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestaand, in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;

b.      bij het overige gebruik:

het gebruik dat bestaand was ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

16 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met dak;

17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

19 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

20 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, welke ingevolge de regels voor een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing kan worden gebruikt;

21 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

24 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden (gronden ten behoeve van houtteelt daaronder begrepen) met uitzondering van bosgronden;

25 cultuurhistorische waarden

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

26 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Met bedrijfsmatige activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige activiteiten, zoals meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel door particulieren (bijvoor­beeld in gebruikte goederen);

28 dienstverlenend bedrijf en of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling, waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten op administratief, adviesgevend, financieel, informatietechn(olog)isch, intermediair, juri­disch, (lichaams)verzorgend, ontwerptechnisch, (para-/ sociaal-)medisch, therapeutisch of daarmee gelijk te stellen terrein, alsmede uitzend- en/of detacheringsbedrijven, uitleen- en/of verhuurbedrijven in kleinschalige roerende goederen, zoals video- of bibliotheken, één en ander evenwel met uitzondering van een seksinrichting, uitleen- en verhuurbedrijven in grootschalige roerende goederen, zoals transportmiddelen, machines of werktuigen en reparatie- en herstelbedrijven, waaronder een garagebedrijf;

29 ecologische voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van natuurwaarden, zoals faunapassages, faunaduikers, wildrasters, zowel in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als werken, geen bouwwerk zijnde;

30 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

31 erker

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woonhuis op de eerste bouwlaag, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

33 gebruiksmogelijkheden

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

34 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

35 geluidsgevoelige functies

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een ge­bouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

36 geluidsgevoelige gebouwen

woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet luchtvaart en het Besluit militaire luchthavens;

37 geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluid­hinder;

38 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vast­gesteld;

39 "hiem"

het binnen de (woon)bestemming en tuinbestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;

40 hogere grenswaarde

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

41 horecabedrijf

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

42 kantine

een restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het ver­strekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling;

43 kantoor

een gebouw zonder of met een ondergeschikte publieksgerichte functie, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen dienstverlenende bedrijven en instellingen;

44 kap

iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;

45 kunstobject

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

46 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

47 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

48 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

49 meetverschil

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

50 milieusituatie

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

51 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

52 onderbouw

het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is gelegen beneden het peil;

53 open landschap

Het landschapstype dat zich in algemene zin kenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

-      verspreid voorkomende bebouwing met erfbeplanting;

-      opstrekkende verkaveling en plaatselijk rationele verkaveling in de veenweide­gebieden;

-      regelmatige en onregelmatige blokverkaveling in de zeekleigebieden;

-      perceelscheidingen in de vorm van sloten en andere waterlopen;

-      verspreid voorkomende bossages (v.m. eendekooien, moerasbosjes), rietvelden;

-      relatief grofmazig netwerk van wegen en paden, incidenteel met laanbeplanting;

-      grofmazig netwerk van kanalen, vaarten en andere, vaak structuur bepalende water­lopen;

54 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

55 peil

a.       indien op of in het land wordt gebouwd:

-         de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste 0,5 m ligt boven of beneden de hoogte van de kruin van de weg waarop het perceel wordt ontsloten, eventueel natuurlijk aanwezige reliëfverschillen buiten beschouwing gelaten;

-         indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend vanaf het laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein, incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;

b.      indien op of in het water wordt gebouwd:

-         het ter plaatse door het waterschap ten tijde van de eerste ter inzagelegging  van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;

56 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

57 restauratieve voorziening

een voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de medewerkers van dat bedrijf of die instelling, zoals een kantine;

58 risicovolle functie

een risicovolle inrichting, een transportroute gevaarlijke stoffen of een buisleiding ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen;

59 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grens­waarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

60 slopen

geheel of gedeeltelijk afbreken;

61 straat- en bebouwingsbeeld

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

62 verkeersveiligheid

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

63 voorbouwgrens

zie voorgevelrooilijn;

64 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

65 voorgevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs (het grootste gedeelte van) de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

66 voorgevelrooilijn

de grens van een bouwvlak die naar een weg is gekeerd, met dien verstande dat, indien een bouwvlak grenst aan meerdere wegen of niet grenst aan een weg, de grens van het bouwvlak die door de ligging, de situatie ter plaatse als zodanig moet worden aangemerkt;

67 voorkeurgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

68 vuurwerkbedrijf

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk, en/of de daarvoor benodigde stoffen;

69 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

70 windturbine

een bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);

71 winkel

een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

72 woning

een afzonderlijk af te sluiten complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;

73 wooneenheid

zie: woning;

74 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

75 woonperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten en welke is ingericht voor het gebruik van één of meerdere woningen;

76 woonperceelgrens

de grens van een woonperceel;

77 woonsituatie

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;


 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

(Ten aanzien van de wijze van meten op de digitale verbeelding geldt dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.)

2.1 Methodiek

1.     de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.     de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.     de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

4.     de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

5.     de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan 1 m boven het peil, worden meegerekend. Dakoverstekken, luifels, balkons, e.d. worden niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter;

6.     de lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);

7.     het bebouwde oppervlak:

de som van de oppervlakken van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen; (Bouwvergunningsvrije bebouwing wordt op grond van jurisprudentie niet meegerekend.)

8.     de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;

9.     de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.2 Meetverschillen

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat 'meetverschil', mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.


 

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3 Gemengd - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       gebouwen ten behoeve van:

1.          dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;

2.          sociaal-medische voorzieningen;

3.          bewegingscentrum en/of sportschool;

b.      kantoren;

 

met daaraan ondergeschikt:

c.       restauratieve voorzieningen;

d.      groenvoorzieningen;

e.       parkeervoorzieningen;

f.        speelvoorzieningen;

g.      wegen, straten en paden;

h.      water;

i.        openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

j.        tuinen, erven en terreinen;

k.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van de in lid 3.1. onder a.en b. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

a.       een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      ter plaatse van de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” zal de goothoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven goothoogte, de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte en het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in die aanduiding aangegeven percentage bedragen.

c.       de bouwhoogte mag worden overschreden met maximaal 3 meter ten behoeve van technische installaties en liftgebouwen mits de oppervlakte van de gezamenlijke technische installaties en liftgebouwen niet groter is dan 20% van het oppervlak van het gebouw.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 3.1. onder k. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

 

a.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;

b.      de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 meter bedragen, met dien verstande dat:

1.          de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10m zal bedragen;

2.          de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.       het gebruik van gebouwen voor bewoning;

b.      het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden anders dan dienstverlening en sociaal-medische voorzieningen;

c.       het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

d.      het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan in de vorm van ondergeschikte detailhandel in aan de dienstverlening en sociaal-medische voorzieningen gerelateerde producten.


 

Artikel 4 Groen - Park

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen – Park’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       groenvoorzieningen;

b.      plantsoenen;

c.       waterlopen en waterpartijen;

d.      paden;

e.       een dierenweide en gebouwen ten behoeve hiervan;

f.        (sportieve) buitenrecreatie;

g.      ijsbaan met gebouwen ter plaatse van de aanduiding "ijsbaan";

h.      parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding “parkeren”;

 

met daaraan ondergeschikt:

i.        (bouw)wegen en straten;

j.        speelvoorzieningen;

k.      openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbijbehorende:

l.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstobjecten en kunstwerken.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van de in lid 4.1. onder e. en g. genoemde gebouwen gelden de volgende

regels:

a.       een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      ter plaatse van de aanduiding “maximale goot-, bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)” zal de goothoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven goothoogte, de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte en het bebouwingspercentage van een bouwvlak ten hoogste het in die aanduiding aangegeven percentage bedragen.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 4.1. onder l. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen;

b.      de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3   m bedragen, met dien verstande dat:

-         de bouwhoogte van masten, palen, kunstobjecten en speel- en sportvoorzieningen ten hoogste 6 meter zal bedragen.

tenzij op de plankaart in een aanduiding een andere hoogte is aangegeven, in welk geval de hoogte van andere bouwwerken ten hoogste de op de plankaart aangegeven hoogte zal bedragen

4.3 Omgevingsvergunning (werken, werkzaamheden)

4.3.1 Vergunningsplicht werken c.a.

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:

a.       het afgraven, ophogen of  egaliseren van gronden;

b.      het aanleggen en/of verharden van paden met een oppervlakte van meer dan 100 m²;

c.       het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;

d.      het graven of dempen van waterlopen en/of waterpartijen.

4.3.2 Uitzondering op vergunningsplicht

Het in lid 4.3.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.       noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op openbare nutsvoorzieningen.

4.3.3 Criterium

De in lid 4.3.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwaarden van het park.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

4.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

-         de vergroting ten hoogste 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;

b.      een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, mits:

-         de oppervlakte ten hoogste 20 m² zal bedragen;

c.       een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd;

d.      de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf – Nutsbedrijf, nutsvoorziening’ ten behoeve van de bouw van transformatiehuisjes en gasdruk- en regelstations, mits:

-         de oppervlakte ten hoogste 50 m² zal bedragen;

e.       in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

-         de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 m zal bedragen.

4.4.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 5.4.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

1.      de (cultuur)historische waarden en/of ruimtelijke kwaliteiten van het park;

2.      het straat- en bebouwingsbeeld;

3.      de milieusituatie;

4.      de woonsituatie;

5.      de landschappelijke waarden;

6.      de archeologische waarden;

7.      de natuurwaarden;

8.      de verkeersveiligheid;

9.      de ontsluitingssituatie;

10.  de parkeersituatie;

11.  de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.


Artikel 5 Tuin

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       tuinen;

b.      erkers en voorportalen;

 

met daaraan ondergeschikt:

c.       groenvoorzieningen;

d.      parkeervoorzieningen;

e.       speelvoorzieningen;

f.        wegen, straten en paden;

g.      water;

h.      openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

i.        erven en verhardingen;

j.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Erkers

Voor het bouwen van erkers gelden de volgende regels:

a.       een erker zal ten hoogste 1,5 m vanuit de aangrenzende bouwgrens worden gebouwd;

b.      de afstand van een erker tot de zijdelingse woonperceelgrens zal ten minste 2 m bedragen, tenzij:

1.          er sprake is van twee aaneen te bouwen erkers voor twee afzonderlijke, aaneen gebouwde woonhuizen;

2.          er sprake is van een hoekerker of een erker aan de zijgevel van een gebouw, in welk geval de afstand tot de zijdelingse woonperceelgrens ten minste 3 m zal bedragen;

c.       een erker zal ten hoogste over 70% van de voorgevel worden gebouw.

5.2.2 Voorportalen

Voor het bouwen van voorportalen gelden de volgende regels:

a.       een voorportaal zal ten hoogste 1,5 m vanuit de aangrenzende bouwgrens worden gebouwd;

b.      de breedte van een voorportaal zal ten hoogste 2,5 m bedragen;

c.       de hoogte van een voorportaal zal ten hoogste 2,5 m bedragen.

5.2.3 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 5.1 onder j. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m zal bedragen;

b.      de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat:

1.          de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

2.          de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;

b.      het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

c.       het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf.


 

Artikel 6 Verkeer - 1

6.1 bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       ontsluitingswegen en -straten;

b.      paden;

c.       parkeervoorzieningen en carpoolplaatsen;

d.      bermen en beplanting;

 

met daaraan ondergeschikt:

e.       geluidwerende voorzieningen;

f.        groenvoorzieningen;

g.      water;

h.      openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

i.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 6.1. onder i. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

1.          de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 10 m zal bedragen;

2.          de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer ten hoogste 10 m zal bedragen;

tenzij de aanduiding “maximale bouwhoogte” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte zal bedragen;

b.      er zullen geen windturbines worden gebouwd.

6.3 Wijzigingsbevoegdheid

6.3.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf – Nutsbedrijf, nutsvoorziening’, ten behoeve van de bouw van transformatiehuisjes en gasdruk- en regelstations, mits:

-         de oppervlakte ten hoogste 50 m² zal bedragen;

b.      de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer – Verblijf’, mits:

1.          de functie van de betreffende weg is gewijzigd;

2.          de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

c.       in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

1.          de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer ten hoogste 15 m zal bedragen;

2.          de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 meter zal bedragen.


 

Artikel 7 Verkeer - Verblijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer - Verblijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       (woon)straten en pleinen;

b.      paden;

c.       parkeervoorzieningen;

 

met daaraan ondergeschikt:

d.      gebouwen ten behoeve van het verkeer en verblijf, zoals wachtruimten voor openbaar vervoer en/of stallingsruimten voor (brom)fietsen;

e.       het recreatief medegebruik;

f.        groenvoorzieningen;

g.      speelvoorzieningen;

h.      water;

i.        tuinen, erven en terreinen;

j.        terrassen;

k.      openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

l.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken en kunstobjecten.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van de in lid 7.1. onder d. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

a.       een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.      bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste 3,5 meter bedragen;

c.       de oppervlakte van een gebouw zal ten hoogste 20m2 bedragen.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 7.1. onder l. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

1.          de bouwhoogte van palen en masten ten hoogste 10 m zal bedragen;

2.          de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer ten hoogste 10 m zal bedragen;

b.      er zullen geen windturbines worden gebouwd.

7.3 Wijzigingsbevoegdheid

 

7.3.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, mits:

-         de oppervlakte ten hoogste 20 m² zal bedragen;

b.      de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf - Nutsbedrijf, nutsvoorziening’ ten behoeve van de bouw van transformatiehuisjes en gasdruk- en regelstations, mits:

-         de oppervlakte ten hoogste 50 m² zal bedragen;

c.       de bestemming wordt gewijzigd in de aangrenzende bestemmingen ‘Groen – Groenvoorzieningen’ of ‘Tuin’, mits:

-         de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

d.      de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer - 1’, mits:

1.          de functie van de betreffende weg is gewijzigd;

2.          de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

e.       een aangegeven bouwvlak wordt verwijderd;

f.        in een aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangegeven, mits:

1.          de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer ten hoogste 15 m zal bedragen;

2.          de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 10 m zal bedragen.

7.3.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 7.3.1 bedoelde

wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

1.      het straat- en bebouwingsbeeld;

2.      de milieusituatie;

3.      de woonsituatie;

4.      de landschappelijke waarden;

5.      de cultuurhistorische waarden;

6.      de archeologische waarden;

7.      de natuurwaarden;

8.      de verkeersveiligheid;

9.      de ontsluitingssituatie;

10.  de parkeersituatie;

11.  de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 


 

Artikel 8 Wonen - A2 (vrijstaande woningen)

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - A2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

 

met daaraan ondergeschikt:

b.      groenvoorzieningen;

c.       parkeervoorzieningen;

d.      speelvoorzieningen;

e.       wegen, straten en paden;

f.        water;

g.      openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

h.      tuinen, erven en verhardingen;

i.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Bouwen van gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in lid 8.1. onder a. genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen zal ten hoogste 75% van de oppervlakte van het woonperceel bedragen, met een maximum van 250 m²;

b.      de oppervlakte van een vrijstaand gebouw niet zijnde de woning, zal per woonperceel ten hoogste 60 m² bedragen.

8.2.2 Bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen binnen een bouwvlak gelden de volgende regels:

a.       het aantal woningen per bouwvlak zal ten hoogste één bedragen;

b.      de woning zullen met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel in de voorgevelrooilijn worden gebouwd, met dien verstande dat indien het bouwvlak is voorzien van de aanduiding voorbouwzone tenminste 60% van de breedte van de voorgevel in deze zone wordt gebouwd op een denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevelrooilijn;

c.       de goot- en bouwhoogte zal ten hoogste 12 m bedragen met dien verstande dat:

-         de goothoogte binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit de voorgevellijn, ten hoogste 4 m zal bedragen.

d.      de gebouwen, niet zijnde het gebouw bedoeld in sub b, en overkappingen zullen ten minste 1 m achter de voorgevellijn worden gebouwd;

8.2.3 Bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak gelden de volgende

regels:

a.       de goot- en bouwhoogte van niet-vrijstaande gebouwen zal ten hoogste 12 m bedragen, met dien verstande dat:

1.          de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit het verlengde van de voorgevellijn, ten hoogste 3 m zal bedragen;

2.          de goothoogte van gebouwen binnen een afstand van 2 m gerekend vanuit de zijdelingse woonperceelsgrens, ten hoogste 3 m zal bedragen;

b.      de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste 3 respectievelijk 6 m zal bedragen;

c.       de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 3,5 m bedragen;

d.      de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en overkappingen per woonperceel zal ten hoogste 30% van de oppervlakte van het "hiem", met een maximum van 100 m², bedragen, waarbij het maximum uit artikel 9.2.1. sub a. niet wordt overschreden;

e.       de oppervlakte van een vrijstaand gebouw zal ten hoogste 60 m² bedragen.

8.2.4 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 8.1. onder i. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn ten hoogste 1m zal bedragen;

b.      de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 meter bedragen, met dien verstande dat:

1.          de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

2.          de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15m zal bedragen;

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.       het gebruik van een woonperceel ten behoeve van meer dan één woning;

b.      het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

c.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;

d.      het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

e.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:

-         30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het woonperceel, of

-         50, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “dienstverlening”.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

8.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen – A1’. ‘Wonen – A3’, ‘Wonen – A4’ en/of ‘Wonen – A5’;

b.      de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen – B1’, ‘Wonen – B2’ en/of ‘Wonen - B3’, mits:

1.          de oppervlakte van het bouwvlak tenminste 250 m² bedraagt;

2.          de te bouwen tweede woning in overeenstemming is met het, op moment van wijziging, vigerende gemeentelijk en provinciaal woningbouwbeleid;    

3.          de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

4.          het parkeren ten behoeve van de woningen op het eigen erf plaatsvindt;

5.          de woningen op een adequate wijze worden ontsloten;

c.       de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak in combinatie met de oppervlakte van gebouwen en overkappingen buiten een bouwvlak wordt vergroot, mits:

1.          de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 25% van de oppervlakte van het woonperceel zal bedragen, met een maximum van 400 m²;

2.          het bebouwingspercentage van het "hiem" ten hoogste 30% zal bedragen, met een maximum van 300 m²;

3.          de oppervlakte van een vrijstaand gebouw ten hoogste 10% van de oppervlakte van het woonperceel zal bedragen, met een maximum van 250 m²;

4.          de afstand tot de zijdelingse woonperceelgrens ten minste 3 m zal bedragen;

5.          geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van het gebied, waarbij met name rekening wordt gehouden met de structuur en het karakter van de omgeving (dorpskern, dorpsuitlopers of landelijk gebied) en de oppervlakte, de ligging en de afmetingen van de gebouwen op de aangrenzende woonpercelen;

6.          de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

d.      de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

1.          de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan ten hoogste 150 m²;

2.          de afstand tot de zijdelingse woonperceelgrens ten minste 3 m zal bedragen;

3.          de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

8.4.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 8.4.1. bedoelde

wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

1.      het straat- en bebouwingsbeeld;

2.      de milieusituatie;

3.      de woonsituatie;

4.      de landschappelijke waarden;

5.      de cultuurhistorische waarden;

6.      de archeologische waarden;

7.      de natuurwaarden;

8.      de verkeersveiligheid;

9.      de ontsluitingssituatie;

10.  de parkeersituatie;

11.  de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 


 

Artikel 9 Wonen - D3 (bouwstroken)

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - D3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

           

met daaraan ondergeschikt:

b.      groenvoorzieningen;

c.       parkeervoorzieningen;

d.      speelvoorzieningen;

e.       wegen, straten en paden;

f.        water;

g.      openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

h.      tuinen, erven en verhardingen;

i.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels

9.2.1 Bouwen van gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in lid 9.1 onder a. genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       een woonhuis zal met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel op de voorgevelrooilijn worden gebouwd, met dien verstande dat indien het bouwvlak is voorzien van de aanduiding voorbouwzone tenminste 60% van de breedte van de voorgevel in deze zone wordt gebouwd op een denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevelrooilijn;

b.      gebouwen zullen binnen het bouwvlak worden gebouwd;

c.       de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen zal ten hoogste 75% van de oppervlakte van het woonperceel bedragen, met een maximum van 250 m²;

d.      de oppervlakte van een vrijstaand gebouw, niet zijnde het gebouw bedoeld in sub a, zal per woonperceel ten hoogste 60 m² bedragen.

e.       in afwijking van het bepaalde in sub a. zullen overige gebouwen en overkappingen ten minste 1 m achter de voorgevellijn worden gebouwd;

f.        het maximum aantal woningen per woonhuis zal ten hoogste het met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" aangegeven aantal bedragen;

g.      het maximaal aantal woningen zal ten hoogste het met de aanduiding “maximum aantal woningen” aangegeven aantal bedragen;

h.      de afstand van de niet naar het openbaar gebied gekeerde, vrijstaande zijgevel van het woonhuis, bedoeld in sub a, tot aan de woonperceelgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter;

i.        de goot- en bouwhoogte zal ten hoogste 12 m bedragen, met dien verstande dat:

1.          de goothoogte van het woonhuis bedoeld in sub a., binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit de voorgevellijn ten hoogste 8 m zal bedragen;

2.          de goothoogte van een gebouw, niet zijnde het woongebouw bedoeld in sub a., binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit de voorgevel ten hoogste 3 m zal bedragen;

3.          de goothoogte van een gebouw, niet zijnde het woongebouw bedoeld in sub a., binnen een afstand van 2 m gerekend vanuit de zijdelingse woonperceelgrens ten hoogste 3 m zal bedragen;

j.        de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw, niet zijnde het woonhuis bedoeld in sub a, zal ten hoogste 3 respectievelijk 6 m zal bedragen;

k.      de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,5 m bedragen.

9.2.2 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 9.1. onder i. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn ten hoogste 1 m zal bedragen;

b.      de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

1.          de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

2.          de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen;

9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.       het gebruik van vrijstaande gebouwen niet zijnde het gebouw bedoeld in lid 9.2.1 onder a, als zelfstandige woning;

b.      het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “detailhandel”;

c.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “bedrijf tot en met categorie 2”;

d.      het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

e.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan:

-         30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het woonperceel, of

-         50, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “dienstverlening”.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

9.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       de op de verbeelding aangegeven aanduiding “maximaal aantal woningen per woonhuis”, als bedoeld in lid 9.2.1 onder f, wordt gewijzigd;

b.      de op de verbeelding aangegeven aanduiding “maximum aantal woningen”, als bedoeld in lid 9.2.1 onder g, wordt gewijzigd;

c.       de op verbeelding aangegeven aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)”, als bedoeld in lid 9.2.1 onder i, worden gewijzigd.

9.4.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 9.4.1 bedoelde

wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

1.      het straat- en bebouwingsbeeld;

2.      de milieusituatie;

3.      de woonsituatie;

4.      de landschappelijke waarden;

5.      de cultuurhistorische waarden;

6.      de archeologische waarden;

7.      de natuurwaarden;

8.      de verkeersveiligheid;

9.      de ontsluitingssituatie;

10.  de parkeersituatie;

11.  de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.


 

Artikel 10 Wonen - D7 (bouwstroken)

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - D7’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

 

met daaraan ondergeschikt:

b.      groenvoorzieningen;

c.       parkeervoorzieningen;

d.      speelvoorzieningen;

e.       wegen, straten en paden;

f.        water;

g.      openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

h.      tuinen, erven en verhardingen;

i.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels

10.2.1 Bouwen van gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in lid 10.1 onder a. genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       een woonhuis zal met ten minste 60% van de breedte van de voorgevel op de voorgevelrooilijn worden gebouwd, met dien verstande dat indien het bouwvlak is voorzien van de aanduiding voorbouwzone tenminste 60% van de breedte van de voorgevel in deze zone wordt gebouwd op een denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevelrooilijn;

b.      de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen zal ten hoogste 75% van de oppervlakte van het woonperceel bedragen, met een maximum van 250 m²;

c.       de oppervlakte van een vrijstaand gebouw, niet zijnde het gebouw bedoeld in sub a, zal per woonperceel ten hoogste 60 m² bedragen.

d.      in afwijking van het bepaalde in sub a. zullen overige gebouwen en overkappingen ten minste 1 m achter de voorgevellijn worden gebouwd;

e.       het maximum aantal woningen per woonhuis zal ten hoogste het met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" aangegeven aantal bedragen;

f.        het maximaal aantal woningen zal ten hoogste het met de aanduiding “maximum aantal woningen” aangegeven aantal bedragen;

g.      de afstand van de vrijstaande zijgevel van het woonhuis als bedoeld onder sub b. tot aan de woonperceelgrens mag niet minder bedragen dan 3 meter;

h.      de goot- en bouwhoogte zal ten hoogste 12 m bedragen, met dien verstande dat:

1.          de goothoogte van het woonhuis bedoeld in sub a., binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit de voorgevellijn ten minste 8 m zal bedragen;

2.          de goothoogte van een gebouw, niet zijnde het woongebouw bedoeld in sub a., binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit de voorgevel ten hoogste 3 m zal bedragen;

3.          de goothoogte van een gebouw, niet zijnde het woongebouw bedoeld in sub a., binnen een afstand van 2 m gerekend vanuit de zijdelingse woonperceelgrens ten hoogste 3 m zal bedragen;

i.        de goot- en bouwhoogte van een vrijstaand gebouw, niet zijnde het woonhuis bedoeld in sub a, zal ten hoogste 3 respectievelijk 6 m zal bedragen;

j.        de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,5 m bedragen.

10.2.2 Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van de in lid 10.1. onder i. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde,

gelden de volgende regels:

a.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn ten hoogste 1 m zal bedragen;

a.       de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen, met dien verstande dat:

1.     de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, en palen ten hoogste 10 m zal bedragen;

2.     de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 15 m zal bedragen;

tenzij de aanduiding “maximale bouwhoogte” is aangegeven, in welk geval de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste de in die aanduiding aangegeven bouwhoogte zal bedragen.

10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.       gebouwen niet zijnde het gebouw bedoeld onder lid 10.2 onder a, mogen niet als woning worden gebruikt;

b.      het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

c.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;

d.      het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

e.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het woonperceel.

10.4 Wijzigingsbevoegdheid

10.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen – A1’, ‘Wonen – A2’, 'Wonen - A3', ‘Wonen – A4’, ‘Wonen - A5’ en/of 'Tuin';

b.      de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Wonen – B1’, ‘Wonen – B2’, ‘Wonen - B3’ en/of 'Tuin', mits:

1.          de oppervlakte van het bouwvlak tenminste 170 m² bedraagt;

2.          de te bouwen woningen in overeenstemming zijn met het op moment van wijziging, vigerende gemeentelijk en provinciaal woningbouwbeleid met in achtneming van de aanwezige, juridisch geregelde woningbouwcapaciteit;

3.          de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

4.          het parkeren ten behoeve van de woningen op het eigen erf plaatsvindt;

5.          de woningen op een adequate wijze worden ontsloten;

c.       de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

1.          de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;

2.          de afstand tot de zijdelingse woonperceelgrens ten minste 3 meter zal bedragen;

3.          de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

10.4.2 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 10.4.1. bedoelde

wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

1.      het straat-en bebouwingsbeeld;

2.      de milieusituatie;

3.      de woonsituatie;

4.      de landschappelijke waarden;

5.      de cultuurhistorische waarden;

6.      de archeologische waarden;

7.      de natuurwaarden;

8.      de verkeersveiligheid;

9.      de ontsluitingssituatie;

10.  de parkeersituatie;

11.  de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.


 

Artikel 11 Waarde - Archeologie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

11.2 Bouwregels

11.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere geldende bestemming(en)

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd anders dan bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid.

11.3 Afwijken van de bouwregels

11.3.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1 en toestaan dat de in de andere bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:

a.       op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waar­den aanwezig zijn; of

b.      op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad; of

c.       de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kun­nen worden verstoord:

1.      een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of

2.      een verplichting tot het doen van opgravingen; of

3.      een verplichting de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

11.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

a.       het ontgronden en/of afgraven van gronden dieper dan 60 cm ten opzichte van het huidige maaiveld en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodem­struc­tuur;

b.      het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 60 cm, tenzij deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen worden uitgevoerd;

c.       het graven van watergangen;

d.      het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 60 cm ten opzichte van het bestaande maaiveld;

e.       het verlagen van het waterpeil.

11.4.2 Uitzonderingen op vergunningplicht

Het bepaalde in lid 11.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die: 

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.       op archeologisch onderzoek gericht zijn;

d.      betrekking hebben op een oppervlakte van 50 m² of minder.

11.4.3 Criterium

De in lid 11.4.1 genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien:

-         geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

11.5.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ wordt verwijderd.

11.5.2 Criterium

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 11.5.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.

 

 

Artikel 12 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a.       werken ten behoeve van de waterstaat, waaronder kaden en dijken;

met de daarbij behorende:

b.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder sluizen en gemalen.

12.2 Bouwregels

12.2.1 Gebouwen

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

12.2.2 Geen gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 10 m bedragen.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.3.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is, in het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft, verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en):

a.       het ophogen en afgraven van de gronden;

b.      het verwijderen en aanbrengen van verhardingen, waaronder de toegelaten wegen en paden.

12.3.2 Uitzondering op vergunningsplicht

Het bepaalde in lid 12.3.2. is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

a.       het normale onderhoud betreffen;

b.      reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

12.4 Wijzigingsbevoegdheid

12.4.1 Wijzigen

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       de in de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

1.          vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheer van de desbetreffende waterstaatkundige functie;

2.          geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de gronden met een waterkerende (neven)functie;

b.      de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterstaatkundige functie’ wordt verwijderd.


 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels

14.1 Geluidzone - industrie

De functie van de gebiedsaanduiding “geluidzone – industrie” is het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van geluidsgevoelige objecten.

14.1.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) geldt, ter plaatse van de aanduiding “geluidzone – industrie”, de volgende regel:

 

een op grond van de daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

14.1.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelig object.

14.2 Geluidzone - Weg

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - Weg' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van verkeerslawaai.

14.2.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) geldt, ter plaatse van de aanduiding “Geluidzone – Weg”, de volgende regel:

een op grond van de daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

14.2.2 Specifeke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, zoals bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelig object.

 

Artikel 15 Algemene bouwregel

15.1 Welstandscriteria

De door het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

 

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

 

a.       het gebruik van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;

b.      het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

c.       het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

d.      het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “kampeerterrein” of de gronden zijn bestemd als Recreatie - 1C;

e.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

a.       in een aanduiding “maximale bouwhoogte” een grotere bouwhoogte voor het bouwen van antennemasten wordt aangegeven, mits:

-         de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 25 m zal bedragen;

b.      de dubbelbestemmingen ‘Leiding - Gas 1’ of 'Leiding - Gas 2' wordt aangebracht, indien:

1.      wordt voldaan aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;

2.      hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

c.       de dubbelbestemming ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ wordt aangebracht, indien:

-             hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

d.      de dubbelbestemming ‘Leiding - Riool’ wordt aangebracht, indien:

1.          wordt voldaan aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;

2.          hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid, de ontsluitingssituatie, de parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

e.       de dubbelbestemming ‘Leiding - Water' wordt aangebracht, indien:

-             hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan  de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

f.        de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ wordt aangebracht, indien:

-             door onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;

g.      de dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ wordt aangebracht, indien:

-             door onderzoek cultuurhistorische en (cultuur)landschappelijke waarden van terreinen naar voren komen;

h.      de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterstaatkundige functie’ wordt aangebracht, indien:

-      dit noodzakelijk is ten behoeve van de bescherming, ophoging en verbetering van de gronden met een waterkerende en/of waterregulerende (neven)functie;

i.        de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - vaarweg” wordt aangebracht, indien:

-         een verandering in de klassering van de betreffende vaarweg in de Provinciale Vaarwegenverordening daartoe aanleiding geeft;

j.        de gebiedsaanduiding "Veiligheidszone - externe veiligheid" wordt aangebracht, indien:

-         de hoedanigheid van een risicovolle functie is gewijzigd;

-         de ligging van de zone moet worden afgestemd op de risicocontouren ingevolge de van toepassing zijnde wettelijke regels.


HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGEL

 

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken

a.       Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;

1.          gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.          na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.      Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %;

c.       Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

a.       Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.       Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.      Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 19 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het

Bestemmingsplan Burgum, Park 2013

van de gemeente Tytsjerksteradiel.

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 20 februari 2014

 

 

 

De voorzitter,                                                      De griffier,