Artikel 3 Agrarisch met waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. grondgebonden agrarische bedrijven;
b. de bescherming en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van behoud van de kenmerkende openheid, beplantingspatroon en bebouwingspatroon;
c. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets-, wandel- en ruiterpaden en daarbij behorende voorzieningen;
d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ zijn uitsluitend terreinafscheidingen toegestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter.
3.3 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.2, voor het bouwen van een gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde, met inachtneming van het volgende:
a. het oppervlak bedraagt ten hoogste 50 m²;
b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 meter;
c. afwijking wordt verleend, indien is aangetoond dat:
1. afwijking noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering van het grondgebonden agrarisch bedrijf; alvorens de afwijking te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
2. plaatsing op het bouwvlak niet mogelijk of doelmatig is; alvorens de afwijking te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
d. afwijking wordt verleend, indien is aangetoond dat gebouwen buiten het bouwvlak past binnen de landschapswaarden, zoals benoemd in lid 3.1 onder b; alvorens de afwijking te verlenen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van een landschaps- en natuurdeskundige;
e. afwijking wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
a. de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten gebouwen, is niet toegestaan;
b. de opslag van dierlijke mest, anders dan in een mestopslagruimte, in hoeveelheden groter dan 600 m³, is niet toegestaan;
c. de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden is niet toegestaan;
d. het gebruik van mestbassins is niet toegestaan;
e. het gebruik van waterbassins is niet toegestaan;
f. het gebruik van kuilvoerplaten en sleufsilo’s ten behoeve van de opslag van producten die niet afkomstig zijn van, of worden gebruikt op, het eigen agrarisch bedrijf, is niet toegestaan;
g. fruitteelt ter plaatse van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 meter van woningen van derden is niet toegestaan;
h. het gebruik van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor een aaneengesloten periode van langer dan 10 weken is niet toegestaan;
i. containervelden zijn niet toegestaan;
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Verbod
Het is verboden op de in lid 3.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen van paden, wegen en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
b. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie- leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
d. het graven, vergraven, verbreden of dempen van sloten of watergangen en andere waterpartijen;
e. het aanleggen van drainage;
f. het vellen of rooien van struiken of bomen;
g. het beplanten van gronden met struiken of bomen.
3.5.2 Uitzonderingen
Het verbod van sublid 3.5.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken, of werkzaamheden, die:
a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
3.5.3 Voorwaarden
Werken of werkzaamheden als bedoeld in de subleden 3.5.1 en 3.5.2 zijn slechts toelaatbaar indien daardoor de in lid 3.1 onder b genoemde aanwezige waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
3.5.4 Advisering
Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 3.5.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige omtrent het criterium in lid 3.5.3.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Voorwaarden
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch met waarden wijzigen in de bestemming Wonen en / of Tuin en / of Maatschappelijk, mits:
a. deze gronden niet meer in gebruik zijn ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van behoud van de kenmerkende openheid, beplantingspatroon en bebouwingspatroon;
c. geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.6.2 Advisering over de wijzigingsbevoegdheid
Alvorens te beslissen omtrent het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 3.6.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige omtrent het criterium in sublid 3.6.1 onder b.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. opslag;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’: tevens voor detailhandel;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘garage’: tevens voor de stalling van motorvoertuigen en huishoudelijke bergruimte;
d. bij de bestemming behorende erven, tuinen, groen-, verkeer- en parkeervoorzieningen;
e. andere, bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals laad- en losvoorzieningen;
f. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Voor gebouwen, niet zijnde nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. de maximale goot- en bouwhoogte van de gebouwen staat aangegeven op de verbeelding.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 6 meter;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:
1. 1 meter vòòr de voorgevel van de gebouwen;
2. 2 meter achter de voorgevel van de gebouwen;
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b. een goede woonsituatie;
c. de verkeersveiligheid;
d. de sociale veiligheid;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.
4.4 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits het ruimtelijk en stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast, afwijken van het bepaalde in sublid 4.2.1, onder b, tot ten hoogste tot ten hoogste 20% van de aangegeven bouwhoogte;
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
a. wonen is niet toegestaan;
b. het gebruiken of laten gebruiken van het onbebouwde gedeelte van een bouwperceel voor de opslag van materialen en goedeeren, hoger dan 1,5 meter, met uitzondering daarvan ter realisering van de bestemming;
c. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
d. geluidhinderlijke en risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
4.6 Wijzigingsbevoegheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Bedrijf wijzigen in de bestemming Wonen en / of Tuin, mits:
a. deze gronden niet meer in gebruik zijn ten behoeve van een bedrijf;
b. het aantal woningen gelijk blijft;
c. geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Maatschappelijk
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. maatschappelijke voorzieningen en instellingen;
b. bij de bestemming behorende erven, tuinen, groen-, verkeer- en parkeervoorzieningen;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘wonen’: tevens voor ‘wonen’;
d. ter plaatse van aanduiding ‘cultuurhistorische waarde’: tevens voor de bescherming en veiligstelling van de cultuurhistorische waarden;
e. ondersteunende horeca;
f. andere, bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals laad- en losvoorzieningen en kunstobjecten;
g. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Voor gebouwen, niet zijnde nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. de goot- en bouwhoogte bedraagt ten hoogste de met de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ aangegeven goot- en bouwhoogte;
c. het totale oppervlak van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven percentage van het bouwvlak; indien geen percentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 6 meter;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter.
5.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b. een goede woonsituatie;
c. de verkeersveiligheid;
d. de sociale veiligheid;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.
Artikel 6 Sport
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. sport- en speelvoorzieningen;
b. ter plaatse van de aanduiding agrarisch met waarden, tevens voor:
- grondgebonden agrarische bedrijven;
- de bescherming en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van behoud van de kenmerkende openheid en beplantingspatroon;
- extensieve dagrecreatie met bijbehorende recreatieve fiets-, wandel- en ruiterpaden en daarbij behorende voorzieningen;
c. ondersteunende horeca;
d. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, erven, tuinen, lichtmasten en verkeer- en parkeervoorzieningen;
e. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Voor de gebouwen gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
b. het totale oppervlak van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven percentage van het bouwperceel.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen en nutsvoorzieningen, bedraagt ten hoogste 15.00 meter;
b. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3.00 meter.
c. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 30 meter.
6.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b. een goede woonsituatie;
c. de verkeersveiligheid;
d. de sociale veiligheid;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.
6.4 Afwijking van de bouwregels
6.4.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
a. het bepaalde in sublid 6.2.1, onder b en c, tot ten hoogste 20% van de voorgeschreven bouwhoogte en oppervlakte;
b. het bepaalde in sublid 6.2.2, onder a, tot ten hoogste 30.00 meter.
Artikel 7 Tuin
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Tuin’ aangewezen grond zijn bestemd voor:
a. moes- en siertuinen;
b. het hobbymatig houden van dieren;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’: tevens voor een bunker met tentoonstellingsruimte;
d. ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch’: tevens voor grondgebonden agrarische bedrijven;
e. ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch met waarden’, tevens voor:
1. grondgebonden agrarische bedrijven;
2. de bescherming en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van behoud van de kenmerkende openheid en beplantingspatroon;
f. ter plaatse van aanduiding ‘cultuurhistorische waarde’: tevens voor de bescherming en veiligstelling van de cultuurhistorische waarden;
g. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen;
7.2 Bouwregels
7.2.1 Bebouwing
Voor de bebouwing gelden de volgende regels:
a. uitsluitend niet voor bewoning bestemde gebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 20 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter zijn toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen’;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen’, zijn geen gebouwen toegestaan met uitzondering van nutvoorzieningen;
c. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 3 meter;
d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter.
7.3 Afwijking van de bouwregels
7.3.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sublid 7.2.1, onder a, tot ten hoogste 20% van de voorgeschreven oppervlakte en bouwhoogte.
7.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
7.4.1 Sloopverbod
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de tevens voor cultuurhistorische waarden bestemde bebouwing te slopen.
7.4.2 Afwijking sloopverbod
Burgemeester en wethouders kunnen afwijking verlenen van het bepaalde in sublid 7.4.1, indien vooraf bij de monumentencommissie advies is ingewonnen over de sloop.
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen met ten hoogste 2x2 rijstroken en voet- en rijwielpaden;
b. boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen;
c. evenementen;
d. bermen, beplanting, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
e. andere, bij de bestemming, behorende voorzieningen, zoals kunstwerken, verlichting, straatmeubilair, verkeersborden, geluidwerende voorzieningen, verwijzingsborden en verkeersregelinstallaties;
f. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen;
8.2 Bouwregels
8.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijde, met uitzondering van terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 10.00 meter;
b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3.00 meter.
Artikel 9 Wonen
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen daaronder begrepen een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch met waarden’: tevens voor:
1. grondgebonden agrarische bedrijven;
2. de bescherming en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden in de vorm van behoud van de kenmerkende openheid en beplantingspatroon;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘garage’: uitsluitend voor de stalling van motorvoertuigen en huishoudelijke bergruimte;
d. ter plaatse van aanduiding ‘cultuurhistorische waarde’: tevens voor de bescherming en veiligstelling van de cultuurhistorische waarden;
e. bij de bestemming behorende erven, tuinen, groen-, verkeer- en parkeervoorzieningen, water en andere bij het wonen behorende voorzieningen;
f. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen;
9.2 Bouwregels
9.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. per bouwperceel mag ten hoogste één hoofdgebouw worden gebouwd;
b. een hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
c. in afwijking van het bepaalde onder a, mogen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – twee hoofdgebouwen per bouwperceel’, ten hoogste twee hoofdgebouwen worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
d. de goot- en bouwhoogte bedraagt ten hoogste de met de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ aangegeven goot- en bouwhoogte;
e. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt bij vrijstaande woningen ten minste 3 meter, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – twee meter tot zijdelingse bouwperceelsgrenzen’;
f in afwijking van het bepaalde onder e, bedraagt bij vrijstaande woningen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – twee meter tot zijdelingse bouwperceelsgrenzen’, de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen ten minste 2 meter;
g. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt bij niet vrijstaande woningen ten minste 1 meter aan de zijde, waar niet is aangebouwd aan een ander hoofdgebouw.
h. ter plaatse van de aanduiding ‘garage’ mag de bouwhoogte van de gebouwen niet meer dan 3 meter bedragen en dient deze per aaneengesloten complex gelijk te zijn.
9.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijbehorend bouwwerk, dienende ter vergroting van het woongenot, mag, indien afgedekt met een plat dak, niet meer bedragen dan de begane grond van het hoofdgebouw;
c. de goothoogte van een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijbehorend bouwwerk, dienende ter vergroting van het woongenot, mag, indien afgedekt met een kap, niet meer bedragen dan de begane grond van het hoofdgebouw en de bouwhoogte mag niet meer dan 5.50 meter bedragen;
d. de goot- en bouwhoogte van een van het hoofdgebouw vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag, indien afgedekt met een kap, ten hoogste 3 respectievelijk 5.50 meter bedragen;
e. de bouwhoogte van een van het hoofdgebouw vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag, indien afgedekt met een plat dak, ten hoogste 3 meter bedragen.
9.2.3 Bebouwingspercentage
Het bebouwingspercentage voor de hoofdgebouwen en de bijbehorende bouwwerken bedraagt per bouwperceel voor de verschillende woningtypen het in onderstaande tabel aangegeven percentage:
vrijstaande woningen
|
40% met een maximum van 400 m2
|
twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen
|
60% met een maximum van 200 m2
|
aaneengebouwde woningen
|
60% met een maximum van 150 m2
|
patiowoningen
|
80%
|
stapelwoningen
|
80%
|
9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, carports/overkappingen, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 4.00 meter;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste: 1. 1 meter, vòòr de voorgevel van het hoofdgebouw;
2. 2 meter, achter voorgevel van het hoofdgebouw.
9.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b. een goede woonsituatie;
c. de verkeersveiligheid;
d. de sociale veiligheid;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.
9.4 Afwijking van de bouwregels
9.4.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sublid 9.2.2, onder a, voor het bouwen van een overkapping vòòr de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel in het verlengde daarvan, mits de oppervlakte ten hoogste 20 m² bedraagt;
9.5 Specifieke gebruiksregels
9.5.1 Specifiek gebruik
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
a. de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit mag uitsluitend plaatsvinden door de eigenaar/bewoner of de huurder/bewoner en mag geen grotere oppervlakte beslaan dan 30% van de gezamenlijke bewoonbare vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en van de niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m2;
b. het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit in de vrijstaande bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan;
c. het gebruik van de bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning is niet toegestaan;
d. het gebruik en/of (ver)bouwen van de bijbehorende bouwwerken als c.q. tot afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg is toegestaan, mits:
1. de oppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt;
2. een zorgindicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning is overlegd;
3. aangetoond is, dat de zorgvraag beperkt is tot het verlenen van zorg aan familieleden;
4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en er geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
5. overeengekomen is, dat het gebruik van het bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd, zodra de noodzaak van mantelzlorg komt te vervallen.
e. het gebruik als dakterras is uitsluitend toegestaan op een hoofdgebouw en de aan een hoofdgebouw aangebouwd bijbehorend bouwwerk.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
9.6.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in:
a. lid 9.1 onder a, voor de uitoefening van detailhandel, met dien verstande dat:
1. de woonfunctie gehandhaafd blijft;
2. geen onevenredige hinder voor het woonmilieu wordt veroorzaakt en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de wijk/buurt;
9.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
9.7.1 Verbod
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de tevens voor cultuurhistorische waarden bestemde woningen en/of de daarbij behorende bebouwing te slopen.
9.7.2 Afwijking verbod
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sublid 9.7.1, indien vooraf bij de monumentencommissie advies is ingewonnen over de sloop.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Bebouwing
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2.00 meter;
2. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) en dubbelbestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) en dubbelbestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien:
a. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige, waaruit blijkt, dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
b. niet is voldaan aan het bepaalde onder a:
1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 1 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige;
3. het hiervoor bepaalde is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- de oppervlakte, waar bodemverstoringen door de bouwwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 60 m² bedraagt;
- de diepte, waar bodemverstoringen door de bouwwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 40 cm beneden het maaiveld bedraagt.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Verbod
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm beneden het maaiveld, waartoe in ieder geval worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, grootschalig egaliseren en ontginnen, het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere waterpartijen;
2. het ophogen van gronden met meer dan 2 meter;
3. het planten of rooien van bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
4. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen, niet zijnde drainage, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
10.3.2 Uitzonderingen
Het verbod in sublid 10.3.1 is niet van toepassing, indien:
a. de werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij lid 10.2 in acht is genomen;
b. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;
c. de werken of werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
d. de werken of werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte van ten hoogste 60 m2;
e. de werken of werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een diepte van ten hoogste 40 cm onder het maaiveld;
f. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige, dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 10.3.1 nodig is.
10.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in sublid 10.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond, dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
1. het behoud van archeologische resten in de bodem;
2. het doen van opgravingen;
3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
10.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwerk
10.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders te slopen.
10.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in sublid 10.4.1 is niet van toepassing, indien:
a. de sloopwerkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij het bepaalde in sublid 10.4.1 in acht is genomen;
b. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
c. de diepte, waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 40 cm beneden het maaiveld bedraagt;
d. de oppervlakte, waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 60 m² bedraagt;
e. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige, dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 10.4.1 nodig is.
10.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in sublid 10.4.1, kan slechts worden verleend, indien:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond, dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
1. het behoud van archeologische resten in de bodem;
2. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 3
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Bebouwing
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
2. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) en dubbelbestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) en dubbelbestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien:
a. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige, waaruit blijkt, dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
b. niet is voldaan aan het bepaalde onder a:
1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 1 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige;
3. het hiervoor bepaalde is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
- de oppervlakte, waar bodemverstoringen door de bouwwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 500 m² bedraagt;
- de diepte, waar bodemverstoringen door de bouwwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 40 cm beneden het maaiveld bedraagt;
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Verbod
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm beneden het maaiveld, waartoe in ieder geval worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, grootschalig egaliseren en ontginnen, het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere waterpartijen;
2. het ophogen van gronden met meer dan 2 meter;
3. het planten of rooien van bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
4. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen, niet zijnde drainage, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
11.3.2 Uitzonderingen
Het verbod, zoals bedoeld in sublid 11.3.1, is niet van toepassing, indien:
a. de werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij lid 11.2 in acht is genomen;
b. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;
c. de werken of werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
d. de werken of werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
e. de werken of werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een diepte van ten hoogste 40 cm onder het maaiveld;
f. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige, dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 11.3.1 nodig is.
11.3.3 Voorwaarden
De werken en werkzaamheden, zoals in sublid 11.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond, dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
1. het behoud van archeologische resten in de bodem;
2. het doen van opgravingen;
3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
11.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
11.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders te slopen.
11.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in sublid 11.4.1 is niet van toepassing, indien:
a. de sloopwerkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij het bepaalde in lid 11.2 in acht is genomen;
b. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
c. de diepte, waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 40 cm beneden het maaiveld bedraagt;
d. de oppervlakte, waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 500 m² bedraagt;
e. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige, dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 11.4.1 nodig is.
11.4.3 Voorwaarden
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in sublid 11.4.1, kan slechts worden verleend, indien:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond, dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
1. het behoud van archeologische resten in de bodem;
2. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene bouwregels
13.1 Bestaande afstanden en andere maten
Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen, of tot stand kunnen komen, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
13.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
1. Voor een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande maten afwijken van de maatvoeringsregels in de bouwregels van de desbetreffende bestemming, gelden die afwijkende maten als regels voor de maatvoering, met dien verstande dat:
a. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
b. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
2. In geval van herbouw is lid 13.2, onder 1, sub a en b, uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing.
13.3 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, erkers, balkons, entreeportalen, veranda’s alsmede andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt;
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
14.1 veiligheidszone - munitie c
14.1.1 Beperkingen
In aanvulling op het bepaalde in deze regels geldt voor de gronden binnen de op de verbeelding aangegeven veiligheidszone – munitie c, dat geen gebouwen met een vlies- of gordijngevelconstructie en geen gebouwen met zeer grote glasoppervlakten, waarin zich als regel een groot aantal personen bevindt, zijn toegestaan.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
15.1 Afwijkingsbevoegdheid
15.1.1 Geringe afwijkingen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijking verlenen van de planregels voor:
a. afwijkingen van de in deze regels voorgeschreven breedte- en dieptematen, oppervlakten, afmetingen en bebouwingspercentages en/of de uitkomst daarvan, met uitzondering van de hoogteregels, tot ten hoogste 10%;
b. afwijkingen tot ten hoogste 10.00 meter in de plaats, richting of afmetingen van bestemmings-, aanduidings- en bouwgrenzen en maatvoeringsvlakken en er geen dringende redenen zijn, die zich hier tegen verzetten.
Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
16.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen:
16.1.1 Geheel of gedeeltelijk verwijderen archeologische bestemming
ten behoeve van het geheel of gedeeltelijk verwijderen van het bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – archeologie 2’ en ‘Waarde – archeologie 3’, met inachtneming van de volgende regels:
1. uit archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
2. op grond van archeologisch onderzoek wordt het niet meer noodzakelijk geacht, dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
3. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
16.1.2 Wijzigingen vorm bestemmingsvlak archeologische bestemming
ten behoeve van het veranderen van het bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ en ‘Waarde – Archeologie 3’, met inachtneming van de volgende regels:
1. wijziging is op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst met het oog op de bescherming of de veiligstelling van ter plaatse aanwezige waarden;
2. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
3. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
16.1.3 Vervallen/wijzigen/verplaatsen gebiedsaanduiding Veiligheidszone ¿ munitie c
a. ten behoeve van het verplaatsen, wijzigen of doen vervallen van een gebiedsaanduiding ‘Veiligheidszone - munitie c’, indien:
1. een actualisatie/revisie/wijziging of intrekking van de milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer daartoe aanleiding geeft;
2. het groepsrisico kan worden verantwoord.
Artikel 17 Overige regels
17.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden, zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
17.2 Strafregel
Overtreding van de in deze regels gestelde verboden in de artikelen 3.5, 7.4, 9.7, 10.3, 10.4, 11.3 en 11.4 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in de Wet op de economische delicten.
|