Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen en instellingen;

b. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven': het verenigingsleven;

c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': tevens voor de bescherming en veiligstelling van de cultuurhistorische waarden van het desbetreffende bouwwerk;

d. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen-, verkeer-, parkeer-, en laad- en losvoorzieningen en andere, bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals reclame-uitingen;

e. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstobjecten.

 

10.2 Bouwregels

10.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen, niet zijnde nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;

c. het totale oppervlak van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven percentage van het bouwperceel; indien geen percentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel.

 

 

 

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 6 meter;

b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter.

 

10.3 Nadere eisen

10.3.1 Nadere eisen omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b. een goede woonsituatie;

c. de verkeersveiligheid;

d. de sociale veiligheid;

e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.

 

10.4 Afwijken van de bouwregels

10.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan, mits het ruimtelijk en stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

a. het bepaalde in sublid 10.2.1, onder b, tot ten hoogste 20% van de aangegeven bouwhoogte;

b. het bepaalde in sublid 10.2.1, onder c, tot ten hoogste 80%, indien is aangetoond, dat in de parkeerbehoefte van het desbetreffende bedrijf op het eigen terrein dan wel in het openbaar gebied kan worden voorzien.

 

10.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

10.5.1 Verbod

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de tevens voor cultuurhistorische waarden bestemde bebouwing te slopen.

 

10.5.2 Voorwaarde

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning slechts verlenen, indien de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in redelijkheid niet te handhaven is en vooraf bij de monumentencommissie advies is ingewonnen.

 

 

10.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen onder de volgende voorwaarden:

a. alvorens tot wijziging over te besluiten dient, voor zover de gronden zijn gelegen binnen een zone van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde weg, zoals aangegeven op de bij deze regels behorende kaartbijlage 2, aangetoond te worden, dat de bestemming Wonen op grond van de Wet geluidhinder kan worden toegestaan;

b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste twee bouwlagen met een kap of drie bouwelagen zonder kap;

c. het totale oppervlak van de woonbebouwing mag niet meer bedragen dan ingevolge lid 10.2, sublid 10.2.1, onder c, is toegestaan;

d. de woningbouw moet passen in het gemeentelijk woningbouwbeleid.