HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. grondgebonden agrarische bedrijven, met dien verstande, dat de gronden met de aanduiding 'fruitteelt uitgesloten' (-ft) niet voor fruitteelt zijn bestemd;

b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - 1 (sa-1)' : tevens voor een agrarisch hulp- en nevenbedrijf;

c. ter plaatse van de aanduiding ‘kas’ : tevens voor een agrarisch bedrijf met glastuinbouw als hoofdtak;

d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' : tevens voor een bedrijfswoning;

e. ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' : tevens voor verblijfsrecreatie;

f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, laad- en losvoorzieningen, mestopslagruimten, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

 

3.2 Bouwregels

3.2.1 Bouwregels voor bouwvlakken

Ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ geldt:

a. uitsluitend gebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals genoemd in sublid 3.2.3 zijn toegestaan;

b. per bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken toegestaan;

c. indien gebouwen en overkappingen niet aaneen worden gebouwd, bedraagt de onderlinge afstand ten minste 3 meter;

d. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de bestemming Verkeer bedraagt ten minste 20 meter.

 

3.2.2 Bouwregels voor gronden buiten bouwvlakken

Ter plaatse van gronden zonder de aanduiding ‘bouwvlak’ zijn uitsluitend toegestaan:

a. kuilvoerplaten en sleufsilo’s, mits deze zijn gelegen op gronden direct aansluitend op gronden met de aanduiding ‘bouwvlak’;

b. terreinafscheidingen.

 

3.2.3 Bouwhoogte, oppervlakte en inhoud

De goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en / of inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste de in onderstaande tabel vermelde maten:

 

 

 

bouwwerk

goothoogte

bouwhoogte

oppervlakte/

inhoud

1

bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken

 

zie aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)'

750 m³

2

bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning,

4 meter

7 meter

60 m²

3

kassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kas’

 

zie aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)'

3.500 m²

4

overige agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen

 

zie aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)'

 

5

sanitaire voorzieningen en recreatie-ruimten ter plaatse van de aanduiding kleinschalig kamperen

3 meter

6 meter

100 m² per bouwvlak

6

sleufsilo's en kuilvoerplaten

 

2 meter

 

7

voedersilo's

 

12 meter

 

8

vlaggenmasten

 

10 meter

 

9

mestopslagruimte als zelfstandig bouwwerk

 

6 meter

2.500 m³

10

wateropslagruimte

 

2 meter

2.500 m³

11

terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

 

2 meter

 

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Bouwen nabij de bestemming Verkeer

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.1, onder d, voor het bouwen van een gebouw of overkapping binnen een afstand van 20 meter tot de bestemming Verkeer, met inachtneming van het volgende:

a. afwijking leidt niet tot een verkeersonveilige situatie;

b. afwijking leidt niet tot aantasting van de verkeersplanologische functie van de weg.

 

3.3.2 Gebouwen buiten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.1, onder a, voor het bouwen van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet zijnde een mestopslagruimte, buiten een bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

a. het oppervlak bedraagt ten hoogste 50 m²;

b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 meter;

c. afwijking wordt niet verleend:

1. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Verblijfsrecreatie;

2. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Wonen;

d. afwijking wordt verleend indien is aangetoond, dat afwijking noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering van het grondgebonden agrarisch bedrijf; alvorens de afwijking te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover advies bij de agrarisch deskundige;

e. afwijking wordt slechts verleend, indien is aangetoond, dat plaatsing op het bouwvlak niet mogelijk of doelmatig is; alvorens de afwijking te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover advies bij de agrarisch deskundige;

f. afwijking wordt verleend indien is aangetoond dat is voorzien in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van tenminste 10 meter;

g. afwijking wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;

 

3.3.3 Overkappingconstructies als teeltondersteunende voorziening

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.2, onder a, voor het bouwen van overkappingconstructies als teeltondersteunende voorziening buiten een bouwvlak, met inachtneming van het volgende:

a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 4 meter;

b. de teeltondersteunende voorziening staat ten dienste aan het grondgebonden agrarisch bedrijf;

c. afwijking wordt niet verleend:

1. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Recreatie -

V erblijfsrecreatie;

2. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Wonen;

d. afwijking wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering van het grondgebonden agrarisch bedrijf; alvorens de afwijking te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover advies bij de agrarisch deskundige;

e. afwijking wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat is voorzien in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van tenminste 10 meter;

f. afwijking wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;

 

3.3.4 Overschrijding grenzen bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.1 voor het overschrijden van de grenzen van een bouwvlak met inachtneming van het volgende:

a. afwijking wordt slechts verleend, indien de uitbreiding van het bouwvlak ten hoogste 15% van de oppervlakte van het op het verbeelding aangegeven bouwvlak bedraagt en de overschrijding van de grenzen van het bouwvlak ten hoogste 15 meter bedraagt;

b. afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;

c. afwijking wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat afwijking noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf; alvorens de afwijking te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover advies bij de agrarisch deskundige;

d. afwijking wordt verleend, indien is aangetoond dat is voorzien in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van ten minste 10 meter;

e. afwijking leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vraagt het bevoegd gezag hierover advies bij de waterbeheerder alvorens de afwijking te verlenen;

f. afwijking wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;

 

3.3.5 Vestiging Nieuwe Economische Drager

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor een Nieuwe Economische Drager (NED) op gronden met de bestemming ‘Agrarisch'' ter plaatse van een bouwvlak met inachtneming van het volgende:

1. a. een NED, die voorkomt in de positieve lijst Nieuwe Economische Dragers zoals opgenomen in bijlage 1;

b. overige bedrijfsactiviteiten, die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de NED’s, zoals vermeld in bijlage 1;

2. de oppervlakte van een NED bedraagt ten hoogste de in bijlage 1 genoemde omvang;

3. tenzij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in sublid b, vindt de NED plaats in bestaande gebouwen op een bouwvlak;

4. de NED, of alle NED’s tezamen, behorende bij een agrarisch bedrijf, wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:

a. de arbeidsbehoefte;

b. de ruimtelijke uitstraling;

c. de verkeersaantrekkende werking;

5. de verkeersveiligheid en de verkeersplanologische functie van de aanliggende wegen niet negatief wordt beïnvloed;

6. opslag van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen is niet toegestaan;

7. nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten en lichtbakken voor reclamedoeleinden daaronder begrepen, zijn niet toegestaan;

8. afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;

9. afwijking wordt verleend indien is aangetoond dat is voorzien in een adequate landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van ten minste 10 meter;

10. afwijking wordt slechts verleend als zorg wordt gedragen voor ruimtelijke kwaliteitswinst in de vorm van landschaps- of natuurontwikkeling of het verbeteren van de inrichting van het erf ter plaatse van het bouwvlak; alvorens tot wijziging over te gaan vraagt het bevoegd gezag hierover advies bij een landschaps- en natuurdeskundige;

11. afwijking wordt slechts verleend als een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst.

 

 

3.3.6 Vervangend nieuw bouwen ten behoeve van een Nieuwe Economische Drager

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en 3.2 voor het vervangend nieuw bouwen van een gebouw ten behoeve van een Nieuwe Economische Drager (NED) op gronden met de bestemming ‘Agrarisch’, ter plaatse van een ‘bouwvlak’ met inachtneming van het volgende:

1. de oppervlakte van het gebouw ten behoeve van de NED bedraagt ten hoogste het in bijlage 1 genoemde oppervlakte;

2. afwijking wordt verleend, indien tenminste eenzelfde oppervlak aan bestaande agrarische bedrijfsgebouwen behorende tot hetzelfde agrarisch bedrijf of bestaande bedrijfsgebouwen, behorend tot het voormalige agrarische bedrijf, wordt gesloopt;

3. afwijking wordt uitsluitend verleend, indien ook toepassing is of wordt gegeven aan het bepaalde in lid 27.1.1 van dit artikel;

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

 

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

a. de opslag van dierlijke mest, anders dan in een mestopslagruimte binnen het agrarisch bouwvlak, in hoeveelheden groter dan 600 m³, is niet toegestaan;

b. de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden is niet toegestaan;

c. het gebruik van kuilvoerplaten en sleufsilo’s ten behoeve van de opslag van producten die niet afkomstig zijn van, of worden gebruikt op, het eigen agrarisch bedrijf, is niet toegestaan;

d. het gebruik van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor een aaneengesloten periode van langer dan 10 weken is niet toegestaan;

e. containervelden zijn buiten een bouwvlak niet toegestaan;

f. detailhandel, anders dan het verkopen van boerderij- of streekproducten met een oppervlak van ten hoogste 50 m², is niet toegestaan;

g. het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit met een oppervlak meer dan 50 m² per agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan;

h. het aanbieden van meer dan 4 slaapplaatsen ten behoeve van bed & breakfast per agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan;

i. het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is toegestaan, mits;

1. de oppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt;

2. een zorgindicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning is overlegd;

3. aangetoond is, dat de zorgvraag beperkt is tot het verlenen van zorg aan familieleden in de 1e of 2e graad;

4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en er geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;

5. overeengekomen is, dat het gebruik van het bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd, zodra de noodzaak van mantelzorg komt te vervallen.

j. de gronden met de aanduiding fruitteelt uitgesloten (-ft) mogen niet voor fruitteelt worden gebruikt.

 

 

 

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

3.5.1 Wijziging vergroten bouwvlak

Het bevoegd gezag kan de bouwvlakken vergroten, met inachtneming van het volgende:

a. de oppervlakte van het bouwvlak bedraagt ten hoogste 2 ha;

b. wijziging wordt toepast indien is aangetoond dat de landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad; alvorens de afwijking te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover advies bij een landschaps- en natuurdeskundige;

c. wijziging wordt toegepast, indien is aangetoond dat is voorzien in een adequate landschappelijke inpassing van het bouwvlak, die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van ten minste 10 meter;

d. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;

e. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vraagt het bevoegd gezag hierover advies bij de waterbeheerder alvorens de wijziging toe te passen;

f. wijziging vindt slechts plaats, indien een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;

 

3.5.2 Wijziging stellingen als teeltondersteunende voorziening

Het bevoegd gezag kan de verbeelding wijzigen door het toekennen van de aanduiding ‘bouwvlak’ voor de bouw van stellingen als teeltondersteunende voorziening, met inachtneming van het volgende:

a. het nieuwe bouwvlak grenst aan gronden met de bestemming 'Agrarisch' en de aanduiding ‘bouwvlak’;

b. het oppervlak van de gronden met de aanduiding ‘bouwvlak’ ten behoeve van de stellingen bedraagt ten hoogste 1 ha;

c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 1,5 meter;

d. wijziging vindt niet plaats op gronden:

1. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie;

2. binnen een afstand van 100 meter van gronden met de bestemming Wonen;

e. de teeltondersteunende voorziening is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; alvorens tot wijziging te besluiten, vraagt het bevoegd gezag hierover advies bij de agrarisch deskundige;

f. wijziging wordt toegepast indien is aangetoond dat is voorzien in een adequate landschappelijke inpassing van het bouwvlak die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van ten minste 10 meter;

g. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;

h. wijziging vindt slechts plaats indien een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;

 

3.5.3 Wijziging boog- en gaaskassen buiten het bouwvlak

Het bevoegd gezag kan de verbeelding wijzigen door het toekennen van de aanduiding ‘bouwvlak’ voor de bouw van boog- en gaaskassen als teeltondersteunende voorziening, met inachtneming van het volgende:

a. het nieuwe bouwvlak grenst aan gronden met de bestemming 'Agrarisch' en de aanduiding ‘bouwvlak’;

b. het oppervlak van de gronden met de aanduiding ‘bouwvlak’ ten behoeve van de boog- en gaaskassen bedraagt ten hoogste 1 ha;

c. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 meter;

d. boog- en gaaskassen is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; alvorens tot wijziging te besluiten, vraagt het bevoegd gezag hierover advies bij de agrarisch deskundige;

e. het gebruik van groeibevorderende of conditionerende belichting, zoals assimilatiebelichting of cyclische belichting in boog- en gaaskassen is niet toegestaan;

f. wijziging wordt toegepast indien is aangetoond dat is voorzien in een adequate landschappelijke inpassing van het bouwvlak die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een breedte van ten minste 10 meter;

g. wijziging wordt toepast indien is aangetoond dat de landschapswaarden, zoals benoemd in lid 3.1 onder b, niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad; alvorens tot wijziging over te gaan vraagt het bevoegd gezag hierover advies bij een landschaps- en natuurdeskundige;

h. wijziging leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; indien het verhard oppervlak toeneemt of kan toenemen met 1.000 m² of meer, vraagt het bevoegd gezag hierover advies bij de waterbeheerder alvorens de afwijking te verlenen;

i. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;

j. wijziging wordt toegepast indien een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;

 

3.5.4 Wijziging na bedrijfsbeëindiging

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van de aanduiding bouwvlak wijzigen in de bestemming Wonen met de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - voormalig agrarisch bedrijf (sw-vab)’ en / of Wonen, met inachtneming van het volgende:

a. het agrarisch bedrijf is beëindigd;

b. het gebruik van een bestaande Nieuwe Economische Drager (NED) mag worden voortgezet;

c. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen agrarische bedrijven in de omgeving;

 

 

Artikel 4 Bedrijf

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ : nutsvoorzieningen;

b. ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ : opslagruimte;

c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' : een garagebedrijf, omvattende een showroom, herstelinrichting, wasstraat en andere bijbehorende voorzieningen;

d. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' : tevens voor de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg;

e. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': tevens voor de bescherming en veiligstelling van de cultuurhistorisch waarden van het desbetreffende bouwwerk;

f. kantoor en detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit;

g. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen-, verkeer-, parkeer- en laad- en losvoorzieningen en andere voorzieningen, zoals reclame-uitingen;

h. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;

c. het totale oppervlak van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven percentage van het bouwperceel; indien geen percentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel;

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 6 meter;

b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste: 1. 1 meter vòòr de voorgevel van de gebouwen; 2. 2 meter achter de voorgevel van de gebouwen;

 

4.3 Nadere eisen

4.3.1 Nadere eisen omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b. een goede woonsituatie;

c. de verkeersveiligheid;

d. de sociale veiligheid;

e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.

 

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan, mits het ruimtelijk en stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

a. het bepaalde in sublid 4.2.1, onder b, tot ten hoogste tot ten hoogste 20% van de aangegeven bouwhoogte;

b. het bepaalde in sublid 4.2.1, onder c, tot ten hoogste 80%, indien is aangetoond, dat in de parkeerbehoefte van het desbetreffende bedrijf op het eigen terrein kan worden voorzien;

 

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.5.1 Strijdig gebruik

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

a. wonen is niet toegestaan;

b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;

c. ondergeschikte detailhandel bij de verkooppunten motorbrandstoffen is toegestaan;

d. vuurwerkbedrijven, geluidhinderlijke inrichtingen en risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan.

 

4.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

4.6.1 Verbod

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de tevens voor cultuurhistorische waarden bestemde bebouwing te slopen.

 

4.6.2 Voorwaarde

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning slechts verlenen, indien de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in redelijkheid niet te handhaven is en vooraf bij de monumentencommissie advies is ingewonnen.

 

 

 

Artikel 5 Cultuur en ontspanning

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Cultuur en ontspanning’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin': een speeltuin;

b. ondersteunende horeca;

c. evenementen;

d. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen-, verkeer-, parkeer-, laad- en losvoorzieningen en andere voorzieningen, zoals reclame-uitingen;

e. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstobjecten.

 

5.2 Bouwregels

5.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen, niet zijnde nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. gebouwen worden binnen het bestemmingsvlak gebouwd;

b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;

c. het totale oppervlak van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven percentage van het bouwperceel; indien geen percentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel;

 

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 6 meter;

b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste:

1. 1 meter vòòr de voorgevel van de gebouwen;

2. 2 meter achter de voorgevel van de gebouwen;

 

5.3 Nadere eisen

5.3.1 Nadere eisen omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b. een goede woonsituatie;

c. de verkeersveiligheid;

d. de sociale veiligheid;

e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.

 

 

Artikel 6 Gemengd-1

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Gemengd-1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. detailhandel;

b. dienstverlening;

c. stedelijke bedrijvigheid;

d. wonen daaronder begrepen een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

e. horeca, categorie 1 en 2;

f. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, verkeer- en parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en andere voorzieningen, zoals terrassen met daarbij behorend meubilair, reclame-uitingen en straatmeubilair;

g. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstobjecten.

 

6.2 Bouwregels

6.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen, niet zijnde nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;

c. het totale oppervlak van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven percentage van het bouwperceel; indien geen percentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel;

 

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 6 meter;

b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste: 1. 1 meter vòòr de voorgevel van de gebouwen; 2. 2 meter achter voorgevel van de gebouwen;

 

6.3 Nadere eisen

6.3.1 Nadere eisen omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b. een goede woonsituatie;

c. de verkeersveiligheid;

d. de sociale veiligheid;

e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.

 

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan, mits het ruimtelijk en stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

a. het bepaalde in sublid 6.2.1, onder b, tot ten hoogste 20% van de aangegeven bouwhoogte;

b. het bepaalde in sublid 6.2.1, onder c, tot 100%, indien is aangetoond, dat in de parkeerbehoefte van het desbetreffende bedrijf op het eigen terrein dan wel in het openbaar gebied kan worden voorzien.

 

6.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

a. wonen is uitsluitend toegestaan op de verdiepingen;

b. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;

c. risicovolle en geluidhinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan;

d. seksinrichtingen zijn niet toegestaan;

e. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit mag uitsluitend plaatsvinden door de eigenaar/bewoner of de huurder/bewoner en mag geen grotere oppervlakte beslaan dan 30% van de gezamenlijke bewoonbare vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en van de niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m2;

f. het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit in de vrijstaande bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan;

g. het gebruik van de bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;

 

 

Artikel 7 Gemengd-2

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd-2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. dienstverlening;

b. kantoren;

c. stedelijke bedrijvigheid;

d. maatschappelijke voorzieningen;

e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd -1' : tevens voor de verkoop en reparatie van tweewielers en fitnessapparatuur;

f. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, verkeer- en parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en andere voorzieningen, zoals reclame-uitingen;

g. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstobjecten.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen, niet zijnde nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;

c. het totale oppervlak van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven percentage van het bouwperceel; indien geen percentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel;

 

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 6 meter;

b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste: 1. 1 meter vòòr de voorgevel van de gebouwen; 2. 2 meter achter voorgevel van de gebouwen;

 

7.3 Nadere eisen

 

7.3.1 Nadere eisen omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b. een goede woonsituatie;

c. de verkeersveiligheid;

d. de sociale veiligheid;

e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.

 

7.4 Afwijken van de bouwregels

 

7.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan, mits het ruimtelijk en stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

a. het bepaalde in sublid 7.2.1, onder b, tot ten hoogste 20% van de aangegeven bouwhoogte;

b. het bepaalde in sublid 7.2.1, onder c, tot 100%, indien is aangetoond, dat in de parkeerbehoefte van het desbetreffende bedrijf op het eigen terrein dan wel in het openbaar gebied kan worden voorzien.

 

7.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

a. de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk is niet toegestaan;

b. risicovolle en geluidhinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan;

c. seksinrichtingen zijn niet toegestaan;

d. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit mag uitsluitend plaatsvinden door de eigenaar/bewoner of de huurder/bewoner en mag geen grotere oppervlakte beslaan dan 30% van de gezamenlijke bewoonbare vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en van de niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m2;

e. het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit in de vrijstaande bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan;

f. het brutovloeroppervlak van een kantoorvestiging mag ten hoogste 200 m2 bedragen;

g. het gebruik van de bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;

 

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen onder de volgende voorwaarden:

a. alvorens tot wijziging te besluiten dient, voor zover de gronden zijn gelegen binnen de zone van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde weg, zoals aangegeven op de bij deze regels behorende kaartbijlage 2, aangetoond te worden, dat de bestemming Wonen op grond van de Wet geluidhinder kan worden toegestaan;

b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste twee bouwlagen met een kap of drie bouwelagen zonder kap;

c. het totale oppervlak van de woonbebouwing mag niet meer bedragen dan ingevolge lid 7.2, sublid 7.2.1, onder c, is toegestaan;

d. de woningbouw moet passen in het gemeentelijk woningbouwbeleid.

 

 

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. groenvoorzieningen, parken en tuinen;

b. water;

c. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': tevens voor een begraafplaats;

d. speel- en sportvoorzieningen en ontmoetingsplaatsen;

e. voet- en rijwielpaden en, ondergeschikt aan de bestemming, parkeerplaatsen en erftoegangswegen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;

f. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstobjecten.

 

8.2 Bouwregels

8.2.1 Bebouwing

Voor de bebouwing gelden de volgende regels:

a. per bestemmingsvlak mag ten hoogste één gebouw worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 30 m2 en een maximale bouwhoogte van 5 meter;

b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, met uitzondering van terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 10 meter;

c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 meter.

 

 

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 1': uitsluitend voor horeca, categorie 1;

b. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen-, verkeer-, parkeer-, en laad- en losvoorzieningen en andere voorzieningen, zoals reclame-uitingen;

c. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

9.2 Bouwregels

9.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen, niet zijnde nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;

c. het totale oppervlak van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven percentage van het bouwperceel; indien geen percentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel.

 

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 6 meter;

b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste: 1. 1 meter vòòr de voorgevel van de gebouwen; 2. 2 meter achter de voorgevel van de gebouwen;

 

9.3 Nadere eisen

9.3.1 Nadere eisen omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b. een goede woonsituatie;

c. de verkeersveiligheid;

d. de sociale veiligheid;

e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.

 

9.4 Afwijken van de bouwregels

9.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan, mits het ruimtelijk en stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

a. het bepaalde in sublid 9.2.1, onder b, tot ten hoogste 20% van de aangegeven bouwhoogte;

b. het bepaalde in sublid 9.2.1, onder c, tot ten hoogste 100%, indien is aangetoond, dat in de parkeerbehoefte van het desbetreffende bedrijf op het eigen terrein dan wel in het openbaar gebied kan worden voorzien.

 

 

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maatschappelijke voorzieningen en instellingen;

b. ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven': het verenigingsleven;

c. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': tevens voor de bescherming en veiligstelling van de cultuurhistorische waarden van het desbetreffende bouwwerk;

d. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen-, verkeer-, parkeer-, en laad- en losvoorzieningen en andere, bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals reclame-uitingen;

e. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstobjecten.

 

10.2 Bouwregels

10.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen, niet zijnde nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;

c. het totale oppervlak van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven percentage van het bouwperceel; indien geen percentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel.

 

 

 

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 6 meter;

b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter.

 

10.3 Nadere eisen

10.3.1 Nadere eisen omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b. een goede woonsituatie;

c. de verkeersveiligheid;

d. de sociale veiligheid;

e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.

 

10.4 Afwijken van de bouwregels

10.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan, mits het ruimtelijk en stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

a. het bepaalde in sublid 10.2.1, onder b, tot ten hoogste 20% van de aangegeven bouwhoogte;

b. het bepaalde in sublid 10.2.1, onder c, tot ten hoogste 80%, indien is aangetoond, dat in de parkeerbehoefte van het desbetreffende bedrijf op het eigen terrein dan wel in het openbaar gebied kan worden voorzien.

 

10.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

10.5.1 Verbod

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de tevens voor cultuurhistorische waarden bestemde bebouwing te slopen.

 

10.5.2 Voorwaarde

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning slechts verlenen, indien de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in redelijkheid niet te handhaven is en vooraf bij de monumentencommissie advies is ingewonnen.

 

 

10.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming Wonen onder de volgende voorwaarden:

a. alvorens tot wijziging over te besluiten dient, voor zover de gronden zijn gelegen binnen een zone van een op grond van de Wet geluidhinder gezoneerde weg, zoals aangegeven op de bij deze regels behorende kaartbijlage 2, aangetoond te worden, dat de bestemming Wonen op grond van de Wet geluidhinder kan worden toegestaan;

b. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste twee bouwlagen met een kap of drie bouwelagen zonder kap;

c. het totale oppervlak van de woonbebouwing mag niet meer bedragen dan ingevolge lid 10.2, sublid 10.2.1, onder c, is toegestaan;

d. de woningbouw moet passen in het gemeentelijk woningbouwbeleid.

 

 

 

Artikel 11 Natuur

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn primair bestemd voor:

a. het behoud, de versterking en/of de ontwikkeling van natuurwaarden;

b. aan de bestemming ondergeschikte, geen bouwwerken zijnde, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, voetpaden en kunstobjecten.

 

11.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

11.2.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanleggen van voetpaden en/of andere oppervlakteverhardingen;

b. het aanleggen van nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, kabels, leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

c. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen, aanleggen van drainage, aanleggen of vergraven van sloten, vijvers en andere wateren,

d. het vellen of rooien van houtgewas;

e. het bebossen of beplanten van gronden;

f. het blijvend omzetten van grasland in bouwland;

g. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;

h. het gebruik van bestrijdings- en/of bemestingsmiddelen;

i. het storten en lozen van specie;

j. het zuigen en baggeren van specie en schelpen.

 

11.2.2 Uitzonderingen

Het verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die:

a. het normale onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b. in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van dit plan;

c. mogen worden uitgevoerd op grond van een verleende vergunning.

 

11.2.3 Voorwaarde

Werken of werkzaamheden als bedoeld in sublid 11.2.1 zijn slechts toelaatbaar, indien de in lid 11.1, onder a, genoemde aanwezige waarden van de gronden niet worden aangetast of niet significant worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien geen mitigerende en zo nodig compenserende maatregelen worden getroffen.

 

 

11.2.4 Advisering

Alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de landschaps- en natuurdeskundige.

 

 

Artikel 12 Recreatie - Dagrecreatie

12.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Recreatie- Dagrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin': uitsluitend voor volkstuinen;

b. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen-, verkeer-, parkeer-, en laad- en losvoorzieningen andere bij de bestemming behorende voorzieningen;

c. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstobjecten.

 

12.2 Bouwregels

12.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen, niet zijnde nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. binnen het bouwvlak mag ten hoogste één, niet voor bewoning, maar voor centrale voorzieningen bestemd gebouw worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte ten hoogste de met aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedraagt;

b. per volkstuin mag ten hoogste één, niet voor bewoning bestemd, dagverblijf worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 25 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 4 meter;

 

12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, met uitzondering van terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 10 meter;

b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 meter.

 

12.3 Nadere eisen

12.3.1 Nadere eisen omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b. een goede woonsituatie;

c. de verkeersveiligheid;

d. de sociale veiligheid;

e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.

 

 

Artikel 13 Recreatie - Verblijfsrecreatie

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. een kampeerterrein met niet-permanente standplaatsen;

b. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen-, verkeer-, parkeer-, en laad- en losvoorzieningen en andere bij de bestemming behorende voorzieningen;

c. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstobjecten.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Gebouwen

Binnen het bestemmingsvlak mag ten hoogste één, niet voor bewoning, maar voor centrale voorzieningen bestemd gebouw worden gebouwd tot een oppervlakte van ten hoogste 250 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 5 meter.

 

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, met uitzondering van terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 10 meter;

b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 meter.

 

13.3 Nadere eisen

 

13.3.1 Nadere eisen omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b. een goede woonsituatie;

c. de verkeersveiligheid;

d. de sociale veiligheid;

e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.

 

 

Artikel 14 Sport

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. ter plaatse van de aanduiding 'manege': uitsluitend voor een manege;

b. ter plaatse van de aanduiding 'sportveld': uitsluitend voor sportvelden;

c. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie: tevens voor een zend- en ontvangstinstallatie;

d. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen-, verkeer-, parkeer- en laad- en losvoorzieningen en andere bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals lichtmasten en reclame-uitingen;

e. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstobjecten.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen, niet zijnde nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. gebouwen op de gronden met de aanduiding 'manege' worden binnen het bouwvlak gebouwd;

b. gebouwen op de gronden met de aanduiding 'sportveld' worden binnen het bestemmingsvlak gebouwd;

c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;

d. het totale oppervlak van gebouwen en bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangegeven percentage van het bouwperceel; indien geen percentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwperceel.

 

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, nutsvoorzieningen, lichtmasten en de zend- en ontvangstinstallatie als aangegeven onder sub c, bedraagt ten hoogste 10 meter;

b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 meter.

c. de bouwhoogte van de zend- en ontvangstinstallatie op de gronden met de daartoe strekkende aanduiding bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) aangegeven bouwhoogte'.

 

14.3 Nadere eisen

 

14.3.1 Nadere eisen omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b. een goede woonsituatie;

c. de verkeersveiligheid;

d. de sociale veiligheid;

e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.

 

 

Artikel 15 Tuin-1

15.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Tuin-1’ aangewezen grond zijn bestemd voor moes- en siertuinen.

 

15.2 Bouwregels

15.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwen met inachtneming van de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 3 meter;

b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste: 1. 1 meter, voor de voorgevel van de zich, op de aan de gronden met de bestemming Tuin-1 grenzende bouwperceel, bevindende belangrijkste bebouwing; 2. 2 meter, achter de voorgevel van de zich, op de aan de gronden met de bestemming Tuin-1 grenzende bouwperceel, bevindende belangrijkste bebouwing.

 

 

Artikel 16 Tuin-2

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Tuin-2’ aangewezen grond zijn bestemd voor

a. moes-, sier- en volkstuinen;

b. het hobbymatig houden van dieren;

c. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Bebouwing

Voor de bebouwing gelden de volgende regels:

a. op de niet voor volkstuin in gebruik zijnde gronden is uitsluitend één niet voor bewoning bestemd gebouw met een oppervlakte van ten hoogste 20 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter toegestaan;

b. per volkstuin mag ten hoogste één, niet voor bewoning bestemd, dagverblijf worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 25 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 4 meter;

c. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 3 meter;

d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter.

 

16.3 Nadere eisen

 

16.3.1 Nadere eisen omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b. een goede woonsituatie;

c. de verkeersveiligheid;

d. de sociale veiligheid;

e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.

 

 

Artikel 17 Verkeer

17.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. gebiedsontsluitingswegen, erftoegangswegen en voet- en rijwielpaden;

b. parkeervoorzieningen;

b. bermen, beplanting, groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;

c. andere bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals abri's, verlichting, straatmeubilair, verkeersborden, geluidwerende voorzieningen, verwijzingsborden en verkeersregelinstallaties;

d. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstobjecten;

 

17.2 Bouwregels

17.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijde, en nutsvoorzieningen, met uitzondering van terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 10 meter;

b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 meter.

 

Artikel 18 Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. waterpartijen-, lopen- en wegen;

b. water ten behoeve van de waterhuishouding;

c. oevers, bermen, vijvers, groen en beplanting;

d. extensieve dagrecreatie;

e. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals duikers, bruggen, sluizen, aanlegsteigers en verwijzingsborden;

f. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en kunstobjecten.

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en nutsvoorzieningen, gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 10 meter;

b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 3 meter.

 

 

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen daaronder begrepen een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

b. ter plaatse van de aanduiding ‘garage’: de stalling van motorvoertuigen en huishoudelijke bergruimte;

c. ter plaatse van aanduiding ‘cultuurhistorische waarde’: tevens voor de bescherming en veiligstelling van de cultuurhistorische waarden;

d. ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’: tevens voor ‘dienstverlening’;

e ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’: tevens voor ‘maatschappelijke voorzieningen en instellingen’;

f. ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' : woonwagenstandplaatsen;

g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1': tevens voor een begrafenisonderneming;

h. ter plaatse van de aanduiding 'praktijkruimte' : tevens voor een praktijkruimte ten behoeve van de gezondheidszorg;

i. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen-, verkeer- en parkeervoorzieningen, water en andere bij het wonen behorende voorzieningen;

j. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

19.2 Bouwregels

19.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a. per bouwperceel mag ten hoogste één hoofdgebouw worden gebouwd;

b. een hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;

c. de goot- en bouwhoogte bedraagt ten hoogste de met de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ aangegeven goot- en bouwhoogte;

d. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt bij vrijstaande woningen ten minste 3 meter;

e. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrenzen bedraagt bij de overige woningen ten minste 1 meter aan de zijde, waar niet is aangebouwd aan een ander hoofdgebouw.

 

19.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan worden gebouwd;

b. de bouwhoogte van een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijbehorend bouwwerk, dienende ter vergroting van het woongenot, mag, indien afgedekt met een plat dak, niet meer bedragen dan de de hoogte van de begane grond van het hoofdgebouw;

c. de goothoogte van een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijbehorend bouwwerk, dienende ter vergroting van het woongenot, mag, indien afgedekt met een kap, niet meer bedragen dan de begane grond van het hoofdgebouw en de bouwhoogte mag niet meer dan 5 meter bedragen;

d. de goot- en bouwhoogte van een van het hoofdgebouw vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag, indien afgedekt met een kap, ten hoogste 3 respectievelijk 5 meter bedragen;

e. de bouwhoogte van een van het hoofdgebouw vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag, indien afgedekt met een plat dak, ten hoogste 3 meter bedragen;

f. indien het bijbehorende bouwwerk binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak wordt of is gebouwd, bedraagt bij een vrijstaand hoofdgebouw de afstand van het bijbehorende bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 1 meter;

g. ter plaatse van de aanduiding ‘garage’ mag de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter bedragen en dient deze per aaneengesloten complex gelijk te zijn;

h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mogen gebouwen voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd tot een oppervlakte en bouwhoogte van ten hoogste het op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan bestaande en vergunde gebouw;

 

19.2.3 Bebouwingspercentage

Het bebouwingspercentage voor de hoofdgebouwen, indien deze zijn of moeten worden gebouwd als typ, genoemd in onderstaande tabel, en de bijbehorende bouwwerken bedraagt per bouwperceel voor de verschillende woningtypen ten hoogste het in onderstaande tabel aangegeven percentage:

 

vrijstaande woningen

40% met een maximum van 400 m2

twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen

60% met een maximum van 200 m2

aaneengebouwde woningen

60% met een maximum van 150 m2

patiowoningen

80%

stapelwoningen

80%

 

19.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 4.00 meter;

b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste: 1. 1 meter, vòòr de voorgevel van het hoofdgebouw; 2. 2 meter, achter voorgevel van het hoofdgebouw.

 

19.3 Nadere eisen

19.3.1 Nadere eisen omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b. een goede woonsituatie;

c. de verkeersveiligheid;

d. de sociale veiligheid;

e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing.

 

19.4 Afwijken van de bouwregels

19.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting van het ruimtelijk en stedenbouwkundig beeld plaatsvindt, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a. sublid 18.2.2, onder a, voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk vòòr de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel in het verlengde daarvan, mits de oppervlakte ten hoogste 12 m² bedraagt;

 

19.5 Specifieke gebruiksregels

19.5.1 Specifiek gebruik

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

a. de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit mag uitsluitend plaatsvinden door de hoofdbewoner(s) en mag geen grotere oppervlakte beslaan dan 30% van de gezamenlijke bewoonbare vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en van de niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m2;

b. het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit in de vrijstaande bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan;

c. het gebruik van de bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning is niet toegestaan;

d. het gebruik en/of (ver)bouwen van de bijbehorende bouwwerken als c.q. tot afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg is toegestaan mits:

1. de oppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt;

2. een zorgindicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning is overlegd;

3. aangetoond is, dat de zorgvraag beperkt is tot het verlenen van zorg aan familieleden in de 1e of 2e graad;

4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en er geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;

5. overeengekomen is, dat het gebruik van het bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd, zodra de noodzaak van mantelzorg komt te vervallen;

e. het gebruik als dakterras is uitsluitend toegestaan op een hoofdgebouw en de aan een hoofdgebouw aangebouwd bijbehorend bouwwerk.

 

19.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

19.6.1 Verbod

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de tevens voor cultuurhistorische waarden bestemde bebouwing te slopen.

 

19.6.2 Voorwaarde

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning slechts verlenen, indien de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in redelijkheid niet te handhaven is en vooraf bij de monumentencommissie advies is ingewonnen.

 

 

Artikel 20 Leiding - Gas

20.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een strook ten behoeve van een gasleiding.

 

20.2 Bouwregels

20.2.1 Bebouwing

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a. uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd;

b. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) en dubbelbestemming(en) mag, met inachtneming van de bij deze bestemming(en) en dubbelbestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

20.3 Afwijken van de bouwregels

20.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a. sublid 20.3.1, onder b, met inachtneming van de bouwregels, die voor de betrokken bestemming(en) en dubbelbestemming(en) gelden en het belang van de leidingstrook niet onevenredig wordt geschaad.

b. voorafgaand aan het besluit tot afwijking dient instemming te zijn verkregen van de beheerder van de leiding.

 

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.4.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanleggen van wegen, paden of andere oppervlakteverhardingen;

b. het aanbrengen van beplantingen en bomen;

c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving staat aangegeven en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

20.4.2 Uitzonderingen

Het verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden, die:

a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarvoor afwijking is verleend, als bedoeld in lid 20.3;

b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

c. in uitvoering zijn op het tijdstip van het kracht worden van dit plan;

d. mogen worden uitgevoerd op grond van een verleende vergunning.

 

20.4.3 Advisering over de omgevingsvergunning

a. alvorens over een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de leidingstrook over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan het belang van de leiding;

b. een omgevingsvergunning wordt verleend, indien het belang van de leiding door de werken of werkzaamheden niet onevenredig wordt aangetast.

 

20.5 Wijzigingsbevoegdheid

20.5.1 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen ten behoeve van het doen vervallen van de bestemming leiding, indien de leiding buiten gebruik wordt gesteld dan wel verwijderd.

 

 

Artikel 21 Waarde - Archeologie-1

21.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Waarde - Archeologie-1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

 

21.2 Bouwregels

21.2.1 Bouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;

b. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) en dubbelbestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) en dubbelbestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien:

1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, waaruit blijkt, dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;

2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1:

a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 1 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan een omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige;

c. het hiervoor bepaalde is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;

- een bouwwerk, dat niet dieper wordt gebouwd dan 40 cm.

 

21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

21.3.1 Verbod

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm beneden het maaiveld, waartoe in ieder geval worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, grootschalig egaliseren en ontginnen, het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere waterpartijen;

b. het ophogen van gronden met meer dan 2 meter;

c. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

d. het planten of rooien van bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;

e. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen, niet zijnde drainage, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

21.3.2 Uitzonderingen

Het verbod in sublid 21.3.1 is niet van toepassing, indien:

a. de werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij lid 21.2 in acht is genomen;

b. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;

c. de werken of werkzaamheden tot de normale beheers- en onderhoudswerkzaamheden behoren;

d. de werken of werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

e. de werken of werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte van ten hoogste 50 m2;

f. de werken of werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een diepte van ten hoogste 40 cm onder het maaiveld;

g. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 21.3.1 nodig is.

 

21.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in sublid 21.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond, dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

1. het behoud van archeologische resten in de bodem;

2. het doen van opgravingen;

3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

 

21.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

21.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie-1” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning te slopen.

 

21.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in sublid 21.4.1 is niet van toepassing, indien:

a. de sloopwerkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij het bepaalde in lid 21.2 in acht is genomen;

b. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

c. de diepte, waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 40 cm beneden het maaiveld bedraagt;

d. de oppervlakte, waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 50 m2 bedraagt;

e. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.4.1 nodig is.

 

21.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in sublid 21.4.1, kan slechts worden verleend, indien:

a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond, dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

1. het behoud van archeologische resten in de bodem;

2. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

 

 

Artikel 22 Waarde - Archeologie-2

22.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Waarde - Archeologie-2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

 

22.2 Bouwregels

22.2.1 Bouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;

b. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) en dubbelbestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) en dubbelbestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien:

1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, waaruit blijkt, dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;

2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1:

a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 1 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige;

c. het hiervoor bepaalde is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 60 m²;

3. een bouwwerk, dat niet dieper wordt gebouwd dan 40 cm.

 

22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

22.3.1 Verbod

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm beneden het maaiveld, waartoe in ieder geval worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, grootschalig egaliseren en ontginnen, het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere waterpartijen;

2. het ophogen van gronden met meer dan 2 meter;

3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

4. het planten of rooien van bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;

5. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen, niet zijnde drainage, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

 

22.3.2 Uitzonderingen

Het verbod in sublid 22.3.1 is niet van toepassing, indien:

a. de werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij lid 22.2 in acht is genomen;

b. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;

c. de werken of werkzaamheden tot de normale beheers- en onderhoudswerkzaamheden behoren;

d. de werken of werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

e. de werken of werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte van ten hoogste 60 m2;

f. de werken of werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een diepte van ten hoogste 40 cm onder het maaiveld;

g. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 22.3.1 nodig is.

 

22.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in sublid 22.3.1, zijn slechts toelaatbaar, indien:

a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond, dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

1. het behoud van archeologische resten in de bodem;

2. het doen van opgravingen;

3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

 

22.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

22.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie-2’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning te slopen.

 

22.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in sublid 22.4.1 is niet van toepassing, indien:

a. de sloopwerkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij het bepaalde in sublid 22.4.1 in acht is genomen;

b. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

c. de diepste, war bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 40 cm beneden het maaiveld bedraagt;

d. de oppervlakte, waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 60 m2 bedraagt;

e. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 22.4.1 nodig is.

 

22.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in sublid 22.4.1, kan slechts worden verleend, indien:

a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond, dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

1. het behoud van archeologische resten in de bodem;

2. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

 

 

Artikel 23 Waarde - Archeologie-3

23.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Waarde - Archeologie-3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

 

23.2 Bouwregels

23.2.1 Bouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;

b. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) en dubbelbestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) en dubbelbestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien:

1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, waaruit blijkt, dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;

2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1:

a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 1 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige;

c. het hiervoor bepaalde is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

- een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;

- een bouwwerk, dat niet dieper wordt gebouwd dan 40 cm.

 

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

23.3.1 Verbod

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm beneden het maaiveld, waartoe in ieder geval worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, grootschalig egaliseren en ontginnen, het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere waterpartijen;

2. het ophogen van gronden met meer dan 2 meter;

3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;

4. het planten of rooien van bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;

5. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen, niet zijnde drainage, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

23.3.2 Uitzonderingen

Het verbod, zoals bedoeld in sublid 23.3.1, is niet van toepassing, indien:

a. de werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij lid 23.2 in acht is genomen;

b. de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;

c. de werken of werkzaamheden tot de normale beheers- en onderhoudswerkzaamheden behoren;

d. de werken of werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;

e. de werken of werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte van ten hoogste 500 m2;

f. de werken of werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een diepte van ten hoogste 40 cm onder het maaiveld;

g. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 23.3.1 nodig is.

 

23.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in sublid 23.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien:

a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond, dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

1. het behoud van archeologische resten in de bodem;

2. het doen van opgravingen;

3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

 

23.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

 

23.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie-3’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning te slopen.

 

23.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in sublid 23.4.1 is niet van toepassing, indien:

a. de sloopwerkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij het bepaalde in lid 23.2 in acht is genomen;

b. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

c. de diepte, waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 40 cm beneden het maaiveld bedraagt;

d. de oppervlakte, waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 500 m2 bedraagt;

e. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 23.4.1 nodig is.

 

23.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in sublid 23.4.1, kan slechts worden verleend, indien:

a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond, dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

1. het behoud van archeologische resten in de bodem;

2. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

 

23.4.4 Advisering

Alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de landschaps- en natuurdeskundige.