Terug naar inhoudsopgave

 

behorende bij het bestemmingsplan ‘Havenplein, Sint Annaland’ in de gemeente Tholen

 

 

Hoofdstuk 1

Inleidende regels

Artikel 1

Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.    plan: het bestemmingsplan ‘Havenplein Sint Annaland’ van de gemeente Tholen;

 

2.    bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0716.bphavenpleinANL-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

 

3.    verbeelding: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0716.bphavenpleinANL-VG01;

 

4.    aan- of uitbouw: een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een woning dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van de woning;

 

5.    aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

6.   aanduidingsvlak: een op de verbeelding aangegeven vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

7.    aaneengebouwd: blokken van meer dan twee aaneengebouwde woningen;

 

8.    aan-huis-gebonden beroep: het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend;

 

9.    achtererf: gedeelte van het erf tussen de achtergevellijn en de aan de achterzijde van het gebouw gelegen erfgrens;

 

10. achtergevel van een hoofdgebouw: het meest achterwaarts gelegen deel van een hoofdgebouw;

 

11. achtergevellijn: denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;

 

12. afgewerkt bouwterrein: de gemiddelde hoogte van de gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde omringende grond; bij hellende terreinen: het hoogste punt van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringende grond;

 

13. afhaalrestaurant: een horecabedrijf dat zich richt op het verstrekken van maaltijden voor directe consumptie ter plaatste met al dan niet het daarnaast afzonderlijk verstrekken van dranken of kleine etenswaren voor directe consumptie ter plaatse. Tevens bestaat hierbij de mogelijkheid dat consumpties ter plaatse afgehaald worden en niet ter plaatse geconsumeerd worden;

 

14. archeologisch deskundige: de provinciaal archeoloog, Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten dan wel een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van archeologie;

 

15. archeologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

 

16. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

 

17. bedrijf: onderneming waarbij het accent lig top het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, warbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

 

18. bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor de uitoefening van een of meer bedrijfsactiviteiten;

 

19. bedrijfsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid in tegenstelling tot een aan-huis-gebonden-beroep gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van het Inrichtingen- en of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt;

 

20. bedrijfsvloeroppervlak: de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

 

21. bedrijfswoning / dienstwoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw of het terrein;

 

22. beroepsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- of bijgebouw met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

 

23. bestaand: ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

 

24. bestaand gebruik: ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande gebruik;

 

25. bestaande bouwwerken: de ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande bouwwerken, die zijn of worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet;

 

26. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;

 

27. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

28. bijgebouw: een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

29. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

30. bouwgrens: de grens van een bouwvlak;

 

31. bouwlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

 

32. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

33. bouwperceelgrens: de grens van een bouwperceel;

 

34. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

35. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

36. café: een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar / dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;

 

37. cafetaria/snackbar: Een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische dranken voor consumptie elders dan ter plaatse en niet-alcoholische dranken voor directe consumptie en consumptie elders dan ter plaatse;

 

38. cultuurhistorische waarde: de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid;

 

39. dakkapel: een constructie ter vergroting van een gebouw, met één of meer ramen, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

 

40. dakopbouw: een constructie ter vergroting van een gebouw, met één of meer ramen, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlakken van het dak zijn geplaatst;

 

41. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

42. dienstverlening: het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons, wasserettes, autorijschool en videotheek;

 

43. bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die dient voor de huisvesting van (één huishouden) van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

 

44. discotheek of bar / dancing: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen;

 

45. erf: al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat, blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst;

 

46. erfgrens: de grens van het erf;

 

47. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;

 

48. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

49. geluidhinderlijke inrichtingen: bedrijven in de zin van artikel 41 van de Wet geluidhinder (Stb. 1979, 99, laatst gewijzigd Stb. 2001, 29) en artikel 2.4 van het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50, laatst gewijzigd Stb. 2002, 604);

 

50. gestapeld: een hoofdgebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven, beneden dan wel naast elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is;

 

51. gevellijn: denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de perceelsgrenzen;

 

52. grondgebonden woning: woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het peil;

 

53. hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

 

54. horecabedrijf: een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereidde en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties;

 

55. hotel: een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse;

 

56. kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten: het in een woning door de bewoner op beroepsmatig wijze uitoefenen van activiteiten anders dan een aan-huis-gebonden beroep en / of het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft;

 

57. landschappelijke waarde: de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

 

58. maatschappelijke voorzieningen: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;

 

59. milieudeskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu;

 

60. molendeskundige: de vereniging De Zeeuwse Molen dan wel een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake molens;

 

61. nutsvoorzieningen (voorzieningen ten behoeve van openbaar nut): voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes, bemalingsinstallaties, bergbezinkbassins, gasreduceerstations, telefooncellen, etc.;

 

62. overkapping: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en voorzien van maximaal 1 wand;

 

63. peil:

a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;

b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;

c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;

 

64.   pension: een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten;

 

65.   perceelsgrens: de grens van een perceel;

 

66.   permanente bewoning: bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

 

67.   platte afdekking: een (min of meer) horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van het grondvlak van het gebouw beslaat;

 

68.   praktijkruimte: een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;

 

69.   prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

70.   restaurant: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

 

71.   risicovolle inrichtingen: inrichtingen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals gepubliceerd in Stb. 2004, 250;

 

72.   seksinrichting: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

73.   Staat van Bedrijfsactiviteiten: de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

 

74.   Staat van Horeca-activiteiten: de Staat van Horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt;

 

75.   stedenbouwkundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen  deskundige of commissie van deskundigen inzake stedenbouw;

 

76. straatprostitutie: het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

77. verblijfsmiddelen: voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans, woonwagens en andere soortgelijke constructies, alsmede tenten; een en ander voor zover geen bouwwerken en / of kampeermiddelen zijnde;

 

78. voorgevel van een hoofdgebouw: het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;

 

79. vrijstaand: een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;

 

80. Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidt ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

 

81. Wed: Wet op de economische delicten zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;

 

82. weg: voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad inclusief de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten;

 

83. winkelvloeroppervlak: de voor het publiek toegankelijke winkelruimte ten behoeve van detailhandel, inclusief zichtbare ruimte achter toonbanken en kassa's;

 

84. woning: een hoofdgebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

 

85. woonlaag: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond;

 

86. Wro: de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidt ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

 

 

Artikel 2

Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

a.     afstanden van bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

 

b.     bedrijfsvloeroppervlak (bvo): tussen de binnenzijde van de gevels en exclusief de scheidsmuren;

 

c.      de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens: vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de perceelsgrens;

 

d.     de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

e.     de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

f.      de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

g.     de breedte en diepte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

 

h.     de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

i.       het bebouwde oppervlak van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;

 

j.      De in de regels aangegeven hoogten mogen worden overschreden door antennes, schoorstenen, liftkokers, trappenhuizen, hellende dakvlakken, topgevels, dakkapellen, alarminstallaties en andere ondergeschikte bouwdelen.

 

 

Hoofdstuk 2

Bestemmingsregels

Artikel 3

Bedrijf

3.1         Bestemmingsomschrijving

3.1.1     De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    ter plaatse van de aanduiding ‘garage’: een garagebedrijf tot maximaal categorie 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - botenverkoop’: een  bedrijf in botenverkoop tot maximaal categorie 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: een bedrijfswoning;

d.    verhardingen, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming, waaronder begrepen energievoorzieningen.

e.    de uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen tot maximaal categorie 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;

met dien verstande dat niet zijn toegestaan:

f.     zelfstandige kantoren;

g.    geluidhinderlijke inrichtingen;

h.    risicovolle inrichtingen, waaronder een LPG-inrichting;

i.      groothandels-, transport- en distributiebedrijven;

j.     horecabedrijven;

k.    detailhandel anders dan detailhandel als genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

 

3.1.2     Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in artikel 3.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

a. gebouwen;

b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2         Bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en de volgende regels:

a.     de gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;

b.     één bedrijfswoning, met een inhoud van 900 m³, is toegestaan;

c.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht, met dien verstande dat buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak geen overkappingen mogen worden opgericht;

d.     de goothoogte van gebouwen bedraagt maximaal de met de maatvoeringsaanduiding aangegeven goothoogte;

e.     de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 4 meter meer dan de maximaal toelaatbare goothoogte;

f.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen:

1.   van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van

hoofdgebouwen en de openbare weg                                   1,00 m;

2.   van erf- en terreinafscheidingen elders                                2,00 m;

3.   van lichtmasten en overige masten                                     9,00 m;

4.   van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde                   3,00 m.

3.3         Afwijken van de gebruiksregels

3.3.1     Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

a.     artikel 3.1.1 sub e teneinde bedrijven toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

b.     artikel 3.1.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

      met dien verstande dat:

1.    geluidshinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan;

2.    risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan.

 

3.3.2     Procedureregel

a.    bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1, sub a  en sub b wordt schriftelijk advies ingewonnen bij een milieudeskundige, met betrekking tot de vraag of aan de in het desbetreffende artikel genoemde criterium voor het verlenen van de omgevingsvergunning is voldaan.

 

 

Artikel 4

Centrum

4.1         Bestemmingsomschrijving

4.1.1     De voor ‘Centrum’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    het wonen met bijbehorende, bebouwing, erven, tuinen, toegangs- en achterpaden en parkeervoorzieningen op eigen terrein en aan huis gebonden beroepen;

b.    het uitoefenen van detailhandel en dienstverlening, uitgezonderd supermarkten;

c.    kantoren;

d.    maatschappelijke voorzieningen, praktijkruimten;

e.    dansscholen, sportscholen, fitnessruimten, internetlokalen, en daarmee gelijk te stellen functies;

f.     bedrijven behorende tot maximaal categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

g.    horecabedrijven behorende tot maximaal categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;

h.    ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’: tevens een supermarkt met bijbehorende afsluitbare inpandige laad- en losruimte, alsmede parkeervoorzieningen;

i.      ter plaatse van de aanduiding ‘horeca uitgesloten’: horeca niet toegestaan;

j.     ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’: uitsluitend een parkeerterrein;

k.    tuinen, erven, paden, parkeervoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming;

met dien verstande dat:

l.      een ander gebruik dan wonen uitsluitend op de begane grond is toegestaan;

m.  voor parkeervoorzieningen bij wonen rekening dient te worden gehouden met een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per woning en bij woonzorg-wonen met een parkeernorm van 1,0 parkeerplaats per woning;

n.    voor parkeervoorzieningen bij een supermarkt rekening dient te worden gehouden met een parkeernorm van tenminste 4 parkeerplaatsen per 100 m² winkelvloeroppervlak.

 

4.1.2     Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

a. gebouwen;

b. bouwwerken geen gebouw zijnde.

4.2         Bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en de volgende regels:

a.    de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    een bouwperceel behorende bij grondgebonden woningen, niet zijnde gestapelde woningen, mag tot ten hoogste 50% worden bebouwd, waarbij de hoofdbebouwing een diepte mag hebben van maximaal 15 m gemeten vanaf de voorgevellijn van het hoofdgebouw;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’ is een supermarkt toegestaan waarvan het bedrijfsvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 2.265 m² en het winkelvloeroppervlak niet meer dan 1.770 m² mag bedragen;

d.    ter plaatse van de aanduiding ‘parkpeerplaats’ mogen tevens winkelwagenstallingen worden opgericht met een maximale oppervlakte van 25 m²;

e.    per bouwperceel mag het totale bedrijfsvloeroppervlak voor detailhandel en kantoren, niet zijnde een supermarkt, niet meer bedragen dan 250 m²;

f.     de onderlinge afstand van niet aaneengebouwde gebouwen op hetzelfde bouwperceel mag niet minder bedragen dan 1,00 meter;

g.    voor zover de gebouwen en overkappingen niet in de perceelsgrens worden gebouwd, dient de afstand tot de perceelsgrens ten minste 1,00 meter te bedragen;

h.    de goot- en / of bouwhoogte van gebouwen mag bedragen:

 

 

 

Goothoogte

Maximale bouwhoogte

1.

gebouwen

Minimaal 6 meter

Maximaal 11 meter

15 meter

2.

bijgebouwen en aan- of uitbouwen

3 meter

6      meter.

 

i.      in afwijking van het in lid 4.2, sub h bepaalde bedraagt de maximale bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’ 6 m, met uitzondering van 150 m² voor technische voorzieningen waarvan de maximale bouwhoogte 8 m mag bedragen;

j.     ter plaatse waar op de verbeelding de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - onderdoorgang’ voorkomt dient de hoogte tussen het hoogste peil en de bebouwing tenminste 4,5 m te bedragen;

k.    ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding – 1’ mag de geluidsbelasting binnen de te realiseren bebouwing, althans de daarin geluidsgevoelige ruimten, niet meer bedragen dan 33 dB ingeval van wegveerkerslawaai en 35 dB(A) in geval van industrielawaai;

l.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen:

1. van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van

hoofdgebouwen en de openbare weg                                     1,00 m;

2. van erf- en terreinafscheidingen elders                                  2,00 m;

3. van lichtmasten en overige masten                                        9,00 m;

4. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde                     3,00 m.

4.3         Specifieke gebruiksregels

4.3.1     Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:

a.    het inrichten en/of gebruiken van vrijstaande bijgebouwen als woon- en werkruimten.

 

 

 

 

4.3.2  Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt niet gerekend:

a.    uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen, logies met ontbijt en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is toegestaan in een woning en in een bijgebouw, met inachtneming van de volgende regels:

b.    de activiteit is in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt aan de woning en de woonomgeving.

c.    de vloeroppervlakte voor deze andere activiteiten bedraagt in totaal ten hoogste 50 m².

d.    het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend;

e.    de activiteit is milieuhygiënisch inpasbaar in de woonomgeving, waarbij de activiteit vergelijkbaar is met activiteiten zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten categorie 1.

f.     het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

g.    Er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten.

4.4         Afwijken van de gebruiksregels

4.4.1     Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.1.1, sub l, teneinde:

a.    Detailhandel, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’, en dienstverlening tevens op de verdieping toe te laten, indien is aangetoond dat geen mogelijkheden voor uitbreiding van het winkelvloeroppervlak op de begane grond aanwezig zijn;

b.    kantoren tevens op de verdieping toe te laten, indien is aangetoond dat geen mogelijkheden voor uitbreiding van het bedrijfsvloeroppervlak op de begane grond aanwezig zijn;

c.    maatschappelijke voorzieningen tevens op de verdieping toe te laten, indien is aangetoond dat geen mogelijkheden voor uitbreiding van de betreffende functie op de begane grond aanwezig zijn.

 

4.4.2     Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2, sub e, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’ voor vergroting van het totale bedrijfsvloeroppervlak per bouwperceel voor detailhandel en kantoren tot een maximum van 500 m², mits geen sprake is van een onevenredige aantasting van de woon- en leefomgeving.

 

 

Artikel 5

Groen

5.1         Bestemmingsomschrijving

5.1.1     De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    beplantingen, overige voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder nutsvoorzieningen;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer-bestemmingsverkeer’: tevens bestemmingsverkeer.

                            

5.1.2     Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2         Bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen:

1.    van erf- en terreinafscheidingen                                           2,00 m;

2.    van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde                     3,00 m.

 

 

Artikel 6

Verblijfsgebied

6.1         Bestemmingsomschrijving

6.1.1     De voor ‘Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    havenkade;

b.    verblijfsgebied;

c.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – praathuis’: tevens een praathuis;

d.    bijbehorende voorzieningen, zoals:

1. parkeervoorzieningen;

2. voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling;

3. bermen en bermsloten;

4. beplantingen;

5. nutsvoorzieningen;

 

6.1.2     Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

a.    niet voor bewoning bestemde gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2         Bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van niet voor bewoning bestemde gebouwen bedraagt maximaal 4,5 meter;

b.    de oppervlakte van niet voor bewoning bestemde gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;

c.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen:

1. van erf- en terreinafscheidingen                                           2,00 m;

2. van lichtmasten en overige masten                                        9,00 m;

3. van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde                     3,00 m.

 

 

Artikel 7

Verkeer

7.1         Bestemmingsomschrijving

7.1.1     De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, terrassen, waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds, oevers, sloten, bruggen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut;

 

7.1.2     Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 7.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

a.    gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2         Bouwregels

Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de verbeelding en de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter;

b.    de oppervlakte van niet voor bewoning bestemde gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;

c.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen:

1.    van erf- en terreinafscheidingen                                          2,00 m;

2.    van lichtmasten en overige masten                                      9,00 m;

3.    van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde                    3,00 m.

 

 

Artikel 8

Wonen

8.1         Bestemmingsomschrijving

8.1.1     De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    wonen met bijbehorende bebouwing, erven, toegangs- en achterpaden en parkeervoorzieningen op eigen terrein en aan-huis-gebonden-beroepen.

 

8.1.2     Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 8.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

a.    hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2         Bouwregels

8.2.1     Hoofdgebouwen

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.     de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.     ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘aaneengebouwd’: mogen uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen worden gebouwd;

c.      de breedte van een hoofdgebouw – een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als genoemd in lid 8.1.2 sub b en c niet meegerekend – zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de aanduiding:

      ‘aaneengebouwd’                            4,80 meter;

d.     de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

e.     de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 4 meter hoger dan de op de verbeelding aangegeven goothoogte;

f.      bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 30°;

g.     een bouwperceel behorende bij wonen mag tot ten hoogste 40% worden bebouwd.  

 

8.2.2     Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a.    ter plaatse van de aanduiding ‘erf’ mogen uitsluitend aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht;

b.    de bebouwde oppervlakte van het achtererf mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 20 m²;

c.    in afwijking van het bepaalde onder lid 8.2.2, sub b mag voor achtererven groter dan 50 m² dit maximum worden verhoogd tot maximaal 40% met een maximum van 60 m²;

d.    de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal maximaal 3 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°;

e.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de gevellijn mogen worden gebouwd.

 

8.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt maximaal:

1. erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel

van hoofdgebouwen en de openbare weg             1 meter;      

2. van erf- en terreinafscheidingen elders               2 meter;

3. van lichtmasten en overige masten                     9 meter;

4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde                 3 meter.

 

 

Artikel 9

Waarde - Archeologie - 1

9.1         Bestemmingsomschrijving

9.1.1     De voor ‘Waarde - Archeologie - 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde - Archeologie - 1 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

 

9.1.2     Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 9.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

a.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 9.1.1 genoemde bestemming;

b.     bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 9.2.2 en 9.3.

9.2         Bouwregels

9.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

 

9.2.2     Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

a.     reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;

b.     er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid, indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 50 m² of de bodem tot maximaal 0,4 m onder maaiveld wordt geroerd.

9.3         Afwijken van de bouwregels

9.3.1     Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a.    lid 9.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b.    lid 9.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:

1.     het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of

2.     op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

9.3.2     Advies

Het bevoegd gezag wint ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 9.3.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

9.3.3     Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 9.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 9.3.1 indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende regels worden verbonden:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c.    de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

9.4         Specifieke gebruiksregel

9.4.1     Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.

9.5         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

9.5.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het ophogen en ontgraven van de bodem;

b.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

e.    het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

f.     het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.    het aanleggen van bos of boomgaard;

i.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

j.     het scheuren van grasland;

k.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

9.5.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 9.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

a.    werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

b.    werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

c.    werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 50 m² of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 0,4 m onder maaiveld wordt geroerd.

 

9.5.3     Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 9.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

a.    door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

b.    vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:

1.  de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

2.  er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

3.  de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

c.    het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

9.5.4     Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 9.5.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

9.5.5     Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 9.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of

c.    de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

9.6         Wijzigingsbevoegdheden

9.6.1     Wijzigen archeologische waardering gronden

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat:

a.    een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 1’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie – 2’, ‘Waarde – Archeologie – 3’ of ‘Waarde – Archeologie – 4’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een lagere archeologische waarde zijn.

 

9.6.2     Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 1’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

a.    uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.    op grond van archeologisch onderzoek het niet meer wordt noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

9.6.3     Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 9.6.1 en 9.6.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

 

Artikel 10

Waarde – Archeologie - 2

10.1      Bestemmingsomschrijving

10.1.1   Bestemming

De voor ‘Waarde - Archeologie - 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde - Archeologie - 2 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

 

10.1.2   Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 10.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 10.1.1 genoemde bestemming;

b.    bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 10.2.2 en 10.3

10.2      Bouwregels

10.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

 

10.2.2   Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

a.    reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;

b.    er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid, indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 250 m² of de bodem tot maximaal 0,4 m onder maaiveld wordt geroerd.

10.3      Afwijken van de bouwregels

10.3.1   Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

 

a.    lid 10.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b.    lid 10.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:

1.    het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of

2.    op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

10.3.2   Advies

Het bevoegd gezag wint ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 10.3.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

10.3.3   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 10.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 10.3.1 indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende regels worden verbonden:

a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

10.4      Specifieke gebruiksregel

10.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.

10.5      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

10.5.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het ophogen en ontgraven van de bodem;

b.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

e.    het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

f.     het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.    het aanleggen van bos of boomgaard;

i.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

j.     het scheuren van grasland;

k.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

10.5.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 10.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

a.    werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

b.    werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

c.    werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 250 m² of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 0,4 m onder maaiveld wordt geroerd.

 

10.5.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

a.    door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

b.    vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:

1.    de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

2.    er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

3.    de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

c.    het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

10.5.4   Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 10.5.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

10.5.5   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 10.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of

c.    de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

10.6      Wijzigingsbevoegdheden

10.6.1   Wijzigen archeologische waardering gronden

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat:

a.    een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie - 2’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie - 3’ of ‘Waarde – Archeologie - 4’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een lagere archeologische waarde zijn;

b.    een bestemmingsplanvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie - 2’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie - 1’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een hogere archeologische waarde zijn.

 

10.6.2   Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde - Archeologie - 2’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

a.    uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.    op grond van archeologisch onderzoek het niet meer wordt noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

10.6.3   Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 10.6.1 en 10.6.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

 

Artikel 11

Waarde – Archeologie - 3

11.1      Bestemmingsomschrijving

11.1.1   Bestemming

De voor ‘Waarde – Archeologie - 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde - Archeologie -3 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

 

11.1.2   Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 11.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 11.1.1 genoemde bestemming;

b.    bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 11.2.2 en 11.3

11.2      Bouwregels

11.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

11.2.2   Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

a.    reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;

b.    er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid, indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 500 m² of de bodem tot maximaal 0,4 m onder maaiveld wordt geroerd.

11.3      Afwijken van de bouwregels

11.3.1   Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a.    lid 11.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b.    lid 11.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:

1.    het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of

2.    op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

11.3.2   Advies

Het bevoegd gezag wint ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 11.3.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

11.3.3   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 11.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 11.3.1 indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende regels worden verbonden:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c.    de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

11.4      Specifieke gebruiksregel

11.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.

11.5      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

11.5.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het ophogen en ontgraven van de bodem;

b.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

e.    het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

f.     het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.    het aanleggen van bos of boomgaard;

i.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

j.     het scheuren van grasland;

k.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

11.5.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 11.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

a.    werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

b.    werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

c.    werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 500 m² of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 0,4 m onder maaiveld wordt geroerd.

 

11.5.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 11.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

a.     door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

b.     vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:

1.  de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

2.  er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

3.  de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

c.      het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

11.5.4   Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 11.5.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

 

11.5.5   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 11.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of

c.    de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

11.6      Wijzigingsbevoegdheden

11.6.1   Wijzigen archeologische waardering gronden

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat:

a.    een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 3’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie – 4’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een lagere archeologische waarde zijn;

b.    een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 3’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie – 1’ of ‘Waarde – Archeologie – 2’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een hogere archeologische waarde zijn.

 

11.6.2   Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde - Archeologie -3’ geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

a.    uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.    op grond van archeologisch onderzoek het niet meer wordt noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

11.6.3   Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 11.6.1 en 11.6.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

 

Artikel 12

Waarde – Archeologie - 4

12.1      Bestemmingsomschrijving

12.1.1   Bestemming

De voor ‘Waarde – Archeologie - 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor bescherming en veiligstelling van de ter plaatse in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden, waarbij geldt dat de bestemming Waarde - Archeologie - 4 prevaleert boven de andere aldaar geldende bestemmingen.

 

12.1.2   Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 12.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van de in lid 12.1.1 genoemde bestemming;

b.    bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en), uitsluitend onder voorwaarde van het bepaalde in lid 12.2.2 en 12.3.

12.2      Bouwregels

12.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

 

12.2.2   Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en)

Met betrekking tot het bouwen van bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen gelden, met inachtneming van de voor de betreffende bestemming(en) geldende (bouw)regels, de volgende regels:

a.    reeds bestaande bouwwerken mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;

b.    er mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid, indien de oppervlakte van de bodemverstoring niet groter is dan 2.500 m² of de bodem tot maximaal 0,4 m onder maaiveld wordt geroerd.

12.3      Afwijken van de bouwregels

12.3.1   Afwijken bij omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a.    lid 12.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter;

b.    lid 12.2.2, sub b voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bodemverstoring groter is of de bodem dieper geroerd wordt dan de aangegeven maximale maat, indien:

1.    het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van een archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken gronden niet nodig is; of

2.    op basis van archeologisch onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport, is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden hierdoor niet onevenredig worden geschaad.

Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

12.3.2   Advies

Het bevoegd gezag wint ter beoordeling van het rapport, zoals bedoeld in lid 12.3.1, sub b, onder 2 schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

12.3.3   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is als bedoeld in lid 12.3.1, sub b, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 12.3.1 indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende regels worden verbonden:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

c.    de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

12.4      Specifieke gebruiksregel

12.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.

12.5      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

12.5.1   Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het ophogen en ontgraven van de bodem;

b.    het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;

e.    het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;

f.     het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;

h.    het aanleggen van bos of boomgaard;

i.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

j.     het scheuren van grasland;

k.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.

 

12.5.2   Uitzonderingsregel

Het in lid 12.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

a.    werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

b.    werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;

c.    werken of werkzaamheden die betrekking hebben op locaties die niet groter zijn dan 2.500 m² of werken en werkzaamheden waarbij de bodem tot maximaal 0,4 m onder maaiveld wordt geroerd.

 

12.5.3   Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 12.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

a.     door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en

b.     vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:

1.  de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

2.  er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

3.  de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

c.      het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).

 

12.5.4   Advies

Het bevoegd gezag wint met betrekking tot het bepaalde in lid 12.5.3 schriftelijk advies in bij een door hen aan te wijzen archeologisch deskundige.

12.5.5   Verbinden van regels aan een omgevingsvergunning

Voor zover de in artikel 12.5.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag aan de vergunning één of een combinatie van de volgende regels verbinden:

a.    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988; of

c.    de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

12.6      Wijzigingsbevoegdheden

12.6.1   Wijzigen archeologische waardering gronden

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden wijzigen in die zin dat:

a.    een bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde – Archeologie – 4’ mag worden gewijzigd naar ‘Waarde – Archeologie – 1’, ‘Waarde – Archeologie – 2’ of ‘Waarde – Archeologie – 3’ indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de betreffende gronden van een hogere archeologische waarde zijn.

 

12.6.2   Geheel of gedeeltelijk verwijderen bestemmingsvlak

Het bevoegd gezag kan de bestemmingsvlakken van de bestemming ‘Waarde - Archeologie - 4’ geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:

a.    uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.    op grond van archeologisch onderzoek het niet meer wordt noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

12.6.3   Advies

Alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging zoals bedoeld in lid 12.6.1 en 12.6.2 te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

 

 

Artikel 13

Waarde–Beschermde dijk

13.1      Bestemmingsomschrijving

13.1.1   De voor ‘Waarde-Beschermde dijk’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en/of herstel van binnendijken en de daaraan eigen landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden.

 

Hierbij geldt dat de dubbelbestemming ‘Waarde- Beschermde dijk’ prevaleert boven de andere daar voorkomende bestemmingen, uitgezonderd de dubbelbestemming ‘Waterstaat-Waterkering’.

13.2      Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a.    op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;

b.    ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

13.3      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.3.1   Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Beschermde dijk zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

a.    het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

b.    het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.    het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;

d.    het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

e.    beplanten van gronden met houtgewassen ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;

f.     het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.

 

13.3.2   Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 13.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.    noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 13.2 bedoeld;

b.    normaal onderhoud en beheer betreffen;

c.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

 

13.3.3   Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 13.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

 

 

Artikel 14

Waterstaat–Waterkering

14.1      Bestemmingsomschrijving

14.1.1   De voor ‘Waterstaat-Waterkering’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen, zoals waterkering, waterbeheersing, kaden, dijksloten, wegen, paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemming ‘Waterstaat-Waterkering’ prevaleren boven de regels die gelden ingevolge de andere daar voorkomende bestemmingen.

 

14.1.2   Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 14.1.1 genoemde doeleinden worden gebouwd:

a.    bouwwerken geen gebouw zijnde.

14.2      Bouwregels

a.    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter;

b.    ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

14.3      Afwijken van de bouwregels

14.3.1   Bouwen ten behoeve van andere bestemmingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.1 met inachtneming van de volgende regels:

a.    bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen;

b.    de waterstaatkundige belangen mogen niet door de bouwactiviteiten onevenredig worden geschaad;

 

14.3.2   Procedureregel

a.    Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.3.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een deskundige op het gebied van waterkeringen (het Waterschap) omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning de waterstaatkundige belangen niet onevenredig worden geschaad.

 

 

Hoofdstuk 3

Algemene regels

Artikel 15

Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 Artikel 16

Algemene bouwregels

16.1      Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen / gevellijn mogen / mag in afwijking van de verbeelding en Hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

a.    tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 2,50 m bedraagt;

b.    tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding niet meer dan 2,00 m bedraagt;

c.    andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 m bedraagt.

16.2      Ten aanzien van bestaande afstanden en andere maten:

16.2.1   Indien afstanden ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

16.2.2   In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan meer of minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.

 

16.2.3   In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid 16.2.1 en lid 16.2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

 

Artikel 17

Algemene gebruiksregels

17.1      Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.

17.1.1   Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

a.     het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;

b.     onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:

1.   als opslagplaats voor bagger en grondspecie;

2.   als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;

3.   als uitstallings , opslag , stand  of ligplaats voor kampeer  en verblijfsmiddelen.

c.      opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk.

 

17.1.2   Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

a.    vormen van gebruik als bedoeld in artikel 17.1.1 die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de doeleindenomschrijving en / of de overige regels mag worden gebruikt;

b.    het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;

c.    het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de regels is toegestaan.

 

 

Artikel 18

Algemene aanduidingsregels

18.1      Vrijwaringszone – molenbiotoop

18.1.1   In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels:

a.     binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;

b.     binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/50 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;

c.      in afwijking van het bepaalde onder lid 18.1.1, sub a en b is bebouwing met een grotere hoogte in de volgende gevallen toegestaan:

1.  het betreft (vervanging van) een bestaand bouwwerk met een grotere hoogte;

2.  het betreft een bouwwerk, dat gezien vanuit de molen aan de achterzijde van bestaande bouwwerken wordt opgericht, en waarbij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

§  de hoogte en breedte blijft binnen de contouren (hoogte, breedte) van de bouwwerken waarachter deze wordt opgericht;

§  het oprichten van een bouwwerk is uitsluitend toegestaan, voor zover dit mogelijk is op basis van de overige voor deze bestemming geldende bestemming.

d.     Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 18.1.1, sub a, indien:

1.  de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;

2.  toepassing van de in dit lid onder a bedoelde afstands- en hoogtematen de belangen van de molen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;

3.  Indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge lid 18.1.1, onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.

 

18.1.2   Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting;

b.    het ophogen van gronden.

 

18.1.3   Uitzondering op het aanlegverbod

Het verbod van lid 18.1.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.    reeds op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;

b.    noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor omgevingsvergunning is verleend;

c.    het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting die als zij volgroeid is, niet hoger is dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte van de gebouwen op het zelfde bouwperceel zoals in het plan is toegestaan of het laagste punt van een zuiver verticaal staande wiek van de molen.

 

18.1.4   Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

a.    De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de belangen van de molen als werktuig en als beeldbepalend element.

b.    Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de molendeskundige over de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan het huidige en / of toekomstige functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en / of de waarde van de molen als beeldbepalend cultuurhistorische waardevol element onevenredig in gevaar brengen of kunnen brengen.

18.2      Vrijwaringszone - waterstaatswerk

18.2.1    Aanduidingsomschrijving

De voor 'Vrijwaringszone - waterstaatswerk' aangewezen gronden zijn - behalve voor de daar voorkomende bestemmingen - mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen, waterstaatkundige voorzieningen, zoals waterkering, waterbeheersing, kaden, dijksloten, wegen, paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen

 

18.2.2   Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a.    op deze gronden mogen de in lid 1 genoemde bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;

b.    de hoogte van bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 meter;

c.    voor de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) en geldende bouwregels mag uitsluitend worden gebouwd, als het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

18.2.3   Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2, onder c met inachtneming van de volgende regels:

a.    bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;

b.    de waterstaatkundige belangen worden door de bouwactiviteiten niet onevenredig geschaad;

c.    alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad.

 

 

Artikel 19

Algemene afwijkingsregels

19.1      Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van geringe afwijkingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels in dit plan voor:

a.    afwijkingen van maten (waaronder percentages) met maximaal 10%, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘supermarkt’;

b.    overschrijding van bouwgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;

c.    de overschrijdingen zoals genoemd onder sub b mogen echter niet meer dan 3,00 m. bedragen en geen vergroting van bestemmings- of bouwvlakken inhouden anders dan bedoeld onder lid 19.1 sub a.

 

 

Artikel 20

Algemene wijzigingsregels

20.1      Wijzigingsbevoegdheid  

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen ten behoeve van:

a.    overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3,00 m. bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

b.    de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde die ten behoeve van nutsvoorzieningen dan wel om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn, mits deze voorzieningen van geringe horizontale en verticale afmetingen zijn; de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie mag niet meer dan 25,00 m. bedragen;

c.    voor de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten dienste van nutsvoorzieningen: de inhoud van deze gebouwtjes mag maximaal 50 m³ en de bouwhoogte maximaal 3,00 m bedragen.

20.2      Procedureregel

20.2.1   Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in lid 20.1 kunnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij een stedenbouwkundige.

 

 

Hoofdstuk 4

Overgangs- en slotregels

Artikel 21

Overgangsrecht

21.1      Overgangsrecht bouwwerken:

a.    Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking

1.    naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.    Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig in afwijking van lid 21.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 21.1, sub a met maximaal 10%;

c.    Lid 21.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

21.2      Overgangsrecht gebruik:

a.    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.    Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 21.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.    Indien het gebruik, bedoeld in lid 21.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.    Lid 21.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

 

 

Artikel 22

Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de naam:

 

Regels bestemmingsplan ‘Havenplein, Sint Annaland’.