behorende bij het bestemmingsplan ‘Verdubbeling Tractaatweg’ in de gemeente Terneuzen

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Coulisselandschap en Microreliëf

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Staats-Spaanse Linies

Artikel 6 Bedrijf

Artikel 7 Groen

Artikel 8 Natuur

Artikel 9 Verkeer

Artikel 10 Water

Artikel 11 Wonen

Artikel 12 Leiding - Brandstof - 2

Artikel 13 Leiding – Gas - 2

Artikel 14 Leiding – Gas - 3

Artikel 15 Leiding – Gas - 7

Artikel 16 Leiding – Gas - 10

Artikel 17 Leiding – Gas - 11

Artikel 18 Leiding – Gas - 12

Artikel 19 Leiding – Gas - 13

Artikel 20 Leiding – Gas - 14

Artikel 21 Leiding – Gas - 15

Artikel 22 Leiding – Gas - 16

Artikel 23 Leiding - Hoogspanning

Artikel 24 Leiding - Riool

Artikel 25 Leiding - Water

Artikel 26 Waarde - Archeologie - 2

Artikel 27 Waarde - Archeologie - 3

Artikel 28 Waarde - Waardevolle dijk

Artikel 29 Waarde - Waterkering

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 30 Anti-dubbeltelregel

Artikel 31 Algemene bouwregels

Artikel 32 Algemene gebruiksregels

Artikel 33 Algemene aanduidingsregels

Artikel 34 Algemene afwijkingsregels

Artikel 35 Algemene wijzigingsregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 36 Overgangsrecht

Artikel 37 Slotregel

 

BIJLAGEN

1.         Staat van Bedrijfsactiviteiten

2.         Lijst Nieuwe Economische Dragers.

 

 

Hoofdstuk 1

Inleidende regels

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 1

Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.     plan: het bestemmingsplan ‘Verdubbeling Tractaatweg’ van de gemeente Terneuzen;

 

2.     bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0715.BPTTW01-VG99 met de bijbehorende regels;

 

3.     verbeelding: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0715.BPTTW01-VG99;

 

4.     aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

5.     aan - huis - gebonden beroep: een dienstverlenend beroep, dat in een woning of een bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij het bouwperceel in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

6.     aan- of uitbouw: een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van het hoofdgebouw;

 

7.     agrarisch bedrijf: een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

a.     grondgebonden agrarisch bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de tot het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik gemaakt wordt van open grond, nader te onderscheiden in:

1.   akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;

2.   bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;

3.   fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;

4.   grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee waarbij in de bedrijfsvoering weidegang essentieel is;

5.   paardenhouderij: het fokken van paarden, het houden, stallen of africhten van paarden ten behoeve van de vlees- en/of melkproductie, handel en/of de gebruiksgerichte paardenhouderij;

6.   sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;

b.    niet - grondgebonden agrarisch bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) niet afhankelijk is van de tot het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel, nader te onderscheiden in:

1.     glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;

2.     intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;

3.     intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang;

c.     aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen, al dan niet in gebouwen;

d.    overige teelten van gewassen of dieren, al dan niet in gebouwen;

 

8.     agrarisch hulp- en nevenbedrijf: een bedrijf gerelateerd aan de agrarische sector, nader te onderscheiden in:

a.     een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur (zoals loonbedrijven);

b.    een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of –apparatuur (zoals landbouwmechanisatiebedrijven);

c.     een bedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het opslaan en leveren van goederen aan agrarische bedrijven en/of het opslaan en verwerken van producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven waaronder begrepen mestverzamelsilo's met een regionale functie;

d.    hoveniersbedrijven;

 

9.     archeologisch deskundige: de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de provincie, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed dan wel een andere door het college aan te wijzen onafhankelijk deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van archeologie;

 

10.  archeologisch onderzoek: onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt;

 

11.  archeologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

 

12.  Awb: de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

13.  bebouwing: een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

14.  bedrijf: een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen;

 

15.  bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

 

16.  bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;

 

17.  bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

18.  bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

19.  beperkt kwetsbare objecten:

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen en woonwagens per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. kantoorgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  3. hotels en restaurants, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  4. winkels, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  5. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  6. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zijn niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  7. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  8. objecten die met de onder a. tot en met e. en g. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en
  9. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

 

20.  Bevi-inrichtingen: bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

 

21.  bevoegd gezag: bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

22.  boog- en gaaskassen: al dan niet verplaatsbare gebouwen, overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van gewassen;

 

23.  bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

24.  bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

25.  bouwperceelgrens: de grens van een bouwperceel;

 

26.  bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde ge en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

27.  bouwwerk: een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

28.  cultuurhistorische waarde: de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid;

 

29.  detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan diegenen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

30.  erf: al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw;

 

31.  extensieve dagrecreatie: niet - gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;

 

32.  gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

33.  geluidsgevoelige objecten: woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

 

34.  geluidszone-industrie: zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder;

 

35.  hoofdgebouw: een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

 

36.  kassen: een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen;

 

37.  kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten: het in een woning of bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten - waaronder detailhandel niet wordt begrepen - , voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), waarbij het bouwperceel in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past;

 

38.  kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen: voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie;

 

39.  Kwetsbare objecten:

  1. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen en woonwagens die als beperkt kwetsbaar object zijn aangemerkt;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:

-      ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;

-      scholen;

-      gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;

  1. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in elk geval behoren:

-      kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m² per object of

-      complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en

  1. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.

 

40.  landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige: een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake landschapwaarden, cultuurhistorische waarden en/of natuurwaarden;

 

41.  leidingbelang: de belangen vanuit een oogpunt van een ongestoorde nuts- en energievoorziening en de veiligheid met betrekking tot de leiding;

 

42.  milieudeskundige: een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake milieuhygiëne;

 

43.  natuurwaarde: de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna;

 

44.  NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie - instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan;

 

45.  nutsvoorzieningen: voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

 

46.  neventak: een agrarische bedrijfstak op een agrarisch bedrijf die wat productieomvang betreft ondergeschikt is aan de agrarische hoofdtak;

 

47.  overkapping: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

 

48.  pand: de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

 

49.  peil:

 

50.  Staat van Bedrijfsactiviteiten: de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

 

51.  teeltondersteunende voorzieningen: bouwwerken, ten behoeve van de bescherming van teeltgewassen en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in:

a.   boog- en gaaskassen: al dan niet verplaatsbare gebouwen overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas;

b.   afdekfolie: folie die op de bodem wordt aangebracht;

c.   containervelden: al dan niet verharde of met worteldoek afgedekte percelen ten behoeve van de teelt van planten in potten;

d.   overkappingconstructies: bouwwerken zonder wanden, geen gebouwen zijnde, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, zoals hagelnetten;

e.   stellingen: bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarop of waarlangs planten worden geteeld/geleid;

a.   waarbij geldt dat sprake kan zijn van:

b.   lage tijdelijke voorzieningen: voorzieningen die niet langer dan 6 maanden gedurende een jaar worden geplaatst zoals afdekfolies, acryldoek en tunnels met een bouwhoogte van niet meer dan 1.50 m;

c.   permanente voorzieningen: voorzieningen die langer dan 6 maanden gedurende een jaar worden geplaatst zoals containervelden, boog- en gaaskassen, stellingen en regenkappen;

 

52.  volwaardig agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan tenminste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is;

 

53.  vuurwerk: vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit;

 

54.  Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

55.  weidegang: gedurende een substantieel gedeelte van het jaar, nagenoeg dagelijks buiten laten lopen van dieren, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte door de dieren buiten verzameld wordt en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid;

 

56.  Wgh – inrichtingen: bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken;

 

57.  windturbine: een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding;

 

58.  wonen: een woning geschikt en gebruikt voor permanent of verblijfsrecreatief verblijf;

 

59.  Wro: de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 2

Wijze van meten

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

1.     afstanden: van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

 

2.     de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens: vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;

 

3.     de bedrijfsvloeroppervlakte: wordt gemeten binnenwerks, op de vloer van de ruimten, die ingevolge het plan worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat tot de bedrijfsvloeroppervlakte tevens wordt gerekend de onder afdaken aanwezige oppervlakte die wordt of kan worden gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten;

 

4.     de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

5.     de breedte en diepte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

 

6.     de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

7.     de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

8.     de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

9.     de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

10.  het bebouwde oppervlak: van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;

 

11.  de hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

 

 

Hoofdstuk 2

Bestemmingsregels

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 3

Agrarisch

3.1          Bestemmingsomschrijving

3.1.1       Bestemming

              De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.     de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;

b.    aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;

c.     bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

 

3.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2          Bouwregels

a.     uitsluitend zijn toegestaan:

1.     lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

2.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, paardenbakken, stapmolens en voorzieningen voor opslag;

met dien verstande dat:

b.   in afwijking van het bepaalde onder a sub 2 is per bouwvlak ten hoogste 50 m² aan bedrijfsgebouwen en/of overkappingen toegestaan met dien verstande dat de bouw noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en de afstand tot de meest nabij gelegen woning van derden tenminste 100 m bedraagt;

c.   de goot- en bouwhoogte van de bebouwing als bedoeld onder b bedraagt ten hoogste 4 m respectievelijk 8 m;

d.   de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 m;

e.   de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;

f.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

 

3.3          Afwijken van de bouwregels

3.3.1       Overkappingconstructies als teeltondersteunende voorziening

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 voor het bouwen van overkappingsconstructies als teeltondersteunende voorziening, met in achtneming van het volgende:

 

a.   de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;

b.   de gezamenlijke oppervlakte van regenkappen bedraagt ten hoogste 3 ha per bouwvlak;

c.   de gezamenlijke oppervlakte van hagelnetten bedraagt ten hoogste 5 ha per bouwvlak, tenzij sprake is van fruitgaarden die voor meer dan 80% aangrenzend aan de fruitgaard zijn omgeven door windsingels; fruitgaarden die voor meer dan 80 % aangrenzend aan de fruitgaard zijn omgeven door windsingels mogen geheel voorzien worden van hagelnetten;

d.   de gezamenlijke oppervlakte van overige overkappingen bedraagt ten hoogste 1 ha per bouwvlak;

e.   indien de afstand tot gronden met de bestemming Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;

f.    de teeltondersteunende voorziening staat ten dienste aan het grondgebonden agrarisch bedrijf;

g.   ter plaatse wordt voorzien in een voldoende afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van tenminste 5 m;

h.   medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;

i.    de omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf;

j.    verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

 

3.3.2       Stellingen als teeltondersteunende voorziening

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 ten behoeve van de bouw van stellingen als teeltondersteunende voorziening, met inachtneming van het volgende:

 

a.   de gezamenlijke oppervlakte van de stellingen bedraagt ten hoogste 1 ha per bouwvlak;

b.   de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 1,5 m;

c.   indien de afstand tot gronden met de bestemming Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;

d.   de teeltondersteunende voorziening staat ten dienste aan het grondgebonden agrarisch bedrijf;

e.   ter plaatse wordt voorzien in een voldoende afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van tenminste 5 m;

f.    medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;

g.   de omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf;

h.   verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

 

3.3.3       Boog- en gaaskassen als teeltondersteunende voorziening

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 ten behoeve van de bouw van boog- en gaaskassen als teeltondersteunende voorziening, met inachtneming van het volgende:

 

a.   de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend voor boog- en gaaskassen grenzend aan het bouwvlak;

b.   de gezamenlijke oppervlakte van de boog- en gaaskassen bedraagt ten hoogste 1 ha per bouwvlak;

c.   de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;

d.   indien de afstand tot gronden met de bestemming Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;

e.   de teeltondersteunende voorziening staat ten dienste aan het grondgebonden agrarisch bedrijf;

f.    ter plaatse wordt voorzien in een voldoende afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van tenminste 5 m;

g.   medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;

h.   de omgevingsvergunning wordt slechts verleend ten behoeve van een reëel of volwaardig agrarisch bedrijf;

i.    verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;

j.    verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; het bevoegd gezag vraagt hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de omgevingsvergunning te verlenen.

 

3.3.4       Paardenbak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2, ten behoeve van het bouwen van een paardenbak en/of stapmolen, met in achtneming van het volgende:

 

a.   de omgevingsvergunning wordt verleend voor de gronden aansluitend aan het bouwvlak of voor gronden grenzend aan bestemmingsvlakken van andere bestemmingen waar een woning toegestaan en aanwezig is;

b.   de bouwhoogte van de paardenbak en/of stapmolen bedraagt ten hoogste 3 m en de oppervlakte bedraagt ten hoogste 1.200 m²;

c.   de omgevingsvergunning wordt niet verleend binnen een afstand van 50 m ten opzichte van de meest nabij gelegen woning van derden;

d.   indien de afstand tot gronden met de bestemming Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;

e.   verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

3.4          Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

 

a.   bij een paardenbak en/of stapmolen is het gebruik van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, niet toegestaan;

b.   het gebruik van gebouwen, opslagvoorzieningen en installaties, anders dan ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf is niet toegestaan, met uitzondering van het bepaalde onder h;

c.   voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zijn buiten bouwvlakken niet toegestaan met uitzondering van mestzakken aansluitend aan het bouwvlak en wateropslag;

d.   de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf, buiten een bouwvlak, is niet toegestaan;

e.   de opslag van agrarische producten anders dan ten behoeve van het eigen agrarisch bedrijf en de opslag van caravans, boten en inboedels is uitsluitend binnen de bestaande gebouwen toegestaan;

f.    opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 3 m is niet toegestaan;

g.   de opslag van kuilvoer is uitsluitend op en direct aansluitend aan het bouwvlak toegestaan;

h.   het huisvesten van seizoensarbeiders is niet toegestaan;

i.    de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden, is niet toegestaan;

j.    containervelden en bassins voor aquacultuur zijn buiten een bouwvlak niet toegestaan;

k.   het gebruik van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor een aaneengesloten periode langer dan 6 maanden is niet toegestaan;

l.    het gebruik van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) ten behoeve van nieuwe fruitteeltboomgaarden is niet toegestaan;

m.  Wgh - inrichtingen zijn niet toegestaan.

3.5          Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1       Containervelden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4 onder m voor het gebruik van gronden als containervelden, met in achtneming van het volgende:

 

a.   de gezamenlijke oppervlakte van de containervelden bedraagt ten hoogste 1 ha per bouwvlak;

b.   de omgevingsvergunning wordt verleend voor gronden aansluitend op een bouwvlak;

c.   verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;

d.   indien de afstand tot gronden met de bestemming Natuur minder dan 100 m bedraagt wordt de omgevingsvergunning uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting van de landschaps- of natuurwaarden van het natuurgebied plaatsvindt;

e.   verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer; het bevoegd gezag vraagt hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder alvorens de omgevingsvergunning te verlenen.

3.6          Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone-wijzigingsbevoegdheid – 1’ wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘bedrijfswoning’ en de bestemming ‘Groen’ ten behoeve van het vergroten van het bedrijfsperceel aan de Koegorsstraat 12 met inachtneming van het volgende:

a.     de bestaande bedrijfswoning aan Koegorsstraat 12 dient te zijn gesloopt;

b.    op het totale bedrijfsperceel (incl. Koegorsstraat 12) maximaal 1 bedrijfswoning mag worden gebouwd;

c.     de maximaal toelaatbare goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 6 respectievelijk 10 meter;

d.    de maximale inhoud van een bedrijfswoning bedraagt 1.500 m³;

e.     per bedrijfswoning zijn bijgebouwen en overkappingen toegestaan met een gezamenlijk oppervlak van maximaal:

-      60 m² indien het bouwperceel kleiner is dan 500 m²;

-      90 m² indien het bouwperceel kleiner is dan 5.000 m²;

-      120 m² indien het bouwperceel groter of gelijk is dan 5.000 m²;

f.     de goothoogte respectievelijk bouwhoogte van bijgebouwen bij een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 3 m respectievelijk 6 m;

g.    op het perceel wordt in eigen parkeerbehoefte voorzien;

h.     de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing op het totale bedrijfsperceel (incl. Koegorsstraat 12) bedraagt na toevoeging van de gronden vallend onder de wijzigingsbevoegdheid maximaal 2.900 m².

i.      de hoogte van bedrijfsbebouwing bedraagt maximaal 7 respectievelijk 11 meter;

j.      er wordt voldaan aan de Wet Geluidhinder;

k.     inzicht wordt gegeven en rekening wordt gehouden met de externe veiligheidsaspecten van nabijgelegen leidingen waarbij nieuwe beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten binnen 10 -6 risico-contouren niet zijn toegestaan;

l.      de wijziging wordt landschappelijk ingepast en deze landschappelijke inpassing dient inzichtelijk te worden gemaakt op basis van een inrichtings- en inplantingsplan. De inpassing dient uit te gaan van een beplantingsstrook met een minimale breedte van 5 meter met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten;

m.   wijziging wordt slechts toegepast als ter plaatse van de nieuwe wooneenheid sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat; alvorens wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies aan de milieudeskundige;

n.     wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijk-heden van naastgelegen percelen.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 4

Agrarisch met waarden - Coulisselandschap en Microreliëf

4.1          Bestemmingsomschrijving

4.1.1       Bestemming

              De voor ‘Agrarisch met waarden - Coulisselandschap en Microreliëf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.     de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;

b.    behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige natuur, landschaps- en cultuurhistorische waarden;

c.     niet - grondgebonden agrarische activiteiten en aquacultuur als neventak;

d.    aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;

e.     bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

 

4.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.     lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, paardenbakken, stapmolens en voorzieningen voor opslag.

4.2          Bouwregels

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.   de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;

b.   de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

4.3          Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

 

a.   voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zijn niet toegestaan, met uitzondering van mestzakken aansluitend aan het bouwvlak en wateropslag;

b.   de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf is niet toegestaan;

c.   opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 3 m is niet toegestaan;

d.   de opslag van kuilvoer is niet toegestaan;

e.   het huisvesten van seizoensarbeiders is niet toegestaan;

f.    de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden is niet toegestaan;

g.   containervelden en bassins voor aquacultuur zijn niet toegestaan;

h.   het gebruik van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor een aaneengesloten periode langer dan 6 maanden is niet toegestaan;

i.    detailhandel is niet toegestaan;

j.    het gebruik van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) ten behoeve van nieuwe fruitteeltboomgaarden is niet toegestaan;

k.   Wgh - inrichtingen zijn niet toegestaan.

4.4          Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1       Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Coulisselandschap en Microreliëf zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.   het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting met uitzondering van het rooien van boomgaarden;

b.   het graven en dempen van sloten en waterpartijen;

c.   het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

d.   het voor langer dan één groeiseizoen omzetten van grasland in bouwland;

e.   het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen;

f.    het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

4.4.2       Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.     normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

c.     reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

4.4.3       Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden als bedoeld in 4.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

 

4.4.4       Advisering

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 4.4.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 5

Agrarisch met waarden - Staats-Spaanse Linies

5.1          Bestemmingsomschrijving

5.1.1       Bestemming

              De voor ‘Agrarisch met waarden - Staats-Spaanse Linies’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.     de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;

b.    behoud, versterking en ontwikkeling van aanwezige de landschaps- en cultuurhistorische waarden van de Staats-Spaanse Linies;

c.     niet - grondgebonden agrarische activiteiten - met uitzondering van intensieve veehouderij - en aquacultuur als neventak;

d.    aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;

e.     bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

 

5.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.     lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, paardenbakken, stapmolens en voorzieningen voor opslag.

5.2          Bouwregels

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.   de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;

b.   de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

5.3          Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

 

a.     voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zijn niet toegestaan, met uitzondering van mestzakken aansluitend aan het bouwvlak en wateropslag;

b.    de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf is niet toegestaan;

c.     opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 3 m is niet toegestaan;

d.    de opslag van kuilvoer is niet toegestaan;

e.     het huisvesten van seizoensarbeiders is niet toegestaan;

f.     de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden is niet toegestaan;

g.    containervelden en bassins voor aquacultuur zijn niet toegestaan;

h.     het gebruik van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor een aaneengesloten periode langer dan 6 maanden is niet toegestaan;

i.      detailhandel is niet toegestaan;

j.      het gebruik van gronden die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m van woningen van derden, of terreinen bestemd voor verblijfsrecreatie (minicampings daaronder inbegrepen) ten behoeve van nieuwe fruitteeltboomgaarden is niet toegestaan;

k.     Wgh - inrichtingen zijn niet toegestaan.

5.4          Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1       Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden – Staats-Spaanse Linies zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.   het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting met uitzondering van het rooien van boomgaarden;

b.   het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen;

 

5.4.2       Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

 

a.     normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

c.     reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

5.4.3       Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden als bedoeld in 5.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

 

5.4.4       Advisering

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 5.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 5.5.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 6

Bedrijf

6.1          Bestemmingsomschrijving

6.1.1       Bestemming

              De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.   ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulp- en nevenbedrijf’ een agrarisch hulp- en nevenbedrijf behorende tot categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

b.   ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf en grondverzet': tevens een loon- en verhuurbedrijf behorende tot categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

c.   ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning': een bedrijfswoning;

d.   nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening': nutsvoorzieningen;

e.   bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en laad- en losvoorzieningen;

 

6.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bedrijfsgebouwen;

b.    bedrijfswoning;

c.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, en voorzieningen voor opslag.

6.2          Bouwregels

6.2.1     Bedrijfsgebouwen

Bedrijfsgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

b.    de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;

c.     de bedrijfsbebouwing bedraagt maximaal 1300 m2.

 

6.2.2     Bedrijfswoning

Een bedrijfswoning mag worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden opgericht;

 

b.    de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of de inhoud van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedragen ten hoogste:

 

bouwwerk

goothoogte

bouwhoogte

oppervlakte/inhoud

bedrijfswoning (inclusief aan- en uitbouwen)

6 m

10 m

1.500 m³

bijgebouwen bij een bedrijfswoning, inclusief overkappingen

3 m

6 m

60 m² indien het bouwperceel kleiner is dan 500 m²;
90 m² indien het bouwperceel kleiner is dan 5.000 m²;
120 m² indien het bouwperceel groter of gelijk is dan 5.000 m²

 

6.2.3       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel bedraagt ten hoogste 1 m;

b.    de bouwhoogte van erfafscheidingen ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorzieningen’ bedraagt ten hoogste 3 m;

c.     de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;

d.    de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en antennes bedraagt ten hoogste 10 m;

e.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.

6.3          Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

 

a.     opslag van goederen op gronden gelegen tussen bedrijfsgebouwen en de meest nabij gelegen bestemming Verkeer is niet toegestaan;

b.    opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 3 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;

c.     verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van een bovenafdekking is niet toegestaan;

d.    zelfstandige kantoren en zelfstandige detailhandel zijn niet toegestaan;

e.     opslag en verkoop van vuurwerk is niet toegestaan;

f.     het uitoefenen van een aan - huis - gebonden beroepen met een oppervlak van meer dan 50 m² per bedrijfswoning is niet toegestaan;

g.    het uitoefenen van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met een oppervlak van meer dan 20 m² per bedrijfswoning is niet toegestaan;

h.     het gebruiken van een bijgebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;

i.      Wgh - inrichtingen en nieuwe Bevi - inrichtingen zijn niet toegestaan.

 

 

6.4          Afwijken van de gebruiksregels

6.4.1       Toelaatbaarheid bedrijven

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 onder a:

 

a.   om bedrijven toe te laten in 1 categorie hoger dan op deze gronden in lid 6.1 onder a zijn toegestaan, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 6.1 onder a genoemd;

b.   om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 6.1 onder a genoemd;

c.   alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige;

d.   Bevi - inrichtingen en Wgh - inrichtingen zijn niet toegestaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 7

Groen

7.1          Bestemmingsomschrijving

7.1.1       Bestemming

              De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.   groen, bermstroken, bermsloten, waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamel-voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, geluidwerende voorzieningen en andere tot de bestemming behorende groen-, fauna- en recreatieve voorzieningen;

b.   ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – zichtontnemende voorziening’: een zichtontnemende voorziening.

 

7.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 7.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.     gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.

7.2          Bouwregels

7.2.1       Gebouwen

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;

b.    de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter.

 

7.2.2       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter;

b.    in afwijking van het bepaalde in lid 7.2.2, sub a bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – zichtontnemende voorziening’ 5 meter.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 8

Natuur

8.1          Bestemmingsomschrijving

8.1.1       Bestemming

              De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.   behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige en potentiële natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;

b.   extensieve dagrecreatie met bijbehorende voorzieningen;

c.   water en bijbehorende voorzieningen zoals aanlegsteigers;

d.   bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals ondergrondse faunapassages en de daarbij behorende voorzieningen, fiets- en wandelpaden, bermen en bermsloten, waterpartijen, waterhuishoudkundige voorzieningen, kleinschalige nutsvoorzieningen, bruggetjes en duikers.

 

8.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 8.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.

8.2          Bouwregels

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.   de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;

b.   de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen, overkappingen of erfafscheidingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

8.3          Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.3.1       Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.   het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b.   het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

c.   het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en ophogen van gronden;

d.   het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

e.   het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;

f.    het omzetten van grasland in bouwland;

g.   het aanleggen van dammen, kades, duikers, vlonders, schoeiingen of aanlegplaatsen voor recreatievaartuigen.

 

8.3.2       Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 8.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

 

a.   normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

b.   reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;

c.   reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

8.3.3       Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-, landschaps- en/of cultuurhistorische waarden:

 

a.   niet worden aangetast of;

b.   niet significant worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien nodig mitigerende en zonodig compenserende maatregelen worden getroffen.

 

8.3.4       Advisering

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.3.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 8.3.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 9

Verkeer

9.1          Bestemmingsomschrijving

9.1.1       Bestemming

              De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.     verhardingen, wegen, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen, waterpartijen, oevers, bruggen, viaducten, voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, ondergrondse faunapassages, kunstwerken, verkeersgeleiding en signalering, informatievoorziening en reclame-uitingen;

b.    ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer': spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen.

 

9.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 9.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.     gebouwen;

b.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2          Bouwregels

9.2.1       Gebouwen    

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;

b.    de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter.

 

9.2.2       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:

-          openbare nutsvoorzieningen:                                        3,5 meter;

-          lichtmasten:                                                                  15 meter;

-          kunstwerken:                                                               20 meter;

-          verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding:         10 meter;

-          zichtontnemend scherm:                                              5 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:                3 meter.

b.    de bouwhoogte van constructies voor bovenleidingen, seinportalen en andere voorzieningen voor beveiliging, signalering of verlichting op de gronden met de aanduiding 'railverkeer' bedraagt ten hoogste 10 m.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 10

Water

10.1        Bestemmingsomschrijving

10.1.1     Bestemming

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.   waterpartijen en (primaire) waterlopen, zoals sloten, watergangen, singels, taluds, bermstroken, oevers, bruggen, steigers, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen en andere tot de bestemming behorende watervoorzieningen.

 

10.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 10.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.

10.2        Bouwregels

10.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.   de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 11

Wonen

11.1        Bestemmingsomschrijving

11.1.1     Bestemming

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.     de huisvesting van personen;

b.    tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, waterstaatkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

11.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 11.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.     hoofdgebouwen;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

c.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2        Bouwregels

11.2.1     Hoofdgebouwen

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.   per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan;

b.   de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m hoger dan de op de kaart aangegeven goothoogte;

c.   de maximale inhoud van een woning bedraagt 750 m³;

d.   de afstand van gebouwen en overkappingen tot de as van de (dichtsbijgelegen) hoofdrijbaan met de bestemming Verkeer bedraagt tenminste 40 m bij de volgende wegen:

  1. N62.

 

11.2.2     Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bestemmingsvlak worden opgericht;

b.    de bebouwde oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen bij de woning mag maximaal 60 m² bedragen indien het bouwperceel kleiner is dan 500m²;

c.     in afwijking van het bepaalde in lid 11.2.2, sub b mag voor erven kleiner dan 5.000 m² dit maximum bebouwd oppervlak worden verhoogd tot 90 m²;

d.    in afwijking van het bepaalde in lid 11.2.2, sub b en c mag voor erven groter dan of gelijk aan 5.000 m² dit maximum worden verhoogd tot 120 m²;

e.     de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3,5 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter bedragen.

f.     indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van tenminste 1 m;

 

11.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel bedraagt maximaal 1 meter;

b.    de bouwhoogte van overige erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;

c.     de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.

d.    per woning is ten hoogste één paardenbak en/of stapmolen toegestaan; de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter en het maximale bebouwde oppervlak1.200 m².

11.3        Afwijken van de bouwregels

11.3.1     Bouwen grotere woningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1, sub d voor het vergroten van de maximaal toelaatbare inhoud van een woning (inclusief aan- en uitbouwen) tot een inhoud van ten hoogste 1.250 m³, met inachtneming van het volgende:

 

a.   voor zover het bouwperceel is gelegen in een bebouwingslint:

  1. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de afstand van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) tot een van de zijdelingse perceelsgrenzen tenminste 3 m bedraagt; indien noodzakelijk kan het bevoegd gezag hiervoor afwijken;
  2. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de woning (inclusief aan- en uitbouwen) in de voorgevelrooilijn van het betreffende bouwperceel of in het verlengde van de voorgevelrooilijnen van de aanpalende percelen wordt gebouwd;
  3. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de oppervlakte van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) niet meer dan 30 % bedraagt van de oppervlakte van het bouwperceel;

b.   voor zover het bouwperceel niet is gelegen in een bebouwingslint:

  1. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de afstand van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) tot de zijdelingse perceelsgrenzen tenminste 3 m bedraagt;
  2. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de oppervlakte van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) niet meer dan 10 % bedraagt van de oppervlakte van het bouwperceel;

c.   de omgevingsvergunning wordt slechts verleend als zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;

d.   medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing.

 

11.3.2     Bouwen nabij de bestemming Verkeer

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1, sub e voor het bouwen van een gebouw of overkapping binnen de genoemde afstand, met in achtneming van het volgende:

 

a.   verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot een verkeersonveilige situatie;

b.   verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot aantasting van de verkeersplanologische functie van de weg; het bevoegd gezag vraagt hierover schriftelijk advies van de wegbeheerder alvorens de omgevingsvergunning te verlenen;

c.   advies van de wegbeheerder is niet noodzakelijk indien binnen het bestemmings- of bouwvlak bestaande bebouwing reeds op kortere afstand is gebouwd.

 

11.3.3     Bouwen kleine windturbine

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.3, sub c voor het bouwen van een kleine windturbine, met in achtneming van het volgende:

 

a.   per bouwperceel is ten hoogste één kleine windturbine toegestaan;

b.   de bouwhoogte van de windturbine bedraagt ten hoogste 20 m; in afwijking van het bepaalde in 2.11 wordt de bouwhoogte van de windturbine gemeten vanaf het peil tot aan het uiteinde of de tip van de rotor in de hoogste stand;

c.   verlening van de omgevingsvergunning niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

11.4        Specifieke gebruiksregel

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

 

a.   het uitoefenen van een aan - huis - gebonden beroepen met een oppervlak van meer dan 50 m² per woning is niet toegestaan;

b.   het uitoefenen van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten met een oppervlak van meer dan 20 m² per woning is niet toegestaan;

c.   het aanbieden van meer dan 50 % van de oppervlakte van de woning ten behoeve van logies met ontbijt is niet toegestaan;

d.   het gebruiken van bijgebouw ten behoeve van het ontvangen of verlenen van mantelzorg is niet toegestaan;

e.   de opslag van caravans, boten en inboedels is uitsluitend binnen de bestaande gebouwen toegestaan;

f.    bij een paardenbak en/of stapmolen is het gebruik van een geluidsinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, niet toegestaan;

11.5        Afwijken van de gebruiksregels

11.5.1     Nieuwe Economische Dragers (NED's)

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1 voor een NED, met inachtneming van het volgende:

 

a.   de omgevingsvergunning wordt verleend voor:

  1. een NED die voorkomt in de positieve lijst Nieuwe Economische Dragers zoals opgenomen in bijlage 2;
  2. overige bedrijfsactiviteiten, die naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de NED's zoals vermeld in bijlage 2;

b.   de oppervlakte van een NED bedraagt ten hoogste de in bijlage 2 genoemde omvang;

c.   de NED vindt plaats in ten hoogste één bestaand gebouw op het bouwperceel;

d.   de NED, of alle NED's tezamen op een bestemmingsvlak, wordt of worden uitgeoefend in een kleinschalige omvang, hetgeen blijkt uit:

  1. de ruimtelijke uitstraling;
  2. de verkeersaantrekkende werking, waarbij verlening van de omgevingsvergunning niet tot een onevenredige toename leidt van de automobiliteit;
  3. de categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten waartoe de activiteit behoort, waarbij geldt dat:

-      de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoort;

-      de bedrijfsactiviteit ten hoogste tot categorie 3 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten behoort, mits is aangetoond dat daardoor geen milieuhinder voor aangrenzende percelen ontstaat; alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies van de milieudeskundige;

  1. de omvang van verblijfsrecreatie waarbij geldt dat maximaal 10 verblijfseenheden (appartementen, hotelkamers) binnen het gebouw gerealiseerd mogen worden;
  2. de omvang van paardrij-activiteiten waarbij geldt dat maximaal één gebouw binnen een bouwvlak hiervoor benut mag worden en (groeps)lessen en horecamatige activiteiten niet zijn toegestaan;

e.   het gebruik ten behoeve van verblijfsrecreatie (appartementen, hotelkamers) uitsluitend is toegestaan indien op het bouwperceel tevens wordt gewoond;

f.    de verkeersveiligheid wordt niet negatief beïnvloed;

g.   op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;

h.   inzicht wordt gegeven en rekening wordt gehouden met de externe veiligheidsaspecten van nabijgelegen leidingen waarbij nieuwe beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten binnen 10 -6 risico-contouren niet zijn toegestaan;

i.    opslag van goederen ten behoeve van de NED buiten gebouwen is niet toegestaan;

j.    nieuwe bouwwerken, geen gebouwen zijnde, lichtmasten en lichtbakken voor reclamedoeleinden daaronder begrepen zijn niet toegestaan;

k.   ter plaatse wordt voorzien in een voldoende afschermende landschappelijke inpassing die bestaat uit een beplantingsstrook met een dichte struik- en boomlaag van voornamelijk streekeigen soorten, met een gemiddelde breedte van tenminste 5 m;

l.    verlening van de omgevingsvergunning leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;

m.  medewerking wordt slechts verleend indien een privaatrechtelijke overeenkomst wordt gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing.

 

11.5.2     Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.4 voor het bieden van mantelzorg in een bijgebouw, met in achtneming van het volgende:

 

a.   afwijking wordt slechts verleend ter plaatse van percelen waarop krachtens het plan een woning is toegestaan die ook feitelijk aanwezig is;

b.   afwijking wordt slechts verleend indien sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat;

c.   afwijking wordt slechts verleend indien sprake is van medische noodzaak, onderschreven door een zorgdeskundige en uitsluitend gedurende de periode dat mantelzorg noodzakelijk is;

d.   per woning mag ten hoogste één bijgebouw worden gebruikt als ruimte voor mantelzorg tot een oppervlakte van maximaal 90 m²;

e.   in samenhang met de afwijking voor het gebruik is bouwen toegestaan mits in overeenstemming met het bepaalde in 11.2.2; het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.2 voor de vergroting van de maximaal toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen met 30 m² tot een maximum van 90 m²;

f.    afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 12

Leiding - Brandstof - 2

12.1        Bestemmingsomschrijving

12.1.1     Bestemming

De voor ‘Leiding – Brandstof - 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.     de instandhouding en bescherming van een etheen- of propeentransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een werkdruk van ten hoogste 100 bar.

 

12.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 12.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

12.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

12.2        Bouwregels

12.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

              Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter;

b.    het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen.

12.3        Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

12.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

12.5        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

12.5.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.   het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.   het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.   het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.   het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.   het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

f.    het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.   het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

12.5.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 12.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.   werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.   werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

12.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 12.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.   deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.   hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

12.5.4     Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 12.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 12.5.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 13

Leiding – Gas - 2

13.1        Bestemmingsomschrijving

13.1.1     Bestemming

De voor ‘Leiding – Gas - 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.     de instandhouding en bescherming van een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een werkdruk van ten hoogste 40 bar.

 

13.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 13.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

13.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

13.2        Bouwregels

13.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

              Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 meter;

b.    het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen.

13.3        Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

13.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

13.5        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

13.5.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.   het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.   het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.   het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.   het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

f.    het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.   het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

13.5.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 13.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.     werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.    werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

13.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 13.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.     deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.    hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

13.5.4     Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 13.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 13.5.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 14

Leiding – Gas - 3

14.1        Bestemmingsomschrijving

14.1.1     Bestemming

De voor ‘Leiding – Gas - 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.     de instandhouding en bescherming van een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een werkdruk van ten hoogste 80 bar.

 

14.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 14.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

14.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

14.2        Bouwregels

14.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

              Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 meter;

b.    het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen.

14.3        Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

14.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

14.5        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.5.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.   het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.   het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.   het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.   het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

f.    het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.   het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

14.5.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 14.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.     werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.    werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

14.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 14.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.     deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.    hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

14.5.4     Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 14.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 14.5.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 15

Leiding – Gas - 7

15.1        Bestemmingsomschrijving

15.1.1     Bestemming

De voor ‘Leiding – Gas - 7’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.     de instandhouding en bescherming van een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 16 inch en een werkdruk van ten hoogste 66 bar.

 

15.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 15.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

15.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

15.2        Bouwregels

15.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

              Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 meter;

b.    het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen.

15.3        Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

15.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

15.5        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.5.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.   het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.   het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.   het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.   het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

f.    het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.   het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

15.5.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 15.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.     werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.   werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

15.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 15.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.     deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.   hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

15.5.4     Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 15.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 15.5.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 16

Leiding – Gas - 10

16.1        Bestemmingsomschrijving

16.1.1     Bestemming

De voor ‘Leiding – Gas - 10’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.     de instandhouding en bescherming van een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 20 inch en een werkdruk van ten hoogste 80 bar.

 

16.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 16.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

16.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

16.2        Bouwregels

16.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

              Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 meter;

b.    het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen.

16.3        Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

16.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

16.5        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.5.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.   het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.   het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.   het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.   het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

f.    het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.   het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

16.5.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 16.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.     werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.   werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

16.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 16.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.     deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.    hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

16.5.4     Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 16.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 16.5.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 17

Leiding – Gas - 11

17.1        Bestemmingsomschrijving

17.1.1     Bestemming

De voor ‘Leiding – Gas - 11’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.     de instandhouding en bescherming van een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 24 inch en een werkdruk van ten hoogste 66 bar.

 

17.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 17.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

17.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

17.2        Bouwregels

17.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

              Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 meter;

b.    het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen.

17.3        Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

17.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

17.5        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

17.5.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.    het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.     het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.     het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

f.     het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.    het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

17.5.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 17.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.     werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.   werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

17.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 17.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.     deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.    hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

17.5.4     Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 17.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 17.5.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 18

Leiding – Gas - 12

18.1        Bestemmingsomschrijving

18.1.1     Bestemming

De voor ‘Leiding – Gas - 12’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.     de instandhouding en bescherming van een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 28 inch en een werkdruk van ten hoogste 80 bar.

 

18.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 18.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

18.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

18.2        Bouwregels

18.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

              Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 meter;

b.    het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen.

18.3        Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

18.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

18.5        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.5.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.    het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.     het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.     het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

f.     het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.    het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

18.5.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 18.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.     werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.    werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

18.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 18.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.     deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.    hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

18.5.4     Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 18.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 18.5.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 19

Leiding – Gas - 13

19.1        Bestemmingsomschrijving

19.1.1     Bestemming

De voor ‘Leiding – Gas - 13’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.     de instandhouding en bescherming van een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 30 inch en een werkdruk van ten hoogste 80 bar.

 

19.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 19.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

19.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

19.2        Bouwregels

19.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

              Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 meter;

b.    het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen.

19.3        Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

19.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

19.5        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.5.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.    het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.     het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.     het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

f.     het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.    het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

19.5.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 19.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.     werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.    werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

19.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 19.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.     deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.    hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

19.5.4     Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 19.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 19.5.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 20

Leiding – Gas - 14

20.1        Bestemmingsomschrijving

20.1.1     Bestemming

De voor ‘Leiding – Gas - 14’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.     de instandhouding en bescherming van een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 48 inch en een werkdruk van ten hoogste 80 bar.

 

20.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 20.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

20.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

20.2        Bouwregels

20.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

              Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 meter;

b.    het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen.

20.3        Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

20.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

20.5        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.5.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.    het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.     het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.     het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

f.     het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.    het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

20.5.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 20.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.     werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.    werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

20.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 20.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.     deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.    hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

20.5.4     Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 20.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 20.5.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 21

Leiding – Gas - 15

21.1        Bestemmingsomschrijving

21.1.1     Bestemming

De voor ‘Leiding – Gas - 15’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.     de instandhouding en bescherming van een waterstoftransportleiding met een diameter van ten hoogste 4 inch en een werkdruk van ten hoogste 100 bar.

 

21.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 21.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

21.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

21.2        Bouwregels

21.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

              Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 meter;

b.    het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen.

21.3        Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

21.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

21.5        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

21.5.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.    het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.     het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.     het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

f.     het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.    het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

21.5.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 21.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.     werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.    werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

21.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 21.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.     deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.    hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

21.5.4     Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 21.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 21.5.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 22

Leiding – Gas - 16

22.1        Bestemmingsomschrijving

22.1.1     Bestemming

De voor ‘Leiding – Gas - 16’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.     de instandhouding en bescherming van een stikstof- en zuurstoftransportleiding met een diameter van ten hoogste 300 mm en een werkdruk van ten hoogste 30 bar.

 

22.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 22.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

22.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

22.2        Bouwregels

22.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

              Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 meter;

b.    het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen.

22.3        Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

22.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

22.5        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

22.5.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.    het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.     het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.     het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

f.     het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.    het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

22.5.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 22.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.     werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.    werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

22.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 22.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.     deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.    hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

22.5.4     Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 22.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 22.5.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 23

Leiding - Hoogspanning

23.1        Bestemmingsomschrijving

23.1.1     Bestemming

De voor ‘Leiding-Hoogspanning’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.     de instandhouding en bescherming van ondergrondse hoogspanningsleidingen.

 

23.1.2     Toelaatbare bebouwing

              Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 23.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

23.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

23.2        Bouwregels

23.2.1     Bouwwerken, geen gebouw zijnde

              Bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regel:

 

a.     de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde hebben geen maximale bouwhoogte.

23.3        Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

23.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

 

23.5        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

23.5.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.   het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.   het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.   het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.   het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.   het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

f.    het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.   het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

23.5.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 23.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.   werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.   werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

23.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 23.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.   deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.   hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

23.5.4     Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 23.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 23.5.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 24

Leiding - Riool

24.1        Bestemmingsomschrijving

24.1.1     Bestemming

De voor ‘Leiding - Riool’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.     de instandhouding en bescherming van een afvalwaterleiding.

 

24.1.2     Toelaatbare bebouwing

              Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 24.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

24.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

24.2        Bouwregels

24.2.1     Bouwwerken, geen gebouw zijnde

              Bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regel:

 

a.     de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde hebben geen maximale bouwhoogte.

24.3        Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

24.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant met de vraag of bij het bouwplan het leidingbelang voldoende wordt ontzien en of er eventuele voorwaarden te stellen zijn.

24.5        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

24.5.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.    het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.     het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.     het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

f.     het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.    het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

24.5.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 24.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.     werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.    werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

24.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 24.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.     deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.    hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

24.5.4     Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 24.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 24.5.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 25

Leiding - Water

25.1        Bestemmingsomschrijving

25.1.1     Bestemming

De voor ‘Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.     instandhouding en bescherming van een waterleiding.

 

25.1.2     Toelaatbare bebouwing

              Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 25.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

25.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

25.2        Bouwregels

25.2.1     Bouwwerken, geen gebouw zijnde

              Bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regel:

 

a.     bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 meter.

25.3        Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

25.4        Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten worden toegelaten.

 

25.5        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

25.5.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

b.    het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.     het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

e.     het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

f.     het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.    het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

 

25.5.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 25.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.     werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.    werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

25.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 25.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.     deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

b.    hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

25.5.4     Advies

Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 25.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de leidingbeheerder(s) of aan de voorwaarde als bedoeld in lid 25.5.3 wordt voldaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 26

Waarde - Archeologie - 2

26.1        Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie - 2 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden van de gronden.

26.2        Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a.     op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 26.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;

b.    ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:

1.    de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

2.    de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;

c.     het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

1.    vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

2.    een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;

3.    een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm kan worden geplaatst.

26.3        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

26.3.1     Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde – Archeologie - 2 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

b.    het graven, verbreden en dempen van sloten , vijvers en andere wateren dieper dan 50 cm onder het bestaande maaiveld;

c.     het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;

d.    het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

e.     het verlagen of verhogen van het waterpeil;

f.     het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

g.    het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

26.3.2     Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van 26.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

 

a.     werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;

b.    werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden of ontgrondingsvergunning;

c.     een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;

d.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

e.     ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

26.3.3     Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 26.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

 

a.     de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

b.    de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

26.4        Wijzigingsbevoegdheid

              Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming ‘Waarde – Archeologie - 2’, als bedoeld in lid 26.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 27

Waarde - Archeologie - 3

27.1        Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde – Archeologie - 3 aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden van de gronden.

27.2        Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

a.     op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 27.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;

b.    ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:

  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;

c.     het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

2.    een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;

3.    een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm kan worden geplaatst.

27.3        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

27.3.1     Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde – Archeologie - 3 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

b.    het graven, verbreden en dempen van sloten , vijvers en andere wateren dieper dan 50 cm onder het bestaande maaiveld;

c.     het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;

d.    het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;

e.     het verlagen of verhogen van het waterpeil;

f.     het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

g.    het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

27.3.2     Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van 27.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

 

a.     werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;

b.    werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden of ontgrondingsvergunning;

c.     een oppervlakte beslaan van ten hoogste 1.000 m²;

d.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

e.     ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

27.3.3     Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 27.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

 

a.     de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

b.    de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

27.4        Wijzigingsbevoegdheid

              Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming ‘Waarde – Archeologie - 3 ’, als bedoeld in lid 27.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 28

Waarde - Waardevolle dijk

28.1        Bestemmingsomschrijving

28.1.1     Bestemming

De voor ‘Waarde - Waardevolle dijk’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden, met dien verstande dat de regels van de dubbelbestemming ‘Waarde-Waardevolle dijk’ prevaleren boven de regels die gelden ingevolge de andere daar voorkomende bestemmingen, uitgezonderd de regels van de dubbelbestemming ‘Waterstaat-Waterkering’.

 

28.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op of in deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 28.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.   bouwwerken geen gebouw zijnde.

 

28.1.3     Bouwwerken ten dienste van de andere, niet primair voor deze gronden geldende bestemmingen zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van ver/nieuwbouw van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte van de bouwwerken niet wordt vergroot of veranderd.

28.2        Bouwregels

28.2.1     Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.     de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, mag maximaal 2 meter bedragen.

28.3        Afwijken van de bouwregels

28.3.1     Afwijken middels omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

 

a.     lid 28.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen(en), mits de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;

b.    lid 28.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

28.3.2     Procedureregel

Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 28.3.1, sub a winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden voldoende worden ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.

28.4        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

28.4.1     Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.     het vernietigen van voor het gebied kenmerkende bodemvegetatie door het afbranden van beplanting of restanten hiervan dan wel door toepassing van biociden;

b.    het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;

c.     het planten of verwijderen van houtgewas;

d.    het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter-, of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

e.     het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

f.     het aanbrengen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie/natuurrecreatie;

g.    het aanleggen van drainage;

h.     het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.

 

28.4.2     Uitzonderingsregel

Het in lid 28.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.     werken en/of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

b.    werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de tervisielegging van dit plan in uitvoering zijn.

 

28.4.3     Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 28.4.2 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden:

 

a.     niet worden aangetast of;

b.    niet significant worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien nodig mitigerende en zonodig compenserende maatregelen worden getroffen.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 29

Waterstaat - Waterkering

29.1        Bestemmingsomschrijving

29.1.1     Bestemming

De voor ‘Waterstaat-Waterkering’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing.

 

29.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 29.1.1 genoemde doeleinden worden gebouwd:

 

a.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

29.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

29.2        Bouwregels

29.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.     de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

29.3        Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

29.4        Afwijken van de bouwregels

29.4.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

 

a.   lid 29.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de voor deze gronden andere aldaar geldende bestemmingen(en), mits de waterstaatswaarden van de gronden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;

b.   lid 29.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

29.4.2     Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 29.4.1 melden burgemeester en wethouders schriftelijk het bouwplan bij het Waterschap.

 

 

Hoofdstuk 3

Algemene regels

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 30

Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 31

Algemene bouwregels

31.1        Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken

31.1.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels vervat in hoofdstuk 2, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

 

a.     de plaatsing van hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;

b.    de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;

c.     de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

31.1.2     De in lid 31.1.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden in verband met calamiteiten.

31.2        Bestaande afstanden en andere maten

31.2.1     Indien afstanden op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.

 

31.2.2     In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de inwerkingtreding van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 32

Algemene gebruiksregels

32.1        Verboden gebruik

32.1.1     Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.     het gebruiken of te doen of laten gebruiken van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.

32.2        Afwijking van de gebruiksregels

32.2.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 32.1.1:

 

a.     indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 33

Algemene aanduidingsregels

33.1        Geluidzone-industrie

Ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone-industrie-3’ en ‘geluidzone-industrie-4’ zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 34

Algemene afwijkingsregels

34.1        Afwijkingsbevoegdheid

34.1.1     Het bevoegd gezag kan om bij omgevingsvergunning afwijken van de regels in dit plan voor:

 

a.     afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;

b.    overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

 

34.1.2     De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:

 

a.     de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

b.    dit niet leidt tot wijziging van de op de verbeelding aangegeven bestemming.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 35

Algemene wijzigingsregels

35.1        Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de regels wijzigen ten behoeve van:

 

a.     de overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot

 

Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.

35.2        Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de dubbelbestemming ‘Leiding – Water’ en ‘Leiding – Hoogspanning’ verleggen, met inachtneming van het volgende:

a.     de wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van het perceel waarin de watertransportleiding (max. 600 mm en 5 Bar) dan wel de ondergrondse hoogspanningsleiding (max. 50 kv) wordt gelegd.

 

 

 

Hoofdstuk 4

Overgangs- en slotregels

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 36

Overgangsrecht

36.1        Overgangsrecht bouwwerken:

a.     Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.    Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 36.1, sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het lid 36.1, sub a met maximaal 10%;

c.     Lid 36.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

36.2        Overgangsrecht gebruik:

a.     Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

b.    Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 36.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

c.     Indien het gebruik, bedoeld in lid 36.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

d.    Lid 36.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

36.3        Afwijking overgangsrecht gebruik

Indien toepassing van het overeenkomstig lid 36.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

 

 

Terug naar inhoudsopgave

Artikel 37

Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan ‘Verdubbeling Tractaatweg’.