direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijventerrein

 

 

 

 

Plan: Wymbritseradiel-Zuid
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.06830000WYMZUID-

Artikel 5 Gemengde Doeleinden

 

1. Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor "gemengde doeleinden" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.              maatschappelijke voorzieningen;

b.              dienstverlening;

c.              detailhandel;

d.              café/cafetaria/restaurant/hotel, uitsluitend voor zover de gronden op de plankaart zijn aangeduid met "horeca";

e.              bedrijven die zijn genoemd in de bij deze voorschriften als bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijven onder de

categorieën 1 en 2;

f.                bedrijven die op het moment van de eerste tervisielegging van het plan aanwezig zijn, namelijk, voor zover op de plankaart aangeduid met:

-         "bhv", botenverhuurbedrijf;

g.              wonen;

h.              groenvoorzieningen;

i.                openbare nutsvoorzieningen;

j.                verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

k.              water.

 

De bestemming is mede gericht op het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het dorpsgezicht zoals weergegeven in de toelichting van het aanwijzingsbesluit van Woudsend als beschermd dorpsgezicht, opgenomen als bijlage 2 bij deze voorschriften en zoals beschreven in de paragrafen 2.2.1 en 2.2.2 van toelichting bij deze voorschriften.

 

2.              Bouwvoorschriften

a.              Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

1.              hoofdgebouwen, uitgezonderd aan- en uitbouwen bij woningen, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

2.              het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen;

3.              de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen (uitgezonderd aan- en uitbouwen bij woningen) mag niet meer dan de op de bouwvormenkaart aangegeven goot- en bouwhoogte bedragen;

4.              de dakhelling van hoofdgebouwen (uitgezonderd aan- en uitbouwen bij woningen) mag niet minder dan de op de bouwvormenkaart aangegeven dakhelling bedragen;

5.              in aanvulling op het bepaalde onder 3 en 4 geldt dat voor de op de bouwvormenkaart als "beeldbepalend" dan wel "beeldondersteunend" aangeduide hoofdgebouwen de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm), gehandhaafd dient te blijven;

6.              niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd.

 

b.              Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen gelden de volgende bepalingen:

1.              aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

2.              de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel  niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;

3.              de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5,5 m bedragen;

4.              de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan

3 m bedragen;

5.              de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 7 m bedragen, met dien verstande dat:

a.             de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen minimaal
1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;

b.             de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;

6.              de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan

100 m² bedragen, met dien verstande dat:

a.             niet meer dan 50% van een bouwperceel mag worden bebouwd;

b.             de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 90% van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen.

c.              Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

1.              de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;

2.              de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;

3.              de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

3.              Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

-                 de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

-                 het straat- en bebouwingsbeeld;

-                 de sociale veiligheid;

-                 de verkeersveiligheid;

-                 de woonsituatie;

-                 de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht,

nadere eisen stellen aan:

-                 de gevelindeling van hoofdgebouwen, in die zin dat deze overwegend verticaal gericht dienen te zijn en waarbij de lengte/breedte-verhouding ten minste 2:1 dient te bedragen;

-                 het materiaalgebruik bij hoofdgebouwen in die zin dat sprake dient de zijn van gebakken stenen en gebakken dakpannen en dat in de kleurstelling aangesloten dient te worden bij het traditionele kleurgebruik;

-                 de dakvorm en het materiaalgebruik van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, in die zin dat de dakhelling ten minste 40° dient te zijn en gebruik wordt gemaakt van gebakken materialen en/of hout in traditionele kleurstellingen;

-                 de plaats en hoogte van erfafscheidingen;

-                 het materiaalgebruik van erfafscheidingen in die zin dat deze van hout zijn opgetrokken;

-                 de plaats en oppervlakte, bouwhoogte en goothoogte van de bebouwing.

 

4.              Vrijstelling van de bouwvoorschriften

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

-                 de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

-                 het straat- en bebouwingsbeeld;

-                 de sociale veiligheid;

-                 de verkeersveiligheid;

-                 de woonsituatie;

-                 de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht,

vrijstelling verlenen van:

a.              het bepaalde in lid 2, sub a, onder 5 voor het bouwen van een afwijkende hoofdvorm indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een binnen het beschermd dorpsgezicht passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3,5 m en

8 m en een dakhelling van ten minste 45°;

b.              het bepaalde in lid 2, sub b, onder 1 voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op minder dan
3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;

c.              het bepaalde in lid 2, sub b, onder 5b voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aan het hoofdgebouw gebouwde bijgebouwen met een bouwhoogte van niet meer dan 7 m .

 

5.              Gebruiksvoorschriften

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken dan wel te laten gebruiken in strijd met de in lid 1 gegeven bestemmingsom-schrijving. Als verboden gebruik wordt in elk geval aangemerkt:

-                 niet-permanente bewoning;

-                 het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;

-                 het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

-                 het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;

-                 het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;

-                 het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

 

6.              Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften

Burgemeester en Wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 5, indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.