HOOFDSTUK 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1. plan: het wijzigingsplan “Oude Rijksweg 87a” van de gemeente Goes als vervat in het
GML-bestand NL.IMRO.0664.WPLG06-ON99 met de bijbehorende regels.
1.2. aan-huis-gebonden beroep/bedrijf: een dienstverlenend beroep, dat in een woning of in een bijbehorend gebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, bed & breakfast daaronder begrepen, met inachtneming van de volgende regels:
1. de woning blijft voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit;
2. ten hoogste 40 m² van de netto vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende gebouwen gezamenlijk mag ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik zijn;
3. het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dit behouden;
4. het gebruik is naar aard in overeenstemming met het woonkarakter van de omgeving;
5. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten uitvoert tevens gebruiker en bewoner van de woning is;
6. het gebruik leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
7. de uitoefening van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit in verband met het desbetreffende beroep of bedrijf is niet toegestaan;
8. reclame-uitingen aan de gevel mogen niet zichtbaar zijn;
9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.
1.3. agrarisch bedrijf: een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
4. houtteelt: de aanplant van bomen op agrarische gronden ten behoeve van de houtteelt, waarvoor op basis van de Beschikking ontheffing meldings- en herplantplicht van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit ontheffing is verkregen van de meldings- en herplantplicht.
5. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond waarvoor in de bedrijfsvoering de weidegang essentieel is;
6. paardenfokkerij: het fokken van paarden en het houden van paarden ten behoeve van de vlees- en/of melkproductie, waarbij het stallen van pensionpaarden is toegestaan;
7. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;
3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
c. aquacultuur: teelt van (zout)watergebonden organismen zoals zagers, zeekraal, schelpdieren en vissen, daaronder begrepen het verwerken en ter plaatse verkopen daarvan;
d. overige teelten van gewassen of dieren al dan niet in gebouwen.
1.4. agrarisch deskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het agrarisch gebied, zoals de agrarische adviescommissie voor de provincie Zeeland.
1.5. agrarisch hulp-, neven- en loonbedrijf
a. een niet-industrieel bedrijf dat is gericht op het opslaan en leveren van goederen aan agrarische bedrijven en/of het opslaan van goederen ten behoeve van het verwerken van producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven, waaronder begrepen mestverzamelsilo's met een regionale functie;
b. een niet-industrieel bedrijf dat - voornamelijk met behulp van verplaatsbare landbouw-werktuigen en landbouwapparatuur - uitsluitend of overwegend diensten verleent aan agrarische bedrijven:
- in verband met de bodemcultuur;
- ter uitvoering van grondwerkzaamheden op agrarische cultuurgronden;
- ter verrichting van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
1.6. archeologisch deskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie.
1.7. archeologische waarde: de aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen onder het aardoppervlak.
1.8. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9. bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.10. bedrijfswoning: een gebouw in of bij een bedrijf of op een terrein behorende bij een bedrijf, dat dient voor de huisvesting van een persoon of één huishouden van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het bedrijf of het terrein behorende bij het bedrijf, noodzakelijk is.
1.11. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak.
1.12. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13. bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw danwel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak.
1.14. boogkassen: al dan niet verplaatsbare gebouwen, overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van gewassen.
1.15. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16. bouwgrens: de grens van een bouwvlak.
1.17. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.18. bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel.
1.19. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.20. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21. dunne mest: mest die verpompbaar is en die bestaat uit faeces of urine van landbouw-
huisdieren, al dan niet vermengd met mors-, spoel-, reinigings- of regenwater.
1.22. erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.23. erfgrens: de grens van het erf.
1.24. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25. hoofdgebouw: een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.26. kassen: bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal met een bouwhoogte van 1,20 meter of meer ten behoeve van de teelt of veredeling van gewassen, schuurkassen daaronder begrepen.
1.27. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten: het in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van Bijlage 1 van het Besluit Omgevingsrecht geldt en waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.28. logies met ontbijt: het verhuren van één of meerdere kamers en het aanbieden van een ontbijt, waarbij de functie van de bebouwing in overwegende mate in stand blijft.
1.29. mestbassins: werken, niet zijnde bouwwerken, ten behoeve van de opslag van mest, zoals mestzakken, foliebassins en daarmee vergelijkbare vormen van mestopslag.
1.30. mestopslag: het bewaren van vaste meststoffen of dunne mest in een reservoir dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal zoals een mestsilo, mestplaat, mestzak of foliebassin.
1.31. mestopslagruimten: bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, zoals mestsilo's en daarmee vergelijkbare vormen van mestopslag.
1.32. overkapping: een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak.
1.33. peil:
- de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;
- bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp-bestemmingsplan bestaande aansluitende afgewerkte bouwterrein.
1.34. regenkappen: niet door wanden omsloten bouwwerken met een bouwhoogte van maximaal 4,00 meter, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal, bestemd voor de bescherming van gewassen tegen neerslag.
1.35. semi-agrarisch bedrijf: een bedrijf of bedrijfsonderdeel gericht op de handel in bloemen en planten en/of de bewaring van en/of sportbeoefening met dieren, zoals een tuincentrum, hoveniersbedrijf, ponyhouderij of manege.
1.36. teeltondersteunende voorzieningen: voorziening ten behoeve van de bescherming van plantaardige agrarische teelten (tegen neerslag, zonlicht en vogelvraat) en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in boogkassen, regenkappen en stellingen met fijnmazige netten.
1.37. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die slechts gedurende één seizoen op de landbouwgronden aanwezig zijn.
1.38. vaste meststoffen: dierlijke meststoffen en andere meststoffen van organische oorsprong en samenstelling, mits de meststoffen niet verpompbaar zijn.
1.39. waterbassin: een reservoir bestemd en geschikt voor het opslaan van water ten behoeve van
het agrarische bedrijf.
1.40. weidegang: het bieden van gelegenheid voor dieren om buiten te lopen, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte voor de dieren buiten wordt verzameld en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1. afstanden van bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken. Deze worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
2.5. breedte, lengte en diepte van een bouwwerk: tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.6. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7. het bebouwde oppervlak van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald.
2.8. de bedrijfsvloeroppervlakte wordt gemeten binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
1. voor intensieve veehouderijen geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van alle dierplaatsen bij de bedrijfsvloeroppervlakte wordt inbegrepen. Bij het houden van pluimvee, pelsdieren en/of konijnen in gestapelde hokken cq. batterijen geldt, in tegenstelling tot het voorgaande, dat uitsluitend de oppervlakte van de vaste vloer onder de hokken c.q. batterijen bij de bedrijfsvloeroppervlakte wordt inbegrepen;
2. tot de bedrijfsvloeroppervlakte tevens wordt gerekend de onder afdaken aanwezige oppervlakte die wordt of kan worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;
3. tot de bedrijfsvloeroppervlakte niet wordt gerekend de oppervlakte van mestbassins, mestplaten en weegbruggen.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, alsmede voor:
a. aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven;
b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, parkeervoorzieningen, waterlopen, erven, tuinen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
3.2.1 Toelaatbare bebouwing
a. binnen een bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd:
b. ter plaatse van de aanduiding “erf” mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, behorende bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
c. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
3.2.2 Hoofdgebouwen
a. hoofdgebouwen worden gebouwd in het bouwvlak;
b. per bouwvlak is maximaal één hoofdgebouw toegestaan;
c. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 6 respectievelijk 10 meter;
d. de inhoud van een hoofdgebouw ter plaatse van de bouwvlakken zonder aanduiding bedraagt maximaal 600 m³;
e. de afstand van ieder hoofdgebouw ter plaatse van de bouwvlakken zonder aanduiding tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 2 meter;
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken
a. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,20 meter;
b. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 6 meter;
c. ter plaatse van de aanduiding “erf” mogen maximaal twee bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat:
1. gronden met de aanduiding “erf” voor maximaal 50% bebouwd mogen worden;
2. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 40 m² bedraagt;
3. indien de toelaatbare te bebouwen oppervlakte ingevolge het bepaalde onder 1 minder bedraagt dan 40 m² een bebouwingspercentage van 75% tot een maximum van 40 m² is toegestaan;
4. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot (het verlengde van) de voorgevel van de woning minimaal 3 meter bedraagt;
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg bedraagt ten hoogste 1 meter;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 meter;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 meter.
3.2.5 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:
1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van aangrenzende gronden;
2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
3. ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
4. ten behoeve van de milieusituatie;
5. ten behoeve van de verkeersveiligheid.
3.2.6 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:
a. lid 2.1.2.2 sub a voor het uitbreiden van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de uitbreiding alleen mag plaatsvinden op gronden met de nadere aanduiding “erf”;
b. lid 2.1.2.2 sub d voor het vergroten van een woning tot een inhoud van maximaal 750 m³, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele landschappelijke en/of natuurlijke waarden van aangrenzende gronden.
c. lid 2.1.2.2 sub e voor bouwen tot op de perceelsgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
d. lid 2.1.2.3 sub c onder 2 tot maximaal 100 m² mits het bij het hoofdgebouw behorende bouwperceel groter is dan 1 hectare en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele landschappelijke en/of natuurlijke waarden van aangrenzende gronden;
e. lid 2.1.2.3 sub c onder 2 tot maximaal 60 m², mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele landschappelijke en/of natuurlijke waarden van aangrenzende gronden;
f. lid 2.1.2.3 sub c onder 2 voor de bouw van verblijfsruimten voor zorgbehoevenden op het bijbehorende erf van een woning mits het bebouwingspercentage maximaal 60% bedraagt met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
g. lid 2.1.2.4 sub c tot een hoogte van maximaal 10m.
Artikel 4 Waterstaat - Waterkering
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waterstaat - Waterkering” aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), primair bestemd voor:
a. waterstaatkundige voorzieningen zoals waterkering, waterbeheersing, kaden, dijksloten, opslag en onderhoud t.b.v. van vaar- en waterwegen, wegen, paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
4.2.1 Toelaatbare bebouwing
a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 25.1. genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van steigerpalen en masten maximaal 10.00 meter bedraagt;
4.2.2 Algemeen
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag − met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voorzover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijking van de bouwregels
25.3.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:
lid 25.2.1 sub b tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, mits de waterstaatskundige belangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
4.3.1 Procedureregels
Bij afwijking als bedoeld in lid 25.3.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen de waterstaatkundige belangen niet onevenredig worden geschaad;
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
5.1 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
6.1 Bouwhoogte
6.1.1 De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,5 meter, tenzij in deze regels anders is bepaald.
6.2 Bestaande afstanden en andere maten
a. Indien afstanden op de datum van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
b. In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de datum van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als ten hoogste respectievelijk ten minste worden aangehouden;
c. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a en b uitsluitend van toepassing indien dat geschiedt op dezelfde plaats.
6.3 Afwijking van de bouwregels
6.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:
lid 3.2.1.1 tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, indien daarvoor de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
7.1 Algemene regel
Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als uitstallings-, opslag-, stand-, of ligplaats voor kampeermiddelen, tenzij in deze regels anders is bepaald;
c. kleinschalig kamperen, tenzij in deze regels anders is bepaald.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheid
8.1.1 Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels in dit plan ten behoeve van:
a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van geringe afmetingen ten behoeve van het openbaar nut waarvan het oppervlak maximaal 50 m² bedraagt en de bouwhoogte maximaal 5 meter;
b. het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter ten behoeve van telecommunicatie- of alarmeringsvoorzieningen;
c. overschrijdingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
d. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Er wordt niet afgeweken indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
9.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:
geringe overschrijdingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5 meter toelaatbaar.
9.1.1 Procedureregel
Bij het verlenen van de bevoegdheid als bedoeld in lid 3.5.1 zijn de algemene procedureregels van artikel 3.6.1 van toepassing.
Artikel 10 Algemene procedureregels
10.1 Procedure bij toepassing wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ingevolge dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en niet in overeenstemming is met het plan mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van lid 4.1.1 sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 4.1.1 sub a met maximaal 10 %;
c. lid 4.1.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 4.1.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. indien het gebruik, bedoeld in lid 4.1.2 sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. lid 4.1.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de naam:
Regels wijzigingsplan “Oude Rijksweg 87a”.
|