5.1 Water
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming is daarom noodzakelijk om problemen zoals bijv. wateroverlast, een slechte waterkwaliteit verdroging etc. te voorkomen. Omdat het bestemmingsplan in hoofdzaak de bestaande situatie weergeeft is er nauwelijks sprake van invloed op de waterhuishouding door het plan. In de onderstaande tabel wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.
Thema
|
Waterdoelstelling
|
Toetsing
|
Veiligheid/
waterkering
|
Waarborgen veiligheidsniveau en daarvoor benodigde ruimte.
|
In het plangebied bevinden zich geen waterkeringen.
|
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater)
|
Voldoende ruimte voor vasthouden/ bergen/afvoeren van water. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem.
|
Het bestemmingsplan legt de feitelijke situatie vast. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat het vigerend beleid zal worden geraadpleegd en deze geldende waterprincipes sturend zijn. Het gebied ligt overigens niet in een aandachtsgebied betreffende de waterhuishouding.
|
Watervoorziening/ -aanvoer
|
Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte-)water van de juiste kwaliteit water en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water.
|
Het bestemmingsplan legt de feitelijke situatie vast. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat het vigerend beleid zal worden geraadpleegd en deze geldende waterprincipes sturend zijn.
|
Volksgezondheid (watergerelateerd)
|
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico’s via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.
|
De oppervlaktewaterkwaliteit wordt gemonitord.
|
Riolering/RWZI
(incl. water op straat/overlast)
|
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met reductie hydraulische belasting RWZI en transportsysteem met beperken overstorten. Rekening houden met (eventuele benodigde filter)ruimte daarvoor.
|
Nieuwe lozingen zijn in beginsel niet toegestaan. Nieuwbouw is alleen mogelijk als wordt aangesloten op de riolering of als er alleen water wordt geloosd aan de waterkwaliteitsnormen. Dat betekent dat (huishoudelijk) afvalwater gezuiverd wordt via een voldoende werkend IBA of een verbeterde septic tank. Het gebruik van uitlogende materialen zoals koper en zink moet worden vermeden. Voor het afgekoppelde water wordt de voorkeursvolgorde (1. opvangen en gebruiken voor de tuin of het doorspoelen van het toilet, 2. infiltreren in de bodem en 3. lozing op het oppervlaktewater) gehanteerd.
|
Bodemdaling
|
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen met name in zettingsgevoelig gebieden kunnen veroorzaken.
|
Er zijn geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien die een peilverlaging en/of een bodemdaling vereisen.
|
Grondwater
Overlast
|
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast
|
Er is geen grondwateroverlast bekend. Aangezien het hier een actualisering van het bestemmingsplan betreft, dient de grondwaterstand niet te worden aangepast.
|
Oppervlakte
waterkwaliteit
|
Behoud/realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur
|
Het betreft hier een actualisering van het bestemmingsplan. Derhalve zijn er geen consequenties voor de oppervlaktewater-kwaliteit. Bij het afkoppelen van verhard oppervlak dient de beslisboom van het waterschap (1. opvangen en gebruiken voor de tuin of het doorspoelen van het toilet, 2. infiltreren in de bodem en 3. lozing op het oppervlaktewater) in acht genomen te worden.
|
Grondwaterkwaliteit
|
Behoud/realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur
|
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak dient de beslisboom van het waterschap (1. opvangen en gebruiken voor de tuin of het doorspoelen van het toilet, 2. infiltreren in de bodem en 3. lozing op het oppervlaktewater) in acht genomen te worden. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen en uitlogende materialen zoals koper en zink moet worden vermeden.
|
Verdroging
|
Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden; met name van belang in/rond natuurgebieden (voor hydrologische beïnvloedingszone zie provinciaal omgevingsplan)
|
Het betreft hier een actualisering van het bestemmingsplan, hierdoor zal geen verbetering of een verslechtering plaatsvinden.
|
Natte natuur
|
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.
|
Niet van toepassing.
|
Onderhoud(mogelijk-heid) waterlopen
|
Oppervlaktewater dient adequaat onderhouden te worden.
|
In het plangebied bevinden zich geen waterlopen.
|
Waterschapswegen
|
Binnen het plangebied komen geen waterschapswegen voor
|
Niet van toepassing.
|
5.2 Bodem
Omgevingsvergunningplichtige bouwwerken mogen niet worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein dat schade of gevaar te verwachten is voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Omdat dit bestemmingsplan met name de bestaande situatie vastlegt is geen nader onderzoek uitgevoerd. Indien aan de orde zal dit bij concrete (bouw)plannen gedaan worden.
5.3 Archeologie
In Europees verband is het Verdrag van Malta opgesteld. Uitgangspunt van dit verdrag is het behoud van het archeologisch erfgoed. Waar dit niet mogelijk is dient het bodemarchief met zorg omsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang van het begin af aan meewegen in de besluitvorming. Plannen worden dan ook getoetst aan het belang van het behoud van het archeologisch erfgoed. Verder dienen de consequenties voor het archeologisch bodemarchief te worden nagegaan.
Met behulp van de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) kan worden nagegaan of de gronden binnen het plangebied archeologisch van betekenis zijn. Op de AMK zijn alle bekende archeologische terreinen en monumenten aangegeven. De IKAW geeft aan wat de verwachtingswaarde is dat binnen een gebied archeologische vondsten worden gedaan. Het plangebied is op deze kaart aangegeven als gebied met een middelhoge verwachtingswaarde.
Het toetsingskader voor archeologie bestaat uit:
- de Archeologische MonumentenKaart (AMK) Zeeland;
- de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW);
- het Zeeuws Archeologisch Depot (ZAD);
- het Nationaal Archeologisch Informatiesysteem ARCHIS van de Rijksdienst voor het Cultureel
Erfgoed (RCE)
Omdat voor de IKAW en voor de historische kernen van hoge archeologische waarde op de AMK geldt dat de aanwezigheid van archeologische waarden niet overal op voorhand vaststaat en een deel van de historische informatie door (recente) verstoringen verloren gegaan is, adviseert de provincie aan gemeenten om een gedetailleerde archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart te laten opstellen. Door een meer gedetailleerd historisch/archeologisch onderzoek (archieven, kaarten, vindplaatsen, studie van de rooilijn, etc.), verstoringsonderzoek en aanvullend veldonderzoek met controleboringen kan een nadere begrenzing van het terrein worden vastgesteld en kan in de historische kern een differentiatie aangebracht worden in behoudenswaardige en niet behoudenswaardige gebieden. De gemeente Goes maakt deel uit van het met 8 andere Zeeuwse gemeenten gezamenlijk te belopen traject voor het laten opstellen van gedetailleerde archeologische verwachtingskaarten, een archeologiebeleid vertaald in beleidsadvieskaarten en een digitale koppeling van deze gegevens in de bestemmingsplannen voor het gehele grondgebied van de gemeente Goes. Het nieuwe archeologiebeleid zal naar verwachting nog in 2011 worden vastgesteld.
Binnen het plangebied bevinden zich geen AMK-terreinen. Het Marconigebied heeft een middelhoge verwachtingswaarde en is in dit bestemmingsplan daarom door middel van een dubbelbestemming specifiek bestemd als “Waarde-Archeologie”. Hierin is als beschermende regeling opgenomen dat de gronden primair bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden. Daarnaast is voor verschillende werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden vereist.
Omdat dit bestemmingsplan met name de bestaande situatie vastlegt is vantevoren geen nader onderzoek uitgevoerd. Indien aan de orde zal dit bij concrete (bouw)plannen gedaan worden.
5.4 Flora en Fauna
Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermings-wet dient bij ruimtelijke planvorming onderzocht te worden of er wettelijk beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied voorkomen en wat de effecten van de ingreep zijn op het voortbestaan van de voorkomende soorten.
Het plangebied bevindt zich niet binnen de grenzen of in de nabijheid van een beschermd natuurgebied, het bevindt zich in de stad Goes. In het gebied en in de directe omgeving bevinden zich meerdere functies zoals wonen, werken, winkelen, kantoren en (rail)verkeer. Het gebied kent een hoge bebouwingsdichtheid en is bijna geheel verhard. Structureel groen van enige omvang komt in het gebied niet voor, dit beperkt zicht tot enkele kleine stukjes en verspreid aangeplante bomen en struiken. Van een ongestoorde omgeving voor flora en fauna is dan ook geen sprake.
Omdat dit bestemmingsplan met name de bestaande situatie vastlegt is geen nader onderzoek uitgevoerd. Indien aan de orde zal dit bij concrete (bouw)plannen gedaan worden.
5.5 Geluid
Wegverkeerslawaai
Sinds 1 januari 2007 geldt de nieuwe Wet geluidhinder (Wgh). Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Voor gezoneerde wegen geldt een grens-waarde van 48 dB. Deze waarde wordt berekend op basis van Lden. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, conform artikel 77 Wgh, akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone. Dit heeft echter slechts betrekking op nieuwe ontwikkelingen die binnen 10 jaar worden voorzien. In dit bestemmingsplan zijn geen locaties opgenomen waar eventuele nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kunnen worden geprojecteerd. Ook is niet voorzien in de aanleg van nieuwe wegen. Er is ten behoeve van dit bestemmingsplan dan ook geen akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Railverkeerlawaai
In het kader van dit bestemmingsplan is geen akoestisch onderzoek verricht naar het railverkeerlawaai. Daarom moeten de wettelijk verplichte zones in acht worden genomen:
- de spoorweg tussen Bergen op Zoom en Vlissingen: 500 meter aan weerszijden;
- de toeristische spoorweg Goes - Borssele: 100 meter aan weerszijden.
5.6 Luchtkwaliteit
Luchtkwaliteitsmetingen worden gebruikt om te beoordelen of de luchtkwaliteit in overeen-stemming is met een grenswaarde of een andere in de Wet luchtkwaliteit opgenomen waarde of om na te gaan of de 3%-grens of tijdelijke 1%-grens wordt overschreden. De genoemde grenzen worden gehanteerd om vast te stellen of een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van een stof en maken ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk in overschrijdingssituaties. Indien NIBM wordt bijgedragen aan de verslechtering van de lucht-kwaliteit, kan het project toch uitgevoerd worden. De wet regelt daarnaast dat zeezout in de lucht niet meegerekend hoeft te worden bij vaststelling van de concentraties fijn stof. Zeezout is van natuurlijke oorsprong en ongevaarlijk voor de gezondheid. Vastgesteld is dat bij ruimtelijke plannen alleen de concentratie fijn stof die door mensen wordt veroorzaakt, meegewogen dient te worden. In verband met de zeezoutaftrek mogen daarom 6 dagen worden afgetrokken van het aantal overschrijdingsdagen.
Uit de luchtkwaliteitskaart van de provincie Zeeland blijkt dat het jaarlijkse aantal overschrijdingen van de grenswaarde PM10, ijkpunt 2010, ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke hoeveelheid van 35 dagen blijft. Uit de Luchtkwaliteitskaart Zeeland blijkt dat in het plangebied van dit bestemmingsplan geen overschrijdingen van deze grenswaarde voorkomen. Tevens worden in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen voorzien die zouden kunnen leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit is om die reden in dit bestemmingsplan niet aan de orde.
5.7 Externe veiligheid
1. Inleiding
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro-besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico (PR), het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan bepaald te worden.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de inrichting of langs wegen of vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden. Voor bestaande situaties wordt het niveau van 10-5 per jaar als grenswaarde gehanteerd, 10-6 per jaar geldt als richtwaarde. Voor nieuwe situaties geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Desondanks hebben overheden en betrokken private instellingen een inspanningsverplichting om te voldoen aan deze oriënterende waarde en dient een toename van het GR bestuurlijk te worden verantwoord.
Het nieuwe bestemmingsplan Marconistraat is conserverend van aard. Er worden in het plangebied geen nieuwe functies toegevoegd of mogelijk gemaakt die op basis van het huidige bestemmingsplan nog niet gerealiseerd konden worden. Er wordt door dit besluit dan ook geen uitbreiding van de populatie mogelijk gemaakt binnen het Marconigebied.
2. Stationaire risicobronnen
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Bevi, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplichten het bevoegde gezag– in deze de gemeente – afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe situaties moet worden getoetst aan de risiconormen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR)1 en regels voor het Groepsrisico (GR)2. De Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) strekt tot uitvoering van het Bevi. In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het Bevi is van toepassing op vergunningsplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare3 objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
1 Het plaatsgebonden risico geeft de kans aan dat iemand die zich een jaar lang onafgebroken en onbeschermd op een plek bevindt, overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen.
2 Het groepsrisico is de cumulatieve kans per jaar dat een groep van tenminste 10, 100 of 1.000 personen overlijdt door een ongeval bij een risicovolle activiteit met een gevaarlijke stof.
3 In het Bevi zijn niet-limitatieve definities opgenomen van de begrippen beperkt kwetsbaar en kwetsbaar object.
Om te bepalen of er binnen dan wel in de directe omgeving van het bestemmingsplan bedrijven zijn gelegen die onder de werkingssfeer van het Bevi vallen, zijn het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS)4 en de professionele risicokaart5 geraadpleegd. De dichtstbijzijnde Bevi-inrichting is de productielocatie van Bison “Perfecta Chemie”, deze ligt op meer dan 100 meter afstand van de grens van het bestemmingsplan.
![i_NL.IMRO.0664.BPGW15-VG99_113005.png [image]](i_NL.IMRO.0664.BPGW15-VG99_113005.png)
Figuur 1: Luchtfoto risicokaart bestemmingplan Marconi gebied (blauwe contour)
2.1. Bison productielocatie
De productielocatie aan de A.F. Phillipsstraat heeft, op basis van de huidige vergunning, te voldoen aan de eisen gesteld in het Preventie Beleid Zware Ongevallen (PBZO). De sommatiewaarde van alle opgeslagen WMS stoffen binnen de inrichting blijkt namelijk boven de grenswaarde “1” uit te komen.
Verder voldoet de Bison productielocatie in de huidge situatie niet aan de plaatsgebonden risiconorm van 10-6 per jaar. De Plaatsgebonden risicocontouren (10-6 per jaar) van Hal A1, A2 & Hal B vallen namelijk over een kwetsbaar object (Agri Markt). Voor deze hallen is respectievelijk 16, 14 en 41 ton WMS-stoffen vergund. In de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (REVI) kunnen deze PR10-6 afstanden worden afgelezen. Op basis van de tabel 3 uit bijlage 1 valt te herleiden dat hiervoor tenminste 85 meter wordt aangehouden.
4 Het RRGS is een centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaand rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5 De professionele risicokaart laat zien waar onder andere risicobronnen liggen.
Met Bison is hierover veelvuldig overleg gepleegd. De huidige vergunning is nog gebaseerd op een inrichting waar ook het gereed product wordt opgeslagen. Dit is na de komst van het distributiecentrum van Bison aan de Columbusweg niet meer noodzakelijk. Vandaar dat Bison een veranderingsvergunning zal aanvragen. Hierbij wordt de vergunde hoeveelheid gevaarlijke stoffen zodanig verminderd dat de PBZO-plicht voor de Bison productielocatie niet meer van toepassing is. Daarnaast heeft Bison het Adviesbureau TAUW opdracht gegeven een QRA uit te voeren (voor de gehele inrichting) waarmee zij wil aantonen dat de nieuwe vergunningsaanvraag voldoet aan de normen van het plaatsgebonden risico.
Vanwege het feit dat de externe veiligheidsrisico’s op korte termijn specifiek worden bepaald door middel van een QRA is het niet zorgvuldig om voor het conserverende bestemmingsplan Marconigebied groepsrisicoberekeningen uit te voeren op basis van de huidige vergunning.
In de nabije omgeving van de Bison productielocatie is een tijdelijk asielzoekerscentrum gelegen (5 jaar) en een supermarkt (Agrimarkt). In de omgeving zijn dit de enige locaties waar veel personen te verwachten zijn. De verdere omgeving bestaat voornamelijk uit parkeerterreinen, bedrijfsgebouwen en winkels waar over het algemeen de populatiedichtheid vrij laag is. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat het groepsrisisico in de huidige situatie boven de oriënterende waarde uitvalt.
Daarnaast is het niet zorgvuldig de risicocontouren die vooralsnog gebaseerd zijn op de afstanden bepaald in het REVI op te nemen in de toelichting. Door middel van de QRA wordt voor de gehele inrichting de plaatsgebonden risicocontouren specifiek bepaald. Hierbij kan reeds verondersteld worden dat deze vele malen kleiner zullen uitvallen dan de afstanden in het REVI. De afstanden in het REVI zijn namelijk bepaald aan de hand van een conservatieve benadering. Daarnaast zal de vergunde hoeveelheid WMS stoffen worden verlaagd en zal de nieuwe vergunningsaanvraag van Bison moeten voldoen aan de plaatsgebonden risiconormen. Hierdoor kan al worden aangenomen dat de contouren sterk verminderen.
De plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar vallen in de huidige situatie ver buiten het bestemmingsplan Marconistraat.
2.2. Conclusie stationaire risicobronnen
De Bison productielocatie is de enige relevante stationaire risicobron in de omgeving van het bestemmingsplan. De huidige plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar vallen ver buiten het bestemmingsplan Marconistraat. Daarnaast zal de vergunning worden aangepast waardoor deze risicocontouren nog verder worden teruggedrongen.
3. Transportrisico’s
Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risicorelevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en de weg dient plaats te vinden aan de hand van de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen” uit 2004 en de wijzigingen daarop van 1 augustus 2008 en 1 januari 2010, waarin grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico zijn opgenomen.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs wegen en vaarwegen die deel uitmaken van het Basisnet Weg of Basisnet Water kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Bij Basisnet Weg gelden de afstanden die in bijlage 5 van de circulaire “Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, 1 januari 2010” zijn opgenomen. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor de situaties waarin de afstand ‘0’ is vermeld, betekent dit dat het plaatsgebonden risico vanwege dat vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Langs bepaalde (spoor)wegen moeten gemeenten in de toekomst rekening gaan houden met de effecten van een ongeval met brandbare vloeistoffen. Over die (spoor)wegen worden veel brandbare vloeistoffen vervoerd (o.a. benzine, diesel). Bij een ongeval kan zo’n stof uit een tankwagen of tankwagon vrijkomen en in brand vliegen (plasbrand). Dat kan in een zone tot zo’n 30 meter langs de spoorbaan of weg tot slachtoffers leiden. Deze zone is daarom aangeduid als Plasbrand Aandachtsgebied (PAG). Voor waterwegen kan overigens ook een PAG gaan gelden. Bij bouwplannen binnen een PAG moet de gemeente gaan beargumenteren waarom op deze locatie wordt gebouwd. Nog onderzocht wordt hoe de gemeente in deze gebieden aanvullende bouwkundige maatregelen kan voorschrijven. Bouwplannen binnen 30 meter van een (spoor)wegen zullen daarom aan generieke bouwkundige voorschriften moeten gaan voldoen.
In het toekomstige Btev (Besluit transportroutes externe veiligheid) zal worden beschreven aan welke voorwaarden het bouwen in een PAG moet voldoen. Indien binnen het invloedsgebied nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt dient, bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook het maximale invloedsgebied dat wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb regelt onder meer de externe veiligheidsaspecten van buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. Verantwoording van het groepsrisico is noodzakelijk als een plangebied een (beperkt) kwetsbaar object toelaat binnen het invloedsgebied van een buisleiding. In bepaalde gevallen, zoals beschreven in het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
3.1. Vaarwegen
Vaarwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn in de directe omgeving van het plangebied niet aanwezig
3.2. Rijkswegen, provinciale wegen, gemeentelijke wegen
Rijkswegen, provinciale wegen en gemeentelijke wegen waarover een dusdanige hoeveelheid gevaarlijke stoffen wordt vervoerd dat deze externe veiligheid relevant zijn, zijn in de nabijheid van het plangebied niet aanwezig.
3.3. Spoorwegen
Door de gemeente Goes loopt de spoorlijn Vlissingen - Bergen op Zoom. Dit traject maakt onderdeel uit van het Basisnet Spoor. Om een beeld te krijgen van de toekomstige situatie is voor de modellering uitgegaan van dezelfde vervoerscijfers die ten grondslag liggen aan het Basisnet spoor (juli 2010). De gehanteerde aantallen wagons zijn weergegeven in onderstaande tabel:
Stofcategorie
|
|
Beschrijving
|
Wagons Basisnet
|
A
|
Blok
|
Brandbare gassen
|
10300
|
B2
|
Blok
|
Giftige gassen
|
600
|
C3
|
Bont
|
Zeer brandbare vloeistoffen
|
2700
|
D3
|
Bont
|
Giftige vloeistoffen
|
600
|
D4
|
Bont
|
Zeer giftige vloeistoffen
|
300
|
Tabel 1: Aantal vervoersbewegingen (Rijksontwerp Basisnet 8 juli 2010) over het spoor Vlissingen -Bergen op Zoom.
Met deze vervoerscijfers zijn meerdere berekeningen uitgevoerd, omdat vooralsnog niet zeker is of de gewenste 100% bloktreinen (Basisnet) in de toekomst gehaald zullen worden. Daarom is eveneens een berekening uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van een verhouding blok-bont van respectievelijk 90%-10%.
De berekeningen geven een indicatie van het groepsrisico ter hoogte van het bestemmingsplan Marconistraat. Het berekende groepsrisico verschilt met de in het concept basisnet spoor aangegeven hoogte (1.6*OW). De reden hiervan is dat er in het basisnet spoor een andere rekenmethodiek en uitgangspunten zijn gehanteerd waarmee op dit moment door gemeenten nog niet kan worden gerekend. Daarnaast kunnen de ingevoerde populatiedichtheden enigszins verschillen. In de eerder genoemde “nieuwe” rekenmethodiek zijn vernieuwde inzichten en de maatregelen van het basisnet spoor verwerkt waardoor de faalfrequenties over het algemeen positief veranderen. De in dit rapport gepresenteerde berekeningen zijn dan ook slecht indicatief. De berekeningen zijn uitgevoerd om een indicatie te krijgen van de hoogte van het groepsrisico en het plaatsgebonden risico. deze aspecten worden in de komen paragrafen uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico
De PR10-6 contour die door de spoorbaan wordt gegenereerd reikt niet tot buiten de spoorbaan. Dat betekent dat deze contour niet over het bestemmingsplan is geprojecteerd. Er hoeft dan ook geen rekening te worden gehouden met een veiligheidszone (maximale PR10-6 –contour).
Een PAG (Plasbrand Aandachts Gebied) is voor het traject Vlissingen- Bergen op zoom niet vastgesteld in basisnet spoor. Het aantal wagons met brandbare vloeistoffen is niet zodanig hoog dat dit op basis van de risicobenadering relevant is voor dit traject.
Groepsrisico
Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van het bestemmingsplan, indien de treinen met brandbare gassen gescheiden worden samengesteld van de brandbare vloeistoffen (100% blok), op ca. 0,965 maal de oriënterende waarde uitkomt. Indien deze stoffen in 10% van deze treinen niet gescheiden worden samengesteld (90% blok) dan is de hoogte van het groepsrisico gelegen op ca. 1.857 maal de oriënterende waarde. De kans op een warme BLEVE is dan vele malen groter vanwege het mogelijke plasbrandeffect onder ketelwagons met brandbare gassen. Door het Ministerie van I&M is in het basisnet Spoor aangegeven dat het groepsrisico ter hoogte van de kern van Goes op 1.6 * de oriënterende waarde ligt. Dit is afhankelijk van de exacte locatie van het spoortraject. De exact gehanteerde uitgangspunten hiervan zijn echter nog niet geheel duidelijk. Hieronder is een figuur uit het concept basisnet spoor afgebeeld waarop deze waarde is weergegeven voor de gemeente Goes.
![i_NL.IMRO.0664.BPGW15-VG99_113006.png [image]](i_NL.IMRO.0664.BPGW15-VG99_113006.png)
Figuur 2: Groepsrisico diverse spoortrajecten Rijksontwerp Basisnet Spoor 8 juli 2010
RBMII berekeningen
Hieronder volgt een korte uiteenzetting van de belangrijkste uitkomsten van de groepsrisicoberekeningen. Voor de gehele berekeningen wordt verwezen naar bijlage 3.
Ter hoogte van het bestemmingsplan Marconistraat is de bevolking geïnventariseerd langs het traject van de spoorweg. Een gedeelte van de ingevoerde populatiepolygonen is hieronder weergegeven. De populatie is bepaald aan de hand van het nationale populatiebestand. Deze informatie is vervolgens aangevuld met de informatie op de risicokaart m.b.t. bijzonder kwetsbare objecten.
![i_NL.IMRO.0664.BPGW15-VG99_113007.png [image]](i_NL.IMRO.0664.BPGW15-VG99_113007.png)
Figuur 3: RBMII-berekening spoorbaan Vlissingen - Bergen op Zoom
Er zijn meerdere berekeningen uitgevoerd. Er is gerekend met een variant waarbij er sprake is van
100% veilig samengestelde treinen (100% blok) en een variant waarbij 10% van de treinen ketelwagons met brandbare gassen gecombineerd vervoeren met brandbare vloeistoffen (90% blok). De FN-curves behorende bij het berekende groepsrisico zijn hieronder afgebeeld.
![i_NL.IMRO.0664.BPGW15-VG99_113008.png [image]](i_NL.IMRO.0664.BPGW15-VG99_113008.png)
Figuur 4: FN-curve 100% blok ter hoogte van het Marconi gebied
Het groepsrisico bedraagt in de bovenstaande FN curve 0.965 t.o.v. de oriënterende waarde.
![i_NL.IMRO.0664.BPGW15-VG99_113009.png [image]](i_NL.IMRO.0664.BPGW15-VG99_113009.png)
Figuur 5: FN-curve 90% blok ter hoogte van het Marconi gebied
Het groepsrisico bedraagt in de bovenstaande FN curve 1.857 t.o.v. de oriënterende waarde.
3.4. Buisleidingen
Buisleidingen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn niet aanwezig in de nabijheid van het plangebied.
3.5. Conclusie Transport
De spoorlijn Vlissingen - Bergen op Zoom, die op zeer korte afstand van het bestemmingsplan Marconistraat is gelegen, is een relevante risicobron in de omgeving. Uit het concept basisnet spoor en uit de berekeningen blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar niet aanwezig is of zodanig klein dat deze niet over het bestemmingsplan geprojecteerd ligt. Eventuele ruimtelijke beperkingen op basis van het plaatsgebonden risico zijn dan ook uitgesloten.
Uit het basisnet spoor en de berekeningen blijkt dat het groepsrisico dat door deze transportroute wordt veroorzaakt zeer hoog en waarschijnlijk boven de oriënterende waarde van het groepsrisico ligt.
Als motivering bij het betrokken besluit geldt er een “beperkte” verantwoordingsplicht vanwege het feit dat de hoogte van het groepsrisico van het spoor boven de oriënterende waarde uitvalt. Vanwege het feit dat het een conserverend bestemmingsplan betreft kan er worden volstaan met een beperkte verantwoording. Dit houdt in dat er voornamelijk zal worden ingegaan op het aspect zelfredzaamheid, beheersbaarheid, de mogelijke maatregelen ter verbetering en de acceptatie van het restrisico. In bijlage 2 (verantwoording groepsrisico) van de toelichting zijn de hierboven genoemde aspecten uitgewerkt.
Naast het opnemen van de bovenstaande gegevens dient het bestuur van de Veiligheidsregio Zeeland in de gelegenheid te worden gesteld advies uit te brengen over het groepsrisico, de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Het advies van de veiligheidsregio Zeeland is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting.
De rapportages van de onderliggende RBMII risicoberkeningen zijn opgenomen in bijlage 3van de toelichting.
|