DOCUMENT

 

Regels

behorende bij het bestemmingsplan 'Kruising Troelstralaan - Ringbaan West'.

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

  1. het plan

het bestemmingsplan “Kruising Troelstralaan - Ringbaan West” van de gemeente Goes.

 

  1. bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0664.BPGN61-OH99 met bijbehorende regels.

 

  1. de verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan “Kruising Troelstralaan - Ringbaan West” van de gemeente Goes.

 

  1. aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

  1. aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

  1. andere bouwwerken

bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

  1. bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

  1. bestaand

ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

 

  1. bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

 

  1. bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

  1. bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

  1. bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

  1. deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening.

 

  1. gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

  1. nutsvoorzieningen (voorzieningen ten behoeve van openbaar nut)

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, etc.

 

  1. passend in het straat- en bebouwingsbeeld:
          1. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;

          2. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;

          3. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

          4. de cultuurhistorische samenhang in de omgeving.

 

  1. peil

voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang. Bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van de gebouwen en andere bouwwerken omringende grond.

 

  1. stedenbouwkundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake stedenbouw.

 

  1. straatprostitutie

het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

  1. weg

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994; Artikel 1, eerste lid, onder b Wegenverkeerswet luidt: wegen: alle voor het openbare verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

 

 

 


Artikel 2 Wijze van meten

 

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

  1. Afstanden

 

Afstanden van bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

 

  1. Goothoogte van een bouwwerk

 

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

  1. Bouwhoogte van een bouwwerk

 

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

  1. Oppervlakte van een bouwwerk

 

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

  1. Inhoud van een bouwwerk

 

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 
 
 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Groen

 

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

3.1.1 Bestemming

 

De op de verbeelding voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. plantsoenen, groenvoorzieningen, beplanting, bermstroken, bermsloten;
  2. waterpartijen, watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins;

  3. bruggen;

  4. voet- en fietspaden;

  5. straatmeubilair;

  6. speelvoorzieningen;

  7. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, abri’s en geluidwerende voorzieningen;

  8. in- en uitritten, parkeervoorzieningen;

 

 

3.2 Bouwregels

 

Op deze gronden worden uitsluitend gebouwd:

  1. gebouwen voor nutsvoorzieningen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

Met inachtneming van de volgende regels:

  1. de oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste 15 m²;

  2. de totale hoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3.50 meter;

  3. de totale hoogte van andere bouwwerken bedraagt ten hoogste:

 

-

antennes:

8.00 meter

-

openbare nutsvoorzieningen:

3.50 meter

-

lichtmasten en overige masten:

8.00 meter

-

overige andere bouwwerken:

3.00 meter

 

 

3.3 Nadere eisen

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een bouwvergunning, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

 

  1. De plaatsing van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten opzichte van de perceelsgrens en ten opzichte van elkaar;

  2. De dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;

  3. De plaatsing en vormgeving van andere bouwwerken.

 

De voorgenoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, andere bouwwerken en gronden in verband met calamiteiten.
 

Artikel 4 Verkeer

 

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

4.1.1 Bestemming

 

De op de verbeelding voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen bestaande uit ten hoogste twee rijstroken;

  2. straten en paden;

  3. in- en uitritten;

  4. parkeervoorzieningen;

  5. geluidwerende voorzieningen;

  6. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

  7. bermen, beplantingen en overige groenvoorzieningen;

  8. nutsvoorzieningen;

  9. bruggen en tunnels;

  10. straatmeubilair;

  11. abri’s.

 

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Niet voor bewoning bestemde gebouwen

 

Voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste 15 m2;

  2. de goothoogte en hoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 3,00 m;

  3. bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling ten minste 30 graden.

 

4.2.2 Andere bouwwerken

 

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

De hoogte van andere bouwwerken bedraagt ten hoogste:

  1. voor antennes: 8,00 m;

  2. voor openbare nutsvoorzieningen 3,50 m;

  3. voor lichtmasten en overige masten 8,00 m;

  4. voor overige andere bouwwerken 2,00 m.

 

 

4.3 Nadere eisen

 

4.3.1

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij het verlenen van een bouwvergunning, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de plaatsing van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten opzichte van de perceelsgrens en ten opzichte van elkaar;

  2. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;

  3. de plaatsing en vormgeving van andere bouwwerken.

 

4.3.2

 

De voorgenoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, andere bouwwerken en gronden in verband met calamiteiten.

 

4.4 Ontheffing van de bouwregels

 

4.4.1 Ontheffingen

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

  1. lid 4.2.1 sub b mits deze maat met ten hoogste 1,00 meter zal worden overschreden;

 

Ontheffing als bedoeld in lid 4.4.1 wordt uitsluitend verleend indien:

  1. Dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld.

  2. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

4.4.2 Procedureregels

 

Bij verlening van deze ontheffingsbevoegdheid, wordt de in artikel 11.1 opgenomen

procedure doorlopen.

 
 

Artikel 5 Waarde - Archeologie

 

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden, met dien verstande dat in geval van strijdigheid van regels, de regels van dit artikel voor de regels gaan die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

 

5.2 Bouwregels

 

  1. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2.00 meter;

  2. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met innachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschriften, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
      1. Vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;

      2. Een bouwwerk met fundering, waaronder begrepen paalfunderingen welke niet dieper komen te liggen dan 0,30 meter beneden het maaiveld;

  3. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 30 m².

 

 

5.3 Ontheffing van de bouwregels

 

Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van het bepaalde in lid

5.2. sub b ontheffing wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende

bouwregels in acht worden genomen en de aanvrager van de bouwvergunning aan de hand

van nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

Voorts wordt ontheffing verleend, indien:

  1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden, gericht op:

        1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

        2. het doen van opgravingen;

        3. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.

  3. Bij verlening van deze ontheffingsbevoegdheid, wordt de in artikel 11.1 opgenomen procedure doorlopen.

 

5.4 Aanlegvergunning

 

5.4.1 Aanlegverbod

 

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen, verleggen en verbreden van paden, wegen en parkeergelegenheden;

  2. alsmede het aanbrengen of wijzigen van oppervlakteverhardingen;

  3. het aanbrengen en verleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  4. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  5. het graven, verbreden, dempen van sloten of het geheel of gedeeltelijk dempen van drinkputten en welen;

  6. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 meter, waaronder woelen en draineren;

  7. het wijzigen dan wel verwijderen, ofwel het vellen of rooien, van houtwalprofielen en houtgewassen;

  8. houtteelt, het bebossen van gronden of het aanbrengen van wegbeplanting;

  9. het aanleggen van boomgaarden, uitgezonderd herinplant in het kader van onderhoud;

  10. het aanbrengen van windsingels rondom boomgaarden of het aanbrengen van erfbeplanting waarvan de kruinhoogte in volwassen staat meer dan 4,00 meter bedraagt.

 

5.4.2 Uitzondering

 

Het in lid 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  1. werken en/of werkzaamheden die het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn;

  2. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende bouw- of aanlegvergunning;

  3. werken en/of werkzaamheden waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 0,30 meter beneden het maaiveld;

  4. werken of werkzaamheden over een oppervlakte kleiner dan 30 m²;

  5. archeologisch onderzoek.

 

5.4.3 Voorwaarden voor de aanlegvergunning

 

Aanlegvergunning wordt verleend, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand

van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische

waarden aanwezig zijn. Voorts wordt aanlegvergunning verleend, indien:

  1. de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;

  2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a. bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op:

      1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

      2. het doen van opgravingen;

      3. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.

 

 

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

5.5.1 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsvlakken met de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:

  1. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

  2. het op grond van archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;

 

5.5.2 Procedureregels

 

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 5.5.1 zijn de algemene procedureregels van toepassing zoals deze opgenomen zijn in lid 11.2.
 
 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 

 

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan

uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

 

 

7.1 Gebruiksverbod

 

Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken te gebruiken,

te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden ten behoeve van straatprostitutie.

 

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze

of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.

 

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:

  2. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden ten behoeve van straatprostitutie.

 

Het college van burgemeester en wethouders verleent ontheffing van het in sub a bepaalde,

indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.

 

 
 

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

 

 

8.1 Vrijwaringszone molenbiotoop

 

8.1.1 Bouwregels

 

In afwijking van HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels gelden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone- molenbiotoop' de volgende regels:

  1. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;

  2. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/30 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.
  3. Indien op grond van HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge lid 8.1. sub a, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels.

 

8.1.2 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid 8.1.1 indien:

  1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing, of ;

  2. toepassing van het onder lid 8.1.1 bedoelde afstands- en / of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.

 

8.1.3 Procedureregels

Bij verlening van de ontheffingsbevoegdheid, zoals genoemd in lid 8.1.2, wordt de in artikel 11.1 opgenomen procedure doorlopen.

 
 

Artikel 9 Algemene ontheffingsregels

 

 

9.1 Ontheffingsbevoegdheid

 

9.1.1 Ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de regels in dit plan voor:

    1. het oprichten van antennes en masten tot een hoogte van 12,00 meter;
    2. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;

    3. het afwijken van hoogte- en oppervlaktematen voor bebouwing tot maximaal 10% van de voorgeschreven maten.

 

9.1.2 Procedureregels

 

  1. Bij het verlenen van ontheffing worden de procedureregels in acht genomen zoals deze opgenomen zijn in lid 11.1;

  2. De in lid 9.1.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits:

 

 
 

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

 

 

10.1 Geringe afwijkingen

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigingen ten behoeve van geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5,00 meter toelaatbaar.

 
 

Artikel 11 Algemene procedureregels

 

 

11.1 Procedure bij toepassing ontheffingsbevoegdheid

 

Indien in de regels naar deze regel is verwezen, volgen burgemeester en wethouders bij toepassing

van een ontheffingsbevoegdheid de volgende procedure.

  1. een ontwerpbesluit ligt gedurende twee weken ter gemeentesecretarie ter inzage;

  2. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;

  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van bedenkingen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de in sub a genoemde termijn;

  4. burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na afloop van de termijn van terinzagelegging omtrent het verlenen van ontheffing;

  5. indien tegen een ontwerpbesluit bedenkingen zijn ingebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;

  6. burgemeester en wethouders delen aan hen, die bedenkingen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mede.

 

 

11.2 Procedure bij toepassing wijzigingsbevoegdheid

 

Indien in de voorschriften naar deze bepaling is verwezen, is op de voorbereiding van een

besluit tot wijziging van een bestemmingsplan de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
 

 

 
 

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotbepalingen

 

 

Artikel 12 Overgangsrecht

 

12.1 Overgangsrecht gebruik

 

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

 

12.2 Overgangsrecht bouwwerken

 

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;

  3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

12.3 Ontheffing overgangsrecht

 

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik of bouwwerken (lid 12.1 en lid 12.2) leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

 

 

12.4 Bestaande afstanden en andere maten

 

12.4.1 Afstanden

 

Indien afstanden ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

 

12.4.2 Maten

 

Indien gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde op de dag van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan meer of minder bedragen dan ingevolge HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.
 

Artikel 13 Slotregel

 

 

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Kruising Troelstralaan – Ringbaan West”.