In deze regels wordt verstaan onder:
1.1. plan: het bestemmingsplan “Buitengebied 2010” van de gemeente Goes.
1.2. bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0664.0000BPLG01-VG99 met de bijbehorende regels.
1.3. aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangewezen, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4. aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5. aan-huis-gebonden beroep/bedrijf: een dienstverlenend beroep, dat in een woning of in een bijbehorend gebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, bed & breakfast daaronder begrepen, met inachtneming van de volgende regels:
1. de woning blijft voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit;
2. ten hoogste 40 m² van de netto vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende gebouwen gezamenlijk mag ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik zijn;
3. het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dit behouden;
4. het gebruik is naar aard in overeenstemming met het woonkarakter van de omgeving;
5. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten uitvoert tevens gebruiker en bewoner van de woning is;
6. het gebruik leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
7. de uitoefening van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit in verband met het desbetreffende beroep of bedrijf is niet toegestaan;
8. reclame-uitingen aan de gevel mogen niet zichtbaar zijn;
9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.
1.6. agrarisch bedrijf: een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
4. houtteelt: de aanplant van bomen op agrarische gronden ten behoeve van de houtteelt, waarvoor op basis van de Beschikking ontheffing meldings- en herplantplicht van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit ontheffing is verkregen van de meldings- en herplantplicht.
5. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond waarvoor in de bedrijfsvoering de weidegang essentieel is;
6. paardenfokkerij: het fokken van paarden en het houden van paarden ten behoeve van de vlees- en/of melkproductie, waarbij het stallen van pensionpaarden is toegestaan;
7. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;
3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
c. aquacultuur: teelt van (zout)watergebonden organismen zoals zagers, zeekraal, schelpdieren en vissen, daaronder begrepen het verwerken en ter plaatse verkopen daarvan;
d. overige teelten van gewassen of dieren al dan niet in gebouwen.
1.7. agrarisch deskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het agrarisch gebied, zoals de agrarische adviescommissie voor de provincie Zeeland.
1.8. agrarisch hulp-, neven- en loonbedrijf
a. een niet-industrieel bedrijf dat is gericht op het opslaan en leveren van goederen aan agrarische bedrijven en/of het opslaan van goederen ten behoeve van het verwerken van producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven, waaronder begrepen mestverzamelsilo's met een regionale functie;
b. een niet-industrieel bedrijf dat - voornamelijk met behulp van verplaatsbare landbouw-werktuigen en landbouwapparatuur - uitsluitend of overwegend diensten verleent aan agrarische bedrijven:
- in verband met de bodemcultuur;
- ter uitvoering van grondwerkzaamheden op agrarische cultuurgronden;
- ter verrichting van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
1.9. archeologisch deskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie.
1.10. archeologische waarde: de aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen onder het aardoppervlak.
1.11. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12. bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.13. bedrijfswoning: een gebouw in of bij een bedrijf of op een terrein behorende bij een bedrijf, dat dient voor de huisvesting van een persoon of één huishouden van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het bedrijf of het terrein behorende bij het bedrijf, noodzakelijk is.
1.14. beperkt kwetsbaar object: gebouwen en terreinen zoals genoemd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.15. bestaand: ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.16. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak.
1.17. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18. bevi-inrichtingen: bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.19. bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw danwel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak.
1.20. boogkassen: al dan niet verplaatsbare gebouwen, overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van gewassen.
1.21. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22. bouwgrens: de grens van een bouwvlak.
1.23. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.24. bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel.
1.25. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27. cultuurhistorische waarde: de in het kader van dit plan aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt in verband met ouderdom en gaafheid.
1.28. dagrecreatie: activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten.
1.29. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en / of leveren van goederen, met inbegrip van afhaal, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.30. dove gevel: een gevel zonder te openen delen die rechtstreeks uitkomen op of toegang geven tot geluidgevoelige ruimten.
1.31. dunne mest: mest die verpompbaar is en die bestaat uit faeces of urine van landbouwhuisdieren, al dan niet vermengd met mors-, spoel-, reinigings- of regenwater.
1.32. erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.33. erfgrens: de grens van het erf.
1.34. evenementen: gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur, die (inclusief opbouw en afbraak) niet langer duren dan 10 dagen per evenement.
1.35. extensieve dagrecreatie: die vormen van dagrecreatie die zijn gericht op de beleving van en/of kennismaking met natuur, landschap en cultuur van het platteland, wandelend, per fiets, of te paard.
1.36. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.37. hoofdgebouw: een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.38. horecabedrijf: een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties.
1.39. hoveniersbedrijf: een bedrijf gericht op:
- de aanleg, inrichting, verfraaiing en/of het onderhoud van tuinen en plantsoenen;
- het ten behoeve van deze activiteiten telen van bomen, heesters, bloemen en planten;
- de opslag van de daarbij noodzakelijke hulpmaterialen en machines;
- het verkopen en leveren van de eigen geteelde gewassen en ondergeschikte verkoop van andere goederen voor het inrichten, aanleggen en onderhouden van tuinen.
1.40. kampeermiddel: tent, tentwagen, tenthuisje, kampeerauto of (sta)caravan, al dan niet een bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, één en ander mits deze geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.41. kampeerseizoen: de jaarlijkse periode van 15 maart tot en met 31 oktober van enig jaar.
1.42. kampeerterrein: terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.43. kassen: bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal met een bouwhoogte van 1,20 meter of meer ten behoeve van de teelt of veredeling van gewassen, schuurkassen daaronder begrepen.
1.44. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten: het in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van Bijlage 1 van het Besluit Omgevingsrecht geldt en waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.45. kleinschalig kamperen: een recreatiebedrijf met over het algemeen recreatie als neventak, waarbij op het bij het bedrijf behorende kampeerterrein niet-permanente standplaatsen gesitueerd mogen worden.
1.46. kwetsbaar object: gebouwen en terreinen zoals genoemd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.47. landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijk deskundig adviesbureau op het gebied van landschap en natuur.
1.48. landschappelijke waarde: de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.49. logies met ontbijt: het verhuren van één of meerdere kamers en het aanbieden van een ontbijt, waarbij de functie van de bebouwing in overwegende mate in stand blijft.
1.50. leidingbelang: de belangen uit een oogpunt van een ongestoorde nuts- en energievoorziening en de veiligheid met betrekking tot een leiding.
1.51. manege: een bedrijf dat is gericht op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony’s houdt, zulks in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het stallen van paarden en pony’s, kleinschalige horeca-activiteiten, verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.52. mestbassins: werken, niet zijnde bouwwerken, ten behoeve van de opslag van mest, zoals mestzakken, foliebassins en daarmee vergelijkbare vormen van mestopslag.
1.53. mestopslag: het bewaren van vaste meststoffen of dunne mest in een reservoir dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal zoals een mestsilo, mestplaat, mestzak of foliebassin.
1.54. mestopslagruimten: bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, zoals mestsilo's en daarmee vergelijkbare vormen van mestopslag.
1.55. milieudeskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van milieu.
1.56. molendeskundige: een door burgemeester en wethouder aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van molens.
1.57. natuurwetenschappelijke waarde: de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.58. nutsvoorzieningen: voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwen, bemalingsinstallaties, bergbezinkbassins, gasreduceerstations en telefooncellen.
1.59. overkapping: een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak.
1.60. paardenhouderij: een bedrijf dat uitsluitend gericht is op het africhten van paarden.
1.61. peil:
- de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;
- bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp-bestemmingsplan bestaande aansluitende afgewerkte bouwterrein.
1.62. pension: een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
1.63. permanente bewoning: bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.
1.64. plaatsgebonden risico: het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof, zoals opgenomen in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.65. plattelandstoerisme: alle vormen van kleinschalige recreatie en toerisme met de nadruk op dagtoerisme en klein verblijfstoerisme, die plaatsvinden op en gebonden zijn aan het platteland en die aansluiten bij het reguliere toeristische aanbod, zoals wandel- en fietsroute structuren, ruiterpaden, toeristische autoroutes.
1.66. recreatief nachtverblijf: recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, kampeerhuisje, logeergebouwen, pension of kampeermiddel, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.67. regenkappen: niet door wanden omsloten bouwwerken met een bouwhoogte van maximaal 4,00 meter, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal, bestemd voor de bescherming van gewassen tegen neerslag.
1.68. seksinrichting: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub verstaan, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.69. semi-agrarisch bedrijf: een bedrijf of bedrijfsonderdeel gericht op de handel in bloemen en planten en/of de bewaring van en/of sportbeoefening met dieren, zoals een tuincentrum, hoveniersbedrijf, ponyhouderij of manege.
1.70. Staat van Bedrijfsactiviteiten “functiemenging” : de Staat van Bedrijfsactiviteiten “functiemenging” die deel uitmaakt van deze regels.
1.71. Staat van Horeca-activiteiten: de Staat van Horeca-activiteiten die deel uitmaakt van deze regels.
1.72. stacaravan: een kampeermiddel bestaande uit één niet-samengesteld geheel, voorzien van een as en wielenstelsel en een dissel, met een maximale oppervlakte van 70m² met bij- of aanbouw en maximaal 4.50 meter hoog.
1.73. standplaats: een ruimte voor het plaatsen van een kampeermiddel.
1.74. teeltondersteunende voorzieningen: voorziening ten behoeve van de bescherming van plantaardige agrarische teelten (tegen neerslag, zonlicht en vogelvraat) en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in boogkassen, regenkappen en stellingen met fijnmazige netten.
1.75. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die slechts gedurende één seizoen op de landbouwgronden aanwezig zijn.
1.76. tuincentrum: een bedrijf, gericht op:
a. de aanleg, inrichting, verfraaiing en/of het onderhoud van tuinen;
b. de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, bloemen en planten;
c. de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair, tuingrond en bouwmaterialen voor de tuin,
d. overige daarmee samenhangende artikelen zoals barbecue-artikelen, dieren en dierenbenodigdheden, tuinkleding, outdoorartikelen, zwembaden, hengelsportartikelen en tuinspeelgoed.
1.77. uitponden: het verkaveld verkopen of in erfpacht uitgeven van standplaatsen op recreatieterreinen aan derden.
1.78. vaste ligplaats: aangewezen aanlegplaats waar vaartuigen met vergunning een gedeelte van het jaar of het gehele jaar mogen afmeren.
1.79. vaste meststoffen: dierlijke meststoffen en andere meststoffen van organische oorsprong en samenstelling, mits de meststoffen niet verpompbaar zijn.
1.80. verblijfsrecreatie: recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf zoals een recreatiewoning, logeergebouw of kampeermiddel, door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;
1.81. voorgevel van een hoofdgebouw: het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw. Indien meerdere delen van het gebouw naar de weg zijn gekeerd (hoekkavel), bepalen burgemeester en wethouders welke zijde als voorgevel moet worden beschouwd.
1.82. voormalig agrarisch bedrijf: een oorspronkelijk agrarisch bedrijf waar geen bedrijfsmatige productie meer plaatsvindt.
1.83. waterbassin: een reservoir bestemd en geschikt voor het opslaan van water ten behoeve van het agrarische bedrijf.
1.84. weidegang: het bieden van gelegenheid voor dieren om buiten te lopen, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte voor de dieren buiten wordt verzameld en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid.
1.85. Wgh-inrichting: bedrijf als genoemd in het Bijlage 1 van het Besluit Omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
1.86. woning: een gebouw dat dient voor de huisvesting van personen.
1.87. woonunit: een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van de huisvesting van personen.
1.88. zorgboerderij: een grondgebonden agrarisch bedrijf met het verlenen van diensten op educatief en sociaal-medisch gebied in de vorm van dagbesteding, al dan niet in combinatie met het bieden van gelegenheid voor begeleid wonen voor personen met een zorgindicatie als nevenactiviteit.
|