HOOFDSTUK 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1. plan: het bestemmingsplan “Buitengebied 2010” van de gemeente Goes.
1.2. bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0664.0000BPLG01-VG99 met de bijbehorende regels.
1.3. aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangewezen, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4. aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5. aan-huis-gebonden beroep/bedrijf: een dienstverlenend beroep, dat in een woning of in een bijbehorend gebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, bed & breakfast daaronder begrepen, met inachtneming van de volgende regels:
1. de woning blijft voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit;
2. ten hoogste 40 m² van de netto vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende gebouwen gezamenlijk mag ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik zijn;
3. het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dit behouden;
4. het gebruik is naar aard in overeenstemming met het woonkarakter van de omgeving;
5. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten uitvoert tevens gebruiker en bewoner van de woning is;
6. het gebruik leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
7. de uitoefening van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit in verband met het desbetreffende beroep of bedrijf is niet toegestaan;
8. reclame-uitingen aan de gevel mogen niet zichtbaar zijn;
9. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.
1.6. agrarisch bedrijf: een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
4. houtteelt: de aanplant van bomen op agrarische gronden ten behoeve van de houtteelt, waarvoor op basis van de Beschikking ontheffing meldings- en herplantplicht van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit ontheffing is verkregen van de meldings- en herplantplicht.
5. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond waarvoor in de bedrijfsvoering de weidegang essentieel is;
6. paardenfokkerij: het fokken van paarden en het houden van paarden ten behoeve van de vlees- en/of melkproductie, waarbij het stallen van pensionpaarden is toegestaan;
7. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;
3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
c. aquacultuur: teelt van (zout)watergebonden organismen zoals zagers, zeekraal, schelpdieren en vissen, daaronder begrepen het verwerken en ter plaatse verkopen daarvan;
d. overige teelten van gewassen of dieren al dan niet in gebouwen.
1.7. agrarisch deskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het agrarisch gebied, zoals de agrarische adviescommissie voor de provincie Zeeland.
1.8. agrarisch hulp-, neven- en loonbedrijf
a. een niet-industrieel bedrijf dat is gericht op het opslaan en leveren van goederen aan agrarische bedrijven en/of het opslaan van goederen ten behoeve van het verwerken van producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven, waaronder begrepen mestverzamelsilo's met een regionale functie;
b. een niet-industrieel bedrijf dat - voornamelijk met behulp van verplaatsbare landbouw-werktuigen en landbouwapparatuur - uitsluitend of overwegend diensten verleent aan agrarische bedrijven:
- in verband met de bodemcultuur;
- ter uitvoering van grondwerkzaamheden op agrarische cultuurgronden;
- ter verrichting van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
1.9. archeologisch deskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie.
1.10. archeologische waarde: de aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen onder het aardoppervlak.
1.11. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.12. bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.13. bedrijfswoning: een gebouw in of bij een bedrijf of op een terrein behorende bij een bedrijf, dat dient voor de huisvesting van een persoon of één huishouden van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het bedrijf of het terrein behorende bij het bedrijf, noodzakelijk is.
1.14. beperkt kwetsbaar object: gebouwen en terreinen zoals genoemd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.15. bestaand: ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.16. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak.
1.17. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18. bevi-inrichtingen: bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.19. bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw danwel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak.
1.20. boogkassen: al dan niet verplaatsbare gebouwen, overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van gewassen.
1.21. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22. bouwgrens: de grens van een bouwvlak.
1.23. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.24. bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel.
1.25. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.26. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.27. cultuurhistorische waarde: de in het kader van dit plan aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt in verband met ouderdom en gaafheid.
1.28. dagrecreatie: activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten.
1.29. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en / of leveren van goederen, met inbegrip van afhaal, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.30. dove gevel: een gevel zonder te openen delen die rechtstreeks uitkomen op of toegang geven tot geluidgevoelige ruimten.
1.31. dunne mest: mest die verpompbaar is en die bestaat uit faeces of urine van landbouwhuisdieren, al dan niet vermengd met mors-, spoel-, reinigings- of regenwater.
1.32. erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.33. erfgrens: de grens van het erf.
1.34. evenementen: gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur, die (inclusief opbouw en afbraak) niet langer duren dan 10 dagen per evenement.
1.35. extensieve dagrecreatie: die vormen van dagrecreatie die zijn gericht op de beleving van en/of kennismaking met natuur, landschap en cultuur van het platteland, wandelend, per fiets, of te paard.
1.36. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.37. hoofdgebouw: een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.38. horecabedrijf: een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties.
1.39. hoveniersbedrijf: een bedrijf gericht op:
- de aanleg, inrichting, verfraaiing en/of het onderhoud van tuinen en plantsoenen;
- het ten behoeve van deze activiteiten telen van bomen, heesters, bloemen en planten;
- de opslag van de daarbij noodzakelijke hulpmaterialen en machines;
- het verkopen en leveren van de eigen geteelde gewassen en ondergeschikte verkoop van andere goederen voor het inrichten, aanleggen en onderhouden van tuinen.
1.40. kampeermiddel: tent, tentwagen, tenthuisje, kampeerauto of (sta)caravan, al dan niet een bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht geen omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, één en ander mits deze geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.41. kampeerseizoen: de jaarlijkse periode van 15 maart tot en met 31 oktober van enig jaar.
1.42. kampeerterrein: terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.43. kassen: bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal met een bouwhoogte van 1,20 meter of meer ten behoeve van de teelt of veredeling van gewassen, schuurkassen daaronder begrepen.
1.44. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten: het in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van Bijlage 1 van het Besluit Omgevingsrecht geldt en waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.45. kleinschalig kamperen: een recreatiebedrijf met over het algemeen recreatie als neventak, waarbij op het bij het bedrijf behorende kampeerterrein niet-permanente standplaatsen gesitueerd mogen worden.
1.46. kwetsbaar object: gebouwen en terreinen zoals genoemd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.47. landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijk deskundig adviesbureau op het gebied van landschap en natuur.
1.48. landschappelijke waarde: de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet levende natuur.
1.49. logies met ontbijt: het verhuren van één of meerdere kamers en het aanbieden van een ontbijt, waarbij de functie van de bebouwing in overwegende mate in stand blijft.
1.50. leidingbelang: de belangen uit een oogpunt van een ongestoorde nuts- en energievoorziening en de veiligheid met betrekking tot een leiding.
1.51. manege: een bedrijf dat is gericht op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden en/of pony’s houdt, zulks in combinatie met een of meer van de volgende activiteiten of voorzieningen: het stallen van paarden en pony’s, kleinschalige horeca-activiteiten, verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.52. mestbassins: werken, niet zijnde bouwwerken, ten behoeve van de opslag van mest, zoals mestzakken, foliebassins en daarmee vergelijkbare vormen van mestopslag.
1.53. mestopslag: het bewaren van vaste meststoffen of dunne mest in een reservoir dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal zoals een mestsilo, mestplaat, mestzak of foliebassin.
1.54. mestopslagruimten: bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, zoals mestsilo's en daarmee vergelijkbare vormen van mestopslag.
1.55. milieudeskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van milieu.
1.56. molendeskundige: een door burgemeester en wethouder aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van molens.
1.57. natuurwetenschappelijke waarde: de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
1.58. nutsvoorzieningen: voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwen, bemalingsinstallaties, bergbezinkbassins, gasreduceerstations en telefooncellen.
1.59. overkapping: een bouwwerk geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak.
1.60. paardenhouderij: een bedrijf dat uitsluitend gericht is op het africhten van paarden.
1.61. peil:
- de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;
- bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp-bestemmingsplan bestaande aansluitende afgewerkte bouwterrein.
1.62. pension: een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
1.63. permanente bewoning: bewoning van een ruimte als hoofdverblijf.
1.64. plaatsgebonden risico: het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof, zoals opgenomen in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.65. plattelandstoerisme: alle vormen van kleinschalige recreatie en toerisme met de nadruk op dagtoerisme en klein verblijfstoerisme, die plaatsvinden op en gebonden zijn aan het platteland en die aansluiten bij het reguliere toeristische aanbod, zoals wandel- en fietsroute structuren, ruiterpaden, toeristische autoroutes.
1.66. recreatief nachtverblijf: recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, kampeerhuisje, logeergebouwen, pension of kampeermiddel, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.67. regenkappen: niet door wanden omsloten bouwwerken met een bouwhoogte van maximaal 4,00 meter, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal, bestemd voor de bescherming van gewassen tegen neerslag.
1.68. seksinrichting: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub verstaan, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.69. semi-agrarisch bedrijf: een bedrijf of bedrijfsonderdeel gericht op de handel in bloemen en planten en/of de bewaring van en/of sportbeoefening met dieren, zoals een tuincentrum, hoveniersbedrijf, ponyhouderij of manege.
1.70. Staat van Bedrijfsactiviteiten “functiemenging” : de Staat van Bedrijfsactiviteiten “functiemenging” die deel uitmaakt van deze regels.
1.71. Staat van Horeca-activiteiten: de Staat van Horeca-activiteiten die deel uitmaakt van deze regels.
1.72. stacaravan: een kampeermiddel bestaande uit één niet-samengesteld geheel, voorzien van een as en wielenstelsel en een dissel, met een maximale oppervlakte van 70m² met bij- of aanbouw en maximaal 4.50 meter hoog.
1.73. standplaats: een ruimte voor het plaatsen van een kampeermiddel.
1.74. teeltondersteunende voorzieningen: voorziening ten behoeve van de bescherming van plantaardige agrarische teelten (tegen neerslag, zonlicht en vogelvraat) en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in boogkassen, regenkappen en stellingen met fijnmazige netten.
1.75. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: teeltondersteunende voorzieningen die slechts gedurende één seizoen op de landbouwgronden aanwezig zijn.
1.76. tuincentrum: een bedrijf, gericht op:
a. de aanleg, inrichting, verfraaiing en/of het onderhoud van tuinen;
b. de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, bloemen en planten;
c. de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair, tuingrond en bouwmaterialen voor de tuin,
d. overige daarmee samenhangende artikelen zoals barbecue-artikelen, dieren en dierenbenodigdheden, tuinkleding, outdoorartikelen, zwembaden, hengelsportartikelen en tuinspeelgoed.
1.77. uitponden: het verkaveld verkopen of in erfpacht uitgeven van standplaatsen op recreatieterreinen aan derden.
1.78. vaste ligplaats: aangewezen aanlegplaats waar vaartuigen met vergunning een gedeelte van het jaar of het gehele jaar mogen afmeren.
1.79. vaste meststoffen: dierlijke meststoffen en andere meststoffen van organische oorsprong en samenstelling, mits de meststoffen niet verpompbaar zijn.
1.80. verblijfsrecreatie: recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf zoals een recreatiewoning, logeergebouw of kampeermiddel, door personen die elders hun hoofdverblijf hebben;
1.81. voorgevel van een hoofdgebouw: het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw. Indien meerdere delen van het gebouw naar de weg zijn gekeerd (hoekkavel), bepalen burgemeester en wethouders welke zijde als voorgevel moet worden beschouwd.
1.82. voormalig agrarisch bedrijf: een oorspronkelijk agrarisch bedrijf waar geen bedrijfsmatige productie meer plaatsvindt.
1.83. waterbassin: een reservoir bestemd en geschikt voor het opslaan van water ten behoeve van het agrarische bedrijf.
1.84. weidegang: het bieden van gelegenheid voor dieren om buiten te lopen, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte voor de dieren buiten wordt verzameld en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid.
1.85. Wgh-inrichting: bedrijf als genoemd in het Bijlage 1 van het Besluit Omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
1.86. woning: een gebouw dat dient voor de huisvesting van personen.
1.87. woonunit: een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van de huisvesting van personen.
1.88. zorgboerderij: een grondgebonden agrarisch bedrijf met het verlenen van diensten op educatief en sociaal-medisch gebied in de vorm van dagbesteding, al dan niet in combinatie met het bieden van gelegenheid voor begeleid wonen voor personen met een zorgindicatie als nevenactiviteit.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1. afstanden van bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, portalen, balkons en overstekende daken. Deze worden bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing gelaten mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt.
2.5. breedte, lengte en diepte van een bouwwerk: tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.6. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7. het bebouwde oppervlak van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald.
2.8. de bedrijfsvloeroppervlakte wordt gemeten binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
1. voor intensieve veehouderijen geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van alle dierplaatsen bij de bedrijfsvloeroppervlakte wordt inbegrepen. Bij het houden van pluimvee, pelsdieren en/of konijnen in gestapelde hokken cq. batterijen geldt, in tegenstelling tot het voorgaande, dat uitsluitend de oppervlakte van de vaste vloer onder de hokken c.q. batterijen bij de bedrijfsvloeroppervlakte wordt inbegrepen;
2. tot de bedrijfsvloeroppervlakte tevens wordt gerekend de onder afdaken aanwezige oppervlakte die wordt of kan worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;
3. tot de bedrijfsvloeroppervlakte niet wordt gerekend de oppervlakte van mestbassins, mestplaten en weegbruggen.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;
b. ter plaatse van de aanduiding “intensieve veehouderij”: tevens een intensieve veehouderij;
c. ter plaatse van de aanduiding “cultuurhistorische waarde”: het behoud, herstel en/of versterking van de cultuurhistorische waarden;
d. ter plaatse van de aanduiding “paardenhouderij”: tevens een paardenhouderij;
e. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - openheid”: het behoud van de landschappelijke openheid;
f. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van cultuur en ontspanning - kunstwerk”: de plaatsing van een kunstwerk;
g. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie – parachutespringen”: het landen van parachutisten;
h. wegen, paden, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
3.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
3.2.2 Algemeen
a. agrarische bedrijfsgebouwen, ten behoeve van de in de bijlagen 3 en 4 opgenomen agrarische bedrijven;
b. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.2.3 Agrarische bedrijven
De agrarische bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. het bouwen van de agrarische bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde en het aanleggen van waterbassins, bassins ten behoeve van aquacultuur, mestbassins en mestplaatsen vindt plaats binnen het bouwvlak;
b. in tegenstelling tot het bepaalde in sub a mogen buiten het agrarisch bouwvlak bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen en bassins ten behoeve van aquacultuur;
c. de afstand van bedrijfsgebouwen, overkappingen, silo's en mestbassins tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 10 meter;
d. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw of overkapping bedraagt maximaal 6 respectievelijk 10 meter;
e. de bouwhoogte van:
1. een silo bedraagt maximaal 10 meter;
2. een mestbassin bedraagt maximaal 5 meter;
3. een waterbassin bedraagt maximaal 5 meter;
4. teeltondersteunende voorzieningen bedraagt maximaal 4 meter;
5. een waterbassin ten behoeve van aquacultuur bedraagt maximaal 1,5 meter;
f. de bebouwde oppervlakte van de gezamenlijke mestbassins bedraagt maximaal 750 m² per bedrijf, inclusief mestzakken en foliebassins;
g. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3 en de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 6 respectievelijk 10 meter;
h. de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
i. bij iedere bedrijfswoning mogen maximaal twee bijbehorende bouwwerken worden gebouwd waarvan de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² bedraagt, de goothoogte maximaal 3,20 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter;
j. de afstand van bijgebouwen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 2 meter;
k. ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein als bedoeld in lid 3.5.2, sub d mogen één of meerdere gebouwen ten dienste van sanitaire- en slechtweervoorzieningen op het bouwvlak worden opgericht, met dien verstande dat:
- de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m² bedraagt;
- de goot- en bouwhoogte maximaal 3,20 respectievelijk 6 meter bedraagt;
l. de bedrijfsvloeroppervlakte op het perceel Bokkeweg 6 bedraagt maximaal 5.000 m²;
m. ter plaatse van de zorgboerderij, welke is aangegeven in de als bijlage 3 opgenomen lijst met agrarische bedrijven, mogen maximaal 4 appartementen voor begeleid wonen binnen de ter plaatse aanwezige bedrijfsbebouwing worden opgericht, met een maximale oppervlakte van 60 m²;
n. ter plaatse van de aanduiding “sco-kun” mag een kunstwerk worden gebouwd met een doorsnede van maximaal 5 meter en een hoogte van maximaal 10 meter.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:
1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van aangrenzende gronden;
2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
3. ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
4. ten behoeve van de milieusituatie;
5. ten behoeve van de verkeersveiligheid.
3.4 Afwijking van de bouwregels
3.4.1 Agrarische bedrijven
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in (bij elke afwijking is aangegeven aan welke toetsingscriteria o.a. dient te worden getoetst. In bijlage 12 is aangegeven hoe deze criteria moeten worden gehanteerd):
a. lid 3.2.3, sub a voor het buiten het agrarisch bouwvlak bouwen c.q. aanleggen van:
1. schuurtjes, melkstallen of schuilgelegenheden voor vee, tot maximaal 50 m² per bedrijf;
2. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een maximale bouwhoogte van 3 meter en voor boogkassen tot een oppervlakte van maximaal 1 hectare per bedrijf, met dien verstande dat boogkassen niet toelaatbaar zijn op gronden met de aanduiding “openheid”;
3. waterbassins, mits een bouwwerk zijnde, met een inhoud van maximaal 200 m3 en een bouwhoogte van maximaal 2,5 meter;
4. één of meerdere foliebassins ten behoeve van een nevenactiviteit niet-grondgebonden aquacultuur opgericht aansluitend aan het agrarisch bouwvlak met een gezamenlijk oppervlakte van maximaal 1 hectare per bedrijf en een bouwhoogte van maximaal 1 meter.
Bij afwijking gelden tevens de toetsingscriteria:
- noodzaak;
- landschapstoets, uitgezonderd bij schuurtjes en schuilgelegenheden voor vee;
- milieutoets;
- bij afwijking zoals genoemd onder 4: de aanwezigheid van een zoetwatervoorrraad.
b. lid 3.2.3, sub a ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, voor het buiten het agrarisch bouwvlak bouwen van één of meerdere gebouwen ten dienste van sanitaire- en slechtweervoorzieningen, mits:
1. er om veiligheidsredenen geen ruimte is op het agrarisch bouwvlak;
2. de gezamenlijke oppervlakte inclusief de oppervlakte van de op het agrarisch bouwvlak reeds aanwezige gebouwen ten dienste van een kleinschalig kampeerterrein maximaal 100 m² bedraagt;
3. de goot- en bouwhoogte maximaal 3 respectievelijk 6 meter bedraagt;
Bij afwijking geldt tevens het toetsingscriterium:
- landschapstoets;
c. lid 3.2.3, sub e voor een bouwhoogte van maximaal 15 meter voor een silo, geen mestsilo zijnde.
Bij afwijking geldt tevens het toetsingscriterium:
- landschapstoets;
d. lid 3.2.3, sub e tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, uitsluitend ten behoeve van afdekking van het mestbassin door middel van een kap.
Bij afwijking geldt tevens het toetsingscriterium:
- landschapstoets;
e. lid 3.2.3, sub h: tot een afstand van minimaal 3 meter tot de perceelsgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
f. lid 3.2.3, sub l voor het vergroten van de maximaal toelaatbare bedrijfsvloeroppervlakte met maximaal 10%, indien wettelijke eisen t.a.v. dierenwelzijn een verruiming van deze maatvoering noodzakelijk maken.
Bij afwijking geldt tevens het toetsingscriterium:
- omgevingskwaliteiten;
- continuïteit;
g. lid 3.2.3, sub m voor het vergroten van de maximale oppervlakte tot 80 m² indien dat noodzakelijk is vanwege inrichtingseisen voor o.a. groepsruimte of sanitaire ruimten;
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Omschakeling
Omschakeling naar een andere bedrijfsvorm is toegestaan in de volgende gevallen:
a. omschakeling van een intensieve veehouderij, zoals aangegeven in bijlage 4, naar een intensief tuinbouwbedrijf in gebouwen;
b. omschakeling van een intensieve veehouderij, zoals aangegeven in bijlage 4, naar een niet-grondgebonden aquacultuurbedrijf in gebouwen;
c. omschakeling van een intensief tuinbouwbedrijf naar een niet-grondgebonden aquacultuurbedrijf in gebouwen;
d. omschakeling van een niet-grondgebonden aquacultuurbedrijf naar een intensief tuinbouwbedrijf in gebouwen;
e. bij omschakeling zoals bedoeld in sub a, b, c en d zijn de bouw- en inrichtingsregels zoals opgenomen in lid 3.2. overeenkomstig van toepassing.
3.5.2 Niet strijdig gebruik
Tot een gebruik niet strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
a. het aanleggen van waterbassins met een aarden wal binnen het agrarisch bouwvlak;
b. de kortstondige opslag van vaste meststoffen buiten het agrarisch bouwvlak ten behoeve van de directe aanwending op de landbouwgronden, al dan niet op een verharde ondergrond, geen mestplaat zijnde;
c. het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor de verkoop van agrarische producten, mits de totale oppervlakte ten behoeve van deze voorziening maximaal 40m² per bedrijf bedraagt;
d. het aanleggen van een kleinschalig kampeerterrein bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
1. het aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein maximaal 15 bedraagt;
2. de kampeermiddelen geplaatst worden op of aansluitend aan het agrarisch bouwvlak;
3. rond het kampeerterrein een groenstrook met een breedte van minimaal 10 meter aanwezig is;
4. op het kampeerterrein uitsluitend kampeermiddelen zijn toegestaan gedurende het kampeerseizoen;
5. het plaatsen van stacaravans als kampeermiddel niet is toegestaan;
6. het kampeerterrein een aansluiting op de drukpersriolering krijgt. Indien er geen drukpersriolering aanwezig is dient in overleg met het Waterschap Scheldestromen naar een andere oplossing gezocht te worden.
3.5.3 Strijdig gebruik
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
a. het buiten het agrarisch bouwvlak aanleggen van een mestbassin;
b. het gebruik van gronden buiten het agrarisch bouwvlak als opslagplaats voor bagger en grondspecie, met uitzondering van het tijdelijk deponeren van bagger en specie in het kader van normaal onderhoud van waterlopen;
c. het omzetten van grasland in bouwland dan wel het scheuren van grasland ten behoeve van graslandverbetering;
d. het storten en lozen van specie;
e. het uitponden van een kleinschalig kampeerterrein.
3.6 Afwijking van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in (bij de een afwijking is aangegeven aan welke toetsingscriteria dient te worden getoetst. In bijlage 12 is aangegeven hoe deze criteria moeten worden gehanteerd):
a. lid 3.1.1 voor het tijdelijk huisvesten van aan het betreffende agrarische bedrijf verbonden seizoensarbeiders, met in achtneming van het volgende:
1. de afwijking kan worden verleend voor vervangende nieuwbouw of het inpandig verbouwen van een gebouw, mits gelegen binnen het agrarisch bouwvlak of:
2. voor het aanleggen van een kampeerterrein binnen of aansluitend aan het bouwvlak;
3. de gezamenlijke oppervlakte van (woon)eenheden voor seizoensarbeiders mag ten hoogste 250m² bedragen;
4. de bouwhoogte van niet inpandige (woon)eenheden mag ten hoogste 3,5 meter bedragen;
5. de tijdelijke huisvesting mag per jaar niet langer duren dan de periode van 15 maart t/m 31 oktober. Buiten deze periode dienen de kampeermiddelen op het onder sub 2 genoemde kampeerterrein te worden verwijderd;
6. de afwijking mag niet leiden niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;
b. lid 3.1.1 ten behoeve van het realiseren van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van nevenactiviteit in bestaande (bedrijfs)gebouwen zoals aangegeven in de als bijlage 14 opgenomen lijst Nieuwe Economische Dragers kolom N, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten.
Bij afwijking gelden tevens de toetsingscriteria:
- het afsluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst ten behoeve van de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst;
- geen ernstige beperking agrarische functie;
- geen onevenredige toename automobiliteit;
c. lid 3.1.1 ten behoeve van het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van nevenactiviteit in nieuwe (bedrijfs)gebouwen zoals aangegeven in de als bijlage 14 opgenomen lijst Nieuwe Economische Dragers kolom N, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:
1. nieuwbouw gepaard dient te gaan met de afbraak van bestaande bebouwing en/of een investering in de ruimtelijke kwaliteit van de locatie;
2. de nieuwbouw dient plaats te vinden binnen het bouwvlak van het agrarisch bedrijf;
Bij afwijking gelden tevens de toetsingscriteria:
- het afsluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst ten behoeve van de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst;
- geen ernstige beperking agrarische functie;
- geen onevenredige toename automobiliteit.
d. lid 3.2.3, sub b voor het aansluitend aan het agrarisch bouwvlak oprichten van één of meerdere foliebassins ten behoeve van een nevenactiviteit niet-grondgebonden aquacultuur, met een gezamenlijk oppervlakte van maximaal 1 hectare per bedrijf en een bouwhoogte van maximaal 1 meter.
Bij afwijking gelden tevens de toetsingscriteria:
- landschapstoets;
- milieutoets;
- de aanwezigheid van een zoetwatervoorrraad.
e. lid 3.1.1. sub a voor het toevoegen van een nevenactiviteit glastuinbouw, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan kassen, met uitzondering van boogkassen, maximaal 2.000 m² bedraagt;
f. lid 3.1.1. sub a voor het toevoegen van een nevenactiviteit tuinbouwveredeling, met dien verstande dat de totale bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van tuinbouwveredeling maximaal 2.000 m² bedraagt;
g. lid 3.1.1. sub a voor het toevoegen van een nevenactiviteit intensieve veehouderij, met dien verstande dat de totale bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij maximaal 1.600 m² bedraagt;
h. lid 3.1.1. sub a voor het toevoegen van een nevenactiviteit niet-grondgebonden aquacultuur met dien verstande totale bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van niet-grondgebonden aquacultuur maximaal 1.600 m² bedraagt;
i. lid 3.1.1. sub a voor het toevoegen van een nevenactiviteit agrarisch hulp-, loon- en nevenbedrijf met dien verstande dat de totale bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 1.000 m² bedraagt;
j. lid 3.5.2 sub d voor het uitbreiden van het aantal standplaatsen tot maximaal 25 standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein met dien verstande dat:
1. de kampeermiddelen worden geplaatst op dan wel aansluitend aan het bouwvlak dan wel het bestaande kleinschalig kampeerterrein;
2. rond het kampeerterrein een groenstrook met een breedte van minimaal 10 meter wordt aangebracht;
3. op het kampeerterrein uitsluitend kampeermiddelen zijn toegestaan gedurende het kampeerseizoen;
4. het plaatsen van stacaravans als kampeermiddel niet is toegestaan;
5. het kampeerterrein een aansluiting op de drukpersriolering krijgt. Indien er geen drukpersriolering aanwezig is dient in overleg met het Waterschap Scheldestromen naar een andere oplossing gezocht te worden.
Bij het afwijking geldt tevens het toetsingscriterium:
- het afsluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst ten behoeve van de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst;
k. Bij het toevoegen van een nevenactiviteit als genoemd in sub e en g gelden de toetsingscriteria:
- ontsluitingstoets;
- continuïteit;
- omgevingskwaliteiten;
l. indien ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een toegevoegde tak aanwezig is die de in sub d, e, f, g en h genoemde maximale oppervlakte overschrijdt, geldt de aanwezige oppervlakte als maximaal toegestane oppervlakte.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
3.7.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden zonder vergunning
Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het buiten het agrarisch bouwvlak aanleggen van waterbassins met een bouwhoogte van maximaal 2,5 meter, waarbij getoetst wordt aan de als bijlage 13 opgenomen Richtlijnen landschappelijke inpassing waterbassins;
b. plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - openheid”: houtteelt en het bebossen van gronden;
c. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - hydrologische beschermingszone”: het uitvoeren van werkzaamheden met hydrologische gevolgen;
d. het planten van fruitteeltbomen buiten bestaande boomgaarden binnen een zone van 50 meter rondom woon- en verblijfsrecreatiegebieden.
3.7.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
Het in lid 3.7.1 vevatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
a. 1. werken en/of werkzaamheden voor normaal onderhoud en beheer, mits deze niet leiden tot onevenredige schade aan en/of onomkeerbare gevolgen voor de landschappelijke of archeologische waarden;
2. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de instandhouding van de waterkering;
b. werken en/of werkzaamheden welke worden uitgevoerd in een Natura 2000 gebied in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998 en die handelingen opleveren waarvoor een vergunning op grond van die Wet is vereist, dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998;
c. werken en/of werkzaamheden binnen de agrarische bouwvlakken, tenzij de gronden zijn bestemd tot “Waarde - Archeologie” of aangegeven in de als bijlage 11 opgenomen lijst met monumenten en die handelingen opleveren waarvoor een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988, de provinciale monumentenverordening of de gemeentelijke monumentenverordening is vereist.
3.7.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
a. Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor dan wel door de te verwachten gevolgen, één of meer waarden en/of functies van de gronden, die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
b. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op gronden die blijkens de bestemming een waterstaatkundige functie hebben, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de waterkeringbeheerder omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning de waterstaatkundige functie niet wordt geschaad;
c. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op gronden bestemd als “Waarde - archeologie” winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de betreffende waarden van het gebied;
d. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op een gebied aangewezen als “vrijwaringszone - molenbiotoop” winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van een molendeskundige omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning de windvang voor de molen of de waarde van de molen als landschapbepalend element niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd (bij elke wijziging is aangegeven aan welke toetsingscriteria dient te worden getoetst. In bijlage 12 is aangegeven hoe deze criteria moeten worden gehanteerd):
a. het plan te wijzigen voor het vergroten van het agrarisch bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende regels:
1. het bouwvlak mag worden vergroot tot een rechthoek waarvan de oppervlakte maximaal 1,5 hectare bedraagt en de langste zijde maximaal 150 meter;
2. het vergroten van het agrarisch bouwvlak is uitsluitend toegestaan indien uitbreiding binnen het bouwvlak door ruimtegebrek of door ongunstige situering van gebouwen onmogelijk is ofwel dit noodzakelijk is voor het realiseren van een mestbassin;
3. indien sprake is van een bouwvlakvergroting binnen 100 meter van een bebouwde kom, verblijfsrecreatieterrein of natuurgebied, mag vergroting slechts plaatsvinden aan de zijde die is afgekeerd van het betreffende kwetsbare gebied;
Voor planwijziging gelden tevens de toetsingscriteria:
- noodzaak;
- volwaardigheid;
- landschapstoets;
- milieutoets;
-
het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van de bedrijfsvloeroppervlakte van een hoofdtak intensieve veehouderij zoals aangegeven in bijlage 4, indien een uitbreiding tot boven de in lid 3.2.3, sub l bepaalde maximale oppervlaktemaat noodzakelijk is ten behoeve van aanpassingen in verband met wettelijke eisen ten aanzien van dierenwelzijn. De bedrijfsvloeroppervlakte mag niet verder worden vergroot dan de oppervlakte die nodig is voor de huisvesting van hetzelfde aantal en soort dieren als die zijn vermeld in de milieuvergunning zoals die geldt ten tijde van de aanvraag.
Voor planwijziging geldt tevens het toetsingscriteria:
- noodzaak;
- omgevingskwaliteiten;
c. de bestemming “Agrarisch” van de gronden opgenomen in de wro-zone-wijzigingsgebied-1 te wijzigen in de bestemming “Natuur”, met dien verstande dat het plan zal worden gewijzigd nadat ten behoeve van reservaatvorming en/of natuurontwikkeling de gronden op vrijwillige basis en gebruiksvrij verworven zijn;
d. de bestemming “Agrarisch” te wijzigen in de bestemming “Verkeer” ten behoeve van geringe aanpassingen van wegtracés;
e. in verband met de aanleg van natuurvriendelijke oevers, de bestemming “Agrarisch” te wijzigen in de bestemming “Water”. Deze wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast op een strook grond met een breedte van maximaal 16 meter aan één of beide zijden van de gronden met de bestemming “Water”. Het gaat hierbij om natte ecologische verbindingszones die deel uit maken van de ecologische hoofdstructuur, de Waterschaps Ecologische Infrastructuur en de in de Kaderrichtlijn Water aangewezen waterlichamen. Het plan zal worden gewijzigd nadat de gronden op vrijwillige basis en gebruiksvrij verworven zijn;
f. het plan te wijzigen als gevolg van reconstructieplannen ingevolge Duurzaam Veilig;
g. nieuwvestiging
Het plan kan worden gewijzigd voor het projecteren van een nieuw agrarisch bouwvlak ten behoeve van de nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:
1. Nieuwvestiging is toegestaan indien het een verplaatsing betreft als gevolg van uitkoop (vanwege stads- of dorpsuitbreiding, ruilverkaveling, natuurontwikkeling of het oplossen van een milieuknelpunt);
Voor planwijziging gelden tevens de toetsingscriteria:
- noodzaak;
- volwaardigheid;
- geen voormalig agrarisch bedrijf beschikbaar;
- landschapstoets;
- ontsluitingsmogelijkheden;
- milieutoets;
h. toevoeging van / omschakeling naar agrarisch hulp-, loon- en nevenbedrijf
Het plan kan worden gewijzigd voor het toevoegen van dan wel omschakelen naar een hulp-, loon- en nevenbedrijf, uitsluitend op het agrarisch bouwvlak van een op de verbeelding aangegeven grondgebonden agrarisch bedrijf.
Voor planwijziging gelden tevens de toetsingscriteria:
- landschapstoets;
- ontsluitingstoets;
- wijziging wordt slechts toegepast indien een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst;
i. wonen
De bestemming van bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen, waarvan de agrarische functie door bedrijfsbeëindiging is vervallen kan gewijzigd worden in de bestemming “Wonen”. Na planwijziging is artikel 18 van de regels van overeenkomstige toepassing.
Voor planwijziging geldt tevens het toetsingscriterium:
- geen ernstige beperking agrarische functie;
j. Nieuwe Economische Dragers in bestaande (bedrijfs)gebouwen
Het plan kan worden gewijzigd ten behoeve van het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van vervolgactiviteit zoals aangegeven in de als bijlage 14 opgenomen lijst Nieuwe Economische Dragers kolom V, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:
1. de Nieuwe Economische Drager binnen de bestaande bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd;
2. voor het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager geïnvesteerd dient te worden in de ruimtelijke kwaliteit van de locatie.
Voor planwijziging gelden tevens de toetsingscriteria:
- wijziging wordt slechts toegepast indien een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst.
- geen ernstige beperking agrarische functie;
- geen onevenredige toename automobiliteit;
k. Nieuwe Economische Dragers in nieuwe (bedrijfs)gebouwen
Het plan kan worden gewijzigd ten behoeve van het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van vervolgactiviteit zoals aangegeven in de als bijlage 14 opgenomen lijst Nieuwe Economische Dragers kolom V, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:
1. nieuwbouw gepaard dient te gaan met de afbraak van bestaande bebouwing en/of een investering in de ruimtelijke kwaliteit van de locatie;
2. de nieuwbouw moet passen binnen de bouwvlakmogelijkheden van het agrarisch bedrijf.
Voor planwijziging gelden tevens de toetsingscriteria:
- wijziging wordt slechts toegepast indien een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst.
- geen ernstige beperking agrarische functie;
- geen onevenredige toename automobiliteit.
3.8.1 Procedureregel
Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 3.8.1 zijn de algemene procedureregels van artikel 32.1 van toepassing.
Artikel 4 Agrarisch met waarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1. De voor “Agrarisch met waarden” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een op de aanwezige natuurwaarden afgestemd, grondgebonden agrarisch gebruik alsmede voor het behoud en de versterking van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden;
b. wegen, paden, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
4.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
- andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde van geringe afmetingen, zoals drinkgelegenheden voor vee en afrasteringen met een oppervlakte van maximaal 5 m² en een bouwhoogte van maximaal 2 meter.
4.3 Afwijking van de bouwregels
4.3.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor de bouw van een schuilgelegenheid voor melkvee, met een oppervlakte van maximaal 40 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 meter, mits geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de waarden van het gebied.
Bij afwijking gelden tevens de toetsingscriteria:
- noodzaak;
- landschapstoets.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het aanleggen van een mestbassin of een waterbassin;
b. het gebruik van afdekmaterialen en kweektunnels;
c. het gebruiken van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
4.5.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden zonder vergunning
Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken
en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen, verleggen en verbreden van paden, wegen en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
b. het aanbrengen en verleggen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
d. het graven, verbreden, dempen van sloten, het geheel of gedeeltelijk dempen van drinkputten en welen, het aanleggen van gesloten drainagesystemen of het diepploegen dieper dan 30 cm;
e. het wijzigen dan wel verwijderen, ofwel het vellen of rooien, van houtwalprofielen en houtgewassen;
f. het beplanten van gronden met houtgewassen;
g. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;
h. het omzetten van grasland in bouwland dan wel het scheuren van grasland ten behoeve van graslandverbetering;
i. het storten en lozen van specie;
j. het aanbrengen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie en/of natuurrecreatie, zoals picknickplaatsen;
k. het planten van fruitteeltbomen op niet bestaande boomgaarden binnen een zone van 50 meter rondom woon- en verblijfsrecreatiegebieden.
4.5.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
Het in lid 4.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
a. 1. werken en/of werkzaamheden voor normaal onderhoud en beheer, mits deze niet leiden tot onevenredige schade aan en/of onomkeerbare gevolgen voor de landschappelijke of archeologische waarden;
2. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de instandhouding van de waterkering;
b. werken en/of werkzaamheden binnen de agrarische bouwvlakken, tenzij de gronden zijn bestemd tot “Waarde - Archeologie”, “Waarde - Cultuurhistorie” of aangegeven zijn in de als bijlage 11 opgenomen lijst met monumenten en die handelingen opleveren waarvoor een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988, de provinciale monumentenverordening of de gemeentelijke monumentenverordening is vereist.
4.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
a. Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, één of meer waarden en/of functies van de gronden, die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
b. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op gronden die blijkens de bestemming een waterstaatkundige functie hebben, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de waterkeringbeheerder omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning de waterstaatkundige functie niet wordt geschaad;
c. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op een gebied aangewezen als “vrijwaringszone - molenbiotoop” winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van een molendeskundige omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning de windvang voor de molen of de waarde van de molen als landschapbepalend element niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bestemming “Agrarisch met waarde” van de gronden opgenomen in de wro-zone-wijzigingsgebied 2 te wijzigen in de bestemming “Natuur”, met dien verstande dat het plan zal worden gewijzigd nadat ten behoeve van reservaatvorming en/of natuurontwikkeling de gronden op vrijwillige basis en gebruiksvrij verworven zijn.
4.6.2. Procedureregel
Bij het toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in lid 4.6.1 zijn de algemene procedureregels van artikel 32.1 van toepassing.
Artikel 5 Bedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding “aquacultuur”: uitsluitend een zeeaaskwekerij;
b. ter plaatse van de aanduiding “hovenier”: uitsluitend een hoveniersbedrijf;
c. ter plaatse van de aanduiding “nutsvoorziening”: uitsluitend een nutsvoorziening;
d. ter plaatse van de aanduiding “opslag”: uitsluitend opslag en stalling;
e. ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen met LPG”: uitsluitend een verkooppunt motorbrandstoffen met LPG;
f. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - constructiebedrijf”: uitsluitend een constructiebedrijf;
g. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf”: uitsluitend
een garagebedrijf;
h. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - grondverzetbedrijf”: uitsluitend een grondverzetbedrijf, met dien verstande dat transport, sloopwerken, aannemerswerkzaamheden en machineverhuur zijn toegestaan;
i. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - mechanisatiebedrijf”: uitsluitend een mechanisatiebedrijf;
j. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - reparatiebedrijf”: uitsluitend een reparatiebedrijf;
k. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - stoffeerderij”: uitsluitend een stoffeerderij;
l. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf”: uitsluitend een transportbedrijf;
m. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - zend-/ontvanginstallatie -
1”: uitsluitend een radioclub;
n. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - zend-/ontvanginstallatie - 2”: uitsluitend een zendmast;
o. aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven;
p. alsmede voor wegen, paden, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
5.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
5.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
a. gebouwen;
b. maximaal 1 bedrijfswoning per bedrijf, met uitzondering van de gronden met de aanduidingen “nutsvoorziening” en “specifieke vorm van bedrijf - zend-/ontvanginstallatie”;
c. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.2.2 Algemeen
De gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak. In bijlage 8 is een lijst opgenomen van de locatie van de in het buitengebied voorkomende niet-agrarische bedrijven;
b. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 6 respectievelijk 10 meter;
d. de bebouwde oppervlakte van het bedrijf exclusief de bedrijfswoning, bedraagt maximaal de bebouwde oppervlakte ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan zoals weergegeven in bijlage 8;
e. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
f. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
g. bij iedere bedrijfswoning mogen maximaal twee bijbehorende bouwwerken worden gebouwd waarvan de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² bedraagt, de goothoogte maximaal 3,20 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter;
h. de hoogte van de zend-/ontvanginstallatie ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - zend-/ontvanginstallatie - 1” bedraagt maximaal 20 meter;
i. de hoogte van de zend-/ontvanginstallatie ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - zend-/ontvanginstallatie - 2” bedraagt maximaal 40 meter;
5.3 Nadere eisen
5.3.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:
1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van aangrenzende gronden;
2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
3. ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
4. ten behoeve van de milieusituatie;
5. ten behoeve van de verkeersveiligheid.
5.4 Afwijking van de bouwregels
5.4.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in (indien bij de afwijking is aangegeven aan welke toetsingscriteria dient te worden getoetst, is in bijlage 12 aangegeven hoe deze criteria moeten worden gehanteerd):
a. lid 5.1 voor de omschakeling van de niet-agrarische bedrijven met de aanduidingen “opslag”, “specifieke vorm van bedrijf - constructiebedrijf”, “specifieke vorm van bedrijf - garagebedrijf”, “specifieke vorm van bedrijf - grondverzetbedrijf”, “specifieke vorm van bedrijf - mechanisatiebedrijf”, “specifieke vorm van bedrijf - reparatiebedrijf”, “specifieke vorm van bedrijf - stoffeerderij” en “specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf” naar:
1. bedrijven behorende tot de categorieën A en B1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
2. bedrijven die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, mits deze naar aard en invloed op de omgeving kunnen worden gelijkgesteld aan bedrijven behorende tot de categorieën A en B1;
met dien verstande dat:
3. detailhandelsbedrijven niet zijn toegestaan;
4. het bedrijf naar aard en schaal in het gebied dient te passen, waarbij wordt gekeken naar de verkeersaantrekkende werking, de fysieke omvang van het bedrijf en de functionele relatie tussen het bedrijf en zijn omgeving;
-
lid 5.2.2, sub d tot het vermeerderen van de bebouwde oppervlakte van het bedrijf exclusief bedrijfswoning met maximaal 20%. Van deze bevoegdheid mag slechts gebruik worden gemaakt indien aangetoond wordt dat verplaatsing van het bedrijf of het oprichten van een dependance niet mogelijk is.
Bij afwijking gelden tevens de toetsingscriteria:
- het afsluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst;
- ontsluitingsmogelijkheden;
- landschapstoets;
c. lid 5.2.2, sub e tot een afstand van minimaal 2 meter tot de perceelsgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
b. de uitoefening van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij ter
plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten is niet toegestaan;
c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
d. zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan;
e. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
f. evenementen zijn toegestaan.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
5.6.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming "Bedrijf" te wijzigen in de bestemming “Agrarisch” ten behoeve van de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Hierbij mag een agrarisch bouwvlak worden geprojecteerd met een oppervlakte van maximaal 1 hectare. Bij planwijziging is artikel 3 van deze regels van overeenkomstige toepassing.
Voor planwijziging geldt tevens het toetsingscriteria:
- ontsluitingstoets.
5.7 Procedureregel
Bij het toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in lid 5.6.1 zijn de algemene procedureregels van artikel 32.1 van toepassing.
Artikel 6 Bos
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 De voor "Bos" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het behoud en de versterking van het bos voor natuur en landschap;
b. ontwikkeling van natuurwaarden zowel binnen het bosbeheer als door ontwikkeling van diversiteit in terreintypen;
c. dagrecreatief medegebruik zoals wandelen, fietsen, paardrijden en verpozen;
d. wegen, paden, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
6.2.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden zonder vergunning
Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen, verleggen en verbreden van paden, wegen en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
b. het aanbrengen en verleggen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
d. het graven, verbreden, dempen van sloten, het geheel of gedeeltelijk dempen van drinkputten en welen, het aanleggen van gesloten drainagesystemen of het diepploegen dieper dan 30 cm;
e. het wijzigen dan wel verwijderen, ofwel het vellen of rooien, van houtwalprofielen en houtgewassen;
f. het storten en lozen van specie;
g. het aanbrengen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie en/of natuurrecreatie, zoals picknickplaatsen.
6.2.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
Het in lid 6.2.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
a. 1. werken en/of werkzaamheden voor normaal onderhoud en beheer, mits deze niet leiden tot onevenredige schade aan en/of onomkeerbare gevolgen voor de landschappelijke of archeologische waarden;
2. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de instandhouding van de waterkering;
b. werken en/of werkzaamheden welke worden uitgevoerd in een Natura 2000 gebied in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998 en handelingen opleveren waarvoor een vergunning op grond van die Wet is vereist, dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998.
6.2.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
a. Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.2.1 zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor de in lid 6.1. genoemde waarden:
1. niet worden aangetast of:
2. niet significant worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien mitigerende en zonodig compenserende maatregelen worden getroffen;
b. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op gronden die blijkens de bestemming een waterstaatkundige functie hebben, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de waterkeringbeheerder omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning de waterstaatkundige functie niet wordt geschaad;
c. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op een gebied aangewezen als “vrijwaringszone - molenbiotoop” winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van een deskundige moleninstantie omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning de windvang voor de molen of de waarde van de molen als landschapbepalend element niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
Artikel 7 Detailhandel
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Detailhandel” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding “detailhandel grootschalig”: de uitoefening van een grootschalige detailhandel;
b. ter plaatse van de aanduiding “tuincentrum”: een tuincentrum;
c. aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven;
d. alsmede voor wegen, paden, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
7.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
a. gebouwen;
b. maximaal 1 bedrijfswoning per bedrijf;
c. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
7.2.2 Algemeen
De gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak;
b. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht zowel binnen als buiten het op de kaart aangegeven bouwvlak;
c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 6 respectievelijk 10 meter;
d. de bebouwde oppervlakte van het bedrijf exclusief de bedrijfswoning, bedraagt maximaal de bebouwde oppervlakte ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan zoals weergegeven in bijlage 9;
e. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
f. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
g. bij iedere bedrijfswoning mogen maximaal twee bijbehorende bouwwerken worden gebouwd waarvan de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² bedraagt, de goothoogte maximaal 3,20 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter.
7.3 Nadere eisen
7.3.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:
1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van aangrenzende gronden;
2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
3. ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
4. ten behoeve van de milieusituatie;
5. ten behoeve van de verkeersveiligheid.
7.4 Afwijking van de bouwregels
7.4.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in (indien bij de afwijking is aangegeven aan welke toetsingscriteria o.a. dient te worden getoetst, is in bijlage 12 aangegeven hoe deze criteria moeten worden gehanteerd):
a. lid 7.2.2, sub d tot het vermeerderen van de bebouwde oppervlakte van het bedrijf exclusief bedrijfswoning met maximaal 20%. Van deze bevoegdheid mag slechts gebruik worden gemaakt indien aangetoond wordt dat verplaatsing van het bedrijf of het oprichten van een dependance niet mogelijk is.
Bij afwijking gelden tevens de toetsingscriteria:
- het afsluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst;
- ontsluitingsmogelijkheden;
- landschapstoets;
b. lid 7.2.2, sub e tot een afstand van minimaal 2 meter tot de perceelsgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. plantsoenen en/of beplanting en/of parken, bermstroken, bermsloten, waterpartijen, paden, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en andere tot de bestemming behorende groenvoorzieningen;
b. dierenweides;
c. ondergeschikte sportvoorzieningen ten behoeve van de aangrenzende horecabestemming;
d. alsmede voor bijbehorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
8.2.1 Toelaatbare bebouwing
a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;
b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;
c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:
- antennes 5.00 meter;
- speeltoestellen 4.00 meter;
- openbare nutsvoorzieningen 3,50 meter;
- lichtmasten en overige masten 8.00 meter;
- overige bouwwerken geen gebouwen zijnde 2.00 meter.
Artikel 9 Horeca
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. horecabedrijven tot en met horecacategorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
b. ter plaatse van de aanduiding “horeca tot en met horecacategorie 1d”: horecabedrijven uit categorie 1a, 1b, 1c en 1d van de Staat van Horeca-activiteiten;
c. ter plaatse van de aanduiding “horeca tot en met horecacategorie 2”: horecabedrijven uit categorie 1a, 1b, 1c en 2 van de Staat van Horeca-activiteiten;
d. aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven;
e. alsmede voor wegen, paden, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
9.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
9.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
a. gebouwen;
b. ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”: een bedrijfswoning;
c. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
9.2.2 Algemeen
De gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. In bijlage 10 is een lijst opgenomen van de locatie van de in het buitengebied voorkomende horecagelegenheden;
b. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak opgericht;
c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen maximaal 6 respectievelijk 10 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
d. de bebouwde oppervlakte van het bedrijf exclusief de bedrijfswoning, bedraagt maximaal de bebouwde oppervlakte ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan zoals weergegeven in bijlage 10, met dien verstande dat dit niet van toepassing is op het perceel A. Fokkerstraat 100;
e. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
f. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
g. bij iedere bedrijfswoning mogen maximaal twee bijbehorende bouwwerken worden gebouwd waarvan de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² bedraagt, de goothoogte maximaal 3,20 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:
1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van aangrenzende gronden;
2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
3. ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
4. ten behoeve van de milieusituatie;
5. ten behoeve van de verkeersveiligheid.
9.4 Afwijking van de bouwregels
9.4.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in (indien bij de afwijking is aangegeven aan welke toetsingscriteria dient te worden getoetst, is in bijlage 12 aangegeven hoe deze criteria moeten worden gehanteerd):
a. lid 9.2.2, sub d tot het vermeerderen van de bebouwde oppervlakte van het bedrijf exclusief bedrijfswoning met maximaal 20%. Van deze bevoegdheid mag slechts gebruik worden gemaakt indien aangetoond wordt dat verplaatsing van het bedrijf of het oprichten van een dependance niet mogelijk is.
Bij afwijking gelden tevens de toetsingscriteria:
- het afsluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst;
- ontsluitingsmogelijkheden;
- landschapstoets;
b. lid 9.2.2, sub e tot een afstand van minimaal 2 meter tot de perceelsgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
9.5 Specifieke gebruiksregels
a. evenementen zijn toegestaan.
9.6 Afwijking van de gebruiksregels
9.6.1 Afwijking van de gebruiksregels
9.6.2 Procedureregels
Alvorens tot afwijking als bedoeld in lid 9.6.1 over te gaan winnen burgemeester en wethouders advies in van een milieudeskundige.
9.7 Wijzigingsbevoegdheid
9.7.1 Wijzigingsbevoegdheid
9.7.2 Procedureregels
a. voordat gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid onder 9.7.1. winnen burgemeester en wethouders advies in van een milieudeskundige;
b. bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 9.7.1 zijn de algemene procedureregels van artikel 32.1 van toepassing.
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”: uitsluitend een begraafplaats;
b. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van maatschappelijk - dierenkliniek”:
uitsluitend een dierenkliniek;
c. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van maatschappelijk - dierenpension”:
uitsluitend een dierenpension;
d. aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven;
e. alsmede voor wegen, paden, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
10.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
10.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
a. niet voor bewoning bestemde gebouwen;
b. maximaal 1 bedrijfswoning per inrichting;
c. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
10.2.2 Algemeen
De gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen uitsluitend worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 6 respectievelijk 10 meter;
c. de bebouwde oppervlakte ter plaatse van de aanduidingen “dierenkliniek” en “dierenpension” bedraagt maximaal de bebouwde oppervlakte ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, exclusief de bedrijfswoning;
d. de molen aan de Kapelseweg 13 te Kloetinge mag vanaf de rand van het bouwvlak 5m uitkragen;
e. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
f. bij iedere bedrijfswoning mogen maximaal twee bijbehorende bouwwerken worden gebouwd waarvan de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² bedraagt, de goothoogte maximaal 3,20 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter;
g. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:
1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van aangrenzende gronden;
2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
3. ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
4. ten behoeve van de milieusituatie;
5. ten behoeve van de verkeersveiligheid.
10.4 Afwijking van de bouwregels
10.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in (indien bij de afwijking is aangegeven aan welke toetsingscriteria dient te worden getoetst, is in bijlage 12 aangegeven hoe deze criteria moeten worden gehanteerd):
a. lid 10.2.1, sub c tot het vermeerderen van de bebouwde oppervlakte van het bedrijf exclusief bedrijfswoning met maximaal 20%. Van deze bevoegdheid mag slechts gebruik worden gemaakt indien aangetoond wordt dat verplaatsing van het bedrijf of het oprichten van een dependance niet mogelijk is.
Bij afwijking gelden tevens de toetsingscriteria:
- het afsluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing en de ruimtelijke kwaliteitswinst;
- ontsluitingsmogelijkheden;
- landschapstoets;
b. lid 10.2.1, sub g tot een afstand van minimaal 2 meter tot de perceelsgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
10.5 Specifieke gebruiksregels
a. evenementen zijn toegestaan.
Artikel 11 Natuur
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Natuur” aangewezen gronden zijn, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, primair bestemd voor:
a. het behoud en de versterking van natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden, water en (primaire) waterlopen alsmede voor:
b. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van natuur - getijdengebied”: het behoud van het getijdengebied.
c. dagrecreatief medegebruik zoals strandbezoek, varen, wandelen, fietsen, paardrijden en verpozen;
d. visserij;
e. (vaar)wegen, paden, parkeervoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
11.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
11.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
a. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van terreinbeheer;
b. één consumptiegelegenheid;
c. één radarinstallatie;
d. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
11.2.2 Algemeen
De gebouwen ten dienste van terreinbeheer en de consumptiegelegenheid mogen uitsluitend worden opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak met inachtneming van de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 3 respectievelijk 5 meter voor de consumptiegelegenheid en 6 respectievelijk 10 meter voor de gebouwen ten dienste van terreinbeheer;
b. de bouwhoogte van de radarinstallatie bedraagt maximaal 15 meter;
c. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter.
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:
1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van aangrenzende gronden;
2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
3. ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
4. ten behoeve van de milieusituatie;
5. ten behoeve van de verkeersveiligheid.
11.4 Afwijking van de bouwregels
11.4.1 Afwijking van de bouwregels
11.5 Specifieke gebruiksregels
11.5.1 Tot een gebruik strijdig, met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het omzetten van grasland in bouwland dan wel het scheuren van grasland ten behoeve van graslandverbetering ofwel doorzaaien;
b. het storten en lozen van specie.
11.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
11.6.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden zonder vergunning
Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen, verleggen en verbreden van paden, wegen en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
b. het aanbrengen en verleggen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
d. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;
e. het aanbrengen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie en/of natuurrecreatie, zoals picknickplaatsen;
f. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - hydrologische beschermingszone”: het uitvoeren van werkzaamheden met hydrologische gevolgen;
g. het graven, verbreden, dempen van sloten, het geheel of gedeeltelijk dempen van drinkputten en welen, het aanleggen van gesloten drainagesystemen of het diepploegen dieper dan 30 cm;
h. het wijzigen dan wel verwijderen, ofwel het vellen of rooien, van houtwalprofielen en houtgewassen;
i. het beplanten van gronden met houtgewassen;
j. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van natuur - getijdengebied” het zuigen en baggeren van specie en schelpen, de kokkelvisserij of het op mechanische wijze spitten van pieren.
11.6.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
Het in lid 11.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
a. 1. werken en/of werkzaamheden voor normaal onderhoud en beheer, mits deze niet leiden tot onevenredige schade aan en/of onomkeerbare gevolgen voor de landschappelijke of archeologische waarden;
2. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de instandhouding van de waterkering;
b. werken en/of werkzaamheden welke worden uitgevoerd in een Natura 2000 gebied in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998 en handelingen opleveren waarvoor een vergunning op grond van die Wet is vereist, dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998.
11.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
a. Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 11.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor de in lid 11.1. genoemde waarden:
1. niet worden aangetast of:
2. niet significant worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien mitigerende en zonodig compenserende maatregelen worden getroffen;
b. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op gronden die blijkens de bestemming een waterstaatkundige functie hebben, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de waterkeringbeheerder omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning de waterstaatkundige functie niet wordt geschaad;
c. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op een gebied aangewezen als “vrijwaringszone - molenbiotoop” winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van een deskundige moleninstantie omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning de windvang voor de molen of de waarde van de molen als landschapbepalend element niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
Artikel 12 Recreatie - Dagrecreatie
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Recreatie - Dagrecreatie” aangewezen gronden zijn bestemd voor dagrecreatie, alsmede voor:
a. ter plaatse van de aanduiding “manege”: uitsluitend een manege;
b. ter plaatse van de aanduiding “volkstuin”: uitsluitend volkstuinen;
c. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - buitensportcentrum”: uitsluitend een buitensportcentrum;
d. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - jachthaven - 1”: uitsluitend een jachthaven met maximaal 270 ligplaatsen;
e. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - jachthaven - 2”: uitsluitend een jachthaven met maximaal 570 ligplaatsen;
f. aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven;
g. alsmede voor wegen, paden, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen, tuinen, erven en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
12.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
12.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
a. ter plaatse van de aanduiding “manege”:
- gebouwen;
- één bedrijfswoning met de daarbij behorende bouwwerken;
- ondersteunende horecavoorzieningen;
- bouwwerken geen gebouwen zijnde;
b. ter plaatse van de aanduiding “volkstuin”:
- één materiaalberging, alsmede één kas per volkstuin;
c. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - buitensportcentrum”:
- niet voor bewoning bestemde gebouwen;
- bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder steigers;
- horecavoorzieningen ten dienste van de bestemming;
d. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - jachthaven - 1” en “specifieke vorm van recreatie - jachthaven - 2”:
- niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van opslag en stalling;
- recreatieve voorzieningen ten behoeve van de jachthaven;
- detailhandelsvoorzieningen ten dienste van de bestemming (uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - jachthaven - 2”);
- algemene havenvoorzieningen ten behoeve van de beroeps- en pleziervaart;
- één bedrijfswoning met de daarbij behorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
- 12 trekkershutten (uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - jachthaven - 2”);
- bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder (een) aanlegsteiger(s).
e. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
12.2.2 Algemeen
De gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. ter plaatse van de aanduiding “manege”:
1. de gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
2. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen, met uitzondering van de bijbehorende bouwwerken, bedraagt maximaal 6 respectievelijk 10 meter;
3. de vloeroppervlakte van een kantine bedraagt maximaal 20 m²;
4. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
5. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³;
6. bij de bedrijfswoning mogen maximaal twee bijbehorende bouwwerken worden gebouwd waarvan de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² bedraagt, de goothoogte maximaal 3,20 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter;
b. ter plaatse van de aanduiding “volkstuin”:
1. de oppervlakte van een materiaalberging of kas bedraagt maximaal 6 m²;
2. de bouwhoogte van deze bouwwerken bedraagt maximaal 2,5 meter;
c. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - buitensportcentrum”:
1. de gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
2. de bebouwde oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 560 m²;
3. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen bedraagt maximaal 4 respectievelijk 8 meter;
4. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 6 meter;
d. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - jachthaven - 1” en “specifieke vorm van recreatie - jachthaven - 2”:
1. de gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 6 respectievelijk 10 meter;
3. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
4. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³ en de goot- en bouwhoogte maximaal 6 respectievelijk 10 meter;
5. bij de bedrijfswoning mogen maximaal twee bijbehorende bouwwerken worden gebouwd waarvan de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² bedraagt, de goothoogte maximaal 3,20 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter;
6. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 6 meter;
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:
1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van aangrenzende gronden;
2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
3. ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
4. ten behoeve van de milieusituatie;
5. ten behoeve van de verkeersveiligheid.
12.4 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in (bij de afwijking is aangegeven aan welke toetsingscriteria dient te worden getoetst. In bijlage 12 is aangegeven hoe deze criteria moeten worden gehanteerd):
a. lid 12.2.2 sub b tot het vermeerderen van de maximale bebouwde oppervlakte van de manege exclusief bedrijfswoning met 20%, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte van de manege ter plaatse van Lageweg 6 te Wolphaartsdijk niet meer dan 900 m² exclusief bedrijfswoning bedraagt.
Bij afwijking gelden de toetsingscriteria:
- bij vermeerdering van de maximale bebouwde oppervlakte dient geïnvesteerd te worden in de ruimtelijke kwaliteit;
- ontsluitingsmogelijkheden;
- landschapstoets;
b. lid 12.2.2, sub a.4 en 12.2.2, sub d.3. tot een afstand van 2 meter tot de perceelsgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
12.5 Specifieke gebruiksregels
a. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - buitensportcentrum” is het toegestaan om in de reeds bestaande gebouwen een slaapplaats voor de beheerder in te richten van maximaal 10 m² voor het houden van toezicht;
b. evenementen zijn toegestaan.
12.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester een wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden met de aanduiding “volkstuin”, opgenomen in de wro-zone-wijzigingsgebied 3, te wijzigen in de bestemming “Natuur”, met dien verstande dat het plan zal worden gewijzigd nadat ten behoeve van reservaatvorming en/of natuurontwikkeling de gronden op vrijwillige basis en gebruiksvrij verworven zijn.
12.6.1 Procedureregel
Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 12.6 zijn de algemene procedureregels van artikel 32.1 van toepassing.
Artikel 13 Recreatie - Verblijfsrecreatie
13.1 Bestemmingsomschrijving
13.1.1 De voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. ter plaatse van de aanduiding “verblijfsrecreatie”: verblijfsrecreatieve voorzieningen;
b. ter plaatse van de aanduidingen “specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein - 1”: uitsluitend een kampeerterrein;
c. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein - 2”: uitsluitend een landschapscamping als nevenactiviteit van het agrarisch bedrijf aan de Muidenweg 10;
d. aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven;
e. alsmede voor wegen, paden, parkeervoorzieningen, water, groenvoorzieningen, tuinen, erven en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
13.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
13.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
a. ter plaatse van de aanduiding “verblijfsrecreatie”:
- recreatiewoningen;
- bouwwerken geen gebouwen zijnde;
b. ter plaatse van de aanduidingen “specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein - 1”:
- gebouwen;
- kampeermiddelen en sanitairgebouwen;
- één bedrijfswoning met de daarbij behorende bouwwerken;
- detailhandelsvoorzieningen ten dienste van de bestemming;
- horecavoorzieningen ten dienste van de bestemming;
- bouwwerken geen gebouwen zijnde;
c. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein - 2”:
- gebouwen;
- kampeermiddelen en sanitairgebouwen;
- één bedrijfswoning met de daarbij behorende bouwwerken;
- bouwwerken geen gebouwen zijnde;
d. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak.
13.2.2 Algemeen
De gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. ter plaatse van de aanduiding “verblijfsrecreatie”:
1. de recreatiewoningen worden uitsluitend opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;
2. het maximaal aantal recreatiewoningen bedraagt maximaal het op de verbeelding aangegeven aantal;
3. de bebouwde oppervlakte van een recreatiewoning bedraagt maximaal 80m²;
4. de goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning bedraagt maximaal 3,20 respectievelijk 6 meter;
5. de afstand tussen vrijstaande recreatiewoningen bedraagt minimaal 2 meter;
6. de afstand van een recreatiewoning tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 2 meter;
7. bij iedere recreatiewoning mag maximaal 1 bijbehorend bouwwerk worden gebouwd waarvan de oppervlakte maximaal 10 m² mag bedragen en met een goothoogte van maximaal 3,20 meter en een totale hoogte van maximaal 5 meter;
b. ter plaatse van de aanduidingen “specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein - 1”:
1. de gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak met in achtneming van het op de kaart aangegeven maximale bebouwingspercentage;
2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 6 respectievelijk 10 meter;
3. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
4. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³ en de goot- en bouwhoogte maximaal 6 respectievelijk 10 meter;
5. bij de bedrijfswoning mogen maximaal twee bijbehorende bouwwerken worden gebouwd waarvan de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² bedraagt, de goothoogte maximaal 3,20 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter;
6. de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
7. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 6 meter;
c. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein - 2”:
1. de gebouwen worden uitsluitend opgericht binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, met in achtneming van het op de verbeelding aangegeven maximale bebouwingspercentage;
2. de oppervlakte voor sanitaire voorzieningen bedraagt maximaal 5 m² per standplaats;
3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 4,5 respectievelijk 10 meter;
4. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 2 meter;
5. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³ en de goot- en bouwhoogte maximaal 6 respectievelijk 10 meter;
6. bij de bedrijfswoning mogen maximaal twee bijbehorende bouwwerken worden gebouwd waarvan de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² bedraagt, de goothoogte maximaal 3,20 meter en de bouwhoogte maximaal 6 meter;
7. de afstand van een bedrijfswoning tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
8. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 6 meter;
9. er mogen maximaal 60 kampeermiddelen worden geplaatst, met een dichtheid van maximaal 30 kampeermiddelen per hectare;
10. de kampeermiddelen zijn uitsluitend toegestaan gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:
1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van aangrenzende gronden;
2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
3. ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
4. ten behoeve van de milieusituatie;
5. ten behoeve van de verkeersveiligheid.
13.4 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd afwijking te verlenen van het bepaalde in (bij de afwijking is aangegeven aan welke toetsingscriteria dient te worden getoetst. In bijlage 12 is aangegeven hoe deze criteria moeten worden gehanteerd):
a. lid 13.2.2, sub a.6, 13.2.2, sub b.6 en 13.2.2, sub c.7 voor bouwen tot op de perceelsgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
13.5 Specifieke gebruikregels
a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:
1. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als uitstallings-, opslag, stand- of ligplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden met de aanduidingen “specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein - 1” en “specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein – 2”;
2. het uitoefenen van het terrein met de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein - 2” als zelfstandig kampeerterrein;
3. het permanent bewonen of laten bewonen van kampeermiddelen en recreatiewoningen, tenzij deze zijn aangegeven in de als bijlage 7 opgenomen lijst met permanente bewoning van recreatiewoningen;
4. het uitponden van een kampeerterrein;
b. Tot een gebruik, niet strijdig met deze bestemming, wordt gerekend:
- het houden van evenementen.
Artikel 14 Sport
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het uitoefenen van sportactiviteiten;
b. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van sport - catamaranclub”: uitsluitend een catamaranclub;
c. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van sport - kynologenclub”: uitsluitend een kynologenclub;
d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groen, water, nutsvoorzieningen en (ontsluitings)wegen.
14.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
14.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
14.2.2 Algemeen
a. gebouwen en overkappingen worden gebouwd in het bouwvlak;
b. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het met de maatvoeringsaanduiding aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
14.2.3 Gebouwen
a. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,20 respectievelijk 6 meter;
14.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a. de hoogte van andere bouwwerken bedraagt ten hoogste:
-
|
voor antennes:
|
5.00 meter;
|
-
|
voor openbare nutsvoorzieningen
|
3.50 meter;
|
-
|
voor lichtmasten en overige masten
|
8.00 meter;
|
-
|
voor speeltoestellen
|
4.00 meter;
|
-
|
voor overige andere bouwwerken
|
2.00 meter;
|
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:
1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van aangrenzende gronden;
2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
3. ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
4. ten behoeve van de milieusituatie;
5. ten behoeve van de verkeersveiligheid.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
a. horeca is uitsluitend toegestaan voor zover:
1. dit een ondergeschikt bestanddeel is van de totale bedrijfsuitoefening en dit rechtstreeks samenhangt met de in lid 14.1 genoemde bestemming;
2. voorkomend in categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten.
b. evenementen zijn toegestaan.
Artikel 15 Verkeer
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen met ten hoogste 2x1 doorgaande rijstroken, waarbij opstelstroken en busstroken niet worden meegeteld;
b. ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein”: parkeervoorzieningen;
c. ter plaatse van de aanduiding “railverkeer”: voor spoorwegen met bijbehorende voorzieningen en bermstroken;
d. ter plaatse van de aanduiding “windturbine”: een windturbine;
e. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van cultuur en ontspanning - kunstwerk”: de plaatsing van een kunstwerk;
f. voet- en fietspaden en parkeerterreinen met de bijbehorende bermstroken alsmede voor viaducten, bruggen, duikers, groen, water, waterlopen waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, reclame-uitingen, waarbij tevens het behoud en de versterking van landschappelijke waarden wordt nagestreefd;
g. ter plaatse van de aanduiding “cultuurhistorische waarde”: behoud van cultuurhistorisch waardevolle wegen.
15.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
15.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
a. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van het onderhoud en beheer van de weg, het spoorverkeer of het sluizencomplex bij Het Goese Sas;
b. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
c. ter plaatse van de aanduiding “windturbine”: een windturbine;
d. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van cultuur en ontspanning - kunstwerk”: een kunstwerk;
15.2.2 Algemeen
De gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de hoogte van andere bouwwerken bedraagt ten hoogste:
-
|
voor antennes:
|
5.00 meter;
|
-
|
voor openbare nutsvoorzieningen
|
3.50 meter;
|
-
|
voor lichtmasten en overige masten
|
8.00 meter;
|
-
|
voor speeltoestellen
|
4.00 meter;
|
-
|
voor overige andere bouwwerken
|
2.00 meter;
|
b. de bouwhoogte voor bovenleidingen binnen de bestemming railverkeer bedraagt maximaal 10.50 meter;
c. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;
d. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
e. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
f. de ashoogte van een windturbine mag maximaal 30 meter bedragen;
g. de hoogte en de doorsnede van een kunstwerk mag maximaal 10 meter resp. 5 meter bedragen.
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:
1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van aangrenzende gronden;
2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
3. ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
4. ten behoeve van de milieusituatie;
5. ten behoeve van de verkeersveiligheid.
15.4 Specifieke gebruiksregels
a. evenementen zijn toegestaan.
15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
15.5.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden zonder vergunning
1. Het is verboden om op gronden die direct grenzen aan gronden met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - openheid” zonder vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het wijzigen van houtwalprofielen en houtgewassen;
b. houtteelt en het bebossen van gronden;
2. Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding “cultuurhistorische waarde” paden, wegen en parkeergelegenheden aan te brengen, te verleggen en te verbreden.
15.5.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
Het in lid 15.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
a. 1. werken en/of werkzaamheden voor normaal onderhoud en beheer, mits deze niet leiden tot onevenredige schade aan en/of onomkeerbare gevolgen voor de landschappelijke of archeologische waarden;
2. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de instandhouding van de waterkering;
b. werken en/of werkzaamheden welke worden uitgevoerd in een Natura 2000 gebied in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998 en handelingen opleveren waarvoor een vergunning op grond van die Wet is vereist, dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998.
15.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
a. Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 15.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, één of meer waarden en/of functies van de gronden, die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
b. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op gronden die blijkens de bestemming een waterstaatkundige functie hebben, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de waterkeringbeheerder omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning de waterstaatkundige functie niet wordt geschaad;
c. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op een gebied aangewezen als “vrijwaringszone - molenbiotoop” winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van een molendeskundige omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning de windvang voor de molen of de waarde van de molen als landschapbepalend element niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
Artikel 16 Waardevolle dijk
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waardevolle dijk” aangewezen gronden zijn primair bestemd voor:
a. het behoud en de versterking van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden, alsmede voor verkeersdoeleinden;
alsmede voor:
b. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van cultuur en ontspanning - kunstwerk”: de plaatsing van een kunstwerk.
16.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
16.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
a. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van het onderhoud en beheer van wegen en dijken;
b. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
c. op gronden met de aanduiding “specifieke vorm van cultuur en ontspanning - kunstwerk”: een kunstwerk
d. op gronden met de aanduiding “specifieke vorm van verkeer - radarinstallatie”: een radarinstallatie;
16.2.2 Algemeen
De gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,20 respectievelijk 6 meter;
b. de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
c. ter plaatse van de aanduiding “sco-kun” mag een kunstwerk worden gebouwd met een doorsnede van maximaal 5 meter en een hoogte van maximaal 10 meter.
d. de hoogte van een radarinstallatie mag maximaal 15 meter bedragen.
16.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het
bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:
1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van aangrenzende gronden;
2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
3. ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
4. ten behoeve van de milieusituatie;
5. ten behoeve van de verkeersveiligheid.
16.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval het omzetten van grasland in bouwland dan wel het scheuren van grasland ten behoeve van graslandverbetering gerekend.
16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
16.5.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden zonder vergunning
Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen, verleggen en verbreden van paden, wegen en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
b. het aanbrengen en verleggen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
d. het wijzigen dan wel verwijderen, ofwel het vellen of rooien, van houtwalprofielen en houtgewassen;
e. het beplanten van gronden met houtgewassen;
f. het aanbrengen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie en/of natuurrecreatie, zoals picknickplaatsen.
16.5.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
Het in lid 16.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
a. 1. werken en/of werkzaamheden voor normaal onderhoud en beheer, mits deze niet leiden tot onevenredige schade aan en/of onomkeerbare gevolgen voor de landschappelijke of archeologische waarden;
2. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van de instandhouding van de waterkering;
b. werken en/of werkzaamheden welke worden uitgevoerd in een Natura 2000 gebied in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998 en handelingen opleveren waarvoor een vergunning op grond van die Wet is vereist, dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998;
c. werken en/of werkzaamheden binnen de agrarische bouwvlakken, tenzij de gronden zijn bestemd tot “Waarde - Archeologie”, “Waarde - Cultuurhistorie” of aangegeven zijn in de als bijlage 11 opgenomen lijst met monumentale boerderijen en handelingen opleveren waarvoor een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988, de provinciale monumentenverordening of de gemeentelijke monumentenverordening is vereist.
16.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
a. Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 16.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor de in lid 16.1. genoemde waarden:
1. niet worden aangetast of:
2. niet significant worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind en indien mitigerende en zonodig compenserende maatregelen worden getroffen;
b. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op gronden die blijkens de bestemming een waterstaatkundige functie hebben, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de waterkeringbeheerder omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning de waterstaatkundige functie niet wordt geschaad;
c. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op een gebied aangewezen als “vrijwaringszone - molenbiotoop” winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van een molendeskundige omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning de windvang voor de molen of de waarde van de molen als landschapbepalend element niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
Artikel 17 Water
17.1 Bestemmingsomschrijving
17.1.1 De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. waterpartijen en (primaire) waterlopen, wateraanvoer en -afvoer, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;
b. vaar- en waterwegen;
c. watersport;
d. ter plaatse van de aanduiding “haven”: een haven ten dienste van de waterstaat, in combinatie met kleinschalige watersportvoorzieningen zoals een trailerhelling en verhuur van watersportartikelen alsmede voor parkeervoorzieningen;
e. alsmede voor bijbehorende andere bouwwerken, waaronder bruggen en aanlegsteigers, ten dienste van de bestemming.
17.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
17.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
a. ter plaatse van de aanduiding “haven” mogen uitsluitend niet voor bewoning bestemde gebouwen worden gebouwd;
b. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
17.2.2 Algemeen
De gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de bebouwde oppervlakte van de gronden met de aanduiding “haven” bedraagt maximaal 60 m²;
b. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen bedraagt maximaal 3,20 respectievelijk 5,5 meter;
c. de bouwhoogte van steigerpalen en masten bedraagt maximaal 10 meter;
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 5 meter.
17.3 Specifieke gebruiksregels
17.3.1 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt niet gerekend het gebruik als ligplaats voor vaartuigen voor een duur van minder dan 24 uur.
Artikel 18 Wonen
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, alsmede voor:
a. ter plaatse van de aanduiding “woonwagenstandplaats”: uitsluitend standplaatsen voor woonwagens;
b. ter plaatse van de aanduiding “horeca”: een horecabedrijf tot en met categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten;
c. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - landhuis”: uitsluitend landhuizen;
d. aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven;
e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, parkeervoorzieningen, waterlopen, erven, tuinen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen.
18.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
18.2.1 Toelaatbare bebouwing
a. binnen een bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd:
b. ter plaatse van de aanduiding “woonwagenstandplaats” mogen uitsluitend woonwagens met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
c. de oppervlakte van een standplaats voor een woonwagen inclusief bijbehorende bouw werken bedraagt maximaal 200 m²;
d. de oppervlakte van het horecabedrijf ter plaatse van de aanduiding “horeca” bedraagt maximaal 100 m²;
e. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - landhuis” mogen uitsluitend landhuizen met bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
f. ter plaatse van de aanduiding “erf” mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd, behorende bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
g. ter voldoening aan het bepaalde in de Wet geluidhinder dient op de gronden met de nadere aanduiding “dove gevel” een dove gevel gerealiseerd te worden;
h. bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
18.2.2 Hoofdgebouwen
a. hoofdgebouwen worden gebouwd in het bouwvlak;
b. per bouwvlak is maximaal één hoofdgebouw toegestaan;
c. de inhoud van een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - landhuis” bedraagt minimaal 750 m³ en maximaal 1000 m³;
d. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 6 respectievelijk 10 meter;
e. de afstand van ieder hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - landhuis” tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
f. de inhoud van een hoofdgebouw ter plaatse van de bouwvlakken zonder aanduiding bedraagt maximaal 600 m³;
g. de afstand van ieder hoofdgebouw ter plaatse van de bouwvlakken zonder aanduiding tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 2 meter;
18.2.3 Woonwagens
a. het aantal woonwagens ter plaatse van de aanduiding “woonwagenstandplaats” bedraagt maximaal 20;
b. de onderlinge afstand tussen woonwagens bedraagt minimaal 2 meter;
c. de goot- en bouwhoogte van een woonwagen bedraagt maximaal 3,20 respectievelijk 5,5 meter;
18.2.4 Bijbehorende bouwwerken
a. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3,20 meter;
b. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 6 meter;
c. per standplaats voor een woonwagen mogen twee bijbehorende bouwwerken worden gebouwd waarvan de oppervlakte maximaal 20 m² bedraagt;
d. bij ieder hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen -
landhuis” mogen maximaal twee bijbehorende bouwwerken worden gebouwd waarvan de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² bedraagt;
e. de afstand van ieder bijbehorend bouwwerk tot de perceelsgrens ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - landhuis” bedraagt minimaal 3 meter;
f. ter plaatse van de aanduiding “erf” mogen maximaal twee bijbehorende bouwwerken worden gebouwd met dien verstande dat:
1. gronden met de aanduiding “erf” voor maximaal 50% bebouwd mogen worden;
2. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 40 m² bedraagt;
3. indien de toelaatbare te bebouwen oppervlakte ingevolge het bepaalde onder 1 minder bedraagt dan 40 m² een bebouwingspercentage van 75% tot een maximum van 40 m² is toegestaan;
4. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot (het verlengde van) de voorgevel van de woning minimaal 3 meter bedraagt;
5. op de gronden met de specifieke bouwaanduiding “maximaal toelaatbare bebouwing” (sba-mtb) mag maximaal 130 m² aan bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn.
18.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van hoofdgebouwen en de openbare weg bedraagt ten hoogste 1 meter;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 meter;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 meter.
18.2.6 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, indien zulks noodzakelijk is:
1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarden van aangrenzende gronden;
2. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken geen gebouwen zijnde;
3. ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
4. ten behoeve van de milieusituatie;
5. ten behoeve van de verkeersveiligheid.
18.2.7 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:
a. lid 18.2.2 sub a voor het uitbreiden van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de uitbreiding alleen mag plaatsvinden op gronden met de nadere aanduiding “erf”;
b. lid 18.2.2, sub f voor het vergroten van een woning tot een inhoud van maximaal 750 m³, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele landschappelijke en/of natuurlijke waarden van aangrenzende gronden.
c. lid 18.2.2, sub g. en lid 18.2.4. sub e voor bouwen tot op de perceelsgrens, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
d. lid 18.2.4, sub f tot maximaal 100 m² mits het bij het hoofdgebouw behorende bouwperceel groter is dan 1 hectare en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele landschappelijke en/of natuurlijke waarden van aangrenzende gronden;
e. lid 18.2.4, sub f tot maximaal 60 m², mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan eventuele landschappelijke en/of natuurlijke waarden van aangrenzende gronden;
f. lid 18.2.4, sub f voor de bouw van verblijfsruimten voor zorgbehoevenden op het bijbehorende erf van een woning mits het bebouwingspercentage maximaal 60% bedraagt met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
g. lid 18.2.5, sub c tot een hoogte van maximaal 10m.
Artikel 19 Leiding - Gas
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Leiding - Gas” aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), primair bestemd voor de instandhouding en bescherming van gasleidingen.
19.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
19.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
19.2.2 Algemeen
Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
19.3 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen af te wijken van het bepaalde in lid 19.2, met inachtneming van de volgende regels:
a. de bij de betrokken bestemming behorende regels worden in acht genomen;
b. het belang van de leiding wordt door de bouwactiviteiten niet onevenredig geschaad;
c. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 19.2.1 bedoeld, bedraagt ten hoogste 15 m² en de bouwhoogte ten hoogste 3,5 meter;
d. alvorens omtrent een afwijking te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder over de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad.
19.4 Specifieke gebruiksregels
19.4.1 Verhouding tot andere dubbelbestemmingen
Voor zover de in lid 19.1 bedoelde dubbelbestemming samenvalt met één of meer andere
dubbelbestemmingen, worden - ook ten opzichte van de in lid 19.1 bedoelde dubbelbestemming- de regels in acht genomen die bij deze andere dubbelbestemming(en) behoren.
19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
19.5.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden zonder vergunning
Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden) binnen de op de verbeelding aangegeven zone van de in lid 19.1 genoemde leidingen de navolgende werken en of werkzaamheden uit te voeren:
a. het verrichten van graaf-, bagger-, ontgrondings- en ontginningswerkzaamheden;
b. het afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;
c. het aanleggen, verleggen of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen en andere verharde en/of te verharden oppervlaktes;
d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
f. het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen ook afvalstoffen;
g. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving is aangegeven en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
19.5.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
Het verbod van lid 19.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. normaal beheer of onderhoud ten dienste van de bestemming betreffen;
b. reeds op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afwijking is verleend, zoals in lid 19.3 bedoeld.
19.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 19.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:
a. deze verband houden met de doeleinden die aan de desbetreffende bestemming zijn toegekend;
b. hierdoor, danwel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.
19.5.4 Proceduregels
Alvorens over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betreffende leidingenbeheerder(s) omtrent de vraag of door de voorgenomen activiteiten het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht en de eventueel te stellen voorwaarden.
Artikel 20 Leiding - Hoogspanning
20.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor “Leiding - Hoogspanning” aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), primair bestemd voor de instandhouding en bescherming van hoogspanningsleidingen.
20.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
20.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
20.3 Afwijking van de bouwregels
20.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 20.2.1 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende andere bestemming(en) indien, mits het leidingbelang hierdoor niet onevenredig wordt geschaad;
20.3.2 Procedureregel
Bij afwijking als bedoeld in lid 20.2.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betrokken leidingbeheerder(s) omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen het leidingbelang zich niet verzet tegen het bouwplan;
20.4 Specifieke gebruiksregels
20.4.1 Verhouding tot andere dubbelbestemmingen
Voor zover de in lid 20.1 bedoelde dubbelbestemming samenvalt met één of meer andere
dubbelbestemmingen, worden - ook ten opzichte van de in lid 20.1 bedoelde dubbelbestemming- de regels in acht genomen die bij deze andere dubbelbestemming(en) behoren.
20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
20.5.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden zonder vergunning
Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden) binnen het op de verbeelding aangegeven aantal meters aan weerszijden van het hart van de in lid 20.1 genoemde leidingen de navolgende werken en of werkzaamheden uit te voeren:
a. het verrichten van graaf-, bagger-, ontgrondings- en ontginningswerkzaamheden;
b. het egaliseren en ophogen van gronden;
c. het aanleggen, verleggen of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen en andere verharde en/of te verharden oppervlaktes;
d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
e. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving is aangegeven en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
20.5.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
Het verbod van lid 20.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. normaal beheer of onderhoud ten dienste van de bestemming betreffen;
b. reeds op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afwijking is verleend, zoals in lid 20.3.1 bedoeld.
20.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 20.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:
a. deze verband houden met de doeleinden die aan de desbetreffende bestemming zijn toegekend;
b. hierdoor, danwel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.
20.5.4 Procedureregels
Alvorens over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betreffende leidingen beheerder(s) omtrent de vraag of door de voorgenomen activiteiten het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht en de eventueel te stellen voorwaarden.
Artikel 21 Leiding - Riool
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Leiding - Riool” aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), primair bestemd voor de instandhouding en bescherming van rioolpersleidingen.
21.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
21.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
21.2.2 Algemeen
Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
21.3 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 21.2, met inachtneming van de volgende regels:
a. de bij de betrokken bestemming behorende regels worden in acht genomen;
b. het belang van de leiding wordt door de bouwactiviteiten niet onevenredig geschaad;
c. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van de bestemming, zoals in lid 21.2.1
bedoeld, bedraagt ten hoogste 15 m² en de bouwhoogte ten hoogste 3,5 meter;
d. alvorens omtrent een afwijking te beslissen, winnen burgemeester en wethouders
schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder over de vraag of door de voorgenomen
bouwactiviteiten het belang van de leiding niet onevenredig wordt geschaad.
21.4 Specifieke gebruiksregels
21.4.1 Verhouding tot andere dubbelbestemmingen
Voor zover de in lid 21.1 bedoelde dubbelbestemming samenvalt met één of meer andere
dubbelbestemmingen, worden - ook ten opzichte van de in lid 21.1 bedoelde dubbelbestemming- de regels in acht genomen die bij deze andere dubbelbestemming(en) behoren.
21.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
21.5.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden zonder vergunning
Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden) binnen het op de verbeelding aangegeven aantal meters aan weerszijden van het hart van de in lid 21.1 genoemde leidingen de navolgende werken en of werkzaamheden uit te voeren:
a. het verrichten van graaf-, bagger-, ontgrondings- en ontginningswerkzaamheden;
b. het egaliseren en ophogen van gronden;
c. het aanleggen, verleggen of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen en andere verharde en/of te verharden oppervlaktes;
d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
e. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving is aangegeven en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
21.5.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
Het verbod van lid 21.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. normaal beheer of onderhoud ten dienste van de bestemming betreffen;
b. reeds op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
c. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afwijking is verleend, zoals in lid 21.3 bedoeld.
21.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 21.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:
a. deze verband houden met de doeleinden die aan de desbetreffende bestemming zijn toegekend;
b. hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.
21.5.4 Procedureregel
Alvorens over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betreffende leidingen beheerder(s) omtrent de vraag of door de voorgenomen activiteiten het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht en de eventueel te stellen voorwaarden.
Artikel 22 Waarde - Archeologie 1
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde - Archeologie - 1” aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het
behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied en van de ter plaatse
aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.
22.2 Bouwregels
a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 22.1. genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels- uitsluitend worden gebouwd, indien:
1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
c. het bepaalde in lid 22.2 sub b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm kan worden geplaatst;
4. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
22.3 Specifieke gebruiksregels
22.3.1 Verhouding tot andere dubbelbestemmingen
Voor zover de in lid 22.1 bedoelde dubbelbestemming samenvalt met één of meer andere
dubbelbestemmingen, worden - ook ten opzichte van de in lid 22.1 bedoelde dubbelbestemming de regels in acht genomen die bij deze andere dubbelbestemming(en) behoren.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
22.4.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden zonder vergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming “Waarde - Archeologie - 1” zonder
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden
gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor met toepassing van lid 22.2. sub b of omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend of ophogen van gronden met meer dan 40 cm;
b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
c. het planten of rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
d. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende
constructies, installaties of apparatuur.
22.4.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
Het verbod van lid 22.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van:
a. werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;
b. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan
in uitvoering zijn;
c. werken of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende
bouw- of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden of ontgrondingsvergunning;
d. werken of werkzaamheden waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan
40 cm beneden het maaiveld;
e. werken of werkzaamheden over een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
f. archeologisch onderzoek;
g. werkzaamheden op gronden met de aanduiding “specifieke vorm van waarde - rijksmonument”.
22.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 22.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde of werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat
op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden in ieder geval verleend indien:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het betrokken terrein in voldoende mate worden veiliggesteld;
c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. het doen van opgravingen;
3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
d. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige;
e. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op een gebied aangewezen als “vrijwaringszone - molenbiotoop” winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van een molendeskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden de windvang voor de molen of de waarde van de molen als landschapbepalend element niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
22.5 Wijzigingsbevoegdheid
22.5.1 Geheel of gedeeltelijk verwijderen archeologische aanduidingen
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsvlak verwijderen, met inachtneming
van de volgende regels:
a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b. op grond van archeologisch onderzoek wordt het niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
c. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
22.5.2 Wijzigingen vorm bestemmingsvlak
Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van het bestemmingsvlak veranderen, met
inachtneming van de volgende regels:
a. wijziging is op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
b. zonder verandering van de vorm van het bestemmingsvlak kan de bebouwing ten behoeve van de voor de gronden geldende andere bestemming niet of niet doelmatig worden gerealiseerd;
c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
d. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
22.5.3 Procedureregel
Bij het verlenen van de bevoegdheid als bedoeld in lid 22.5.1 zijn de algemene procedureregels van artikel 32.1 van toepassing.
Artikel 23 Waarde - Archeologie 2
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde - Archeologie - 2” aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de
veiligstelling van de ter plaatse aanwezige AMK-terreinen, niet zijnde beschermd van rijkswege.
23.2 Bouwregels
a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 23.1. genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels- uitsluitend worden gebouwd, indien:
1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
c. het bepaalde in lid 23.2 sub b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 30 m²;
3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm kan worden geplaatst;
4. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
23.3 Specifieke gebruiksregels
23.3.1 Verhouding tot andere dubbelbestemmingen
Voor zover de in lid 23.1 bedoelde dubbelbestemming samenvalt met een of meer andere
dubbelbestemmingen, worden - ook ten opzichte van de in lid 23.1 bedoelde dubbelbestemming- de regels in acht genomen die bij deze andere dubbelbestemming(en) behoren.
23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
23.4.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden zonder vergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming “Waarde - Archeologie - 2” zonder
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm, waartoe worden
gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor met toepassing van lid 23.2. sub b omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend of ophogen van gronden met meer dan 40 cm;
b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
c. het planten of rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
d. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende
constructies, installaties of apparatuur.
23.4.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
Het verbod van lid 23.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van:
a. werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;
b. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
c. werken of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende bouw- of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden of ontgrondingsvergunning;
d. werken of werkzaamheden waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 40 cm beneden het maaiveld;
e. werken of werkzaamheden over een oppervlakte van ten hoogste 30 m²;
f. archeologisch onderzoek;
g. werkzaamheden op gronden met de aanduiding “specifieke vorm van waarde - rijksmonument”.
23.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 23.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de
aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde of werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat
op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden in ieder geval verleend indien:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het betrokken terrein in voldoende mate worden veiliggesteld;
c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. het doen van opgravingen;
3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige;
d. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige;
e. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op een gebied aangewezen als “vrijwaringszone – molenbiotoop” winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van een molendeskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden de windvang voor de molen of de waarde van de molen als landschapbepalend element niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
23.5 Wijzigingsbevoegdheid
23.5.1 Geheel of gedeeltelijk verwijderen archeologische aanduidingen
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsvlak verwijderen, met inachtneming
van de volgende regels:
a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b. op grond van archeologisch onderzoek wordt het niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
c. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
23.5.2 Wijzigingen vorm bestemmingsvlak
Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van het bestemmingsvlak veranderen, met
inachtneming van de volgende regels:
a. wijziging is op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
b. zonder verandering van de vorm van het bestemmingsvlak kan de bebouwing ten behoeve van de voor de gronden geldende andere bestemming niet of niet doelmatig worden gerealiseerd;
c. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
d. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
23.5.3 Procedureregels
Bij het verlenen van de bevoegdheid als bedoeld in lid 23.5.1 zijn de algemene procedureregels van artikel 32.1 van toepassing.
Artikel 24 Waarde - Cultuurhistorie
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde - Cultuurhistorie” aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), primair bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle objecten, alsmede voor het behoud en de versterking van landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden.
24.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
24.2.1 Toelaatbare bebouwing
Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Specifieke gebruiksregels
24.3 Specifieke gebruiksregels
24.3.1 Verhouding tot andere dubbelbestemmingen
Voor zover de in lid 24.1 bedoelde dubbelbestemming samenvalt met één of meer andere
dubbelbestemmingen, worden - ook ten opzichte van de in lid 24.1 bedoelde dubbelbestemming- de regels in acht genomen die bij deze andere dubbelbestemming(en) behoren.
24.3.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
a. het omzetten van grasland in bouwland dan wel het scheuren van grasland ten behoeve van graslandverbetering;
b. het storten en lozen van specie.
24.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
24.4.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden zonder vergunning.
Het is verboden om zonder vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen, verleggen en verbreden van paden, wegen en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
b. het aanbrengen en verleggen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
c. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
d. het graven, verbreden, dempen van sloten, het geheel of gedeeltelijk dempen van drinkputten en welen, het aanleggen van gesloten drainagesystemen of het diepploegen dieper dan 30 cm;
e. het beplanten van gronden met houtgewassen;
f. het omzetten van grasland in bouwland dan wel het scheuren van grasland ten behoeve van graslandverbetering;
g. het storten en lozen van specie.
24.4.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
Het in lid 24.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
a. werken en/of werkzaamheden voor normaal onderhoud en beheer, mits deze niet leiden tot onevenredige schade aan en/of onomkeerbare gevolgen voor de landschappelijke, geomorfologische of archeologische waarden;
b. werken en/of werkzaamheden welke worden uitgevoerd in een Natura 2000 gebied in de zin van de Natuurbeschermingswet 1998 en handelingen opleveren waarvoor een vergunning op grond van die Wet is vereist, dan wel handelingen welke zijn voorzien in een beheersplan als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998;
c. werken en/of werkzaamheden binnen de agrarische bouwvlakken, tenzij de gronden zijn bestemd tot “Waarde - Archeologie -1”, Waarde - Archeologie - 2” of aangegeven zijn in de als bijlage 11 opgenomen lijst met monumenten en handelingen opleveren waarvoor een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988, de provinciale monumentenverordening of de gemeentelijke monumentenverordening is vereist.
24.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
a. Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in lid 24.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, één of meer waarden en/of functies van de gronden, die het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
b. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op gronden die blijkens de bestemming een waterstaatkundige functie hebben, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de waterkeringbeheerder omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning de waterstaatkundige functie niet wordt geschaad;
c. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van de archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de betreffende waarden van het gebied;
d. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden die betrekking heeft op een gebied aangewezen als “vrijwaringszone - molenbiotoop” winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van een deskundige moleninstantie omtrent de vraag of door het verlenen van die omgevingsvergunning de windvang voor de molen of de waarde van de molen als landschapbepalend element niet onevenredig in gevaar wordt of kan worden gebracht.
Artikel 25 Waterstaat - Waterkering
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waterstaat - Waterkering” aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), primair bestemd voor:
a. waterstaatkundige voorzieningen zoals waterkering, waterbeheersing, kaden, dijksloten, opslag en onderhoud t.b.v. van vaar- en waterwegen, wegen, paden, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.
25.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
25.2.1 Toelaatbare bebouwing
a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 25.1. genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van steigerpalen en masten maximaal 10.00 meter bedraagt;
25.2.2 Algemeen
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag − met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voorzover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
25.3 Afwijking van de bouwregels
25.3.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:
lid 25.2.1 sub b tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, mits de waterstaatskundige belangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad en/of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
25.3.1 Procedureregels
Bij afwijking als bedoeld in lid 25.3.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen de waterstaatkundige belangen niet onevenredig worden geschaad;
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 26 Anti-dubbeltelregel
26.1 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 27 Algemene bouwregels
27.1 Bouwhoogte
27.1.1 De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,5 meter, tenzij in deze regels anders is bepaald.
27.2 Bestaande afstanden en andere maten
a. Indien afstanden op de datum van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
b. In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de datum van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als ten hoogste respectievelijk ten minste worden aangehouden;
c. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a en b uitsluitend van toepassing indien dat geschiedt op dezelfde plaats.
27.3 Afwijking van de bouwregels
27.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in:
lid 27.1.1 tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, indien daarvoor de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
Artikel 28 Algemene gebruiksregels
28.1 Algemene regel
Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
b. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als uitstallings-, opslag-, stand-, of ligplaats voor kampeermiddelen, tenzij in deze regels anders is bepaald;
c. kleinschalig kamperen, tenzij in deze regels anders is bepaald.
Artikel 29 Algemene aanduidingsregels
29.1 Luchtvaartverkeerszones
29.1.1 Luchtvaartverkeerszone - 1 (57 Bkl-contour)
Binnen de aanduiding “Luchtvaartverkeerzone-1” voor het vliegveld geldt dat nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart, niet zijn toegestaan.
29.1.2 Luchtvaartverkeerszone - 2 (47 Bkl-contour)
Binnen de aanduiding “Luchtvaartverkeerzone-2” voor het vliegveld geldt dat nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals bedoeld in artikel 2 van het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart, zijn toegestaan met inachtname van het volgende:
a. het gaat om het opvullen van een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing;
b. ter plaatse is het geluidsgevoelig object dringend noodzakelijk om redenen van grond- of bedrijfsgebondenheid;
c. nieuwe geluidsgevoelige objecten zijn ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, niet zijnde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of woonwagenstandplaatsen.
29.1.3 Hoogteaanduiding vliegveld
Binnen de aanduiding “hoogteaanduiding vliegveld” geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan de aangegeven bouwhoogte, met inachtneming van het volgende:
a. ter plaatse van de aanduiding “zone 1”: ten hoogste 10 meter;
b. ter plaatse van de aanduiding “zone 2”: ten hoogste 20 meter:
c. ter plaatse van de aanduiding “zone 3”: ten hoogste 20 meter;
d. ter plaatse van de aanduiding “zone 4”: ten hoogste 40 meter;
e. ter plaatse van de aanduiding “zone 5”: ten hoogste 45 meter.
29.2 Veiligheidszone LPG
Binnen de aanduiding “Veiligheidszone LPG” zijn nieuwe kwetsbare objecten niet toegestaan.
29.3 Vrijwaringszone - molenbiotoop
Binnen de als “vrijwaringszone - molenbiotoop” aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. binnen 100 meter vanaf de molen mag geen bebouwing, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek worden opgericht;
b. tussen de 100 en de 400 meter vanaf de molen geldt ten aanzien van de maximale bouwhoogte de volgende regel:
maximale bouwhoogte = (0,013 x afstand tot molen) + (0,2 x askophoogte van molen);
waarbij:
- alle maten in meters worden uitgedrukt;
- de maximale bouwhoogte en de askophoogte beide dienen te worden bepaald ten opzichte van hetzelfde peil.
29.4 Afwijking van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 29.3 teneinde:
1. een bouwwerk toe te laten dat, gezien vanuit de molen, aan de achterzijde van bestaande bebouwing wordt opgericht en waarbij de hoogte en de breedte binnen de hoogte en breedte blijft van de bestaande bebouwing waarachter het bedoelde bouwwerk wordt opgericht;
2. een bouwwerk toe te laten dat strekt ter vervanging van bestaande bebouwing en dat al dan niet wordt gebouwd ten behoeve van een andere functie dan de functie van de bestaande bebouwing voorzover de bebouwingsmogelijkheden, krachtens het vigerende bestemmingsplan waarin de bestaande bebouwing is toegelaten, niet worden vergroot.
Voor zowel de afwijking onder 1 als 2 geldt dat de windvang, het functioneren en de zichtbaarheid van de molen niet onevenredig mogen worden aangetast.
29.4.1 Procedureregels
Voorafgaand aan een afwijking als bedoeld in lid 29.4 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies bij een molendeskundige instantie over de vraag of bij het bouwplan de belangen van de molen als werktuig en beeldbepalend element voldoende worden ontzien en over de eventueel te stellen voorwaarden;
29.5 Specifieke bouwregels "geluidzone - industrie", "geluidzone - spoor" en "luchtvaartverkeerzone"
29.5.1 Specifieke bouwregel
Binnen de als “geluidzone - industrie”, “geluidzone - spoor” of “luchtvaartverkeerzone” aangewezen gronden is het bouwen van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 van dit plan, uitsluitend toegestaan, indien is gebleken dat de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, het railverkeer of het luchtvaartterrein op de gevels van de bebouwing niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
29.6 Specifieke bouwregels "veiligheidszone BEVI" en "veiligheidszone LPG"
29.6.1 Specifieke bouwregel
Binnen de als “veiligheidszone - BEVI” of “veiligheidszone - LPG” aangewezen gronden is het oprichten van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 van dit plan, uitsluitend toegestaan, indien is gebleken dat het risico in verband met de veiligheid niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende grenswaarde. Als grenswaarde wordt de plaatsgebonden risicoafstand van 10-6 gehanteerd. De plaatsgebonden risiconormen gelden als ondergrens. Alleen bij zeer zwaarwegende motieven, zoals bijvoorbeeld een voor de specifieke locatie zeer belangrijke ontwikkeling, wordt verslechtering toegestaan.
Artikel 30 Algemene afwijkingsregels
30.1 Afwijkingsbevoegdheid
30.1.1 Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels in dit plan ten behoeve van:
a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van geringe afmetingen ten behoeve van het openbaar nut waarvan het oppervlak maximaal 50 m² bedraagt en de bouwhoogte maximaal 5 meter;
b. het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter ten behoeve van telecommunicatie- of alarmeringsvoorzieningen;
c. overschrijdingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
d. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Er wordt niet afgeweken indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 31 Algemene wijzigingsregels
31.1 Wijzigingsbevoegdheid
31.1.1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:
geringe overschrijdingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5 meter toelaatbaar.
31.1.1 Procedureregel
Bij het verlenen van de bevoegdheid als bedoeld in lid 31.1.1 zijn de algemene procedureregels van artikel 32.1 van toepassing.
Artikel 32 Algemene procedureregels
32.1 Procedure bij toepassing wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid ingevolge dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 33 Strafbepaling
Overtreding van het bepaalde in:
artikel 3 lid 7.1;
artikel 4 lid 5.1;
artikel 6 lid 2.1;
artikel 11 lid 6.1;
artikel 15 lid 5.1;
artikel 16 lid 5.1;
artikel 22, lid 4.1;
artikel 23, lid 4.1;
artikel 24, lid 4.1,
is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2 van de Wed (Wet op de economische delicten).
Artikel 34 Overgangsrecht
34.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en niet in overeenstemming is met het plan mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van lid 34.1, sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 34.1, sub a met maximaal 10 %;
c. lid 34.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen het overgangsrecht van dat plan.
34.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 34.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. indien het gebruik, bedoeld in lid 34.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. lid 34.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 35 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de naam:
Regels bestemmingsplan “Buitengebied 2010”.
|