Regels
behorende bij het bestemmingsplan ‘Kern Lewedorp
Inhoud
Hoofdstuk
1 2 Artikel 1 2 Artikel 2 10 Hoofdstuk 2 11 Artikel 3 11 Artikel 4 12 Artikel 5 15 Artikel 6 18 Artikel 7 20 Artikel 8 22 Artikel 9 24 Artikel 10 26 Artikel 11 28 Artikel 12 30 Artikel 13 32 Hoofdstuk 3 39 Artikel 14 39 Artikel 15 40 Artikel 16 41 Artikel 17 42 Artikel 18 43 Hoofdstuk 4 44 Artikel 19 44 Artikel 20 46 |
Inleidende
regels 2 Begrippen 2 Wijze van meten 10 Bestemmingsregels 11 Agrarisch 11 Bedrijf 12 Detailhandel 15 Groen 18 Horeca 20 Kantoor 22 Maatschappelijk 24 Recreatie 26 Sport 28 Verkeer 30 Wonen 32 Algemene regels 39 Anti-dubbeltelregel 39 Algemene bouwregels 40 Algemene ontheffingsregels 41 Algemene wijzigingsregels 42 Algemene procedureregels 43 Overgangs- en slotregels 44 Overgangsrecht 44 Slotregel 46 |
bijlagen
1. Staat van Bedrijfsactiviteiten;
2. Staat van Horeca-activiteiten.
In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan: het bestemmingsplan ‘Kern
Lewedorp
2. bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met de bijbehorende regels;
3. kaart: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO;
4. aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
5. aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
6. aaneengebouwd: blokken van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
7. aan- of uitbouw: een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van het hoofdgebouw;
8. achtererf: gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het hoofdgebouw is gelegen;
9. afgewerkt bouwterrein; de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde omringt;
10. archeologische waarde: de in het kader van dit plan aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak;
11. architectonische waarde: de aan een
gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling
12. Awb: de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
13. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
14. bebouwingspercentage: een op de kaart of in de regels aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
15. bedrijfsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat, in tegenstelling tot een beroepsmatig gebruik van een woning, gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt;
16. bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke slechts bestemd is voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;
17. beroepsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- of bijgebouw met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
18. bestaand: ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
19. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;
20. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
21. bijgebouw: een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
22. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
23. bouwgrens: de grens van een bouwvlak;
24. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
25. bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel;
26. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn, zijn toegelaten;
27. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
28. cultuurhistorische waarde: de in het kader van dit plan aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid;
29. detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
30. dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
31. discotheek/bar/dancing: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van drank voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dans een wezenlijk onderdeel vormen;
32. erf: al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
33. erfafscheiding: de grens van het erf;
34. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;
35. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
36. gemeentelijke kwaliteitscoördinator: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw dan wel architectuur;
37. gevellijn: denkbeeldige dan wel op de kaart aangegeven lijn die strak langs de gevel van een gebouw loopt tot aan de bouwperceelsgrenzen;
38. hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
39. horecabedrijf: een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereidde en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties.
40. kantoor(ruimte): een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig/bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een hiermee naar aard gelijk te stellen gebied;
41. levensloopbestendig wonen: het gebruik van een woning voor bewoning in alle levensfasen waarbij een (ondergeschikt) deel van de aanwezige woning hiervoor wordt aangepast zonder dat daarbinnen (de mogelijkheid van) een nieuwe zelfstandige woning ontstaat;
42. lint: blokken van maximaal twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
43. maatschappelijke voorzieningen: educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
44. milieudeskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu;
45. nutsvoorziening: voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
46. peil:
a. de
kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg
minder dan
b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
47. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
48. raamprostitutie: een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostitué/prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen met als doel het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
49. samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:
1. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
2. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
3. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
4.
de cultuurhistorische samenhang
50. seksautomatenhal: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin door middel van automaten filmvoorstellingen en/of live-shows van erotische en/of pornografische aard kunnen worden gegeven;
51. seksbioscoop/-theater: een inrichting of daarmee gelijk te stellen gelegenheid waarin vertoningen van erotische en/of pornografische aard worden gegeven;
52. seksinrichting: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
53. straatprostitutie: het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
54. twee-aan-een: blokken van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
55. voorerf: gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het hoofdgebouw is gelegen;
56. voorgevel van een hoofdgebouw: het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;
57. vrijstaand: een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een andere gebouw;
58. weg: weg als bedoeld in artikel 1, lid
1, sub b,
59. Wgh: Wet geluidhinder, zoals die luidde
ten tijde
60. woning: een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen;
61. Wro: de Wet ruimtelijke ordening, zoals
die luidde ten tijde
62. zorgwoning: een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen, waarbij gebruik gemaakt kan worden van collectieve voorzieningen gericht op de verzorging, op medisch, therapeutisch of daarmee gelijk te stellen gebied;
63. zijerf: gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het hoofdgebouw is gelegen;
64. zijgevel: een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;
65. zijgevellijn: denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel van een bouwwerk tot aan de bouwperceelsgrenzen.
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. afstanden van bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens: vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;
3. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
4. de breedte en diepte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat
5. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
6. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
7. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
8. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
9. het bebouwde oppervlak: van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;
10. het bewoonbaar vloeroppervlak: binnen
de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder
aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als
schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast
meubilair als aanrechten en verwarmingslichamen; vloeroppervlak waarboven
minder dan
3.1.1 De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;
3.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
bouwwerken geen gebouw zijnde, met uitzondering van mestbassins.
De bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt
maximaal
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt gerekend:
a. het aanleggen van een mestbassin (mestzak of foliebassin) of waterbassin;
b. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en specie.
4.1.1 De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de
uitoefening van bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in categorie 1 en
2
b. ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’: uitsluitend een garagebedrijf;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf- ambacht en nijverheid’: uitsluitend ambacht en nijverheid met uitzondering van detailhandel;
d. ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’: uitsluitend opslag;
e. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’: uitsluitend een bedrijfswoning;
f. verhardingen,
groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste
4.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. gebouwen;
b. bouwwerken geen gebouw zijnde.
De gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht, met in achtneming van het op de kaart opgenomen bebouwingspercentage;
b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
c. de
afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal
d. bedrijfswoningen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven;
e. het
bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning bedraagt maximaal
f. bij
iedere bedrijfswoning mogen maximaal twee bijgebouwen worden gebouwd met een
gezamenlijke oppervlakte van maximaal
g. de
bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal
h. in
afwijking van het bepaalde onder lid 4.2, sub g, bedraagt de bouwhoogte van een
tuin- of erfafscheiding die gebouwd wordt voor de gevellijn maximaal
4.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid
4.2, sub b mits deze maat met maximaal
b. lid
4.2, sub c, tot een kleinere afstand tussen vrijstaande gebouwen tot
c. lid
4.2, sub g tot een bouwhoogte van maximaal
4.3.2 De in lid 4.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt gerekend het uitoefenen van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.
4.5.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
lid 4.1.1 voor de uitoefening van een bedrijfsactiviteit die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is genoemd, mits deze activiteit naar haar aard en invloed op de omgeving kan worden gelijkgesteld met een krachtens lid 4.1.1 ter plaatse toegelaten categorie bedrijfsactiviteiten;
4.5.2 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 4.4.1 dient een milieudeskundige te worden gehoord, met betrekking tot de vraag of aan de in de desbetreffende artikelen genoemde criteria voor het verlenen van ontheffing dan wel het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is voldaan.
4.6.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met in achtneming van
het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding
‘wro-zone-wijzigingsgebied
op de betreffende gronden mag maximaal 1 vrijstaand hoofdgebouw worden gebouwd, met dien verstande dat:
1.
de goothoogte van het hoofdgebouw maximaal
2. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
4.
de regels ten aanzien
4.6.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met in achtneming van
het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding
‘wro-zone-wijzigingsgebied
op de betreffende gronden mag maximaal 1 hoofdgebouw met de aanduiding ‘lint’ worden gebouwd, met dien verstande dat:
1.
de goothoogte van het hoofdgebouw maximaal
2.
het hoofdgebouw met de voorgevel gebouwd wordt
op een afstand van
3.
de afstand van het hoofdgebouw tot de achterste
perceelsgrens minimaal
4. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
6.
de regels ten aanzien
4.6.3 Bij het wijzigen als bedoeld in lid 4.6.1 en 4.6.2 is het bepaalde in artikel 18.1 van toepassing.
5.1.1 De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandelsbedrijven;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van detailhandel - slagerij: uitsluitend een slagerij.
5.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
c. bouwwerken geen gebouw zijnde.
5.2.1 Hoofdgebouwen
Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c. de
breedte van een hoofdgebouw zal minimaal
d. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
e. bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 30°.
5.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. het
bebouwd oppervlak van het achtererf maximaal 50 % mag bedragen met een maximum
van
c. in
afwijking van het bepaalde onder sub a mag voor achtererven groter dan
d. de
goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal
5.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de
bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal
b. in
afwijking van het onder sub a bepaalde, bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of
erfafscheiding die gebouwd wordt voor de gevellijn maximaal
5.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid
5.2.1, sub b voor het oprichten van een deel
b. lid
5.2.1, sub d mits deze maat met maximaal
c. lid
5.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
5.3.2 De in lid 5.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
5.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 5.3.1, sub a, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.
5.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met in achtneming van
het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone-wijzigingsgebied
op de betreffende gronden mag maximaal 1 hoofdgebouw, met de aanduiding ‘lint’ worden gebouwd, met dien verstande dat:
1.
de goothoogte van het hoofdgebouw maximaal
2. het hoofdgebouw in de huidige gevellijn wordt gebouwd;
3. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
5.
de regels ten aanzien
5.4.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met in achtneming van
het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding
‘wro-zone-wijzigingsgebied
op de betreffende gronden mag maximaal 1 hoofdgebouw, met de aanduiding ‘lint’ worden gebouwd, met dien verstande dat:
1.
de goothoogte van het hoofdgebouw maximaal
2. het hoofdgebouw in de huidige gevellijn wordt gebouwd;
3. dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
5.
de regels ten aanzien
5.4.3 Bij het wijzigen als bedoeld in lid 5.4.1 en 5.4.2 is het bepaalde in artikel 18.1 van toepassing
6.1.1 De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor plantsoen, bermstroken, bermsloten, waterpartijen, paden, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, geluidwerende voorzieningen en andere tot de bestemming behorende groen- en recreatieve voorzieningen.
6.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. gebouwen;
b. bouwwerken geen gebouw zijnde.
De gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden
gebouwd met inachtneming
a. de
oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal
b. de
bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal
c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
-
antennes:
-
speeltoestellen:
-
openbare nutsvoorzieningen:
-
lichtmasten en overige masten:
-
overige bouwwerken geen gebouw zijnde:
6.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen
van het bepaalde in lid 6.2, sub c tot een hoogte van maximaal
6.3.2 De in lid 6.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
6.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 6.3.1 is het bepaalde in artikel 18.1 van toepassing.
7.1.1 De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. horecabedrijven, met uitzondering van een discotheek/bar/dancing;
b. wegen, parkeervoorzieningen, terrassen, waterlopen, tuinen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
7.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
c. bouwwerken geen gebouw zijnde.
7.2.1 Hoofdgebouwen
Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c. de
breedte van een hoofdgebouw zal minimaal
d. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
e. bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 30°.
7.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. het
bebouwd oppervlak van het achtererf maximaal 50 % mag bedragen met een maximum
van
c. in
afwijking van het bepaalde onder sub a mag voor achtererven groter dan
d. de
goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal
7.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de
bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal
b. in
afwijking van het onder sub a bepaalde, bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of
erfafscheiding die gebouwd wordt voor de gevellijn maximaal
7.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid
7.2.1, sub b voor het oprichten van een deel
b. lid
7.2.1, sub d mits deze maat met maximaal
c. lid
7.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
7.3.2 De in lid 7.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
7.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 7.3.1, sub a, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.
8.1.1 De voor ‘Kantoor’ aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren.
8.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. hoofdgebouwen;
b. bouwwerken geen gebouw zijnde.
8.2.1 Hoofdgebouwen
Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
c. de
breedte van een hoofdgebouw zal minimaal
d. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
e. bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 30°.
8.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de
bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal
b. in
afwijking van het onder sub a bepaalde, bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of
erfafscheiding die gebouwd wordt voor de gevellijn maximaal
8.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid
8.2.1, sub b voor het oprichten van een deel
b. lid
8.2.1, sub d mits deze maat met maximaal
c. lid
8.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
8.3.2 De in lid 8.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
8.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 8.3.1, sub a, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.
9.1.1 De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, alsmede voor voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
b. ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van de maatschappelijke voorzieningen;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘dienstverlening’: uitsluitend dienstverlening;
d. ter plaatse van de aanduiding ‘feestzaal’: een feestzaal met activiteiten voor zover die voorkomt in categorie 2a van de bij deze regels behorende Staat van Horeca-activiteiten;
e. ter plaatse van de aanduiding ‘onderwijs’: uitsluitend onderwijs;
f. ter plaatse van de aanduiding ‘religie’: uitsluitend religie;
g. ter plaatse van de aanduiding ‘sportzaal’: uitsluitend een sportzaal;
h. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk - dorpshuis’: uitsluitend een dorpshuis;
i. ter plaatse van de aanduiding ‘zorg- en welzijnsinstelling’: uitsluitend een zorg- en welzijnsinstelling;
j. ter plaatse van de aanduiding ‘zorgwoning’: uitsluitend zorgwoningen, met de daarbij behorende ondergeschikte voorzieningen;
k. wegen,
parkeervoorzieningen, tuinen en andere voorzieningen ten dienste
9.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. hoofdgebouwen;
b. bouwwerken geen gebouw zijnde.
De gebouwen en bouwwerken worden gebouwd met inachtneming
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht met inachtneming van het op de kaart opgenomen bebouwingspercentage;
b. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat, met dien verstande dat voor kerktorens geen maximale hoogtebepaling geldt;
c. de
afstand tussen vrijstaande gebouwen bedraagt minimaal
d. de bouwhoogte van gebouwen geen gebouw zijnde bedraagt maximaal voor:
- speeltoestellen:
- overige
bouwwerken geen gebouw zijnde:
9.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid
9.2, sub b mits deze maat met maximaal
b. lid
9.2, sub c voor een kortere afstand tussen vrijstaande gebouwen tot minimaal
c. lid
9.2, sub d tot een bouwhoogte van maximaal
9.3.2 De in lid 9.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
10.1.1 De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. recreatieve voorzieningen;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘speelvoorziening’: uitsluitend een speelvoorziening;
c. wegen,
parkeerruimte, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste
10.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. gebouwen;
b. bouwwerken geen gebouw zijnde.
De gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd
met inachtneming
a. de
oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal
b. de
bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal
c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
-
antennes:
-
speeltoestellen:
-
openbare nutsvoorzieningen:
-
lichtmasten en overige masten:
-
overige bouwwerken geen gebouw zijnde:
10.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van
het bepaalde in lid 10.2, sub c tot een hoogte van maximaal
10.3.2 De in lid 10.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
10.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 10.3.1 is het bepaalde in artikel 18.1 van toepassing.
11.1.1 De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het uitoefenen van sportactiviteiten;
b. ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van de sportactiviteiten;
c. wegen,
parkeerruimte, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste
11.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. gebouwen;
b. bouwwerken geen gebouw zijnde.
De gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;
c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
- antennes:
- speeltoestellen:
- openbare
nutsvoorzieningen:
- lichtmasten
en overige masten:
- overige
bouwwerken geen gebouw zijnde:
- tribunes
11.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van
het bepaalde in lid 11.2, sub c tot een bouwhoogte van maximaal
11.3.2 De in lid 11.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
12.1.1 De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘garage’: uitsluitend een garagebox.
12.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. gebouwen;
b. bouwwerken geen gebouw zijnde.
De gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, worden
gebouwd met inachtneming
a. de
oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal
b. de
bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal
c. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
-
antennes:
-
speeltoestellen:
-
openbare nutsvoorzieningen:
-
lichtmasten en overige masten:
-
overige bouwwerken geen gebouw zijnde:
12.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van
het bepaalde in lid 12.2, sub c tot een bouwhoogte van maximaal
12.3.2 De in lid 12.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
13.1.1 De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de huisvesting van personen;
b. tuinen,
erven, paden en andere voorzieningen ten dienste
13.1.2 Op deze gronden mogen, met inachtneming
a. hoofdgebouwen;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
c. bouwwerken geen gebouw zijnde.
13.2.1 Hoofdgebouwen
Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘aaneengebouwd’: mogen uitsluitend aaneengesloten hoofdgebouwen, minimaal twee aaneen, worden gebouwd;
c. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘twee-aaneen’: mogen uitsluitend twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;
d. ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding ‘vrijstaand’: mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;
e. ter plaatse van de bouwvlakken met de specifieke bouwaanduiding ‘lint’: mogen uitsluitend maximaal twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;
f. de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen en zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;
g. de breedte van een hoofdgebouw – een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als genoemd in lid 13.1.2 sub b en c niet meegerekend – zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de aanduiding:
‘vrijstaand’
‘twee aaneen’
‘lint’
‘aaneengebouwd’
h. de afstand tussen de hoofdgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de aanduiding:
‘vrijstaand’
‘twee aaneen’
‘lint’
‘aaneengebouwd’ niet van toepassing.
i.
de goot- en bouwhoogte
j. bij toepassing van hellende dakvlakken, bedraagt de dakhelling minimaal 30°;
k. de
achtergevel mag maximaal op de helft
l.
13.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
b. de
bebouwde oppervlakte van het achtererf maximaal 50% mag bedragen met een maximum
van
c. in
afwijking van het bepaalde onder sub a mag voor achtererven groter dan
d. de
goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal
e. de afstand tussen aan- en uitbouwen en bijgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken de (specifieke bouw)aanduiding:
‘vrijstaand’
‘twee aaneen’ niet van toepassing;
‘aaneengebouwd’ niet van toepassing;
‘lint’ niet van toepassing.
f. aan-
en uitbouwen en bijgebouwen minimaal
13.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:
a. de
bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt maximaal
b. in
afwijking van het onder sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of
erfafscheiding die gebouwd wordt binnen
13.3.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
a. lid
13.2.1, sub f voor het oprichten van een deel
b. lid
13.2.1, sub h voor een kortere afstand tot minimaal
c. lid
13.2.1, sub i mits deze maat met maximaal
d. lid
13.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal
13.3.2 De in lid 13.3.1, sub a tot en met d genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden
13.3.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 13.3.1, sub a, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.
13.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 13.1:
voor de uitoefening van detailhandel, beroepsmatige en/of
bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende
bijgebouwen, met dien verstande dat bedoeld gebruik geen onevenredige hinder
voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het
woonkarakter
Dit betekent onder meer dat:
- de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;
-
het gebruik een kleinschalig karakter heeft en
zal behouden en naar aard met het woonkarakter
-
geen ontheffing wordt verleend voor het
uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond
-
het gebruik de woonfunctie dient te
ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of
bijgebouw uitvoert tevens bewoner
-
het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende
activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beďnvloeding
- geen activiteiten mogen plaatsvinden, die in de regel worden uitgeoefend in een winkelcentrum of een bedrijventerrein;
- geen reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn.
13.4.2 Het college is bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 13.1 voor het gebruik van een bijgebouw voor levensloopbestendig wonen, met inachtneming van de volgende regels:
a.
de oppervlakte mag niet meer dan
b. op het bouwperceel dient een woning aanwezig te zijn, die krachtens het bestemmingsplan op de betreffende gronden toelaatbaar is;
c. per bouwperceel is ten hoogste één bijgebouw voor levensloopbestendig wonen toegestaan;
d. de oppervlakte- en hoogtematen van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan in lid 13.2.2 is bepaald;
e. de aanvrager dient eigenaar en bewoner van het pand te zijn waarbij een ruimte voor levensloopbestendig wonen wordt gerealiseerd;
f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden aangetast.
13.4.3 Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 13.4.1 en 13.4.2 is het bepaalde in artikel 18.2 van toepassing.
13.5.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de op de kaart aangegeven aanduidingen bij de bestemming ‘Wonen’ te wijzigen naar de aanduiding ‘vrijstaand’, ‘twee aaneen’, ‘lint’ en ‘aaneengebouwd’ met dien verstande dat:
- dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
- de samenstelling van de woningvoorraad in de kern niet onevenredig wordt verstoord;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
- voldaan dient te worden aan de bepalingen ingevolge de Wgh.
13.5.2 Bij het wijzigen als bedoeld in lid 13.5.1 is het bepaalde in artikel 18.1 van toepassing.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
15.1.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels vervat in hoofdstuk 2, bij het verlenen van een bouwvergunning, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. de plaatsing van hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen gebouwen zijnde.
15.1.2 De in lid 15.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
15.2.1 Indien afstanden op de datum van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden al maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.
15.2.2 In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.
16.1.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen
a. het
bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde
van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van
maximaal
b. het
overschrijden
-
erkers, balkons en bordessen tot maximaal
-
ingangspartijen tot maximaal
c. geringe
afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter
verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met
de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen
d. het
oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van
16.1.2 Ontheffing wordt uitsluitend verleend indien:
a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
b.
de gebruiksmogelijkheden
c.
dit niet
leidt tot wijziging
16.1.3 Bij de toepassing van een ontheffingsbevoegdheid als bedoeld in lid 16.1 is artikel 18.2 van toepassing.
a. het
bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde van geringe afmetingen ten
dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal
b. het
overschrijden
-
erkers, balkons en bordessen tot maximaal
-
ingangspartijen tot maximaal
c. geringe
afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter
verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met
de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen
Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.
Bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 17.1 is artikel 18.1 van toepassing.
18.1.1 Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing.
18.2.1 Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen daar waar dit nader is bepaald de navolgende procedureregels in acht te worden genomen:
a. het verzoek tot ontheffing of wijziging ligt met bijbehorende stukken gedurende 4 weken ter inzage;
b. het college maakt deze terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen die in de gemeente worden verspreid bekend;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
18.2.2 Gedurende de onder 18.2.1, sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen naar voren brengen tegen het voornemen om medewerking te verlenen.
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik (lid 1 en lid 2) leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Kern Lewedorp