behorende bij het bestemmingsplan “Verdubbeling Sloeweg 2011, 1e herziening, 2012” in de gemeente Borsele
Hoofdstuk 1
Inleidende regels
In deze regels wordt verstaan onder:
1. plan: het bestemmingsplan “Verdubbeling Sloeweg 2011, 1e herziening, 2012” van de gemeente Borsele;
2. bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPSW20111HZ2012-0003 met de bijbehorende regels;
3. kaart: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPSW20111HZ2012-0003;
4. aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
5. aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
6. bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
7. bestaand: aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
8. bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;
9. bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
10. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
11. bouwgrens: de grens van een bouwvlak;
12. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
13. bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel;
14. bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
15. bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
16. gebouw: elk bouwwerk, dat voor een mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
17. hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
18. leidingbelang: de belangen vanuit een oogpunt van een ongestoorde nuts- en energievoorziening en de veiligheid met betrekking tot de leiding;
19. nutsvoorziening: voorziening ten behoeve van het openbare nut;
20. peil:
§ de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;
§ bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
§ in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein.
21. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
22. Wed: de Wet op de economische delicten, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
23. weg: als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
24. Wro: de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
Artikel 2
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:
1. afstanden: van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens: vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;
3. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
4. de breedte en diepte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
5. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
6. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
7. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
8. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
9. het bebouwde oppervlak: van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald.
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Bestemming
De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. verhardingen, wegen, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers, bruggen, viaducten en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut.
3.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
a. gebouwen;
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;
b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:
- antennes: 5 meter;
- openbare nutsvoorzieningen: 3,5 meter;
- lichtmasten en overige masten: 8 meter;
- overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 11,5 meter.
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Bestemming
De voor “Leiding-Gas” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. de instandhouding en bescherming van gasleidingen.
4.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:
a. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
4.1.3 Verboden bebouwing
Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:
a. bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 meter;
b. het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen.
4.3 Nadere eisen
Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:
a. lid 4.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de aldaar andere geldende bestemming(en), mits het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad.
4.4.2 Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1, sub a winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan het leidingbelang voldoende wordt ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Vergunningvereiste
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;
b. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
d. het aanleggen van drainage;
e. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.
4.5.2 Uitzonderingsregel
Het in lid 4.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
a. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;
b. werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.
4.5.3 Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:
a. deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;
b. hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.
4.5.4 Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.3 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan het leidingbelang voldoende wordt ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Bestemming
De voor “Leiding – Hoogspanning” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. de instandhouding en bescherming van hoogspanningsleidingen.
5.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:
a. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.1.3 Verboden bebouwing
Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regel:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde hebben geen maximale bouwhoogte.
5.3 Nadere eisen
Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:
a. lid 5.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de aldaar andere geldende bestemming(en), mits het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad.
5.4.2 Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1, sub a winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan het leidingbelang voldoende wordt ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.
Artikel 6
6.1.1 Bestemming
De voor “Waterstaat-Waterkering” aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing.
6.1.2 Toelaatbare bebouwing
Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 genoemde doeleinden worden gebouwd:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.1.3 Verboden bebouwing
Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.
6.3 Nadere eisen
Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:
a. lid 6.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de voor deze gronden andere aldaar geldende bestemmingen(en), mits de waterstaatswaarden van de gronden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;
b. lid 6.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.
6.4.2 Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 melden burgemeester en wethouders schriftelijk het bouwplan bij het Waterschap.
Algemene regels
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8
8.1 Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken
8.1.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels vervat in hoofdstuk 2, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
a. de plaatsing van hoofdgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
b. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
c. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.1.2 De in lid 8.1.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden in verband met calamiteiten.
8.2 Bestaande afstanden en andere maten
8.2.1 Indien afstanden op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.
8.2.2 In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de inwerkingtreding van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.
9.1 Verboden gebruik
9.1.1 Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruiken of te doen of laten gebruiken van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
9.2 Afwijking van de gebruiksregels
9.2.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 9.1.1:
a. indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
10.1 Geluidzone-industrie
Binnen de op de kaart met gebiedsaanduiding “geluidzone-industrie” aangewezen gronden is het bouwen van nieuwe gebouwen met een geluidsgevoelige bestemming, in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 in dit plan, niet toegestaan.
10.2 Veiligheidszone-leiding
Binnen de op de kaart met gebiedsaanduiding “veiligheidszone-leiding” aangewezen gronden is het bouwen van nieuwe bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 van dit plan, uitsluitend toegestaan, indien is gebleken dat door de voorgenomen bouwwerken de belangen, die zijn gediend met een ongestoorde nuts- en energievoorziening, alsmede de veiligheid met betrekking tot de in de buisleidingenstrook gelegen leidingen, niet onevenredig worden geschaad en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.
11.1 Afwijkingsbevoegdheid
11.1.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels in dit plan voor:
a. het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;
b. het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 15 meter.
11.1.2 De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:
a. de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;
b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
c. dit niet leidt tot wijziging van de op de kaart aangegeven bestemming.
12.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de regels te wijzigen voor:
a. het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;
Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.
Overtreding van het bepaalde in:
- lid 4.5.1;
is, naast het bepaalde in artikel 2.1, lid 1, sub b Wabo, een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 20 Wed.
14.1 Overgangsrecht bouwwerken:
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 14.1, sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het lid 14.1, sub a met maximaal 10%;
c. Lid 14.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik:
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. Lid 14.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan “Verdubbeling Sloeweg 2011, 1e herziening, 2012”.