Regels

behorende bij het bestemmingsplan “Verdubbeling Sloeweg 2011” in de gemeente Borsele

 

Hoofdstuk 1

Inleidende regels

Artikel 1

Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.      plan: het bestemmingsplan “Verdubbeling Sloeweg 2011” van de gemeente Borsele;

 

2.      bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPSW2011 met de bijbehorende regels;

 

3.      kaart: de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPSW2011;

 

4.      aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

5.      aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

6.      aan- of uitbouw: een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van het hoofdgebouw;

 

7.      afgewerkt bouwterrein: de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringt;

 

8.      agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen of (veredelen) van gewassen en/of het houden of fokken van dieren. Hieronder worden de volgende typen bedrijven begrepen:

  • grondgebonden agrarische bedrijven;
  • glastuinbouwbedrijven;
  • niet-grondgebonden agrarische bedrijven.

 

9.      archeologische waarde: de aan het gebied toegekende waarde, gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak;

 

10.  Awb: de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

11.  bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

12.  bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

 

13.  bedrijfsvloeroppervlakte: de gezamenlijke oppervlakte van verkoopruimten, productieruimten, magazijnen, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de bedrijfsvoering benodigde vloeroppervlakte;

 

14.  bedrijfswoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke slechts bestemd is voor huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens aanwezigheid daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein;

 

15.  bestaand: aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

16.  bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;

 

17.  bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

18.  bijgebouw: een aan het hoofdgebouw gebouwd of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, functie, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

19.  bijzonder agrarisch bedrijf: een aan het agrarisch buitengebied gelieerd bedrijf, nader te onderscheiden in:

a.      agrarisch hulp- en nevenbedrijf:

een niet-industrieel bedrijf gericht op het opslaan en leveren van goederen aan agrarische bedrijven en/of het opslaan, bewerken en verwerken van producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven;

b.      agrarisch loonbedrijf:

een niet-industrieel bedrijf dat met behulp van verplaatsbare landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur, uitsluitend of overwegend diensten verleent aan agrarische bedrijven ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering.

 

20.  bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

21.  bouwgrens: de grens van een bouwvlak;

 

22.  bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

23.  bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel;

 

24.  bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

25.  bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

26.  erf: al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw;

 

27.  gebouw: elk bouwwerk, dat voor een mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

28.  geomorfologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door een karakteristieke hogere dan wel lagere ligging, veroorzaakt door de ontstaansgeschiedenis van het grondgebied;

 

29.  glastuinbouwbedrijf: een agrarisch bedrijf waarvan de productie overwegend plaatsvindt in kassen;

 

30.  grondgebonden agrarische bedrijven:

a.                  akkerbouw, fruitteelt en tuinbouw, waaronder bloem- en boomkwekerij:

het telen (of veredelen) van gewassen in of op de open grond (de teelt onder afdekmateriaal daarbij inbegrepen);

b.                  veeteeltbedrijf: een agrarisch bedrijf dat zich toelegt op het houden van vee, waarbij de weidegang van essentieel belang is;

c.                  paardenfokkerij: het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en/of het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij, waarbij de weidegang van essentieel belang is;

d.                  grondgebonden aquacultuurbedrijf:

een agrarisch bedrijf dat zich toelegt op de teelt van (zout)watergebonden organismen en zouttolerante gewassen, waarbij de grond als productiefactor wordt gebruikt;

 

31.  hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

 

32.  kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor nachtverblijf;

 

33.  kampeerterrein: terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en zoals blijkt uit die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

 

34.  kampeerterrein ten behoeve van seizoensgebonden arbeidskrachten: een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van het nachtverblijf van het tijdelijk onderbrengen van seizoensgebonden arbeidskrachten;

 

35.  kassen: bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de teelt of veredeling van gewassen;

 

36.  kleinschalig kampeerterrein: terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en zoals blijkt uit die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van ten hoogste 25 kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

 

37.  kleinschalige plattelandshoreca: een aan het plattelandstoerisme gerelateerde inrichting van geringe omvang bestemd voor het bedrijfsmatig, voor gebruik ter plaatse, verstrekken van alcoholische en/of niet-alcoholische dranken, eventueel in combinatie met het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren; verblijfsrecreatieve voorzieningen hieronder niet begrepen;

 

38.  landschapswaarde: de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

 

39.  leidingbelang: de belangen vanuit een oogpunt van een ongestoorde nuts- en energievoorziening en de veiligheid met betrekking tot de leiding;

 

40.  logies met ontbijt: een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, ondergeschikt aan de (woon)bestemming;

 

41.  mestbassin: een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal (bijvoorbeeld mestsilo, mestzak);

 

42.  mestplaat: een opslagplaats bestemd en geschikt voor het bewaren van vaste meststoffen;

 

43.  niet-grondgebonden agrarische bedrijven:

a.                  intensieve veehouderij:

een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf of bedrijfsonderdeel dat zich toelegt op het houden of mesten van melkvee en/of slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang (zoals een kalvermesterij, kippenfarm, varkensfokkerij en –mesterij);

b.                  intensief tuinbouwbedrijf in gebouwen:

een agrarisch bedrijf gericht op het telen van gewassen in gebouwen, niet vervaardigd van glas of ander lichtdoorlatend materiaal, zoals een champignonkwekerij, witlofkwekerij;

c.                  niet–grondgebonden aquacultuurbedrijf:

een niet aan de grondgebonden bedrijf of bedrijfsonderdeel dat zich toelegt op teelt van (zout)watergebonden organismen en zouttolerante gewassen, waaronder begrepen vis, zagers, schaal- en schelpdieren en andere aquatische producten.

 

44.  nieuwvestiging agrarisch bedrijf: de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf op een nieuw agrarisch bouwblok als gevolg van de oprichting van een nieuw agrarisch bedrijf, de splitsing van een bestaand agrarisch bedrijf of de verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf;

 

45.  nutsvoorziening: voorziening ten behoeve van het openbare nut;

 

46.  peil:

§         de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;

§         bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;

§         in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein.

 

47.  recreatieappartement: een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch verblijf, ondergeschikt aan de (woon) bestemming;

 

48.  standplaats: een ruimte voor het plaatsen van een kampeermiddel;

 

49.  teeltondersteunende voorzieningen: overkappingsconstructie als ondersteunen-de voorziening ten behoeve van de bescherming van plantaardige agrarische teelten (tegen neerslag, zonlicht, vogelvraat) en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in:

a.      plastic boogkas: een constructie vervaardigd van lichtdoorlatend materiaal, geen glas zijnde;

b.      regenkap: een open constructie zonder wanden overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas;

c.      paalconstructie met fijnmazige netten: een open constructie zonder wanden overtrokken met netten;

 

50.  toevoegen: het op het bouwblok van een agrarisch bedrijf toevoegen van een andere activiteit, naast de agrarische hoofdtak;

 

51.  vaste meststoffen: dierlijke meststoffen en andere meststoffen van organische oorsprong en samenstelling, voor zover de meststoffen niet verpompbaar zijn;

 

52.  verkoop agrarische producten: het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren;

 

53.  volwaardig agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep en hoofdbestaan in het bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen, hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op de lange termijn gewaarborgd is;

 

54.  voormalig agrarisch bedrijf: een oorspronkelijk agrarisch bedrijf waar geen bedrijfsmatige productie meer plaatsvindt;

 

55.  vrijstaand: een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw;

 

56.  Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

57.  waterbassin: een reservoir bestemd en geschikt voor het opslaan van water ten behoeve van het agrarische bedrijf;

 

58.  Wed: de Wet op de economische delicten, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

59.  weg: als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

 

60.  windturbine: een machine met rotorbladen, waarmee door middel van windkracht elektriciteit wordt opgewekt;

 

61.  woning: een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen;

 

62.  woonunit: een gebouw geschikt en ingericht ten dienste van de huisvesting van seizoensgebonden arbeidskrachten;

 

63.  Wro: de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

 

 

Artikel 2

Wijze van meten

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

1.      afstanden: van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

 

2.      de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens: vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;

 

3.      de bedrijfsvloeroppervlakte: wordt gemeten binnenwerks, op de vloer van de ruimten, die ingevolge het plan worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat tot de bedrijfsvloeroppervlakte tevens wordt gerekend de onder afdaken aanwezige oppervlakte die wordt of kan worden gebruikt voor bedrijfsmatige activiteiten;

 

4.      de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

5.      de breedte en diepte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

 

6.      de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

7.      de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

8.      de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

9.      de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

10.  het bebouwde oppervlak: van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;

 

11.  de hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

 

Hoofdstuk 2

Bestemmingsregels

Artikel 3

Agrarisch

3.1         Bestemmingsomschrijving

3.1.1     Bestemming

           De  voor “Agrarisch” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.      de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;

 

b.      ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – bijzonder agrarisch bedrijf”: tevens een bijzonder agrarisch bedrijf;

 

c.      ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”: het wonen ten dienste van het bepaalde onder a en b;

 

d.      verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

3.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.      bedrijfsgebouwen;

 

b.      ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”: één bedrijfswoning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

 

c.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2         Bouwregels

3.2.1     Bedrijfsgebouwen

Bedrijfsgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      de bedrijfsgebouwen worden gebouwd binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak;

 

b.      de goothoogte van een bedrijfsgebouw of open hangar zal maximaal 7 meter bedragen, en de bouwhoogte maximaal 10 meter.

 

3.2.2     Bedrijfswoning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;

 

b.      het bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 200 m², de inhoud bedraagt maximaal 750 m³;

 

c.      bij iedere bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 40 m²;

 

d.      de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 4,5 meter en de bouwhoogte maximaal 10 meter;

 

e.      de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter;

 

f.        bij toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling minimaal 30o.

 

3.2.3     Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht dan wel worden aangelegd;

 

b.      in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3, sub a mogen buiten het bouwvlak bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd dan wel worden aangelegd, met uitzondering van silo’s, mestbassins, mestplaten, waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen, bassins ten behoeve van aquacultuur en open hangars;

 

c.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

 

d.      in afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3, sub c bedraagt de bouwhoogte van:

1.      een silo, geen mestsilo zijnde, maximaal 10 meter;

2.      een mestbassin maximaal 5 meter;

3.      een waterbassin maximaal 5 meter;

4.      teeltondersteunende voorzieningen maximaal 4,5 meter;

5.      een bassin ten behoeve van aquacultuur maximaal 1,5 meter;

6.      een open hangar maximaal 10 meter, met dien verstande dat de goothoogte maximaal 7 meter bedraagt;

 

e.      de gezamenlijke inhoud van mestbassins mag per bedrijf maximaal 1.500 m3 bedragen.

 

3.2.4     Kleinschalig kamperen

Ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein als bedoeld in lid 3.4.2, sub e mogen één of meerdere gebouwen ten dienste van sanitaire- en slechtweervoorzieningen binnen het bouwvlak worden opgericht, met dien verstande dat:

1.      de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m2 bedraagt;

2.      de goot- en bouwhoogte maximaal 3 respectievelijk 6 meter zal bedragen.

3.3         Afwijken van de bouwregels

3.3.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

 

lid 3.2.3, sub d tot een bouwhoogte van maximaal 15 meter voor een silo, geen mestsilo zijnde;

 

lid 3.2.3, sub d tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter voor een mestbassin, uitsluitend ten behoeve van afdekking door middel van een kap;

 

lid 3.2.3, sub e, voor het oprichten van mestbassins tot een gezamenlijke inhoud van:

1.      maximaal 2.500 m³ per bedrijf;

2.      maximaal 5.000 m³ bij opslag voor 2 tot 5 bedrijven gezamenlijk.

 

bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 3.3.1, sub a en b wordt getoetst aan het volgende afwijkingscriterium:

1.      landschappelijke inpassing;

 

bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 3.3.1, sub c wordt getoetst aan de volgende afwijkingscriteria:

1.      noodzaak;

2.      landschapstoets;

3.      milieutoets.

 

verder dient in acht te worden genomen dat mestbassins uitsluitend op het bouwvlak mogen worden opgericht.

 

3.3.2     Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.3.1 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

 

3.3.3     Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning is aangegeven aan welke afwijkingscriteria dient te worden getoetst. In bijlage 2 is aangegeven hoe deze afwijkingscriteria moeten worden gehanteerd.

3.4         Specifieke gebruiksregels

3.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.      het gebruik van de gronden voor het aanleggen van een mestbassin (mestzak of foliebassin) buiten het bouwvlak;

 

b.      het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en specie;

 

c.      het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

 

d.      het gebruik van de gronden voor windturbines;

 

e.      het toevoegen van andere neventakken dan genoemd in lid 3.4.2, sub f en g.

 

3.4.2   Toelaatbaar gebruik

 

a.      per bouwvlak is één agrarisch bedrijf toegestaan;

 

b.      het gebruik van agrarische bedrijfsgebouwen voor de verkoop van agrarische producten, mits de totale oppervlakte ten behoeve van deze voorziening maximaal 40 m² per bedrijf bedraagt;

 

c.      het bieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt of in de vorm van een recreatieappartement tot een maximum vloeroppervlakte van 40 m²;

 

d.      het gebruik van een bedrijfswoning en/of de agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van kleinschalige plattelandshoreca tot een maximum vloeroppervlakte van 40 m²;

 

e.      het aanleggen van een kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat:

1.       het aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein maximaal 15 bedraagt;

2.       de kampeermiddelen geplaatst worden op dan wel aansluitend aan het bouwvlak;

3.       rond het kampeerterrein een strook met een breedte van minimaal 5 meter is bestemd voor groenvoorzieningen;

4.       op het kampeerterrein uitsluitend kampeermiddelen zijn toegestaan gedurende de periode van 1 februari tot en met 15 november;

5.       het plaatsen van stacaravans als kampeermiddel niet is toegestaan.

 

f.       aan een grondgebonden agrarisch bedrijf mogen de volgende neventakken worden toegevoegd:

1.      een neventak intensief tuinbouwbedrijf in bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 5.000 m² zal bedragen;

2.      een neventak glastuinbouw, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan kassen maximaal 2.000 m² zal bedragen;

3.      een neventak bijzonder agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 1.600 m² zal bedragen;

4.      een neventak intensieve veehouderij, met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 1600 m² zal bedragen;

5.      een neventak niet-grondgebonden aquacultuur met dien verstande dat de bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 1600 m² zal bedragen.

 

g.      aan een bijzonder agrarisch bedrijf mag een neventak grondgebonden agrarische bedrijvigheid worden toegevoegd;

 

h.      omschakeling van een bijzonder agrarisch bedrijf naar een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan.

3.5         Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1     Kleinschalig kamperen

a.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.4.2, sub e voor het uitbreiden van het aantal standplaatsen tot maximaal 25 standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein;

 

b.      bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan de volgende afwijkingscriteria:

1.      de kampeermiddelen dienen te worden geplaatst op dan wel aansluitend aan het agrarisch bedrijf dan wel het bestaande kleinschalig kampeerterrein;

2.      rond het kampeerterrein dient een strook met een breedte van minimaal 5 meter bestemd  te zijn voor groenvoorzieningen;

3.      verevening;

4.      op het kampeerterrein zijn uitsluitend kampeermiddelen toegestaan gedurende de periode van 1 februari tot en met 15 november;

5.      het plaatsen van stacaravans als kampeermiddel niet is toegestaan.

 

3.5.2     Voorzieningen seizoensgebonden arbeid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1.1 voor het realiseren van voorzieningen ten behoeve van:

a.      het gebruik van de gronden en/of voor de opvang van seizoensgebonden arbeidskrachten gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 10 weken per jaar;

 

b.      het gebruik van de gronden voor een kampeerterrein ten behoeve van seizoensgebonden arbeidskrachten gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 10 weken per jaar, met dien verstande dat:

1.      de kampeermiddelen en woonunits geplaatst worden op dan wel aansluitend aan het bouwvlak;

2.      de kampeermiddelen en woonunits na afloop van de in lid 3.5.2, sub b. opgenomen periode worden verwijderd;

3.      de bouwhoogte van de woonunits maximaal 4 meter bedraagt;

4.      de oppervlakte van een woonunit maximaal 25m² bedraagt. Indien woonunits aaneengesloten worden geplaatst, dan mag de gezamenlijke oppervlakte hiervan ook niet meer bedragen dan 25m².

 

3.5.3     Nieuwe Economische Dragers

 

3.5.3.1 Nieuwe Economische Dragers in bestaande (bedrijfs)gebouwen

a.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1.1, ten behoeve van het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van nevenactiviteit zoals opgenomen in bijlage 1, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:

1.      de Nieuwe Economische Drager binnen de bestaande bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd;

2.      voor het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager geïnvesteerd dient te worden in de ruimtelijke kwaliteit van de locatie.

 

b.      bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan de volgende afwijkingscriteria:

1.      contract;

2.      geen ernstige beperking agrarische functie;

3.      geen onevenredige toename automobiliteit;

4.      ontsluitingsmogelijkheden.

 

3.5.3.2  Nieuwe Economische Dragers in nieuwe (bedrijfs)gebouwen

a.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1.1, ten behoeve van het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van nevenactiviteit zoals opgenomen in bijlage 1, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:

1.      nieuwbouw gepaard dient te gaan met de afbraak van bestaande bebouwing en/of een investering in de ruimtelijke kwaliteit van de locatie;

2.      de nieuwbouw moet passen binnen de bouwvlakmogelijkheden van het agrarisch bedrijf.

 

b.      bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan de volgende afwijkingscriteria:

1.      contract;

2.      geen ernstige beperking agrarische functie;

3.      geen onevenredige toename automobiliteit;

4.      ontsluitingsmogelijkheden.

 

3.5.4     Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning is aangegeven aan welke afwijkingscriteria dient te worden getoetst. In bijlage 2 is aangegeven hoe deze afwijkingscriteria moeten worden gehanteerd.

3.6         Wijzigingsbevoegdheid

3.6.1     Toevoeging van / omschakeling naar bijzonder agrarisch bedrijf

a.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, het plan te wijzigen voor het toevoegen van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – bijzonder agrarisch bedrijf” met dien verstande dat:

1.      aan een grondgebonden agrarisch bedrijf een bijzonder agrarisch bedrijf kan worden toegevoegd, dan wel een grondgebonden agrarisch bedrijf omgeschakeld kan worden naar een bijzonder agrarisch bedrijf;

2.      de bedrijfsvloeroppervlakte maximaal 5000 m² bedraagt en uitsluitend binnen het bouwvlak is gelegen.

 

b.      Voor planwijziging gelden de volgende toetsingscriteria:

1.      landschapstoets;

2.      milieutoets.

 

 

Artikel 4

Agrarisch met waarden

4.1         Bestemmingsomschrijving

4.1.1     Bestemming

           De  voor “Agrarisch met waarden” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.      de bedrijfsvoering van grondgebonden agrarische bedrijven;

 

b.      ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – open landschap”: behoud en versterking van landschappelijke openheid;

 

c.      ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”: het wonen ten dienste van het bepaalde onder a;

 

d.      verhardingen, wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

4.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.      bedrijfsgebouwen;

 

b.      ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”: één bedrijfswoning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

 

c.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2         Bouwregels

4.2.1     Bedrijfsgebouwen

Bedrijfsgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      de bedrijfsgebouwen worden gebouwd binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak;

 

b.      de goothoogte van een bedrijfsgebouw of open hangar zal maximaal 7 meter bedragen, en de bouwhoogte maximaal 10 meter.

 

4.2.2     Bedrijfswoning met aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bedrijfswoningen met aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;

 

b.      het bewoonbaar vloeroppervlak van een bedrijfswoning inclusief aan- en uitbouwen bedraagt maximaal 200 m², de inhoud bedraagt maximaal 750 m³;

 

c.      bij iedere bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 40 m²;

 

d.      de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 4,5 meter en de bouwhoogte maximaal 10 meter;

 

e.      de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter;

 

f.        bij toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling minimaal 30o.

 

4.2.3     Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht dan wel worden aangelegd;

 

b.      in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.3, sub a mogen buiten het bouwvlak bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd dan wel worden aangelegd, met uitzondering van silo’s, mestbassins, mestplaten, waterbassins, teeltondersteunende voorzieningen, bassins ten behoeve van aquacultuur en open hangars;

 

c.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 2 meter;

 

d.      in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.3, sub c bedraagt de bouwhoogte van:

1.      een silo, geen mestsilo zijnde, maximaal 10 meter;

2.      een mestbassin maximaal 5 meter;

3.      een waterbassin maximaal 5 meter;

4.      teeltondersteunende voorzieningen maximaal 4,5 meter;

5.      een bassin ten behoeve van aquacultuur maximaal 1,5 meter.

 

e.      de gezamenlijke inhoud van mestbassins mag per bedrijf maximaal 1.500 m3 bedragen.

4.3         Afwijken van de bouwregels

4.3.1     Mogelijkheden buiten het bouwvlak

 

4.3.1.1  Kleinschalige bouwwerken

a.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2.1, sub a, voor het bouwen buiten het bouwvlak van kleinschalige bouwwerken tot maximaal 50 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 6 meter;

 

b.      Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan het volgende afwijkingscriterium:

1.      landschappelijke inpassing.

 

4.3.1.2  Waterbassin

a.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2.3, sub b, voor het aanleggen buiten het bouwvlak van een waterbassin met een aarden wal met een hoogte van maximaal 2,5 meter.

 

b.      Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan het volgende afwijkingscriterium:

1.      landschappelijke inpassing.

 

4.3.1.3  Bassins neventak niet-grondgebonden aquacultuur

a.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van een neventak niet-grondgebonden aquacultuur bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2.3, sub b, voor het oprichten buiten het bouwvlak van één of meerdere foliebassins, met dien verstande dat:

1.      de foliebassins aansluitend aan het bouwvlak opgericht dienen te worden;

2.      de hoogte maximaal 1 meter bedraagt;

3.      de gezamenlijke oppervlakte maximaal 1 hectare per bedrijf bedraagt.

 

b.      Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan de volgende afwijkingscriteria:

1.      landschappelijke inpassing;

2.      archeologische toets;

3.      watertoets.

 

4.3.2     Mestbassins

a.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.2.3, sub e, voor het oprichten van mestbassins tot een gezamenlijke inhoud van:

1.      maximaal 2.500 m³ per bedrijf;

2.      maximaal 5.000 m³ bij opslag voor 2 tot 5 bedrijven gezamenlijk.

 

b.      Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan de volgende afwijkingscriteria:

1.      noodzaak;

2.      landschapstoets;

3.      milieutoets.

 

c.      Verder dient in acht te worden genomen dat mestbassins uitsluitend op het bouwvlak mogen worden opgericht.

 

4.3.3     Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 en 4.3.2 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

 

4.3.4     Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning is aangegeven aan welke afwijkingscriteria dient te worden getoetst. In bijlage 2 is aangegeven hoe deze afwijkingscriteria moeten worden gehanteerd.

4.4         Specifieke gebruiksregels

4.4.1   Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.      het gebruik van de gronden voor het aanleggen van een mestbassin (mestzak of foliebassin) buiten het bouwvlak;

 

b.      het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en specie;

 

c.      het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

 

d.      het gebruik van de gronden voor windturbines;

 

e.      het toevoegen van neventakken aan een grondgebonden agrarisch bedrijf;

 

f.        het aanleggen van kleinschalige kampeerterreinen op de gronden met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – open landschap”.

 

4.4.2   Toelaatbaar gebruik

 

a.      per bouwvlak is één agrarisch bedrijf toegestaan;

 

b.      het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen voor de verkoop van agrarische producten, mits de totale oppervlakte ten behoeve van deze voorziening maximaal 40 m² per bedrijf bedraagt;

 

c.      het bieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt of in de vorm van een recreatieappartement tot een maximum vloeroppervlakte van 40 m²;

 

d.      het gebruik van een bedrijfswoning en/of de agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van kleinschalige plattelandshoreca tot een maximum vloeroppervlakte van 40 m².

4.5         Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1     Nieuwe Economische Dragers

 

4.5.1.1 Nieuwe Economische Dragers in bestaande (bedrijfs)gebouwen

a.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.1.1, ten behoeve van het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van nevenactiviteit zoals opgenomen in bijlage 1, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:

1.      de Nieuwe Economische Drager binnen de bestaande bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd;

2.      voor het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager geïnvesteerd dient te worden in de ruimtelijke kwaliteit van de locatie. 

 

b.      Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan de volgende afwijkingscriteria:

1.      contract;

2.      geen ernstige beperking agrarische functie;

3.      geen onevenredige toename automobiliteit;

4.      ontsluitingsmogelijkheden.

 

4.5.1.2  Nieuwe Economische Dragers in nieuwe (bedrijfs)gebouwen

a.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 4.1.1, ten behoeve van het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager bij wijze van nevenactiviteit zoals opgenomen in bijlage 1, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:

1.      nieuwbouw gepaard dient te gaan met de afbraak van bestaande bebouwing en/of een investering in de ruimtelijke kwaliteit van de locatie;

2.      de nieuwbouw moet passen binnen de bouwvlakmogelijkheden van het agrarisch bedrijf.

 

b.      Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan de volgende afwijkingscriteria:

1.      contract;

2.      geen ernstige beperking agrarische functie;

3.      geen onevenredige toename automobiliteit;

4.      ontsluitingsmogelijkheden.

 

4.5.2     Grondgebonden agrarische bedrijven

4.5.2.1  Toevoeging niet-grondgebonden neventakken

a.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.4.1, sub e voor het toevoegen van:

1.      een tak niet-grondgebonden aquacultuur;

aan een grondgebonden agrarisch bedrijf, mits dit binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak plaatsvindt.

 

b.      Hierbij dienen de volgende bepalingen in acht te worden genomen:

1.      De totale bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van toegevoegde niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid zal maximaal 1.600 m2 bedragen (de reeds aanwezige niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid hierbij inbegrepen).

 

c.      Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan de volgende afwijkingscriteria:

1.      landschapstoets;

2.      milieutoets.

 

4.5.3     Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning is aangegeven aan welke afwijkingscriteria dient te worden getoetst. In bijlage 2 is aangegeven hoe deze afwijkingscriteria moeten worden gehanteerd.

4.6         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6.1      Vergunningvereiste

a.      Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

1.      het beplanten van gronden met houtgewassen.

 

b.      voor de gronden met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – open landschap" geldt dat het vereiste van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden niet geldt voor de bouwvlakken van agrarische bedrijven.

 

4.6.2      Uitzonderingsregel

Het in lid 4.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.      werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale onderhouds- en beheerwerkzaamheden betreffen;

 

b.      werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

4.6.3      Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.6.1, sub a zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.      deze verband houden met de doeleinden die aan de bestemming zijn toegekend;

 

b.      hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, de landschaps-, geomorfologische en/of archeologische waarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

 

 

Artikel 5

Verkeer

5.1         Bestemmingsomschrijving

5.1.1     Bestemming

           De  voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.      verhardingen, wegen, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers, bruggen, viaducten en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut.

 

5.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.      gebouwen;

 

b.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2         Bouwregels

5.2.1     Gebouwen  

Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m²;

 

b.      de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°;

 

c.      de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 meter.

 

5.2.2     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                                5 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                                 3,5 meter;

-          lichtmasten en overige masten:                             8 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:       11,5 meter.

 

 

Artikel 6

Wonen

6.1         Bestemmingsomschrijving

6.1.1     Bestemming

De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.      de huisvesting van personen;

 

b.      tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, geluidswerende voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

6.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.      hoofdgebouwen;

 

b.      aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

 

c.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2         Bouwregels

6.2.1     Hoofdgebouwen

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.      de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;

 

b.      ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding “vrijstaand”: mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;

 

c.      de breedte van een hoofdgebouw – een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als genoemd in lid 6.1.2 sub b niet meegerekend – zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw)aanduiding:

“vrijstaand”                     7 meter;

      

d.      de goothoogte van de hoofdgebouwen bedraagt maximaal 4,5 meter en de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter;

 

e.      bij toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de dakhelling minimaal 30°;

 

6.2.2     Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Bij hoofdgebouwen mogen voor zover niet aanwezig dan wel voor zover niet te realiseren binnen het bestaande bouwvolume aan- en uitbouwen en maximaal 2 bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak met de aanduiding “bijgebouwen” worden opgericht;

 

b.      de bebouwde oppervlakte van het erf mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 m²;

 

c.      in afwijking van het bepaalde in lid 6.2.2, sub b mag voor erven groter dan 80 m² dit maximum worden verhoogd met 10% van het verschil in grootte, zulks met een absoluut maximum van 90 m²;

 

d.      de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°.

 

6.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij hoofdgebouwen mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

6.3         Nadere eisen

6.3.1     Hoofdgebouwen mogen binnen het bestaande bouwvolume van het hoofdgebouw worden vernieuwd of veranderd, met dien verstande dat:

 

a.      binnen het bestaande bouwvolume alle woonverblijven moeten worden ondergebracht;

 

b.      het uitwendige karakter niet ingrijpend zal worden gewijzigd.

6.4         Specifieke gebruiksregel

6.4.1     Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.      het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

 

b.      het gebruik van de gronden voor windturbines.

 

6.4.2     Toegestaan gebruik

 

a.      het bieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt of in de vorm van een recreatieappartement tot een maximum vloeroppervlakte van 40 m²;

 

b.      het gebruik van het hoofdgebouw, de aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van kleinschalige plattelandshoreca tot een maximum oppervlakte van 40 m²;

6.5         Afwijken van de gebruiksregels

6.5.1     Nieuwe Economische Dragers in bestaande gebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

 

a.      lid 6.1.1 ten behoeve van het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager zoals opgenomen in bijlage 1, of naar aard, schaal en gevolgen voor de omgeving vergelijkbare activiteiten, met dien verstande dat:

1.      de Nieuwe Economische Drager binnen de bestaande bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd;

2.      voor het toevoegen van een Nieuwe Economische Drager geïnvesteerd dient te worden in de ruimtelijke kwaliteit van de locatie. 

 

b.      Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning wordt getoetst aan de volgende afwijkingscriteria:

1.      contract;

2.      geen onevenredige toename automobiliteit;

3.      ontsluitingsmogelijkheden.

 

6.5.2       Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning is aangegeven aan welke afwijkingscriteria dient te worden getoetst. In bijlage 2 is aangegeven hoe deze afwijkingscriteria moeten worden gehanteerd

 

 

Artikel 7

Leiding-Gas

7.1         Bestemmingsomschrijving

7.1.1     Bestemming

De voor “Leiding-Gas” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.      de instandhouding en bescherming van gasleidingen.

 

7.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 7.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.      bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

7.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

7.2         Bouwregels

7.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

           Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 meter;

 

b.      het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen.

7.3         Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

7.4         Afwijken van de bouwregels

7.4.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

 

a.      lid 7.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de aldaar andere geldende bestemming(en), mits het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad.

 

7.4.2      Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1, sub a winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan het leidingbelang voldoende wordt ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.

7.5         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.5.1      Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.      het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;

 

b.      het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

 

c.      het aanbrengen van diepwortelende beplanting;

 

d.      het aanleggen van drainage;

 

e.      het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.

 

7.5.2      Uitzonderingsregel

Het in lid 7.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.    werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

 

b.    werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

7.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.    deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

 

b.    hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

 

Artikel 8

Leiding-Hoogspanning

8.1         Bestemmingsomschrijving

8.1.1      Bestemming

De voor “Leiding – Hoogspanning” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.      de instandhouding en bescherming van hoogspanningsleidingen.

 

8.1.2      Toelaatbare bebouwing

           Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 8.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.      bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

8.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

8.2         Bouwregels

8.2.1     Bouwwerken, geen gebouw zijnde

           Bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden opgericht met inachtneming van de volgende regel:

 

a.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde hebben geen maximale bouwhoogte.

8.3         Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

8.4         Afwijken van de bouwregels

8.4.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

 

a.      lid 8.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de aldaar andere geldende bestemming(en), mits het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad.

 

8.4.2      Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1, sub a winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan het leidingbelang voldoende wordt ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.

 

 

Artikel 9

Leiding-Leidingstrook

9.1         Bestemmingsomschrijving

9.1.1      Bestemming

De voor “Leiding-Leidingstrook aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor:

 

a.      ondergrondse buisleidingen:

1.      een naftaleiding met een diameter van 20 cm en een druk van 44 bar;

2.      een ruwe olieleiding met een diameter van 60 cm en een druk van 40 bar;

3.      een waterleiding;

4.      een gastransportleiding met een druk van 40 en 67 bar;

5.      een aardgasleiding met een diameter van 60 cm en een druk van 66 bar.

 

9.1.2     Toelaatbare bebouwing

Op deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 9.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.      gebouwen;

 

b.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

9.1.3     Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

9.2         Bouwregels

9.2.1     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 meter;

 

b.      het is niet toegestaan om bouwwerken te bouwen ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen.

9.3         Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

9.4         Afwijken van de bouwregels

9.4.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

 

a.      lid 9.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de aldaar andere geldende bestemming(en), mits het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad.

 

9.4.2      Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1, sub a winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan het leidingbelang voldoende wordt ontzien en de eventuele te stellen voorwaarden.

9.5         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.5.1      Vergunningvereiste

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

 

a.      het ophogen, ontginnen, bodemverlagen, afgraven of egaliseren van gronden voor zover geen ontgrondingsvergunning is vereist;

 

b.      het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

 

c.      het aanbrengen van diepwortelende beplanting;

 

d.      het aanleggen van drainage;

 

e.      het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten.

 

9.5.2      Uitzonderingsregel

Het in lid 9.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

 

a.      werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die de normale werkzaamheden betreffen;

 

b.      werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn.

 

9.5.3     Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

De in een omgevingsvergunning opgenomen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in lid 9.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

 

a.      deze verband houden met de doeleinden die aan de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn toegekend;

 

b.      hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen onevenredige schade wordt toegebracht.

 

Artikel 10

Waterstaat-Waterkering

10.1       Bestemmingsomschrijving

10.1.1   Bestemming

De voor “Waterstaat-Waterkering” aangewezen gronden zijn behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing.

 

10.1.2   Toelaatbare bebouwing

Op de gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 10.1.1 genoemde doeleinden worden gebouwd:

 

a.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

10.1.3   Verboden bebouwing

Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) zijn op deze gronden niet toelaatbaar, met uitzondering van reeds bestaande bouwwerken.

10.2       Bouwregels

10.2.1   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

a.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

10.3       Nadere eisen

Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.

10.4       Afwijken van de bouwregels

10.4.1   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

 

a.      lid 10.1.3 voor het bouwen of uitbreiden van bouwwerken van de voor deze gronden andere aldaar geldende bestemmingen(en), mits de waterstaatswaarden van de gronden hierdoor niet onevenredig worden geschaad;

 

b.      lid 10.2.1, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

10.4.2   Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1 melden burgemeester en wethouders schriftelijk het bouwplan bij het Waterschap.

 

 

Hoofdstuk 3

Algemene regels

Artikel 11

Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 12

Algemene bouwregels

12.1     Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken

12.1.1    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels vervat in hoofdstuk 2, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

 

a.      de plaatsing van hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;

 

b.      de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;

 

c.      de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

12.1.2    De in lid 12.1.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en gronden in verband met calamiteiten.

12.2     Bestaande afstanden en andere maten

12.2.1   Indien afstanden op de datum van de inwerkingtreding van dit plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.

 

12.2.2   In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de inwerkingtreding van dit plan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.

 

 

Artikel 13

Algemene gebruiksregels

13.1       Verboden gebruik

13.1.1   Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:

 

a.      het gebruiken of te doen of laten gebruiken van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.

13.2       Afwijking van de gebruiksregels

13.2.1   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 13.1.1:

 

a.      indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

 

Artikel 14

Algemene aanduidingsregels

14.1       Geluidzone-industrie

Binnen de op de kaart met gebiedsaanduiding “geluidzone-industrie” aangewezen gronden is het bouwen van nieuwe gebouwen met een geluidsgevoelige bestemming, in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 in dit plan, niet toegestaan.

14.2       Veiligheidszone-leiding

Binnen de op de kaart met gebiedsaanduiding “veiligheidszone-leiding” aangewezen gronden is het bouwen van nieuwe bouwwerken in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 van dit plan, uitsluitend toegestaan, indien is gebleken dat door de voorgenomen bouwwerken de belangen, die zijn gediend met een ongestoorde nuts- en energievoorziening, alsmede de veiligheid met betrekking tot de in de buisleidingenstrook gelegen leidingen, niet onevenredig worden geschaad en de eventueel ter voorkoming daarvan te stellen voorwaarden.

 

 

Artikel 15

Algemene afwijkingsregels

15.1       Afwijkingsbevoegdheid

15.1.1   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels in dit plan voor:

 

a.      het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;

 

b.      het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 15 meter.

 

15.1.2   De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:

 

a.      de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;

 

b.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

 

c.      dit niet leidt tot wijziging van de op de kaart aangegeven bestemming.

 

 

Artikel 16

Algemene wijzigingsregels

16.1       Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de regels te wijzigen voor:

 

a.      het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;

 

Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.

 

 

Artikel 17

Overige regels

Overtreding van het bepaalde in:

 

-          lid 4.6.1;

-          lid 7.5.1;

-          lid 9.5.1;

 

is, naast het bepaalde in artikel 2.1, lid 1, sub b Wabo, een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 20 Wed.

 

 

Hoofdstuk 4

Overgangs- en slotregels

Artikel 18

Overgangsrecht

18.1       Overgangsrecht bouwwerken:

a.      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

b.      Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 18.1, sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het lid 18.1, sub a met maximaal 10%;

 

c.      Lid 18.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2       Overgangsrecht gebruik:

a.      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

 

b.      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 18.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

 

c.      Indien het gebruik, bedoeld in lid 18.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

 

d.      Lid 18.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

 

18.3       Afwijking overgangsrecht gebruik

Indien toepassing van het overeenkomstig lid 18.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

 

 

Artikel 19

Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan “Verdubbeling Sloeweg 2011”.