Regels

behorende bij het bestemmingsplan “’s-Heer Abtskerke, gedeelte Colenshoek II, 2e fase 2010”   van de gemeente Borsele.

 

 

Hoofdstuk 1

Inleidende regels

Artikel 1

Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.      plan: het bestemmingsplan “’s-Heer Abtskerke, gedeelte Colenshoek II, 2e fase 2010” van de gemeente Borsele;

 

2.      bestemmingsplan: geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPHACHII2F2010-0003 met de bijbehorende regels;

 

3.      kaart: geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPHACHII2F2010-0003;

 

4.      aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

5.      aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

6.      aan- of uitbouw: een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van het hoofdgebouw;

 

7.      achtererf: gedeelte van het erf dat gelegen is achter de achtergevelrooilijn;

 

8.      achtergevel: de meest van de wegzijde afgekeerde gevel van een gebouw;

 

9.      achtergevellijn: denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen;

 

10.  achtergevelrooilijn: denkbeeldige lijn die gelegen is op de helft van de afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de achtergrens van het bouwperceel met een maximum van 15 meter achter de voorgevel;

 

11.  afgewerkt bouwterrein: de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, omringt;

 

12.  architectonische waarde: de aan een gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de gevels, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik eventueel in samenhang met de omgeving;

 

13.  bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

14.  bedrijfsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of een daarbij behorende aanbouw, uitbouw of bijgebouw voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid. Dit bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid is, in tegenstelling tot een beroepsmatig gebruik van een woning, gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk;

 

15.  beroepsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of een daarbij behorend(e) aanbouw, uitbouw of bijgebouw voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied;

 

16.  bestaand: aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

17.  bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;

 

18.  bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

19.  bijgebouw: een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

   

20.  bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

21.  bouwgrens: de grens van een bouwvlak;

 

22.  bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

23.  bouwperceelsgrens: de grens van een bouwperceel;

 

24.  bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn, zijn toegelaten;

 

25.  bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

26.  cultuurhistorische waarde: de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

 

27.  detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

28.  erf: al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

 

29.  gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

30.  gemeentelijke kwaliteitscoördinator: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw dan wel architectuur;

 

31.  gevellijn: zie voorgevellijn;

 

32.  hoofdgebouw: een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

 

33.  logies met ontbijt: het verhuren van één of meerdere kamers in een woning en/of aangebouwd bijgebouw en het aanbieden van een ontbijt, waarbij de woonfunctie in overwegende mate in stand blijft;

 

34.  nutsvoorzieningen voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;

 

35.  peil:

  • de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5,00 meter bedraagt;
  • bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;

 

36.  twee-aaneen: blok van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;

 

37.  voorgevel: de meest naar de wegzijde gekeerde gevel van een gebouw;

 

38.  voorgevellijn: denkbeeldige of op de kaart aangegeven lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouw­perceelsgrenzen;

 

39.  vrijstaand: een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw;

  

40.  weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

41.  woning: een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen;

 

42.  windturbine: een windturbine is het apparaat met de wieken (de rotor), waarin door middel van windkracht elektrische energie wordt opgewekt;

 

43.  Wro: de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

44.  zijerf: gedeelte van het erf dat begrensd wordt door de zijgevellijn van het hoofdgebouw, de voorgevellijn en de achtergevelrooilijn;

 

45.  zijgevel: een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;

 

46.  zijgevellijn: (denkbeeldige) lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de voorste en achterste bouwperceelsgrens.

 

Artikel 2

Wijze van meten

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

1.      afstanden: van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

 

2.      de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens: vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;

 

3.      de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

4.      de breedte en diepte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

 

5.      de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

6.      de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructie;

 

7.      de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

8.      de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

9.      het bebouwde oppervlak: van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;

 

10.  het bewoonbaar vloeroppervlak: binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslichamen; vloeroppervlak waarboven minder dan 1,5 meter hoogte aanwezig is, wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

 

Hoofdstuk 2

Bestemmingsregels

Artikel 3

Groen

3.1         Bestemmingsomschrijving

3.1.1      De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor plantsoen, bermstroken, bermsloten, waterpartijen, paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut en andere tot de bestemming behorende groen- en recreatieve voorzieningen.

 

3.1.2      Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.      gebouwen;

 

b.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2         Bouwregels

3.2.1      Gebouwen

              Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:          

 

a.      de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 ;

 

b.      de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter;

 

c.      de afstand tot de bestemmingsgrens bedraagt minimaal 5 meter.

 

3.2.2      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                                5 meter;

-          speeltoestellen:                                                      4 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                                 3,5 meter;

-          lichtmasten en overige masten:                             8 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:       2 meter.

3.3         Ontheffing van de bouwregels

3.3.1      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

 

a.      lid 3.2.2, sub a tot een hoogte van maximaal 10 meter

 

b.      lid 3.2.2, sub c, voor een kortere afstand tot de bestemmingsgrens.

 

3.3.2      De in lid 3.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1.      de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

2.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

3.3.3      Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 3.3.1 is het bepaalde in artikel 11 van toepassing.

3.4         Wijzigingsbevoegdheid

3.4.1      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met in achtneming van het bepaalde in de Wro, ter plaatse van de aanduiding “wro-zone-wijzigingsgebied - 1”, de bestemming “Groen” te wijzigen in de bestemming “Woongebied” met dien verstande dat de volgende regels in acht worden genomen:

 

1.      uitsluitend twee aaneen gebouwde, vier aaneen gebouwde en vrijstaande hoofdgebouwen mogen worden gebouwd;

2.      op eigen terrein worden er 2 parkeerplaatsen per woning gerealiseerd, of in ieder geval binnen het plangebied zodat het aantal parkeerplaatsen op basis van deze norm in overeenstemming is met het aantal woningen;

3.      de goothoogte van het hoofdgebouw maximaal 4,5 meter en de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;

4.      dit passend is in het straat- en bebouwingsbeeld;

5.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

6.      de spuitzone dient te zijn vervallen of er moeten privaatrechtelijke afspraken zijn gemaakt waardoor er niet meer gespoten wordt;

7.      de regels ten aanzien van de bestemming “Woongebied” van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

 

3.4.2      Bij het wijzigen als bedoeld in lid 3.4.1, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

 

Artikel 4

Verkeer

4.1         Bestemmingsomschrijving

4.1.1      De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut.

 

4.1.2      Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd:

 

a.      gebouwen;

 

b.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2         Bouwregels

4.2.1      Gebouwen

              Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:          

 

a.      de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 ;

 

b.      de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,5 meter;

 

4.2.2      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:

-          antennes:                                                                5 meter;

-          speeltoestellen:                                                      4 meter;

-          openbare nutsvoorzieningen:                                 3,5 meter;

-          lichtmasten en overige masten:                             8 meter;

-          overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:       2 meter.

4.3         Ontheffingen van de bouwregels

4.3.1      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

 

a.      lid 4.2.2, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

 

4.3.2      De in lid 4.3.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1.      de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

2.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

4.3.3        Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 4.3.1 is het bepaalde in artikel 11 van toepassing.

 

 

Artikel 5

Wonen

5.1         Bestemmingsplanomschrijving

5.1.1      De voor “Wonen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.      de huisvesting van personen;

 

b.      tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

5.1.2      Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.      hoofdgebouwen;

 

b.      aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

 

c.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2         Bouwregels

5.2.1      Hoofdgebouwen

Met betrekking tot het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

 

a.      de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;

 

b.      ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – vier-aaneen”: mogen uitsluitend vier aaneengesloten hoofdgebouwen worden gebouwd;

 

c.      ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding “vrijstaand” en “specifieke vorm van wonen - vrijstaand–1”: mogen uitsluitend vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd;

 

d.      ter plaatse van de bouwvlakken met de aanduiding “twee-aaneen”: mogen uitsluitend twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen worden gebouwd;

 

e.      de hoofdgebouwen worden met de voorgevel gebouwd in de op de kaart aangegeven gevellijn, daar waar een dergelijke lijn op de kaart is aangegeven. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald, dient zowel de voor- als de zijgevel hierin te worden gebouwd;

 

f.        het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein per woning bedraagt 2 parkeerplaatsen;

 

g.      de breedte van een bouwperceel zal minimaal bedragen ter plaatse van de gronden met de (specifieke bouw) aanduiding:

 

vier-aaneen                 4.80 meter;

“vrijstaand–1”                 15 meter;

twee-aaneen               13 meter;

“vrijstaand”                     19 meter.

 

h.      de breedte van een hoofdgebouw – een aangebouwd bijgebouw, aan- en uitbouw als genoemd in lid 5.1.2 sub b niet meegerekend – zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw) aanduiding

 

vier-aaneen                   4.80 meter;

“vrijstaand–1”                   7 meter;

twee-aaneen                 7 meter;

“vrijstaand”                     10 meter.

 

i.         de afstand tussen de hoofdgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken met de (specifieke bouw) aanduiding

 

vier-aaneen                 niet van toepassing;

 “vrijstaand–1”                3 meter;

twee-aaneen               6 meter (aan één zijde);

“vrijstaand”                     3 meter.

 

j.         de goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt maximaal de op de kaart aangegeven maat;

 

k.       bij toepassing van hellende dakvlakken bedraagt de minimale helling 30°;

 

l.         de achtergevel mag de achtergevelrooilijn niet overschrijden.

 

5.2.2      Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

a.      Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

 

b.      de aan- en uitbouwen en bijgebouwen uitsluitend mogen binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;

 

c.      de bebouwde oppervlakte van het achtererf mag maximaal 50% bedragen met een maximum van 40 ;

 

d.      in afwijking van het bepaalde onder sub b mag voor achtererven groter dan 80 dit maximum worden verhoogd met 10% van het verschil in grootte, zulks met een absoluut maximum van 90 ;

 

e.      de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 3,25 meter bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling maximaal 30°;

 

f.        de afstand tussen aan- en uitbouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken de (specifieke bouw) aanduiding:

 

vier-aaneen                 niet van toepassing;

“vrijstaand–1”                 1 meter;

“twee aaneen”               3 meter (aan één zijde);

“vrijstaand”                     3 meter.

 

g.      de afstand tussen bijgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken de (specifieke bouw) aanduiding:

 

vier-aaneen                 niet van toepassing;

“vrijstaand–1”                 1 meter (aan één zijde);

“twee aaneen”               niet van toepassing;

“vrijstaand”                     3 meter (aan één zijde).

 

h.      aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen achter (het verlengde van) de gevellijn worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de bouwvlakken met de (specifieke bouw) aanduiding de minimale afstand bedraagt:

 

vier-aaneen                 6 meter;

“vrijstaand–1”                 6 meter.

twee-aaneen               6 meter;

“vrijstaand”                     3 meter.

 

5.2.3      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij ieder hoofdgebouw mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter;

 

b.      in afwijking van het onder lid 23.2.3, sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van een tuin- of erfafscheiding, die gebouwd wordt vóór (het verlengde van) de voorgevellijn, alsmede binnen 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn, maximaal 1 meter.

5.3         Ontheffing van de bouwregels

5.3.1      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

 

a.      lid 5.2.1, sub e, voor het oprichten van een deel van de voorgevel achter de op de kaart aangegeven gevellijn, mits tenminste 50% van de totale voorgevelbreedte van het hoofdgebouw wel in de op de kaart aangegeven gevellijn wordt gebouwd;

 

b.      lid 5.2.1, sub f, mits het aantal parkeerplaatsen van twee per woning in het plangebied gehandhaafd blijft, blijkend uit een parkeerbalans;

 

c.      lid 5.2.2, sub f, voor een kortere afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens voor zover van toepassing;

 

d.      lid 5.2.3, sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.

               

5.3.2      De in lid 5.3.1, sub a tot en met e genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

1.      de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld;

2.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

5.3.3      Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 5.3.1, sub a en c, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke kwaliteitscoördinator.

 

5.3.4      Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 5.3.1 is het bepaalde in artikel 11 van toepassing.

5.4         Specifieke gebruiksregel

5.4.1      Verboden gebruik

Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

 

a.      het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van de huisvesting van personen;

 

b.      het gebruik van de gronden voor winturbines.

5.5         Ontheffing van de gebruiksregels

5.5.1      Ontheffing m.b.t. de uitoefening van detailhandel, beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 5.1.1:

 

a.      voor de uitoefening van detailhandel in, beroepsmatig en/of bedrijfsmatig gebruik van een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen, met dien verstande dat bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

 

Dit betekent onder meer dat:

1.      de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;

2.      het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen gezamenlijk maximaal 40 ten behoeve van detailhandel, beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn;

3.      geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

4.      het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

5.      er geen verkeersaantrekkende activiteiten plaatsvinden die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte.

 

 

5.5.2      Ontheffing m.b.t. logies met ontbijt

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 23.1.1 voor het gebruik van een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen voor logies met ontbijt, met inachtneming van de volgende regels:

 

a.      het bedoeld gebruik mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en mag geen onevenredige afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

 

Dit betekent onder meer dat:

1.      de woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit;

2.      het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden en naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn. Dat wil zeggen dat van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen gezamenlijk maximaal 40 ten behoeve van het logies met ontbijt in gebruik mag zijn;

3.      geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

4.      het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of bijgebouw uitvoert tevens bewoner van de woning is;

5.      er geen verkeersaantrekkende activiteiten plaatsvinden die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

6.      geen reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn.

 

5.5.3      Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 5.5.1 en 5.5.2 is het bepaalde in artikel 11 van toepassing.

 

Artikel 6

Woongebied

6.1         Bestemmingsplanomschrijving

6.1.1      De voor “Woongebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.      wonen;

 

b.      wegen, woonstraten, tuinen, erven, paden, parkeervoorziening, verblijfsgebieden, groen, water en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

6.1.2      Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.      hoofdgebouwen;

 

b.      aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

 

c.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

Hoofdstuk 3

Algemene regels

Artikel 7

Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 8

Algemene bouwregels

8.1          Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken

8.1.1      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de regels vervat in hoofdstuk 2, bij het verlenen van een bouwvergunning, nadere eisen te stellen ten aanzien van:

 

a.      de plaatsing van hoofdgebouwen, bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten opzichte van de bouwperceelsgrens en ten opzichte van elkaar;

 

b.      de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;

 

c.      de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

8.1.2      De in lid 8.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

8.2          Bestaande afstanden en andere maten

8.2.1      Indien afstanden op de datum van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is toegestaan, mogen de bestaande afstanden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangenomen.

 

8.2.2      In die gevallen dat hoogten, inhoud, aantal en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op de dag van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal worden aangehouden.

 

 

Artikel 9

Algemene gebruiksregels

9.1         Verboden gebruik

9.1.1      Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

 

a.      Het gebruiken of te doen of laten gebruiken van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.

 

9.2         Ontheffing

             

9.2.1      Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in lid 9.1.1:

 

a.      indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik dat niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

9.2.2      Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 9.2.1, sub a is het bepaalde in artikel 11 van toepassing.

 

Artikel 10

Algemene ontheffingsregels

10.1       Ontheffingsbevoegdheid

 

10.1.1    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de regels in dit plan voor:

 

a.      het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;

 

b.      het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens, door:

1.      erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;

2.      ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;

 

c.      geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bebouwingsgrens met maximaal 3,25 meter toelaatbaar;

 

d.      het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 15 meter;

 

e.      het afwijken van hoogte-, breedte- en dieptematen voor bebouwing, oppervlakte en bebouwingspercentages tot maximaal 10% van de voorgeschreven maten.

 

10.1.2    Ontheffing wordt uitsluitend verleend indien:

 

a.      de samenhang in het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast;

 

b.      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

 

c.      dit niet leidt tot wijziging van de op de kaart aangegeven bestemming.

 

10.1.3    Bij de toepassing van een ontheffingsbevoegdheid als bedoeld in lid 10.1 is artikel 11 van toepassing.

 

 

Artikel 11

Algemene procedureregels

11.1       Procedure wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

11.2       Procedure ontheffingsbevoegdheid

11.2.1    Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, dienen de navolgende procedureregels in acht te worden genomen:

 

a.      het verzoek tot ontheffing ligt met bijbehorende stukken gedurende 1 week ter inzage;

 

b.      het college maakt deze terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis-bladen die in de gemeente worden verspreid bekend;

 

c.      de bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;

 

11.2.2    Gedurende de onder lid 11.2.1, sub a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen naar voren brengen tegen het voornemen om medewerking te verlenen.

 

Hoofdstuk 4

Overgangs- en slotregels

Artikel 12

Overgangsrecht

12.1       Overgangsrecht bouwwerken:

a.      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

b.      Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig ontheffing verlenen van lid 12.1, sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het lid 12.1, sub a met maximaal 10%;

 

c.      Lid 12.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2       Overgangsrecht gebruik:

a.      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

 

b.      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

 

c.      Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

 

d.      Lid 12.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

 

12.3       Ontheffing

Indien toepassing van het overeenkomstig lid 12.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

 

Artikel 13

Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan “’s-Heer Abtskerke, gedeelte Colenshoek II, 2e fase 2010”.