In deze regels wordt verstaan onder:
1.1.
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0632.NijverhdsbrtZgvld-bVA1
met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.2.
plan:
het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Uitbreiding Bedrijventerrein
Nijverheidsbuurt - Zegveld " van de gemeente Woerden;
1.3.
plankaart:
de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.0632.NijverhdsbrtZgvld-bVA1;
1.4.
aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief,
juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerp-technisch of hiermee gelijk te
stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende
bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend;
1.5.
aanbouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een aan een hoofdgebouw gebouwd bouwwerk
dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar in functioneel opzicht
deel uitmaakt van dat hoofdgebouw;
1.6.
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
1.7.
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.9.
bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
1.10. bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld
voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de
bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.11. beroeps-
c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een
aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een
dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en
dergelijke;
1.12. Besluit
omgevingsrecht (Bor):
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143.
1.13. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15. bijbehorend
bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde
perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de
grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.16. bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat zowel ruimtelijk als
functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen
hoofdgebouw;
1.17. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en
het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,
vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.18. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.20. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal,
die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond;
1.22. CROW-normen:
de in de uitgave "Parkeerkencijfers; Basis voor parkeernormering, CROW
publicatie 182, 1 september 2008" neergelegde parkeernormen;
1.23. cultuurhistorische
waarde:
de aan een gebied of opstal toegekende waarde met betrekking tot de kenmerken
van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen
heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het
slotenpatroon of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede
verstaan de archeologische waarden;
1.24. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder uitstalling ten verkoop,
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor
eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
1.25. dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van bedrijven en
instellingen waarvoor vergunningplicht op grond van Bijlage I van het Bor geldt
en seksinrichtingen;
1.26. dove
gevel:
a. een
bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in
NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het
verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB
onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede
b. een
bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig
zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.27. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of
gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.28. hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de
geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op
het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.29. horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van
voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander
gepaard gaande met dienstverlening;
1.30. kantoor:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor de uitoefening van administratieve,
boekhoudkundige, financiële, technische, organisatorische en/of zakelijke
dienstverlening, niet zijnde detailhandel, al dan niet met een publieksgerichte
baliefunctie;
1.31. karakteristiek
hoofdgebouw:
hoofdgebouw, dat als monumentaal of cultuurhistorisch waardevol is
geïnventariseerd en de karakteristieke boerderijen, bestaande uit de woning met
daaraan vastgebouwd de tot de boerderij behorende bedrijfsruimte (voormalige
deel), die als zodanig zijn aangeduid;
1.32. opslag:
het bedrijfsmatig opslaan, verpakken en verhandelen van goederen;
1.33. perceelsgrens:
de grens van een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een
zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;
1.34. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met
een ander tegen vergoeding;
1.35. prostitutiebedrijf:
prostitutie in een daarvoor ingerichte ruimte en in dienstverband (seksclub,
bordelen, privé-huizen), niet zijnde sekswinkels, seksbioscopen, sekstheaters
en daarmee gelijk te stellen bedrijfstypen;
1.36. risicovolle
inrichting
een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een
grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden
aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt
kwetsbare objecten;
1.37. scheidingslijn:
een lijn, die de grens aangeeft tussen delen van bestemmings- en/of
bouwvlakken, waarvoor verschillende, in deze regels nader aangegeven,
regelingen van toepassing zijn;
1.38. seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in
de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of
vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf,
alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal,
sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.39. woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor zelfstandige huisvesting van
maximaal één huishouden.
2.1.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. afstand
tot de perceelsgrens:
De kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op
het bouwperceel voorkomend of nog te bouwen gebouw.
b. de
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak
c. goothoogte
van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het
boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
d. de
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter
plaatse van het bouwwerk;
e. peil:
1. voor
gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte
van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
2. in andere
gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld
f. de
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk,
geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen.
g. lengte,
breedte en diepte bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van
scheidsmuren).
h. de inhoud
van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen.
i. onderlinge
afstanden:
afstanden tussen bouwwerken onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen
worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.2.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden
ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,
ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers,
balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de
overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Artikel
3
Bedrijventerrein
Bestemmingsomschrijving
a. bedrijven,
die in Bijlage 1 zijn aangemerkt als categorie 1, 2 of 3.1 met uitzondering van:
1. inrichtingen
als bedoeld in artikel 2.1, lid 3 van het Bor jo Bijlage I,
onderdeel D van het Bor;
2. risicovolle
inrichtingen;
b. wegen met
bijbehorende paden en bermen, en
c. tuinen,
watergangen en groen-, parkeer- en overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen;
d. instandhouding
van de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse
voorkomende cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, bij gebouwen ter plaatse
van de aanduiding 'karakteristiek'.
Bouwregels
a. gebouwen,
zoals bedrijfs- en nutsgebouwen, niet zijnde bedrijfs- of andere woningen;
c. bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere
tekens, technische installaties en erf- of perceelafscheidingen, niet zijnde
overkappingen.
a. het
bebouwingspercentage mag op bij eenzelfde bedrijfsvestiging behorende gronden
ten hoogste 70% bedragen;
b. gebouwen
mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van ten minste 3 meter tot de naburige eigendomsgrens, of niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder
dan 3 meter bedraagt;
c. de bouwhoogte
van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 meter;
1. mag de
goothoogte van gebouwen niet meer bedragen dan 4,5 meter;
2. mag de
breedte van gebouwen niet meer bedragen dan 12 meter;
e. de
goothoogte van een bestaande bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan de bestaande
goothoogte vermeerderd met 10%;
f. de
dakhelling van een bedrijfswoning en van de bijgebouwen bij de woning bedraagt
tenminste 30o en ten hoogste 60o;
1. indien de
bestaande inhoud minder dan 450 m³ bedraagt, de inhoud niet meer mag bedragen dan 500 m³,
2. indien de
bestaande inhoud meer dan 450 m³ bedraagt, de inhoud niet meer mag bedragen dan
de bestaande inhoud vermeerderd met 10% tot maximaal 650 m3;
h. de
gezamenlijke oppervlakte van bij een bedrijfswoning behorende omgevingsvergunningplichtige
erfbebouwing mag niet meer dan 50 m² bedragen, waarbij de oppervlakte cultuurhistorisch waardevolle bijgebouwen niet wordt meegerekend, en met dien verstande
dat erfbebouwing op het zij- en achtererf is toegestaan buiten het aanduidingsvlak
van de woning indien:
1. 50% van
het zijerf en 50% van het achtererf onbebouwd blijft waarbij de oppervlakte van
de omgevingsvergunningsplichtige erfbebouwing maximaal 50 m² mag bedragen. De oppervlakte van omgevingsvergunningsvrije bouwwerken worden hierin niet
meegeteld.
2. aan de
achterzijde van de woning, vanaf de grens van het aanduidingsvlak of, indien
die niet aanwezig is, vanaf de oorspronkelijke achtergevel van de woning, een
aan- of uitbouw gerealiseerd wordt met een maximale diepte van 3 meter.
3. de hoogte
van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan de hoogte van de aangrenzende
bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw, vermeerderd met 0,25 meter tot een maximum hoogte van 3 meter.
4. de
zijaanbouw en/of zijuitbouw op het zijerf tot een breedte van 3 meter is toegestaan op tenminste 1 meter achter het verlengde van de voorgevellijn;
i. de
goothoogte en hoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen 3 meter respectievelijk 6 meter;
j. bijgebouwen
en bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter het verlengde van
de voorgevel van de betreffende woning of van het dichtst bij de weg gelegen gebouw;
k. de hoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 meter voor erf- of perceelafscheidingen en 12 meter voor palen, masten, verkeerstekens of
technische installaties;
l.
binnen een afstand van 15 meter loodrecht gemeten uit de as van de Hoofdweg mogen uitsluitend bouwwerken tot een hoogte van 1 meter worden gebouwd, met dien verstande dat de minimale afstand tot de rand van het asfalt 1 meter bedraagt.
Nadere eisen
3.4.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in
artikel 3.6, lid 1, sub d van de Wet ruimtelijke ordening:
a. ter
plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - representatieve bebouwing'
nadere eisen te stellen aan de oriëntatie en functie van bebouwing ten behoeve
van een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing van de bebouwing op deze zichtlocatie;
b. ten
behoeve van de bereikbaarheid voor de brandweer nadere eisen te stellen aan de
inrichting van de bedrijfspercelen.
Afwijking van bouwregels
Specifieke gebruiksregels
a. ten
behoeve van detailhandel, behoudens detailhandel in zelfgemaakte, bewerkte,
gekweekte of geteelde producten als ondergeschikte nevenactiviteit van de
bedrijfsvoering;
b. van
gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
3.7.
Ter plaatse van de aanduiding 'Groen' mag uitsluitend een groenstrook
worden aangelegd als visuele afscherming naar het landelijk gebied, met dien
verstande dat binnen deze groenstrook een wandelpad mag worden aangelegd.
3.8.
Per bouwperceel dienen op eigen erf ten minste het aantal
parkeerplaatsen dat vereist is op grond van CROW-normen te worden gerealiseerd
en instandgehouden, om overlast in het openbaar gebied te voorkomen.
Afwijking van de gebruiksregels
Wijzigingsbevoegdheid
3.11. Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1,
sub a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen ten behoeve van de
bouw van in totaal maximaal 3 bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
a. de
noodzaak hiervoor door de initiatiefnemer is aangetoond;
b. de
aanwezigheid van de woning geen beperkingen oplevert voor reeds aanwezige
bedrijven;
c. lid 3.3, sub d, onder 3 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - representatieve
bebouwing' niet van toepassing is;
d. de
wijzigingsbevoegdheid slechts kan worden toegepast, indien:
1. de
geluidsbelasting van een gevel als gevolg van het verkeer niet meer bedraagt
dan:
a.
de voorkeursgrenswaarde, danwel
b.
de door burgemeester en wethouders op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde
hogere waarde;
Deze bepaling is
niet van toepassing indien een dove gevel wordt gerealiseerd;
2. de
bedrijfswoning voldoet aan de wetgeving en het beleid voor geurhinder.
Artikel 4
Groen
Bestemmingsomschrijving
a. groenvoorzieningen,
open gronden, watergangen en waterpartijen, en
b. voetpaden.
Bouwregels
4.2.
Op de gronden als bedoeld in lid 4.1, mogen uitsluitend worden
gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals:
a. verlichtingselementen,
zitbanken, vissteigers;
b. andere
bouwwerken behorende bij aangrenzend water, in- en uitritten en paden, zoals
duikers en bruggen en bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding.
4.3.
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 4.2, geldt dat de hoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter.
Artikel
5
Verkeer
Bestemmingsomschrijving
Bouwregels
5.2.
Op de gronden als bedoeld in lid 5.1, mogen uitsluitend worden gebouwd
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals viaducten, verkeerstekens,
lichtmasten, portalen, afrasteringen, bruggen, geluidwerende voorzieningen en
nuts- en waterstaatsbebouwing.
5.3.
Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 5.2, geldt dat de hoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan:
a. 6 meter voor gebouwen voor verkeer-, nuts- of waterstaatsdoeleinden;
b. 10 meter voor viaducten en soortgelijke kunstwerken;
c. 20 meter voor verkeerstekens, palen en masten;
d. 6 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Specifieke gebruiksregels
5.4.
Voor bedrijven is het niet toegestaan om de wegen, parkeerstroken, voet-
en fietspaden en bermen te gebruiken als parkeergelegenheid of voor opslag van
materialen voor het bedrijf.
Artikel
6
Leiding - Riool
Bestemmingsomschrijving
Bebouwingsregels
6.2.
Ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde doeleinden mogen de daarbij
behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden
gerealiseerd.
6.3.
In afwijking van hetgeen in lid 6.2 is gesteld, mogen bouwwerken ten
dienste van de samenvallende bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande
dat:
a. de
bouwwerken slechts zijn toegestaan indien en voor zover de belangen van de betrokken
leidingen zulks gedogen;
b. alvorens
de omgevingsvergunning wordt verleend de betrokken leidingbeheerder wordt
gehoord.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van
een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. aanleggen
van gesloten verhardingen;
b. het uitvoeren
van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
c. het
aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen;
d. het
aanleggen van geluidswallen;
e. indrijven
van voorwerpen in de bodem, niet zijnde bouwen.
6.5.
Burgemeester en wethouder geven slechts toepassing aan hun bevoegdheid
tot het verlenen van een omgevingsvergunning, indien daardoor, dan wel door de
daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend
onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de belangen van de leiding,
en vooraf ter zake door burgemeester en wethouders het advies van de
leidingbeheerder is ingewonnen.
Uitzonderingen
6.6.
Het in lid 6.4 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
die:
a. het
normale onderhoud betreffen;
b. noodzakelijk
zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de
gronden;
c. reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.1.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een
bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij
de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Meetverschillen
8.1.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in
artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, bij een
omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan, voor zover dit,
tengevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden, noodzakelijk is voor
een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde
afwijkingen ten hoogste 5,00 meter mogen bedragen.
10%-regeling
8.2.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in
artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, bij een
omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan ten behoeve van een
vermeerdering van de voorgeschreven maten en percentages, alsmede de inhoud en
de oppervlakte van de bouwwerken, mits de vermeerdering niet meer dan 10% bedraagt.
Nutsvoorzieningen
8.3.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in
artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, bij een
omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan ten behoeve van de
bouw van nutsgebouwtjes met een maximale hoogte, oppervlakte en inhoud van respectievelijk
5 meter, 25 m² en 75 m³.
Wijziging
Overgangsrecht bouwwerken
a. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
b. na het
teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd,
mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen
twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.2. Burgemeester
en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 10.1 een omgevingsvergunning
verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het
eerste lid met maximaal 10%.
10.3. Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd
met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat
plan.
Overgangsrecht gebruik
10.5. Het is
verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan
strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang
wordt verkleind.
10.6. Indien
het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na de inwerkingtreding van het
bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het
verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.7.
Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd
was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsregels van dat bestemmingsplan.
Deze regels kunnen worden aangehaald als "Regels
bestemmingsplan Uitbreiding Bedrijventerrein Nijverheidsbuurt - Zegveld".