Regels

 


 

Inhoudsopgave

 

1.         Inleidende regels  1

Artikel 1               Begrippen  1

Artikel 2               Wijze van meten  5

2.         Bestemmingsregels  6

Artikel 3               Bedrijventerrein  6

Artikel 4               Groen  10

Artikel 5               Verkeer 11

Artikel 6               Leiding - Riool 12

3.         Algemene regels  13

Artikel 7               Antidubbeltelbepaling  13

Artikel 8               Algemene afwijkingsregels  14

Artikel 9               Algemene procedureregels  15

4.         Overgangs- en slotregels  16

Artikel 10             Overgangsrecht 16

Artikel 11             Slotbepaling  17

 

 

 


1.         Inleidende regels

Artikel 1         Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1.      bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0632.NijverhdsbrtZgvld-bVA1 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.2.      plan:
het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Uitbreiding Bedrijventerrein Nijverheidsbuurt - Zegveld " van de gemeente Woerden;

1.3.      plankaart:
de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.0632.NijverhdsbrtZgvld-bVA1;

1.4.      aan-huis-verbonden beroep:
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend;

1.5.      aanbouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een aan een hoofdgebouw gebouwd bouwwerk dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat hoofdgebouw;

1.6.      aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7.      aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8.      bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9.      bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.10.   bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.11.   beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.12.   Besluit omgevingsrecht (Bor):
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143.

1.13.   bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;

1.14.   bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15.   bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.16.   bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.17.   bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18.   bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19.   bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.

1.20.   bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21.   bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22.   CROW-normen:
de in de uitgave "Parkeerkencijfers; Basis voor parkeernormering, CROW publicatie 182, 1 september 2008" neergelegde parkeernormen;

1.23.   cultuurhistorische waarde:
de aan een gebied of opstal toegekende waarde met betrekking tot de kenmerken van het gebruik dat de mens in de loop der geschiedenis van grond en gebouwen heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het slotenpatroon of de architectuur; onder cultuurhistorische waarden worden mede verstaan de archeologische waarden;

1.24.   detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

1.25.   dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van bedrijven en instellingen waarvoor vergunningplicht op grond van Bijlage I van het Bor geldt en seksinrichtingen;

1.26.   dove gevel:

a.   een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede
b.   een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.27.   gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28.   hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29.   horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf en/of ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening;

1.30.   kantoor:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige, financiële, technische, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening, niet zijnde detailhandel, al dan niet met een publieksgerichte baliefunctie;

1.31.   karakteristiek hoofdgebouw:
hoofdgebouw, dat als monumentaal of cultuurhistorisch waardevol is geïnventariseerd en de karakteristieke boerderijen, bestaande uit de woning met daaraan vastgebouwd de tot de boerderij behorende bedrijfsruimte (voormalige deel), die als zodanig zijn aangeduid;

1.32.   opslag:
het bedrijfsmatig opslaan, verpakken en verhandelen van goederen;

1.33.   perceelsgrens:
de grens van een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;

1.34.   prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.35.   prostitutiebedrijf:
prostitutie in een daarvoor ingerichte ruimte en in dienstverband (seksclub, bordelen, privé-huizen), niet zijnde sekswinkels, seksbioscopen, sekstheaters en daarmee gelijk te stellen bedrijfstypen;

1.36.   risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.37.   scheidingslijn:
een lijn, die de grens aangeeft tussen delen van bestemmings- en/of bouwvlakken, waarvoor verschillende, in deze regels nader aangegeven, regelingen van toepassing zijn;

1.38.   seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.39.   woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor zelfstandige huisvesting van maximaal één huishouden.

 

 

Artikel 2         Wijze van meten

2.1.      Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

a.   afstand tot de perceelsgrens:
De kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomend of nog te bouwen gebouw.
b.   de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak
c.   goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
d.   de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
e.   peil:
1.   voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
2.   in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld
f.    de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
g.   lengte, breedte en diepte bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).
h.   de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
i.    onderlinge afstanden:
afstanden tussen bouwwerken onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

 

2.2.      Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

 

 

 

2.         Bestemmingsregels

Artikel 3         Bedrijventerrein

Bestemmingsomschrijving

3.1.      De voor "Bedrijventerrein " aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   bedrijven, die in Bijlage 1 zijn aangemerkt als categorie 1, 2 of 3.1 met uitzondering van:
1.   inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, lid 3 van het Bor jo Bijlage I, onderdeel D van het Bor;
2.   risicovolle inrichtingen;
b.   wegen met bijbehorende paden en bermen, en
c.   tuinen, watergangen en groen-, parkeer- en overige voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen;
d.   instandhouding van de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, bij gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.

 

Bouwregels

3.2.      Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1, mogen uitsluitend worden gebouwd:

a.   gebouwen, zoals bedrijfs- en nutsgebouwen, niet zijnde bedrijfs- of andere woningen;
b.   ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' ten hoogste één bedrijfswoning;
c.   bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens, technische installaties en erf- of perceelafscheidingen, niet zijnde overkappingen.

 

3.3.      Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 3.2, gelden de volgende regels:

a.   het bebouwingspercentage mag op bij eenzelfde bedrijfsvestiging behorende gronden ten hoogste 70% bedragen;
b.   gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van ten minste 3 meter tot de naburige eigendomsgrens, of niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder dan 3 meter bedraagt;
c.   de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 meter;
d.   ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - representatieve bebouwing':
1.   mag de goothoogte van gebouwen niet meer bedragen dan 4,5 meter;
2.   mag de breedte van gebouwen niet meer bedragen dan 12 meter;
3.   dient de nokrichting evenwijdig aan het slagenlandschap te worden gesitueerd;
e.   de goothoogte van een bestaande bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte vermeerderd met 10%;
f.    de dakhelling van een bedrijfswoning en van de bijgebouwen bij de woning bedraagt tenminste 30o en ten hoogste 60o;
g.   een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', tot een inhoud van ten hoogste 650 m3, met dien verstande dat:
1.   indien de bestaande inhoud minder dan 450 m³ bedraagt, de inhoud niet meer mag bedragen dan 500 m³,
2.   indien de bestaande inhoud meer dan 450 m³ bedraagt, de inhoud niet meer mag bedragen dan de bestaande inhoud vermeerderd met 10% tot maximaal 650 m3;
h.   de gezamenlijke oppervlakte van bij een bedrijfswoning behorende omgevingsvergunningplichtige erfbebouwing mag niet meer dan 50 m² bedragen, waarbij de oppervlakte cultuurhistorisch waardevolle bijgebouwen niet wordt meegerekend, en met dien verstande dat erfbebouwing op het zij- en achtererf is toegestaan buiten het aanduidingsvlak van de woning indien:
1.   50% van het zijerf en 50% van het achtererf onbebouwd blijft waarbij de oppervlakte van de omgevingsvergunningsplichtige erfbebouwing maximaal 50 m² mag bedragen. De oppervlakte van omgevingsvergunningsvrije bouwwerken worden hierin niet meegeteld.
2.   aan de achterzijde van de woning, vanaf de grens van het aanduidingsvlak of, indien die niet aanwezig is, vanaf de oorspronkelijke achtergevel van de woning, een aan- of uitbouw gerealiseerd wordt met een maximale diepte van 3 meter.
3.   de hoogte van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan de hoogte van de aangrenzende bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw, vermeerderd met 0,25 meter tot een maximum hoogte van 3 meter.
4.   de zijaanbouw en/of zijuitbouw op het zijerf tot een breedte van 3 meter is toegestaan op tenminste 1 meter achter het verlengde van de voorgevellijn;
i.    de goothoogte en hoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen 3 meter respectievelijk 6 meter;
j.    bijgebouwen en bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning of van het dichtst bij de weg gelegen gebouw;
k.   de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2 meter voor erf- of perceelafscheidingen en 12 meter voor palen, masten, verkeerstekens of technische installaties;
l.    binnen een afstand van 15 meter loodrecht gemeten uit de as van de Hoofdweg mogen uitsluitend bouwwerken tot een hoogte van 1 meter worden gebouwd, met dien verstande dat de minimale afstand tot de rand van het asfalt 1 meter bedraagt.

 

Nadere eisen

3.4.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub d van de Wet ruimtelijke ordening:

a.   ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - representatieve bebouwing' nadere eisen te stellen aan de oriëntatie en functie van bebouwing ten behoeve van een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing van de bebouwing op deze zichtlocatie;
b.   ten behoeve van de bereikbaarheid voor de brandweer nadere eisen te stellen aan de inrichting van de bedrijfspercelen.

 

Afwijking van bouwregels

3.5.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.3, sub l , na advies te hebben ingewonnen van de desbetreffende wegbeheerder omtrent de aanvaardbaarheid daarvan uit oogpunt van wegbeheer en verkeersveiligheid, ten behoeve van het bouwen op een kleinere afstand tot de as van de weg of van de op- of afrit, waarbij een minimale afstand van 0,5 meter tot op de rand van het asfalt moet worden aangehouden.

 

Specifieke gebruiksregels

3.6.      Tot een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

a.   ten behoeve van detailhandel, behoudens detailhandel in zelfgemaakte, bewerkte, gekweekte of geteelde producten als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsvoering;
b.   van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

3.7.      Ter plaatse van de aanduiding 'Groen' mag uitsluitend een groenstrook worden aangelegd als visuele afscherming naar het landelijk gebied, met dien verstande dat binnen deze groenstrook een wandelpad mag worden aangelegd.

 

3.8.      Per bouwperceel dienen op eigen erf ten minste het aantal parkeerplaatsen dat vereist is op grond van CROW-normen te worden gerealiseerd en instandgehouden, om overlast in het openbaar gebied te voorkomen.

 

Afwijking van de gebruiksregels

3.9.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.1, ten behoeve van andere bedrijven, mits deze, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, redelijkerwijs kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven die op de betreffende plaats zijn toegestaan krachtens lid 3.1 en parkeren geheel op eigen terrein geschiedt.

 

3.10.   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.6, ten behoeve van het vestigen van detailhandelsbedrijven met detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, auto's, boten, caravans, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen, met bijbehorende uitstalruimten, mits parkeren geheel op eigen terrein geschiedt.

 

Wijzigingsbevoegdheid

3.11.   Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen ten behoeve van de bouw van in totaal maximaal 3 bedrijfswoningen, met dien verstande dat:

a.   de noodzaak hiervoor door de initiatiefnemer is aangetoond;
b.   de aanwezigheid van de woning geen beperkingen oplevert voor reeds aanwezige bedrijven;
c.   lid 3.3, sub d, onder 3 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - representatieve bebouwing' niet van toepassing is;
d.   de wijzigingsbevoegdheid slechts kan worden toegepast, indien:
1.   de geluidsbelasting van een gevel als gevolg van het verkeer niet meer bedraagt dan:

a.   de voorkeursgrenswaarde, danwel

b.   de door burgemeester en wethouders op grond van de Wet geluidhinder vastgestelde hogere waarde;

Deze bepaling is niet van toepassing indien een dove gevel wordt gerealiseerd;

2.   de bedrijfswoning voldoet aan de wetgeving en het beleid voor geurhinder.

 

 

Artikel 4         Groen

Bestemmingsomschrijving

4.1.      De voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   groenvoorzieningen, open gronden, watergangen en waterpartijen, en
b.   voetpaden.

 

Bouwregels

4.2.      Op de gronden als bedoeld in lid 4.1, mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals:

a.   verlichtingselementen, zitbanken, vissteigers;
b.   andere bouwwerken behorende bij aangrenzend water, in- en uitritten en paden, zoals duikers en bruggen en bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding.

 

4.3.      Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 4.2, geldt dat de hoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter.

 

 

Artikel 5         Verkeer

Bestemmingsomschrijving

5.1.      De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, op- en afritten, inritten, parkeerstroken, fiets- en voetpaden, bermen en watergangen.

 

Bouwregels

5.2.      Op de gronden als bedoeld in lid 5.1, mogen uitsluitend worden gebouwd gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals viaducten, verkeerstekens, lichtmasten, portalen, afrasteringen, bruggen, geluidwerende voorzieningen en nuts- en waterstaatsbebouwing.

 

5.3.      Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 5.2, geldt dat de hoogte van bouwwerken mag niet meer bedragen dan:

a.   6 meter voor gebouwen voor verkeer-, nuts- of waterstaatsdoeleinden;
b.   10 meter voor viaducten en soortgelijke kunstwerken;
c.   20 meter voor verkeerstekens, palen en masten;
d.   6 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Specifieke gebruiksregels

5.4.      Voor bedrijven is het niet toegestaan om de wegen, parkeerstroken, voet- en fietspaden en bermen te gebruiken als parkeergelegenheid of voor opslag van materialen voor het bedrijf.

 

 

Artikel 6         Leiding - Riool

Bestemmingsomschrijving

6.1.      De voor "Leiding - Riool" aangewezen gronden zijn bestemd voor de ondergrondse afvoer van huishoudelijk en bedrijfsmatig vuilwater en/of hemelwater. Voor zover dat is aangegeven zijn deze gronden secundair bestemd voor de samenvallende doeleinden als omschreven in deze regels.

 

Bebouwingsregels

6.2.      Ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde doeleinden mogen de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden gerealiseerd.

 

6.3.      In afwijking van hetgeen in lid 6.2 is gesteld, mogen bouwwerken ten dienste van de samenvallende bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

a.   de bouwwerken slechts zijn toegestaan indien en voor zover de belangen van de betrokken leidingen zulks gedogen;
b.   alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend de betrokken leidingbeheerder wordt gehoord.

 

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4.      Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op of in de in lid 6.1 bedoelde gronden, de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of uit te doen voeren:

a.   aanleggen van gesloten verhardingen;
b.   het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
c.   het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen;
d.   het aanleggen van geluidswallen;
e.   indrijven van voorwerpen in de bodem, niet zijnde bouwen.

 

6.5.      Burgemeester en wethouder geven slechts toepassing aan hun bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning, indien daardoor, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de belangen van de leiding, en vooraf ter zake door burgemeester en wethouders het advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

 

Uitzonderingen

6.6.      Het in lid 6.4 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

a.   het normale onderhoud betreffen;
b.   noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de gronden;
c.   reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

 

 

3.         Algemene regels

Artikel 7         Antidubbeltelbepaling

7.1.      Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 8         Algemene afwijkingsregels

Meetverschillen

8.1.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan, voor zover dit, tengevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden, noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen ten hoogste 5,00 meter mogen bedragen.

 

10%-regeling

8.2.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan ten behoeve van een vermeerdering van de voorgeschreven maten en percentages, alsmede de inhoud en de oppervlakte van de bouwwerken, mits de vermeerdering niet meer dan 10% bedraagt.

 

Nutsvoorzieningen

8.3.      Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan ten behoeve van de bouw van nutsgebouwtjes met een maximale hoogte, oppervlakte en inhoud van respectievelijk 5 meter, 25 m² en 75 m³.

 

 

Artikel 9         Algemene procedureregels

 

Wijziging

9.1.      Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging op grond van deze regels is de procedure van artikel 3.9A van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

 

 

 

4.         Overgangs- en slotregels

Artikel 10      Overgangsrecht

Overgangsrecht bouwwerken

10.1.   Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

a.   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b.   na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

10.2.   Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 10.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

 

10.3.   Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

Overgangsrecht gebruik

10.4.   Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

10.5.   Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

10.6.   Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

10.7.   Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat bestemmingsplan.

 

 

Artikel 11      Slotbepaling

Deze regels kunnen worden aangehaald als "Regels bestemmingsplan Uitbreiding Bedrijventerrein Nijverheidsbuurt - Zegveld".