Artikel 19 |
|
Wonen 3 (W-3) |
|
|
|
lid 19.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|
|
1. |
|
De voor “Wonen–3” aangewezen gronden zijn bestemd voor meergezinswoningen met de daarbij behorende bouwwerken, (gemeenschappelijke) tuinen, waterpartijen, toegangspaden en parkeervoorzieningen. |
|
|
|
2. |
|
Bij
meergezinswoningen met de aanduiding “specifieke vorm van wonen-serviceflat”
zijn -specifiek voor de bewoners van het complex-
ondergeschikte, aan de woonfunctie gerelateer-de
dienstverlenende functies op de begane grond toege-staan,
zoals: een winkel met een maximaal oppervlakte van |
|
|
|
3. |
|
Het medegebruik van een woning als praktijkruimte of kantoor in de
zin van het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan met dien
verstande dat de vloeroppervlakte ten behoeve van een beroep aan huis
maximaal 30% van de oppervlakte van de woning mag bedragen tot een maximum
van |
|
|
|
4. |
|
Bijgebouwen. |
|
|
Ten dienste van de bestemming zijn
andere bouwwerken toegestaan. |
|
|
|
lid 19.2 |
|
Bouwregels |
|
|
|
woningen 1. |
|
De meergezinswoningen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. |
|
|
|
2. |
|
De gebouwen en delen van de gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan. |
|
|
|
bergingen
3. |
|
Bergingen zijn alleen inpandig toegestaan. De oppervlakte van een
berging bedraagt ten hoogste |
|
|
|
bijgebouwen 4. |
|
Bij meergezinshuizen zijn buiten het bouwvlak (gezamenlijke)
bijgebouwen toegestaan tot een totale maximale oppervlakte van De hoogte van de bijgebouwen mag maximaal |
|
|
|
garages 5. |
|
Op de
percelen met de aanduiding “garage” (ga) is een complex van garageboxen
toegestaan waarbij de bestaande oppervlakte van de gezamenlijke garageboxen
tevens de maximaal toegestane oppervlakte is en de bouwhoogte maxi-maal Op deze
percelen zijn geen bijgebouwen als bedoeld onder lid 19.2 onder 4 toegestaan. |
|
|
|
andere bouwwerken 6. |
|
De hoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste |
|
|
|
7. |
|
Erfscheidingen dienen vanaf de grond een open constructie te hebben, met dien verstande dat ten minste 75% van de verticale projectie van de erfscheiding open moet zijn. |
|
|
|
8. |
|
Onoverdekte zwembaden en tennisbanen zijn niet toege-staan. |
|
|
|
dienstwoningen 9. |
|
Voor zover binnen de bestemming in de bestaande situatie sprake is van een dienstwoning gelden voor deze woning de volgende bepalingen: |
|
|
1. dienstwoningen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd; 2. de totale afstand van de woningen tot de zijdelingse perceelsgrens/-grenzen, zoals aanwezig is op het tijdstip van het ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, mag niet worden verkleind; 3. de woningen en delen van de woningen, mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp van het plan tenzij op de verbeelding een maat is aangegeven. |
|
|
|
nieuwbouwmogelijkheden 10. |
|
Op het bouwperceel met de aanduiding “specifieke bouw-aanduiding-nieuwbouw”
mag binnen de op de verbeelding aangegeven begrenzing één complex met nieuwe meer-gezinswoningen worden gebouwd. Voor deze nieuwbouw-mogelijkheid gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. in de parkeerbehoefte moet op eigen terrein worden voorzien; b. vrijstaande (gezamenlijke) bijgebouwen zijn niet toege-staan; c.
vanwege de toename van het
verhard oppervlakte als gevolg van de nieuwbouw en bijbehorende verhardingen
(meer dan |
|
|
|
11. |
|
Indien binnen
de bestemming Wonen-3 tevens sprake is van een “Milieuzone-Grondwaterbeschermingsgebied”
of “Milieuzone-waterwingebied” zijn ingrepen in de
bodem dieper dan |
|
|
|
lid 19.3 |
|
Nadere
eisen |
|
|
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: |
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 22; c. de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn, zoals bedoeld in artikel 23, waarbij moet gedacht worden aan accidentatie, waterstructuren, bos- en beplantings-structuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur; a. de verkeersveiligheid; als gevolg van bebouwings-mogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; b. de sociale veiligheid; voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onher-kenbaar en niet sociaal controleerbaar is; c. de gebruiksmogelijkheden op naastgelegen bestem-mingen, met dien verstande dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt. |
|
|
|
lid 19.4 |
|
Wijzigingsbevoegdheid |
|
|
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ter plaatse van
de nieuwbouwmogelijk als bedoeld in lid 19.2 onder 10 als volgt te wijzigen: |
|
|
|
1. |
|
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming “Dienstverlening”, met dien verstande dat na wijziging de bepalingen van artikel 6 van toepassing zijn. |
|
|
|
2. |
|
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming “Kantoor”, met dien verstande dat na wijziging de bepalingen van artikel 9 van toepassing zijn. |
|
|
|
3. |
|
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming “Maatschappelijk”, met dien verstande dat na wijziging de bepalingen van artikel 10 van toepassing zijn. |
|
|
|
4. |
|
Wijzigingen, genoemd onder 19.4 onder 1, 2 en 3, zijn slechts
mogelijk indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en geen verhoging
van de parkeer-druk ontstaat. Dit ter beoordeling
aan het college van burgemeester en wethouders. |
|
|
|
5. |
|
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan is de procedure zoals vastgelegd in artikel 28 van toepassing. |
|
|
|