Inhoudsopgave regels
Hoofdstuk 1 Inleidende
regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze van meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf-Garagebedrijf (B-GB))
Artikel 4 Bedrijf-Nutsbedrijf (B-NB)
Artikel 5 Detailhandel – Kiosk (DH-Ki)
Artikel 6 Dienstverlening (DV)
Artikel 7 Groen (G)
Artikel 8 Horeca (H)
Artikel 9 Kantoor (K)
Artikel 10 Maatschappelijk (M)
Artikel 11 Natuur (N)
Artikel 12 Sport (S)
Artikel 13 Tuin (T)
Artikel 14 Verkeer (V)
Artikel 15 Verkeers- en verblijfsgebied (V-Vb)
Artikel 16 Water (WA)
Artikel 17 Wonen-1 (W-1)
Artikel 18 Wonen-2 (W-2)
Artikel 19 Wonen-3 (W-3)
Artikel 20 Leidingen (L) (dubbelbestemming)
Artikel 21 Waarde-Archeologie (WR-A) (dubbelbestemming)
Artikel 22 Waarde - Cultuurhistorie (WR-C) (dubbelbestemming)
Artikel 23 Waarde - Cultuurhistorie en landschap (WR-CL) (dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene
regels
Artikel 24 Anti-dubbeltelregel
Artikel 25 Algemene bouwregels
Artikel 26 Algemene gebruiksregels
Artikel 27 Algemene ontheffingsregels
Artikel 28 Algemene procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs-
en slotregels
Artikel 29 Overgangsrecht bouwwerken
Artikel 30 Overgangsrecht gebruik
Artikel 31 Hardheidsclausule
Artikel 32 Slotregel
Bijlage 1: Staat van horeca-activiteiten
Hoofdstuk 1
|
|
Inleidende regels
|
|
||
|
|
|
|
||
Artikel 1
|
|
Begrippen
|
|
||
|
|
|
|
||
In deze regels wordt verstaan onder: |
|
||||
|
|
|
|
||
plan |
|
Het
bestemmingsplan Villawijken 2010 van de gemeente Wassenaar |
|
||
|
|
|
|
||
verbeelding |
|
De van het bestemmingsplan Villawijken 2010
deel uit-makende verbeelding(en) P 2071 tot en met P 2080. |
|
||
|
|
|
|
||
Overige begrippen in alfabetische volgorde weergegeven |
|
||||
|
|
|
|
||
aanduiding |
|
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. |
|
||
|
|
|
|
||
aanduidingsgrens |
|
De
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. |
|
||
|
|
|
|
||
aan- en uitbouw |
|
Een (deel van een) gebouw dat als ruimte
afzonderlijk is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding
staat, dat onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in
architectonisch opzicht onder-geschikt is aan het hoofdgebouw. |
|
||
|
|
|
|
||
aan huis verbonden beroep |
|
Een vrij beroep dat in een woning wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat door de kleinschaligheid een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Onder aan huis gebonden beroepen/ bedrijven aan huis wordt verstaan het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig en juridisch of daarmee gelijk te stellen gebied en beroepen op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied. Indien genoemde beroepen zich ontwikkelen tot kantoorachtige functies met meerdere personeelsleden, dan zijn deze uitgesloten. Ook een seksinrichting is uit-gesloten. Detailhandel is uitgesloten uitgezonderd bepaalde verkoop die een relatie heeft met het beroep en die ondergeschikt is aan de activiteit |
|
||
|
|
|
|
||
aanpandig |
|
Aangebouwd; fysiek verbonden met een pand. |
|
||
|
|
|
|
||
achtergevel |
|
De tegenover de voorgevel gelegen gevel. |
|
||
|
|
|
|
||
achtergevelbouwgrens |
|
Dat gedeelte van de bouwgrens dat tegenover de voor-gevelbouwgrens ligt. |
|
||
|
|
|
|
||
andere bouwwerken |
|
Bouwwerken, geen gebouw zijnde. |
|
||
|
|
|
|
||
archeologische
waarden |
|
De aan een gebied toegekende waarden in
verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende |
|
||
architectonische
waarde |
|
De authentieke kenmerken in de verschijningsvorm van gebouwen op basis van een aan een bepaald gebruik gekoppelde bouwvorm, een bouwvorm welke eigen is aan een bepaalde kunsthistorische stijlperiode of een bouw-vorm welke karakteristiek is aan gebouwen uit een streek. |
|
||
|
|
|
|
||
bebouwing |
|
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde. |
|
||
|
|
|
|
||
bebouwingspercentage |
|
Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percen-tage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. |
|
||
|
|
|
|
||
bedrijfsgebouw |
|
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf. |
|
||
|
|
|
|
||
bergbezinkbassin |
|
Een geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bergruimte in het rioleringssysteem voor het tijdelijk opslaan en laten bezinken van rioolwater ter voorkoming van een te grote lozing van verontreinigd rioolwater op het oppervlakte-water. |
|
||
|
|
|
|
||
beschermd dorpsgezicht |
|
Stads en dorpsgezicht dat door de minister
van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Minister van Volks-huisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als zodanig ingevolge artikel 35 van de
Monumentenwet is aangewezen. |
|
||
|
|
|
|
||
bestaand |
|
- Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmings-plan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning. Deze definitie geldt ook voor een bestaande woning. - Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan
rechtskracht heeft verkregen. |
|
||
|
|
|
|
||
bestemmingsgrens |
|
De grens van een bestemmingsvlak. |
|
||
|
|
|
|
||
bestemmingsvlak |
|
Een op de verbeelding aangegeven vlak met dezelfde bestemming. |
|
||
|
|
|
|
||
bouwen |
|
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, ver-nieuwen of veranderen en het vergroten van een bouw-werk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. |
|
||
|
|
|
|
||
bouwgrens |
|
De grens van een bouwvlak. |
|
||
|
|
|
|
||
bouwlaag |
|
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder. |
|
||
|
|
|
|
||
bouwperceel |
|
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. De oppervlakte van een bouwperceel wordt bepaald door de eigendomssituatie, zoals vastgesteld op het moment van tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan. |
|
||
|
|
|
|
||
bouwperceelsgrens |
|
De grens van een bouwperceel. |
|
||
|
|
|
|
||
bouwvlak |
|
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten. |
|
||
|
|
|
|
||
bouwwerk |
|
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. |
|
||
|
|
|
|
||
bijgebouw |
|
Een niet voor bewoning bestemd, op zichzelf staand (geen directe verbinding hebbend met het hoofdgebouw), al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht en in gebruik ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw. |
|
||
|
|
|
|
||
cultuurhistorische
waarde |
|
De aan een bouwwerk of gebied
toegekende waarden, gekenmerkt
door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens daarvan in de
loop der geschiedenis heeft gemaakt. |
|
||
|
|
|
|
||
dakvlak |
|
Een
aaneengesloten deel van een hellend dak dat in één vlak is gelegen. |
|
||
|
|
|
|
||
deskundige(n) |
|
Een (of meer) door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke vakspecialist(en). Binnen deze definitie moet ook de commissie voor welstand en cultureel erfgoed worden gelezen. |
|
||
|
|
|
|
||
detailhandel |
|
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor ge-bruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van en beroeps- of bedrijfsactiviteit. |
|
||
|
|
|
|
||
dienstverlenend bedrijf en/of instelling |
|
Bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kappers-zaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar hun aard daarmee te gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting. |
|
||
|
|
|
|
||
dienstwoning |
|
Een woning, in of bij een gebouw of op of bij een terrein, behorende tot de functie die is toegestaan binnen het bestemmingsvlak. De woning is bestemd voor de huis-vesting van een persoon die daadwerkelijk en duurzaam belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering binnen het bestemmingsvlak, en moet daar, gelet op die bedrijfs-voering ter plekke, noodzakelijk zijn. |
|
||
|
|
|
|
||
eengezinswoning |
|
Een gebouw dat bestaat uit uitsluitend één woning. |
|
||
|
|
|
|
||
ensemble |
|
Een samenstel van gebouwen (hoofdgebouw en bij-gebouwen) die in hun positionering, in hun onderlinge hiërarchie en vanuit een cultuurhistorische context een eenheid vormen. |
|
||
|
|
|
|
||
erf |
|
Een aaneengesloten stuk grond rondom een gebouw dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover de bestemming deze inrichting niet verbied. |
|
||
|
|
|
|
||
erfscheiding |
|
De feitelijke begrenzing van een erf. De erfscheiding kan samenvallen met de bouwperceels-grens. Waar privaat eigendom doorloopt in de openbare ruimte is de erfscheiding de functionele grens. |
|
||
|
|
|
|
||
frontbreedte |
|
De grootste breedte van een gebouw, gemeten in de lood-rechte projectie op de voorgevelbouwgrens; indien geen voorgevelbouwgrens is aangegeven wordt gemeten in de loodrechte projectie op de bestemmingsgrens waarnaar de voorgevel is gericht. |
|
||
|
|
|
|
||
garagebox(en) |
|
Een zelfstandig bijgebouw ten behoeve van het stallen van (motor)voertuigen en de niet bedrijfsmatige berging van (huishoudelijke) goederen. In dit bestemmingsplan komen garageboxen alleen voor in de vorm van een complex van aaneen gebouwde garage-boxen. |
|
||
|
|
|
|
||
gebouw |
|
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk, over-dekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Een bouwwerk is voor mensen toegankelijk als
de bouw-hoogte tenminste |
|
||
|
|
|
|
||
GIP-object |
|
Objecten die in het kader van het Gemeentelijk Inventari-satieproject zijn geïnventariseerd en beoordeeld. |
|
||
|
|
|
|
||
groepsrisico |
|
Het groepsrisico is de kans op het gelijktijdig overlijden van een bepaald aantal mensen als gevolg van een ramp. |
|
||
|
|
|
|
||
hoofdgebouw |
|
Een gebouw op een perceel dat door zijn aard, functie, constructie of afmetingen, gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt. |
|
||
|
|
|
|
||
horecabedrijf |
|
Bedrijvigheid zoals omschreven in de
tot de regels behorende bijlage 1: “Staat van horeca-activiteiten”. Een seksinrichting
wordt niet begrepen onder horeca. |
|
||
|
|
|
|
||
horizontale projectie |
|
De projectie van een object of deel van een object op het horizontale vlak. |
|
||
|
|
|
|
|
|
kantoor |
|
Een gebouw en/of ruimte die blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor werkzaamheden van administratieve aard. |
|
||
kiosk |
|
Een (vrijstaand) gebouwtje met een detailhandelsfunctie (bloemen, kranten/tijdschriften) van geringe omvang. |
|
||
|
|
|
|
||
maatschappelijke doeleinden |
|
Educatieve, sociaal-medische-, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, alsook onder-geschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen. |
|
||
|
|
|
|
||
meergezinswoning |
|
Een
gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen
bevat. |
|
||
|
|
|
|
||
nutsvoorzieningen |
|
Voorzieningen ten behoeve van het openbare
nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakel-huisjes,
duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwen, voorzieningen ten behoeve van
(ondergrondse) afval-inzameling, telefooncellen en apparatuur voor
tele-communicatie. |
|
||
|
|
|
|
||
Overkapping |
|
Dakconstructie
op palen met maximaal één wand. Indien een overkapping tegen een gebouw of
een ander bouw-werk wordt gebouwd, wordt de wand waar tegenaan wordt gebouwd
meegerekend. |
|
||
|
|
|
|
||
peil |
|
De hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein. Indien sprake is van een geaccidenteerd aansluitend ter-rein wordt het peil door burgemeester en wethouders in het kader van de verlening van de bouwvergunning bepaald. |
|
||
|
|
|
|
||
plaatsgebonden risico |
|
Het plaatsgebonden risico is de kans op het overlijden van een individu als gevolg van een ramp/calamiteit indien die persoon zich permanent en onbeschermd op een bepaalde locatie zou bevinden. |
|
||
|
|
|
|
||
praktijkruimte/atelier |
|
Een ruimte voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep. |
|
||
|
|
|
|
||
recreatiewoning |
|
Een gebouw met een woonfunctie waarbij nadrukkelijk geldt dat het gaat om niet permanente, recreatieve bewoning. |
|
||
|
|
|
|
||
seksinrichting |
|
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seks-bioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. |
|
||
|
|
|
|
||
serviceflat |
|
Wooncomplex waarbinnen, naar aard en omvang, aan de woonfunctie ondergeschikte functies zijn toegestaan die ten dienste staan van het wooncomplex. Bij deze functies moet gedacht worden aan een keuken, kapsalon, pedi-cure, centrale (recreatie)ruimte(n) en een kleinschalige winkel. |
|
||
stalgebouw |
|
Een gebouw dat dient tot verblijf van dieren zoals paarden, koeien e.d. |
|
||
|
|
|
|
||
stalling |
|
Een locatie, al dan niet voorzien van een overkapping, die is ingericht met de intentie om caravans, voer- of vaartuigen gedurende langere tijd (langer dan vier weken) te plaatsen. |
|
||
straatmeubilair |
|
(Andere) Bouwwerken voor openbare nut, zoals: a. verkeergeleiders, verkeersborden, lantaarnpalen, zit-banken, bloembakken; b. telefooncellen, abri`s, muppi’s, kunstwerken, speel-toestellen; c. kleinschalige bouwwerken voor (openbare) nuts-voorzieningen waaronder begrepen voorzieningen voor de energievoorziening, voor telecommunicatie (techniekkasten) en brandkranen; d. onder- en bovengrondse afvalinzamelsystemen; e.
draagconstructies voor reclame
tot een hoogte van |
|
||
|
|
|
|
||
toegangshek |
|
Dat deel van het hek of erfscheiding rondom een perceel dat toegang geeft tot dat perceel. Pilasters en/of kolommen worden geacht deel uit te maken van een toegangshek. |
|
||
|
|
|
|
||
tuin |
|
Dat deel van het erf dat als zodanig is bestemd. |
|
||
|
|
|
|
||
verkavelingsstructuur |
|
De wijze waarop en de schaal waarin percelen zijn verkaveld, als typerend samenhangend geheel voor het betreffende (deel)gebied. Villawijken maakt onderscheid tussen: wijkaanleg, straatverkaveling en individuele verkaveling. |
|
||
|
|
|
|
||
verticale projectie |
|
De projectie van een object of deel van een object op het verticale vlak. |
|
||
|
|
|
|
||
vervangende nieuwbouw |
|
Van vervangende nieuwbouw is sprake als een bestaand hoofdgebouw wordt gesloopt en daarvoor in de plaats op hetzelfde perceel een nieuw hoofdgebouw wordt gereali-seerd. In geval woongebouwen mag het aantal woningen daarbij niet toenemen. |
|
||
|
|
|
|
||
voorgevel |
|
De naar een (openbare) weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meer dan een zijde naar een (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s). |
|
||
|
|
|
|
||
voorgevelbouwgrens |
|
Dat gedeelte van de bouwgrens dat bij het bouwplan aan de naar een (openbare) weg gekeerde zijde van het bouwvlak of, indien een bouwvlak met meer dan één zijde naar de (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen zijde(n), niet mag worden overschreden. |
|
||
|
|
|
|
||
woning |
|
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden |
|
||
|
|
|
|
||
woongebouw |
|
Een
gebouw, dat meerdere naast elkaar gelegen en/of geheel of gedeeltelijk boven
elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een
eenheid beschouwd kan worden |
|
||
Artikel
2 |
|
Wijze van meten |
|
|
|
Bij de toepassing van deze voorschriften
wordt als volgt gemeten: |
||
|
|
|
de lengte, breedte en diepte van een gebouw |
|
Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheids-muren). |
|
|
|
de dakhelling |
|
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. |
|
|
|
de goothoogte van een bouwwerk |
|
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Indien het terrein voor en achter het gebouw niet even hoog ligt, wordt de goothoogte gemeten aan de voorgevel. Bij kopgevels, zijnde de kortste gevel van een gebouw, wordt geen goothoogte gemeten. Dwarskappen (bij meer dan twee kopgevels) dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdvorm en dus te voldoen aan de maximaal toegestane goothoogte. |
|
|
|
de bouwhoogte van een bouwwerk |
|
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van
een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouw-onderdelen. |
|
|
|
afstand van een gebouw of gebouwenblok tot
de erf- scheiding |
|
Tussen de (zijdelingse) grenzen van een
bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend ge-bouw, waar
die afstand het kortst is. |
|
|
|
de oppervlakte van een bouwwerk |
|
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. |
|
|
|
de oppervlakte van een overkapping |
|
Tussen de buitenste horizontale projecties van de dak-constructie. |
|
|
|
de inhoud van een gebouw |
|
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels, inclusief erkers, (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen. |
|
|
|
afstand vanaf bouwlijnen |
|
Bij het bepalen van afstanden vanaf een voorgevel-, zijgevel-, of achtergevelbouwgrens of de lijn van een bouw- of bestemmingsvlak: vanaf het hart van de op de planverbeelding aangegeven lijnen. |
|
|
|
|
|
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten onder-geschikte bouwdelen als: |
|
|
- plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en
kroonlijsten en erkers, mits de overschrijding van bouw- cq.
bestemmingsgrenzen niet meer dan |
|
|
- balkons, koekoeken, schoorstenen, luifels en ventilatiekanalen,
mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan |
|
|
- overstekende daken, mits de overschrijding van de bouw- c.q.
bestemmingsgrenzen niet meer dan |
|
|
- liftruimtes aan de achterzijde van een gebouw, mits de overschrijding
van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan - dakopbouwen ten behoeve van lifthuizen en andere technische
voorzieningen, mits de overschrijding van de hoogte niet meer dan |
|
Hoofdstuk 2
|
|
Bestemmingsregels
|
|
||
Artikel
3 |
|
Bedrijf-Garagebedrijf
(B-GB)
|
||||
|
|
|
||||
lid 3.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
||||
|
|
|
||||
|
|
De voor “Bedrijf-Garagebedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een garagebedrijf, met dien verstande dat deze functie uitsluitend op de begane grond is toegestaan; b. woondoeleinden; c. dienstverlening en/of kantoor, met dien verstande dat deze functie uitsluitend op de begane grond is toe-gestaan. |
||||
|
|
Ten dienste van de bestemming zijn op deze gronden tuinen, erven,
bijgebouwen en andere bouwwerken toegestaan. |
||||
|
|
|
||||
lid 3.2 |
|
Bouwregels |
||||
|
|
|
||||
1. |
|
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. |
||||
|
|
|
||||
2. |
|
De bestaande oppervlakte aan bijgebouwen mag niet worden vergroot. |
||||
|
|
|
||||
goot-
en bouwhoogte 3. |
|
De gebouwen en delen van gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan. |
||||
|
|
|
||||
andere
bouwwerken 4. |
|
Andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming mogen geen grotere
hoogte hebben dan maximaal |
||||
|
|
|
||||
lid 3.3 |
|
Nadere
eisen |
||||
|
|
|
||||
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: |
||||
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 22; c. de verkeersveiligheid; als gevolg van bebouwings-mogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; d. de sociale veiligheid; voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is; e. de gebruiksmogelijkheden binnen naastgelegen be-stemmingen, in die zin dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt. |
||||
|
Artikel
4 |
|
Bedrijf-Nutsbedrijf (B-NB) |
|
|||
|
|
|
|
|
|||
|
lid 4.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|||
|
|
|
|
|
|||
|
|
|
De voor “Bedrijf-Nutsbedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van nutsdoeleinden, zijnde: regelstations, pompgebouwen, trafo’s, voorzieningen ten behoeve van onderhoud voor de openbare ruimte en dergelijke. Ten dienste van de bestemming zijn
andere bouwwerken toegestaan. |
|
|||
|
|
|
|
|
|||
|
lid 4.2 |
|
Bouwregels |
|
|||
|
|
|
|
|
|||
|
1. |
|
Nutsgebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. |
|
|||
|
|
|
|
|
|||
|
goot-
en bouwhoogte 2. |
|
De gebouwen en delen van gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan. |
|
|||
|
|
|
|
|
|||
|
andere
bouwwerken 3. |
|
Andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming mogen geen grotere
hoogte hebben dan maximaal |
|
|||
|
|
|
|
|
|||
|
prov.
milieuverordening 4. |
|
Indien
binnen de bestemming Bedrijf-Nutsbedrijf tevens sprake is van een “Milieuzone-Grondwaterbeschermings-gebied”
of “Milieuzone-waterwingebied” zijn ingrepen in de bodem dieper dan |
|
|||
|
|
|
|
|
|||
|
lid 4.3 |
|
Nadere
eisen |
|
|||
|
|
|
|
|
|||
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: |
|
|||
|
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden en landschappelijke waarden zoals vastgelegd in de artikelen 22 en 23; c. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwings-mogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; d. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onher-kenbaar en niet sociaal controleerbaar is. |
|
|||
|
|
|
|
|
|||
Artikel
5 |
|
Detailhandel – Kiosk (DH-Ki) |
|
||||
|
|
|
|
||||
lid 5.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
||||
|
|
|
|
||||
|
|
De voor “Detailhandel – Kiosk” aangewezen grond is bestemd voor detailhandel, met dien verstande dat binnen deze bestemming alleen een kiosk is toegestaan. |
|
||||
|
|
|
|
||||
lid 5.2 |
|
Bouwregels |
|
||||
|
|
|
|
||||
1. |
|
Het gebouw mag uitsluitend binnen het aangegeven bouw-vlak worden gebouwd. |
|
||||
|
|
|
|
||||
goot-
en bouwhoogte 2. |
|
Het gebouw en delen van het gebouw mogen geen grotere goot- en bouwhoogte
hebben dan 3,00 respectievelijk |
|
||||
|
|
|
|
||||
3. |
|
Een kelder onder de kiosk is
toegestaan mits de kelder binnen het bouwvlak blijft. |
|
||||
|
|
|
|
||||
lid 5.3 |
|
Nadere
eisen |
|
||||
|
|
|
|
||||
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: |
|
||||
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 22; c. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijk-heden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; d. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherken-baar en niet sociaal controleerbaar is. |
|||||
|
|
|
|
||||
lid 5.4 |
|
Wijzigingsbevoegdheid |
|
||||
|
|
|
|
||||
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden als volgt te wijzigen. |
|
||||
|
|
|
|
||||
1. |
|
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming “Groen” en/of “Verkeer en Verblijfsgebied”, met dien verstande dat na wijziging de bepalingen van de artikelen 7 respectievelijk 15 van toepassing zijn. |
|
||||
|
|
|
|
||||
2. |
|
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan is de procedure als omschreven in artikel 28 van toepassing. |
|
||||
|
Artikel
6 |
|
Dienstverlening (DV) |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
lid 6.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
1. |
|
De voor “Dienstverlening” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. dienstverlenende bedrijven en/of instellingen, met dien verstande dat, voor zover hoofdgebouwen tevens in gebruik zijn ten behoeve van wonen, dienstverlenende functies uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan; b. wonen, met dien verstande dat per bouwperceel één woning is toegestaan; c. aan- en uitbouwen en bijgebouwen. |
|
||||
|
|
|
Ten dienste van de bestemming zijn op deze gronden tuinen, erven en andere bouwwerken toegestaan. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
lid 6.2 |
|
Bouwregels |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
1. |
|
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
goot-
en bouwhoogte 2. |
|
De gebouwen en delen van gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
3. |
|
Indien
het bouwvlak nog niet volledig is bebouwd mag uit-breiding van het
hoofdgebouw binnen het bouwvlak plaats vinden mits: a.
achter
het hoofdgebouw een erf met een diepte van tenminste b.
de goot- en/of bouwhoogte van de
uitbreiding niet meer bedraagt dan de goot- en/of bouwhoogte van de
bebou-wing waar tegenaan gebouwd wordt; c.
de bijgebouwen door het uitbreiden
van het hoofdgebouw niet in strijd komen met het bestemmingsplan dan wel de bestaande afwijking niet wordt
vergroot. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
4. |
|
Indien de dienstverlenende
functie(s) geheel plaats maakt voor de woonfunctie zijn de bepalingen in
artikel 17 van toepassing. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
aan-
en uitbouwen en 5. |
|
Voor zover hoofdgebouwen binnen deze bestemming tevens in gebruik zijn ten behoeve van wonen, zijn op de bouw van aan- en uitbouwen dan wel bijgebouwen de bepalingen van artikel 17, vastgelegd in de leden 17.2.6 t/m 17.2.9 van overeenkomstige toepassing. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
andere bouwwerken 6. |
|
De hoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
7. |
|
Per bouwperceel is één in-/uitrit en in het
verlengde daarvan één toegangshek toegestaan, tenzij in de bestaande situatie
al meer in-/uitritten en toegangshekken aanwezig zijn. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
8. |
|
Voor toegangshekken en pilasters geldt een maximum
hoogte van |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
9. |
|
De breedte van toegangshekken mag, inclusief een voet-gangersentree
en pilasters, ten hoogst 30 % van de breedte van het bouwperceel bedragen tot
een maximum van |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
10. |
|
erfscheidingen
en toegangshekken, exclusief pilasters, dienen vanaf de grond een open
constructie te hebben, met dien verstande dat 75% van de verticale projectie
van de erfscheiding open moet zijn. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
lid 6.3 |
|
Nadere
eisen |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: |
|
||||
|
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 22; c. de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn, waarbij gedacht moet worden aan eisen gericht op behoud van bestaande accidentatie, waterstructuren, bos- en beplantingsstructuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur; d. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwings-mogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; e. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherken-baar en niet sociaal controleerbaar is; f. de gebruiksmogelijkheden binnen naastgelegen bestem-mingen, met dien verstande dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt. |
|
||||
Artikel
7 |
|
Groen (G) |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
lid 7.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
1. |
|
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting, voet- en fietspaden; b. water en waterberging; c. nutsvoorzieningen; d. speelvoorzieningen en/of kunstwerken. |
|
|||||
|
|
Ten dienste van deze bestemming zijn nutsvoorzieningen en andere bouwwerken toegestaan. |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
lid 7.2 |
|
Bouwregels |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
gebouwen 1. |
|
De oppervlakte van nutsgebouwen mag niet meer bedragen dan |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
andere
bouwwerken 2. |
|
Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken
ten dienste van de bestemming worden gereali-seerd, met dien verstande dat de
bouwhoogte maximaal |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
3. |
|
Erfscheidingen dienen vanaf de grond een open constructie te hebben, met dien verstande dat ten minste 75 % van de verticale projectie van de erfscheiding open moet zijn. |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
4. |
|
Nutsvoorzieningen, geen gebouw zijnde,
mogen geen grotere oppervlakte hebben dan |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
5. |
|
Andere bouwwerken dienen op een afstand van
tenminste |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
lid 7.3 |
|
Nadere eisen |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van andere bouwwerken in relatie tot: |
|
|||||
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 22; c. de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn, zoals bedoeld in artikel 23, waarbij gedacht moet worden aan accidentatie, waterstructuren, bos- en beplantings-structuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur; d. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwings-mogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; e. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onher-kenbaar en niet sociaal controleerbaar is. |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
Artikel
8 |
|
Horeca (H) |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
lid 8.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
1. |
|
De voor “Horeca” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. horecabedrijven in de categorieën 1a en 1b, zoals vermeld in de bij deze regels behorende bijlage “Staat van Horeca-activiteiten” ter plaatse van de aanduiding (h=1), met dien verstande dat deze functie uitsluitend op de begane grond is toegestaan; b. horecabedrijven in de categorie 2, zoals vermeld in de bij deze regels behorende bijlage “Staat van Horeca-activiteiten”, ter plaatse van de aanduiding (h=2); c. woondoeleinden ter plaatse van de horecabedrijven zoals bedoeld onder a. |
|
|||||
|
|
Ten dienste van de bestemming zijn op deze gronden tuinen, erven,
parkeerterreinen en andere bouwwerken toegestaan. |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
lid 8.2 |
|
Bouwregels |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
1. |
|
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
goot-
en bouwhoogte 2. |
|
De gebouwen en delen van gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan. |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
andere
bouwwerken 3. |
|
De hoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
4. |
|
Per bouwperceel is één in-/uitrit en in het verlengde daarvan één toegangshek toegestaan, tenzij in de bestaande situatie al meer inritten en toegangshekken aanwezig zijn. In geval van meer in-/uitritten en toegangshekken is het be-staande aantal tevens het maximaal toegestane aantal. |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
5. |
|
De breedte van toegangshekken mag, inclusief een voet-gangersentree
en pilasters, ten hoogst 30 % van de breedte van het bouwperceel bedragen tot
een maximum van |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
6. |
|
Voor toegangshekken en pilasters geldt een maximum hoogte van |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
7. |
|
Indien
erfscheidingen in de bestaande situatie al hoger zijn dan |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
8. |
|
Erfscheidingen en toegangshekken, exclusief pilasters, dienen vanaf de grond een open constructie te hebben, met dien verstande dat tenminste 75 % van de verticale projectie van de erfscheiding open moet zijn. |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
prov.
milieuverordening 9. |
|
Indien
binnen de bestemming Horeca tevens sprake is van een
“Milieuzone-Grondwaterbeschermingsgebied” of “Milieu-zone-waterwingebied”
zijn ingrepen in de bodem dieper dan |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
lid 8.3 |
|
Nadere
eisen |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: |
|
|||||
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 22; c. de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn, zoals bedoeld in artikel 23, waarbij gedacht moet worden aan accidentatie, waterstructuren, bos- en beplantings-structuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur; d. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwings-mogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; e. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onher-kenbaar en niet sociaal controleerbaar is; f. de gebruiksmogelijkheden op naastgelegen bestem-mingen, met dien verstande dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt. |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
lid 8.4 |
|
Wijzigingsbevoegdheid |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden
als volgt te wijzigen. |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
1. |
|
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming “Dienstverlening”, met dien verstande dat na wijziging de bepalingen van artikel 6 van toepassing zijn. |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
2. |
|
Wijzigingen zijn slechts mogelijk indien hierdoor geen on-evenredige afbreuk
wordt gedaan aan de gebruiksmogelijk-heden van aangrenzende gronden en
bouwwerken en geen verhoging van de parkeerdruk ontstaat. Dit ter beoordeling
aan het college van burgemeester en wethouders. |
|
|||||
|
|
|
|
|||||
3. |
|
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan is de procedure zoals vastgelegd in artikel 28 van toepassing. |
|
|||||
|
Artikel
9 |
|
Kantoor (K) |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
lid 9.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
De voor “Kantoor” aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoorfuncties. |
|
||||
|
|
|
Ten dienste van de bestemming zijn op deze gronden tuinen, erven, parkeerterreinen
en andere bouwwerken toegestaan met inachtneming van de aanwezige natuur- en
landschaps-waarden. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
lid 9.2 |
|
Bouwregels |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
1. |
|
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
goot
en bouwhoogte 2. |
|
De gebouwen en delen van gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
3. |
|
Indien
het bouwvlak nog niet volledig is bebouwd mag uitbrei-ding van het hoofdgebouw
binnen het bouwvlak plaatsvinden mits de goot- en/of bouwhoogte van de
uitbreiding niet meer bedraagt dan de goot- en/of bouwhoogte van de bebouwing
waar tegenaan gebouwd wordt. |
|||||
|
|
|
|
|
||||
|
nieuwbouwmogelijkheden 4. |
|
Op het bouwperceel met de aanduiding “specifieke bouw-aanduiding-nieuwbouw” mag binnen de aangegeven be-grenzing een kantoor worden gebouwd. Voor de invulling van deze nieuwbouwmogelijkheid gelden onderstaande regels: |
|
||||
|
|
|
a. de oppervlakte van het te realiseren kantoor bedraagt maximaal 50% van de op de verbeelding aangegeven begrenzing; b.
de goothoogte bedraagt maximaal c. het parkeren dient zo veel mogelijk georganiseerd te worden binnen de begrenzing op de verbeelding; d. de bestaande bebouwing buiten het bouwvlak moet worden gesloopt; e. omdat het park rondom villa Maarheeze ook deel uit-maakt van het rijksmonument dient, bij het aanvragen van de vereiste monumentenvergunning, ook de aan-wezige beplanting rondom de het bouwvlak te worden geïnventariseerd. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
andere bouwwerken 5. |
|
De hoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
6. |
|
Per bouwperceel is één in/-uitrit en in het verlengde daarvan één toegangshek toegestaan, tenzij in de bestaande situatie al meer in/-uitritten en toegangshekken aanwezig zijn. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
7. |
|
Voor toegangshekken en pilasters geldt een maximum hoogte van |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
8. |
|
De breedte van toegangshekken mag, inclusief een voet-gangersentree
en pilasters, ten hoogst 30 % van de breedte van het bouwperceel bedragen tot
een maximum van |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
9. |
|
Indien erfscheidingen in de bestaande situatie hoger zijn dan |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
10. |
|
Erfscheidingen
en toegangshekken, exclusief pilasters, dienen vanaf de grond een open
constructie te hebben, met dien verstande dat 75% van de verticale projectie
van de erfscheiding open moet zijn. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
lid 9.3 |
|
Nadere
eisen |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: |
|
||||
|
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 22; c. de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn, zoals bedoeld in artikel 23, waarbij gedacht moet worden aan accidentatie, waterstructuren, bos- en beplantings-structuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur; d. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwings-mogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; e. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onher-kenbaar en niet sociaal controleerbaar is; f. De gebruiksmogelijkheden op naastgelegen bestem-mingen, met dien verstande dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
lid 9.4 |
|
Wijzigingsbevoegdheid |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden
als volgt te wijzigen. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
1. |
|
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming “Maatschappelijk”, met dien verstande dat na wijziging de bepalingen van artikel 10 van toepassing zijn. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
2. |
|
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming “Dienstverlening”, met dien verstande dat na wijziging de bepalingen van artikel 6 van toepassing zijn. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
3. |
|
Wijzigingen, genoemd onder 9.4 onder 1 en 2, zijn slechts mogelijk indien
hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden
van aangrenzende gronden en bouwwerken en geen verhoging van de parkeer-druk
ontstaat. Dit ter beoordeling aan het college van burgemeester en wethouders. |
|
||||
|
|
|
|
|
||||
|
4. |
|
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan is de procedure zoals vastgelegd in artikel 28 van toepassing. |
|
||||
Artikel
10 |
|
Maatschappelijk (M) |
|
|
|
lid 10.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|
|
1. |
|
De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. maatschappelijke functies van levensbeschouwelijke aard (kerken), sociaal-medische, sociaal-culturele, educatieve en sociaal-educatieve aard (scholen en kinderopvang); b. openbaar toegankelijke speelterreinen ter plaatse van bestaande schoolpleinen, mits buiten de schooltijden; c. een studiecentrum ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van maatschappelijke - studiecentrum” alsook een logiesgebouw, een dienstwoning en horeca in de categorie 1b, zoals vermeld in de bij deze regels behorende bijlage “Staat van Horeca-activiteiten”; d. een overdekt zwembad met fitness- en verenigings-ruimten, commerciële ruimten die binnen de definitie van maatschappelijk of dienstverlening vallen en horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan en ten dienste staan van de bestemming ter plaatse van de gronden met de aanduiding zwembad; e. water. |
|
|
Ten dienste van de bestemming zijn op deze gronden tuinen, erven, vrijstaande dienstwoningen (alleen indien bestaand reeds aanwezig), parkeerplaatsen en andere bouwwerken toegestaan. |
|
|
|
lid 10.2 |
|
Bouwregels |
|
|
|
hoofdgebouwen 1. |
|
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. Daar waar op de verbeelding binnen het bouwvlak een be-bouwingspercentage is aangegeven, geldt dit percentage als maximum. |
|
|
|
goot
en bouwhoogte 2. |
|
De gebouwen en delen van gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan tenzij op de verbeelding een maat is aangegeven. |
|
|
|
3. |
|
Indien
het bouwvlak nog niet volledig is bebouwd mag uit-breiding van het
hoofdgebouw binnen het bouwvlak plaats-vinden mits de goot- en/of bouwhoogte
van de uitbreiding niet meer bedraagt dan de goot- en/of bouwhoogte van de
bebouwing waar tegenaan gebouwd wordt. |
|
|
|
vrijstaande dienstwoningen 4. |
|
Voor de binnen de bestemming aanwezige vrijstaande dienstwoningen gelden de volgende bepalingen: |
|
|
a. dienstwoningen mogen uitsluitend binnen de aan-gegeven bouwvlakken worden gebouwd; b.
in geval van wijziging of
vernieuwing van een woning mag de totale afstand van de woningen tot de
zijdelingse c. in geval van wijziging of vernieuwing van een woning mag de grens die wordt gevormd door de voorgevel van de bestaande woning en de lijn die in het verlengde hiervan ligt niet worden overschreden; d. de woningen en delen van de woningen, mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp van het plan. |
|
|
|
bijgebouwen 5. |
|
Buiten het bouwvlak zijn maximaal
twee bijgebouwen toegestaan met dien verstande dat: |
|
|
a.
de
gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen buiten het bouwvlak per woning
maximaal b.
de
goot- en bouwhoogte van een bijgebouw maximaal c.
voor
zover op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de
maatvoering van bijgebouwen meer bedraagt dan het in dit artikel bepaalde, de
bestaande maatvoering als maximum geldt; d.
de
bijgebouwen moeten worden gebouwd achter de voorgevelbouwgrens en een
evenwijdig daaraan te trekken lijn; e.
de
bijgebouwen op de erfscheiding of tenminste f.
ten
behoeve van de realisering van het bijgebouw geen monumentale beplanting,
waarvoor geen kapvergun-ning zal worden verleend, behoeft te worden gekapt. |
|
|
|
andere bouwwerken 6. |
|
De hoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste |
|
|
|
7. |
|
Per bouwperceel is één in/-uitrit en in het verlengde daarvan één toegangshek toegestaan, tenzij in de bestaande situatie al meer in/-uitritten en toegangshekken aanwezig zijn. |
|
|
|
8. |
|
Voor toegangshekken en pilasters geldt een maximum hoogte van |
|
|
|
9. |
|
De breedte van toegangshekken mag, inclusief een voet-gangersentree
en pilasters, ten hoogst 30 % van de breedte van het bouwperceel bedragen tot
een maximum van |
|
|
|
10. |
|
Indien erfscheidingen in de bestaande
situatie hoger zijn dan |
|
|
|
11. |
|
Erfscheidingen en toegangshekken, exclusief pilasters, dienen vanaf de grond een open constructie te hebben, met dien verstande dat 75% van de verticale projectie van de erfscheiding open moet zijn. |
|
|
|
12. |
|
Voor zover van andere bouwwerken redelijkerwijs een opper-vlakte kan
worden gemeten, bijv. overkappingen, mag de gezamenlijke oppervlakte niet
meer bedragen dan |
|
|
|
13. |
|
Andere bouwwerken dienen op een afstand van
ten minste |
|
|
|
prov.
milieuverordening 14. |
|
Indien
binnen de bestemming Maatschappelijk tevens sprake is van een “Milieuzone-Grondwaterbeschermingsgebied”
of “Milieuzone-waterwingebied” zijn ingrepen in de bodem dieper dan |
|
|
|
lid 10.3 |
|
Nadere eisen |
|
|
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: |
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 22; c. de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn, zoals bedoeld in artikel 23, waarbij gedacht moet worden aan accidentatie, waterstructuren, bos- en beplantings-structuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur; d. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwings-mogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; e. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onher-kenbaar en niet sociaal controleerbaar is; f. de gebruiksmogelijkheden op naastgelegen bestem-mingen, met dien verstande dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt. |
|
|
|
lid 10.4 |
|
Aanlegvergunning |
|
|
|
uitzondering |
|
Voor de begraafplaats achter de rk-kerk De Goede Herder is het aanlegvergunningstelsel zoals vastgelegd in artikel 22, de dubbelbestemming “waarde-cultuurhistorie”, niet van toepassing. |
Artikel
11 |
|
Natuur (N) |
|
|
|
|
|
lid 11.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|
|
|
|
|
|
De voor “Natuur” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het behoud, herstel of versterking van de aan deze gronden eigen zijnde natuurwaarden, landschappelijke en cultuurhistorische waarden; b. de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden en land-schappelijke waarden; c. water en waterberging |
|
|
|
|
|
lid 11.2 |
|
Bouwregels |
|
|
|
|
|
gebouwen 1. |
|
Gebouwen zijn niet toegestaan. |
|
|
|
|
|
andere bouwwerken 2. |
|
Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen, ten behoeve van de bescherming van de bestemming, uitsluitend erfschei-dingen worden gerealiseerd die vanaf de grond een open constructie hebben, met dien verstande dat 75% van de verticale projectie van de erfscheiding open moet zijn. |
|
|
|
|
|
3. |
|
De hoogte van erfscheidingen
mag maximaal |
|
|
|
|
|
recreatiewoning 4. |
|
Op een perceel met de aanduiding recreatiewoning (rw) is een recreatiewoning toegestaan, met dien verstande dat: |
|
|
|
a. de oppervlakte van een recreatiewoning niet groter mag zijn dan ten tijde van de vaststelling van het ontwerp van dit bestemmingsplan; b. de goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning niet hoger mag zijn dan ten tijde van de vaststelling van het ontwerp van dit bestemmingsplan; c. bij een recreatiewoning geen bijgebouwen zijn toegestaan. |
|
|
|
|
|
lid 11.3 |
|
Nadere eisen |
|
|
|
|
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van andere bouwwerken in relatie tot: |
|
|
|
a. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 22; b. de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn; zoals bedoeld in artikel 23, waarbij gedacht moet worden aan accidentatie, waterstructuren, bos- en beplantings-structuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur. |
|
Artikel
12 |
|
Sport
(S) |
|
|
|
|
|
lid 12.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|
|
|
|
|
|
De voor “Sport” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. een sportveld; b. een tennispark op de gronden met de aanduiding (tn) met de daarbij behorende speelvelden; c. gebouwen ten dienste van de bestemming als bedoeld onder b., zoals een clubgebouw, een kantine, kleed-ruimten, sanitaire voorzieningen en bergruimten; d. water. |
|
|
|
Ten dienste van de bestemming zijn toegangswegen, erven, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en andere bouw-werken toegestaan. |
|
|
|
|
|
lid 12.2 |
|
Bouwregels |
|
|
|
|
|
sportveld 1. |
|
Op het sportveld is geen bebouwing toegestaan. |
|
2. |
|
De hoogte van erfscheidingen
langs het sportveld mag maximaal |
|
|
|
|
|
3. |
|
De hoogte van ballenvangers mag ten hoogste |
|
|
|
|
|
4. |
|
Erfscheidingen langs het sportveld dienen vanaf de grond een open constructie te hebben, met dien verstande dat 75% van de verticale projectie van de erfscheiding open moet zijn. |
|
|
|
|
|
tennispark |
5. |
|
Het hoofdgebouw op de gronden met de aanduiding tennis-park (tn) moeten worden opgericht binnen het aangegeven bouwvlak. |
|
|
|
|
6. |
|
Het gebouw en delen van het gebouw mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan. |
|
|
|
|
|
andere bouwwerken 7. tennispark |
|
De hoogte van erfscheidingen
die zijn gesitueerd aan de Groen van Prinstererlaan mag
ten hoogste |
|
|
|
|
|
8. |
|
Voor de toegankelijkheid van het tennispark zijn langs de Groen van Prinstererlaan maximaal twee toegangshekken toegestaan. |
|
|
|
|
|
9. |
|
Voor toegangshekken geldt een maximale hoogte van |
|
|
|
|
|
10. |
|
De breedte van toegangshekken mag totaal, inclusief een voetgangersentree,
ten hoogst 30 % van de breedte van het bouwperceel bedragen tot een maximum
van |
|
|
|
|
|
11. |
|
De hoogte van erfscheidingen die tevens dienen ter afscher-ming van
tennisbanen (ballenvangers) mag ten hoogste |
|
|
|
|
|
12. |
|
De hoogte van de afscherming van
tennisbanen (ballen-vangers) die geen erfscheiding zijn mag ten hoogste |
|
|
|
|
|
13. |
|
Erfscheidingen, ballenvangers en toegangshekken dienen vanaf de grond een open constructie te hebben, met dien verstande dat 75% van de verticale projectie van de erf-scheiding open moet zijn. |
|
|
|
|
|
14. |
|
de hoogte van andere bouwwerken, geen erfscheiding of ballenvangers zijnde,
mag ten hoogste |
|
|
|
|
|
15. |
|
In afwijking van het bepaalde onder 13. mag
de bouwhoogte van lichtmasten maximaal |
|
|
|
|
|
lid 12.3 |
|
Nadere
eisen |
|
|
|
|
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: |
|
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 22; c. de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn; zoals bedoeld in artikel 23, waarbij gedacht moet worden aan accidentatie, waterstructuren, bos- en beplantings-structuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur; d. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwings-mogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; e. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onher-kenbaar en niet sociaal controleerbaar is; f. de gebruiksmogelijkheden op naastgelegen bestem-mingen, met dien verstande dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt. |
|
Artikel 13 |
|
Tuin (T) |
|
|
|
|
|
lid 13.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|
|
|
|
|
|
De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor
tuinen en verhardingen bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen of
hoofdgebouwen |
|
|
|
|
|
|
|
Gesloten verhardingen in de tuin zijn niet toegestaan, behoudens als toegangspaden
en opritten naar het hoofd-gebouw en de garage(s) c.q. de bijgebouw(en) en in
voorkomende gevallen ten behoeve van de ontsluiting van achterpaden. |
|
|
|
|
|
|
|
Terrassen
mogen geen groter oppervlakte hebben dan 30% van het tot tuin bestemde deel
van het erf tot een maximum van |
|
|
|
|
|
lid 13.2 |
|
Bouwregels |
|
|
|
|
|
1. |
|
Op deze gronden mag, met uitzondering van erfscheidingen
en toegangshekken geen bebouwing worden opgericht. |
|
|
|
|
|
andere
bouwwerken 2. |
|
In afwijking van het bepaalde in lid 13.2
onder 1 mogen op deze gronden andere bouwwerken worden opgericht ten dienste van
het stallen van fietsen of het plaatsen van huis-vuilcontainers, mits: a.
de woning een tussenwoning is waarvan het erf achter de woning niet
achterom te bereiken is; b.
het bouwwerk niet hoger is dan c.
de oppervlakte van dit bouwwerk niet meer bedraagt dan d.
het bouwwerk mag niet rechtstreeks toegankelijk zijn vanaf de openbare
weg; e.
het bouwwerk op of tenminste f.
het bouwwerk moet tenminste g.
het architectonisch beeld van de woning en het straat-beeld niet
worden verstoord. |
|
|
|
|
|
erfscheidingen 3. |
|
De hoogte van erfscheidingen mag niet meer
bedragen dan |
|
|
|
|
|
4. |
|
Andere
bouwwerken waarvan redelijkerwijs een oppervlakte en inhoud kan worden
gemeten zijn niet toegestaan. |
|
|
|
|
|
5. |
|
Voor toegangshekken en pilasters geldt een maximum hoogte van |
|
|
|
|
|
6. |
|
De
breedte van toegangshekken mag, inclusief een voet-gangersentree en pilasters,
ten hoogste 30 % van de breedte van het bouwperceel bedragen tot een maximum
van |
|
|
|
|
|
7. |
|
Per bouwperceel is één inrit en in het verlengde daarvan één toegangshek toegestaan, tenzij in de bestaande situatie al meer inritten en toegangshekken aanwezig zijn. Het be-staande aantal is dan tevens het maximum. |
|
|
|
|
|
8. |
|
Voor erfscheidingen en toegangshekken, exclusief pilasters, geldt dat deze vanaf de grond en open constructie moet hebben, met dien verstande dat ten minste 75% van de verticale projectie van de erfscheiding c.q. het toegangshek open moet zijn. |
|
|
|
|
|
9. |
|
In afwijking van
het bepaalde in lid 13.2 onder 8 kan voor erfscheidingen die deel uitmaken
van het ontwerp van de woning én in het verlengde daarvan een
cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen worden afgeweken van genoemd
percentage. Dit ter beoordeling van het college van burge-meester en
wethouders, die zich daarbij laat adviseren door deskundigen. |
|
|
|
|
|
10. |
|
Waar gronden met de bestemming “Tuin” grenzen aan water zijn geen steigers toegestaan. |
|
|
|
|
|
lid 13.3 |
|
Specifieke
gebruiksregels |
|
|
|
|
|
|
|
De gronden gelegen voor de voorgevel van een woning
en in een verlengde daarvan te trekken lijn mogen niet worden gebruikt voor
stalling van caravans, voer- en vaartuigen. |
|
Artikel
14 |
|
Verkeer (V) |
|
|
|
lid 14.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|
|
|
|
De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wijkontsluitingswegen, voet-, fiets-, en ruiterpaden en parkeervoorzieningen; b. groenvoorzieningen, bermen en laanbeplanting; c. water; d. overige verhardingen, waarbij gestreefd wordt naar een inrichting gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer met inachtneming van het lommerrijke karakter en de karakteristieke toepassing van lanen, bermen en paden. |
|
|
Ten dienste van de bestemming zijn nutsgebouwen en andere bouwwerken die gerekend worden tot het straat-meubilair toegestaan, zoals: abri’s, muppi’s, niet voor mensen toegankelijke nutsvoorzieningen, (ondergrondse) huisvuil-inzamelingssystemen en speelvoorzieningen. |
|
|
|
lid 14.2 |
|
Bouwregels |
|
|
|
gebouwen 1. |
|
Gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen mogen geen grotere
oppervlakte hebben dan |
|
|
|
2. |
|
De oppervlakte van een abri/bushokje mag niet meer dan |
|
|
|
3. |
|
De hoogte van een abri/bushokje mag
niet meer bedragen dan |
|
|
|
andere
bouwwerken 4. |
|
Andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming mogen geen grotere
hoogte hebben dan maximaal |
|
|
|
5. |
|
Niet voor mensen toegankelijke
nutsvoorzieningen mogen geen grotere oppervlakte hebben dan |
|
|
|
6. |
|
Speelvoorzieningen mogen niet hoger
zijn dan |
|
|
|
lid 14.3 |
|
Nadere
eisen |
|
|
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van andere bouwwerken in relatie tot: |
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b.
de instandhouding van de aan de
gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel
22; c. de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn; zoals bedoeld in artikel 23, waarbij gedacht moet worden aan bos- en beplantingsstructuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur; d. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwings-mogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; e. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onher-kenbaar en niet sociaal controleerbaar is. |
Artikel
15 |
|
Verkeer-Verblijfsgebied (V-Vb) |
|
|
|
|
|
lid 15.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|
|
|
|
|
|
De voor “Verkeer – Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn, met
inachtneming van het lommerrijke karakter en de karakteristieke toepassing
van lanen, bermen en paden. bestemd voor: |
|
|
|
a. woonstraten, voet-, fiets-, en ruiterpaden en parkeer-voorzieningen; b. groenvoorzieningen, bermen en laanbeplanting; c. water. |
|
|
|
Ten dienste van de bestemming zijn nutsgebouwen en andere bouwwerken die gerekend worden tot het straat-meubilair toegestaan, zoals: abri’s, muppi’s, niet voor mensen toegankelijke nutsvoorzieningen, (ondergrondse) huisvuilinzamelingssystemen en speelvoorzieningen. |
|
|
|
|
|
lid 15.2 |
|
Bouwregels |
|
|
|
|
|
gebouwen 1. |
|
Gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen mogen geen grotere
oppervlakte hebben dan |
|
|
|
|
|
2. |
|
De oppervlakte van een abri/bushokje mag niet meer dan |
|
|
|
|
|
3. |
|
De hoogte van een abri/bushokje mag
niet meer bedragen dan |
|
|
|
|
|
andere
bouwwerken 4. |
|
Andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming mogen geen grotere
hoogte hebben dan maximaal |
|
|
|
|
|
5. |
|
Nutsvoorzieningen, geen gebouw zijnde,
mogen geen grotere oppervlakte hebben dan |
|
|
|
|
|
6. |
|
Speelvoorzieningen mogen niet hoger
zijn dan |
|
|
|
|
|
lid 15.3 |
|
Nadere
eisen |
|
|
|
|
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: |
|
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 22; c.
de natuur- en landschapswaarden
die in het geding zijn, zoals bedoeld in artikel 23, waarbij gedacht moet
worden aan bos- en beplantingsstructuren in samenhang met de landschappelijke
hoofdstructuur; d. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwings-mogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; e. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onher-kenbaar en niet sociaal controleerbaar is. |
|
|
|
|
|
lid 15.4 |
|
Specifieke
gebruiksregels |
|
|
|
|
|
1. |
|
Binnen deze bestemming mogen de locaties die binnen het standplaatsenbeleid expliciet zijn aangewezen worden gebruikt voor standplaatsen. |
|
|
|
|
|
2. |
|
Ten tijde van de vaststelling van het ontwerp bestemmings-plan betreft dit de locatie op de hoek van de Wilhelminalaan, Koninginneweg en de Vijverweg. |
|
|
|
|
|
3. |
|
Standplaatsen op andere locaties binnen deze bestemming zijn slechts toegestaan nadat deze integraal zijn beoordeeld en aanvaardbaar zijn bevonden. Dit ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders. |
|
Artikel
16 |
|
Water (WA) |
|
|
|
lid 16.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|
|
|
|
De voor “Water” aangewezen gronden zijn
bestemd voor water, waterberging en daarbij behorende oevers en voorzieningen
ten behoeve van de bestemming. |
|
|
Ten dienste van de bestemming zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan, waaronder bruggen, dammen en/of duikers en kunstwerken, beschoeiingen en steigers. |
|
|
|
lid 16.2 |
|
Bouwregels |
|
|
|
andere bouwwerken 1. |
|
De bouwhoogte van andere bouwwerken die noodzakelijk
zijn voor de waterhuishouding, oeverbescherming en/of verbinding van oevers,
mag niet meer bedragen dan |
|
|
|
steigers 2. |
|
Steigers zijn toegestaan waar het water, bedoeld binnen deze bestemming, grenst aan achtererven en deze achter-erven niet naar de openbare weg zijn gekeerd |
|
|
|
3. |
|
De onder lid 16.2 onder 2 genoemde steigers zijn toe-gestaan mits: a.
de lengte ervan niet meer bedraagt
dan 50% van de perceelsbreedte met een maximum van b.
de oppervlakte van een steiger
niet meer bedraagt dan c.
een steiger niet meer dan 1/6
van de breedte van het water over het water uitsteekt, met een maximum van d.
een steiger niet meer dan e. vooraf toestemming is gevraagd aan de eigenaar van het water waarboven wordt gebouwd; f. voldaan is aan de op dat moment geldende Keur en Beleidregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland en voor de steiger een vergunning bij Rijnland is ge-vraagd. |
|
|
|
beschoeiingen 4. |
|
De hoogte
van oeverbeschoeiingen mag maximaal |
|
|
|
oeververbinding/brug 5. |
|
Voor bouwpercelen die via een oeververbinding / brug ontsloten worden geldt, dat het aantal oeververbindingen niet meer mag bedragen dan één. Indien in de bestaande situatie al sprake is van meer oeververbindingen dan is dat aantal tevens het maximaal toegestane aantal. |
|
|
|
|
|
|
6. |
|
Een oeververbinding mag niet breder zijn dan Indien een oeververbinding ten tijde van de vaststelling van het ontwerp bestemmingsplan al breder was dan is deze breedte tevens de maximaal toegestane breedte. |
|
|
|
lid 16.3 |
|
Nadere
eisen |
|
|
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van andere bouwwerken in relatie tot: |
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 22; c. de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn, zoals bedoeld in artikel 23, waarbij gedacht moet worden aan accidentatie, waterstructuren, bos- en beplantings-structuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur; d. de verkeersveiligheid; als gevolg van bebouwings-mogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; e. de sociale veiligheid; voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onher-kenbaar en niet sociaal controleerbaar is. |
Artikel
17 |
|
Wonen-1 (W-1) |
|
|
|
|
|
|
|
lid 17.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De voor
“Wonen- a.
eengezinswoningen; b.
werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat
werkruimtes alleen in het hoofd-gebouw en aanbouwen zijn toegestaan, de woonfunctie
in overwegende mate gehandhaafd blijft en dat de vloer-oppervlakte ten
behoeve van het aan huis verbonden beroep maximaal 30% van de woning bedraagt
tot een maximum van c.
aan- en uitbouwen en bijgebouwen; d.
garageboxen; e.
water. |
|
|
|
|
Ten
dienste van de bestemming zijn tuinen, erven en andere bouwwerken toegestaan. |
|
|
|
|
|
|
|
lid 17.2 |
|
Bouwregels |
|
|
|
|
|
|
|
bouwvlak 1. |
|
De eengezinswoningen
mogen uitsluitend binnen de aan-gegeven bouwvlakken worden gebouwd. |
|
|
|
|
|
|
|
goot- en bouwhoogte 2. |
|
De
woningen en delen van de woningen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben
dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het
plan tenzij op de verbeelding een maat is aangegeven. |
|
|
|
|
|
|
|
3. |
|
Indien een
woning meerdere goot- en bouwhoogten heeft, mogen bestaande lage bouwdelen,
in afwijking van het bepaalde in lid 17.2, onder 2, worden verhoogd tot de
goot- en/of bouwhoogte van het hoogste bouwdeel, mits het te verhogen
bouwdeel niet grenst aan de openbare weg, de woning geen monument is en het
architectonisch beeld van de woning niet wordt verstoord. |
|
|
|
|
|
|
|
uitbreiding binnen het bouw- 4. vlak |
|
Indien
het bouwvlak nog niet volledig is bebouwd mag uit-breiding van de woning binnen
het bouwvlak plaatsvinden mits: a.
achter
de woning een erf met een diepte van tenminste b.
de
goot- en/of bouwhoogte van de uitbreiding niet meer bedraagt dan de goot-
en/of bouwhoogte van de bebouwing waar tegenaan gebouwd wordt; c.
de
bijgebouwen of zwembaden door het uitbreiden van de woning niet in strijd
komen met het bestemmingsplan, dan wel de bestaande afwijking niet wordt
vergroot. |
|
|
|
|
|
|
|
nieuwbouwmogelijkheid 5. |
|
Op het bouwperceel met de aanduiding “specifieke bouw-aanduiding-nieuwbouw” mag binnen de aangegeven begrenzing één woning worden gebouwd, tenzij op de verbeelding een ander aantal woningen is aangegeven. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De oppervlakte, goot- en bouwhoogte van een nieuwbouw-woning mag niet meer bedragen dan de maatvoering die op de verbeelding is aangegeven. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De afstand tot de zijdelingse terreinscheiding bedraagt ten-minste |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Met inachtneming van de ligging buiten beschermd gezicht geldt
aanvullend voor de nieuwbouwmogelijkheden op de kavels Lentevreugd dat per
woning één vrijstaand bijgebouw mag worden gebouwd met een maximale
oppervlakte van Voor deze bijgebouwen gelden goot- en bouwhoogten van maximaal |
|
|
|
|
|
|
|
aan- en uitbouwen 6. buiten het bouwvlak |
|
Aan de
achtergevel zijn aan- en uitbouwen buiten het bouw-vlak toegestaan mits: |
|
|
|
|
a.
de
achtergevelbouwgrens met niet meer dan b.
na
uitbreiding van de woning een tuindiepte van ten minste c.
de
uitbreiding is niet breder dan de oorspronkelijke achtergevel; d.
de afstand
ten opzichte van de achtergevel van een aanpandige woning op het naastgelegen
perceel mag niet meer bedragen dan e.
de
afstand van de uitbreiding ten opzichte van de gevel waar deze tegenaan wordt
geplaatst niet meer dan f.
door
aan- en uitbouwen aan de woning de vrijstaande bijgebouwen of zwembaden niet
in strijd komen met het bestemmingsplan; g.
als
gevolg van aan- en uitbouwen of aangebouwde bijgebouwen geen sprake is van
het vergroten van de strijdigheid, in die gevallen waarbij in de bestaande
situatie al sprake is van een strijdigheid; h.
het
kappen van monumentale beplanting ten behoeve van de realisering van het
bijgebouw geen vereiste kan en mag zijn. |
|
|
|
|
|
|
|
7. |
|
De
ingevolge lid 17.2, onder 6 toegestane oppervlakte aan aan- en uitbouwen mag
aan een zijgevelbouwgrens worden gerealiseerd, mits: a.
de afstand
van de uitbreiding tot de voorgevel minimaal b.
de
afstand tot de zijdelingse terreinscheiding minimaal c.
de
afstand van de uitbreiding ten opzichte van de gevel waar deze tegenaan wordt
geplaatst niet meer dan d.
de
uitbreidingsmogelijkheid aan de achtergevel even-redig verminderd wordt. e.
door
aan- en uitbouwen aan die andere gevel dan de achtergevel van de woning de
vrijstaande bijgebouwen of zwembaden niet in strijd komen met het
bestemmings-plan. |
|
|
|
|
|
|
|
aangebouwde bijgebouwen 8. |
|
Aangebouwde bijgebouwen buiten het bouwvlak zijn toe-gestaan, mits
deze voldoen aan het gestelde in de leden 17.2 onder 6 en 7. |
|
|
|
|
|
|
|
vrijstaande bijgebouwen 9. |
|
Bij een
woning zijn maximaal twee vrijstaande bijgebouwen toegestaan, met dien
verstande dat: |
|
|
|
|
g.
de
bijgebouwen op de erfscheiding of tenminste h.
de
bijgebouwen op een afstand van tenminste i.
de
bijgebouwen moeten worden gebouwd achter de lijn die j.
de
gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen buiten het bouwvlak per woning
maximaal k.
indien
de oppervlakte van het bouwperceel meer dan l.
de
goot- en bouwhoogte van een bijgebouw maximaal m.
voor
zover op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de
maatvoering van bijgebouwen afweek van het in dit artikel bepaalde, de
bestaande maatvoering als maximum geldt; n.
kelders
onder bijgebouwen zijn toegestaan met dien verstande dat koekoeken en/of een
inritconstructie die toegang biedt tot een kelder onder het bijgebouw niet
zijn toegestaan; o.
ten
behoeve van de realisering van het bijgebouw geen monumentale beplanting,
waarvoor geen kapvergun-ning zal worden verleend, behoeft te worden gekapt. |
|
|
|
|
|
|
|
10. |
|
Indien de situering van vrijstaande bijgebouwen door de ligging van
het hoofdgebouw feitelijk niet kan voldoen aan de afstandsmaat van |
|
|
|
|
a. het
bijgebouw tenminste b. de
afstand tussen het bijgebouw en de woning tenminste c. de situering
van het bijgebouw geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden op het
bouwperceel en de directe omgeving; d. de
situering van het bijgebouw geen afbreuk doet aan natuur- en
landschapswaarden op het perceel. |
|
|
|
|
|
|
|
garages 11. |
|
Op de
percelen met de aanduiding “garage” (ga) is een complex van garageboxen
toegestaan waarbij de bestaande oppervlakte van de gezamenlijke garageboxen
tevens de maximaal toegestane oppervlakte is en de bouwhoogte maxi-maal |
|
|
|
|
|
|
|
andere bouwwerken 12. |
|
De hoogte van andere bouwwerken
mag ten hoogste |
|
|
|
|
|
|
|
13. |
|
Erfscheidingen,
exclusief pilasters, dienen vanaf de grond een open constructie te hebben,
met dien verstande dat tenminste 75% van de verticale projectie van de
erfscheiding open moet zijn. |
|
|
|
|
|
|
|
14. |
|
Voor zover van andere bouwwerken redelijkerwijs een opper-vlakte kan
worden gemeten, bijv. overkappingen, mag de gezamenlijke oppervlakte niet
meer bedragen dan |
|
|
|
|
|
|
|
15. |
|
Indien sprake is van een vrijstaande overkapping, die dus constructief
geen deel uitmaakt van een woning, dient deze overkapping op tenminste |
|
|
|
|
|
|
|
16. |
|
Andere bouwwerken waarvan redelijkerwijs een oppervlakte kan worden
gemeten dienen tenminste |
|
|
|
|
|
|
|
zwembaden 17. |
|
Onoverdekte
zwembaden en de daarbij behorende andere bouwwerken zijn alleen toegestaan
als de oppervlakte van het bouwperceel meer dan |
|
|
|
|
a.
per
woning niet meer dan één zwembad wordt aan-gelegd; b.
de oppervlakte
van het zwembad maximaal c.
de
bouwhoogte van het zwembad maximaal d.
het
zwembad is gesitueerd op een afstand van ten minste e.
de
afstand van het zwembad tot een erfscheiding ten minste f.
door
de aanleg van een zwembad geen aantasting plaatsvindt van natuur- en
landschapswaarden, dit ter beoordeling van het college van burgemeester en
wethouders. |
|
|
|
|
|
|
|
steigers 18. |
|
Steigers
zijn toegestaan waar het erf, niet zijnde het deel van het erf met de
bestemming tuin, grenst aan het water, mits: a.
de lengte ervan niet meer bedraagt dan 50% van de perceelsbreedte met
een maximum van b.
de oppervlakte van een steiger niet meer bedraagt dan c.
een steiger niet meer dan 1/6 van de breedte van het water over het
water uitsteekt, met een maximum van d.
de hoogte van een steiger mag maximaal e.
voldaan is aan de op dat moment
geldende Keur en Beleidregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland en voor
de steiger een vergunning bij Rijnland is ge-vraagd. |
|
|
|
|
|
|
|
beschoeiingen 19. |
|
De hoogte
van oeverbeschoeiingen mag maximaal |
|
|
|
|
|
|
|
prov.
milieuverordening 20. |
|
Indien
binnen de bestemming Wonen-1 tevens sprake is van een
“Milieuzone-Grondwaterbeschermingsgebied” of “Milieuzone-waterwingebied” zijn
ingrepen in de bodem dieper dan |
|
|
|
|
|
|
|
lid 17.3 |
|
Nadere eisen |
|
|
|
|
|
|
|
1. |
|
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en
de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: |
|
|
|
|
a.
de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in
stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b.
de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde
cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 22; c.
de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn, zoals bedoeld
in artikel 23, waarbij gedacht moet worden aan eisen gericht op behoud van
bestaande acciden-tatie, waterstructuren, bos- en beplantingsstructuren in
samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur; d.
de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwings-mogelijkheden mogen
geen verkeersonveilige situaties ontstaan; e.
De gebruiksmogelijkheden op naastgelegen bestem-mingen, met dien
verstande dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt. |
|
|
|
|
|
|
|
2. |
|
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de volgende nadere eisen te verbinden aan de
nieuwbouwmogelijkheid nabij Laan van Koot 20: a.
er vindt een herinrichting plaats van de weides langs de
Wittenburgerweg ten behoeve van natuurontwikkeling, al dan niet met agrarisch
medegebruik in de vorm van een beperkte begrazing met vee; b.
een verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied wordt
bereikt door een versterking van de bos-rand rond de bestaande woonbebouwing
langs de Laan van Koot tot en met Laan van Koot 18a (tot aan de boerderij); c.
bij de herinrichting van het
(kadastrale) bouwperceel waarop de vm. boerderij is gelegen, wordt uitgegaan
van behoud en versterking van de cultuurhistorische en
cultuurlandschappelijke kwaliteiten, waarbij met name de instandhouding van
de open structuur en inrichting van het erf centraal staat; d.
voor het bouwperceel wordt een door burgemeester en wethouders goed te
keuren inrichtings- en beheersplan opgesteld waarin is aangegeven hoe de
landschap-pelijke en cultuurhistorische kwaliteiten en de natuur-waarden van
het gebied worden versterkt en hoe de nieuwe woning landschappelijk is
ingepast ten opzichte van de vm. boerderij. |
|
|
|
|
|
|
|
lid 17.4 |
|
Ontheffing
van de bouwregels |
|
|
|
|
|
|
|
1. |
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het
bepaalde in lid 17.2 onder 2 voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte tot
maximaal |
|
|
|
|
a. de verhoging geen afbreuk doet aan het samenhangend straat en bebouwingsbeeld; b. de verhoging
geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden van het pand, het
bouwperceel en de directe omgeving; c. het
architectonisch beeld van de woning niet wordt ver-stoord. |
|
|
|
|
|
||
2. |
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te ver-lenen van
het bepaalde in lid 17.2 onder 1 voor het verschuiven van het bouwvlak met
maximaal |
|
|
|
|
a. de afstand tot de zijdelingse terreinscheiding niet wordt verkleind; b.
de afstand tot de zijdelingse
terreinscheiding niet minder bedraagt dan c.
de afstand tot de
achtererfscheiding tenminste d. de verschuiving geen afbreuk doet aan het, in stedenbouw-kundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; e. de
verschuiving geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden op het
bouwperceel en de directe omgeving; f.
de verschuiving geen afbreuk doet aan natuur- en
landschapswaarden op het betreffende perceel. |
||
|
|
|
||
lid 17.5 |
|
Specifieke gebruiksregels |
||
|
|
|
||
1. |
|
Een
bijgebouw bij een woning dient slechts voor bergings- en/of stallingsdoeleinden
en mag niet worden gebruikt: a.
als woning of gastenverblijf; b.
ten behoeve van een aan huis gebonden beroep; c.
als stalgebouw. |
||
|
|
|
||
2. |
|
Reeds
bestaand strijdig gebruik van bijgebouwen geeft geen recht op extra
oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van bergings- en/of
stallingsdoeleinden. |
||
|
Artikel 18 |
|
Wonen-2 (W-2) |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
lid 18.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
|
|
De voor “Wonen- a.
eengezinswoningen, nader aangeduid met (sw-1) tot en met (sw-4); b.
werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat
werkruimtes alleen in het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen zijn
toegestaan, de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en dat de vloeroppervlakte ten behoeve van een beroep aan huis
maximaal 30% van de oppervlakte van de woning bedraagt tot een maximum van c.
bijgebouwen; d.
water. |
|
|||||||||||||
|
|
|
Ten dienste
van de bestemming zijn tuinen, erven en andere bouwwerken (o.a. zwembaden)
toegestaan. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
lid 18.2 |
|
Bouwregels |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
plaats woning 1. |
|
Waar op
de verbeelding een bestaande woning staat aan-gegeven mag één eengezinswoning
worden gebouwd. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
2. |
|
De afstand
van een woning tot de erfscheiding die achter de achtergevel ligt, dient
minimaal |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
maatvoering 3. |
|
De
maatvoering van de vrijstaande woning is gerelateerd aan het bouwperceel. In
de navolgende tabel is dit uitgewerkt: |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|
||||||||||||
|
|
|
aanduiding bouw-perceel |
maximale opper-vlakte |
minimale afstand tot erfscheiding: 1 zijde totaal |
maximale front-breedte1 |
maximale goot- en bouwhoogte |
|
|||||||||
|
|
|
(sw-1) |
|
|
|
|
als bestaand2 / 3 |
|
||||||||
|
|
|
(sw-2) |
|
|
|
|
als bestaand2 / 3 |
|
||||||||
|
|
|
(sw-3) |
|
|
|
|
6,5 / |
|
||||||||
|
|
|
(sw-4) |
|
|
|
|
6,5 / |
|
||||||||
|
|
|
1: indien de bestaande frontbreedte
breder is dan de maat-voering in bovenstaande tabel, dan is die bestaande
breedte tevens de maximaal toegestane breedte. 2: tenzij op de verbeelding een
maat is aangegeven. 3: in die gevallen waarbij de
bestaande woning uit één bouwlaag bestaat (bungalow), is het realiseren van
een kap toegestaan. De goot- en bouwhoogte mogen daarbij niet meer bedragen
dan |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
goot-en
bouwhoogte 4. sw-1
en sw-2 |
|
Indien een woning op een perceel binnen de (sw-1) en (sw-2) meerdere goot- en bouwhoogten heeft, mogen bestaande lage bouwdelen, in afwijking van het bepaalde in lid 18.2 onder 3, worden verhoogd tot de goot- en/of bouwhoogte van het hoogste bouwdeel, mits het te verhogen bouwdeel niet grenst aan de openbare weg, de woning geen monument is en het architectonisch beeld van de woning niet wordt verstoord. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
5. |
|
Indien de maximaal toegestane oppervlakte nog niet is
bereikt, geldt voor de toegestane uitbreiding van de woning dat de goot-
en/of bouwhoogte van de uitbreiding niet meer bedraagt dan de goot- en/of
bouwhoogte van de bebouwing waar tegenaan gebouwd wordt. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
afstand zijdelingse erf- 6. scheiding |
|
Indien in de bestaande situatie
niet aan de in lid 18.2 onder 3 genoemde afstandsmaten kan worden voldaan,
mag uitbreiding plaatsvinden binnen de doorgetrokken zijgevels, mits de
over-schrijding niet vermeerdert, de bouwdiepte niet meer bedraagt dan |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
2 onder 1-kappers 7. sw-1 en sw-2 |
|
Voor twee aaneen gebouwde woningen
op bouwpercelen met de aanduiding sw-1 en sw-2 geldt, onverminderd het gestelde
in de tabel in lid 18.2 onder 3, dat de uitbreiding tot de maximaal
toegestane oppervlakte is toegestaan onder de voorwaarden dat: a.
de afstand tot de zijdelingse terreinscheiding aan een zijde minimaal b.
indien in de bestaande situatie niet aan de onder sub a genoemde afstandsmaat kan worden voldaan,
de uitbrei-ding mag plaatsvinden binnen de doorgetrokken zijgevels, mits de
overschrijding niet vermeerdert, de bouwdiepte niet meer bedraagt dan |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
nieuwbouwmogelijkheden 8. |
|
Op de bouwpercelen met de aanduiding “specifieke bouw-aanduiding-nieuwbouw” mag binnen de aangegeven begrenzing één nieuwe woning worden gebouwd. Voor een nieuwe woning geldt is de maatvoering vastgelegd in onderstaande tabel, tenzij op de verbeelding een maatvoering is aangegeven. |
|
|||||||||||||
|
|
|
Perceels-oppervlakte |
maximale opper-vlakte |
minimale afstand tot erfscheiding: 1 zijde totaal |
maximale front-breedte |
maximale goot- en bouwhoogte |
|
|||||||||
|
|
|
< |
|
|
|
|
5/10m. |
|
||||||||
|
|
|
|
|
|
|
|
5/10 m. |
|
||||||||
|
|
|
De exacte plaats wordt mede bepaald door cultuurhistorische waarden en natuur- en landschapswaarden. Dit ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders. |
|
|||||||||||||
|
|
|
Indien de toename
van het verhard oppervlakte als gevolg van de nieuwbouw en bijbehorende
verhardingen meer dan |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
bijgebouwen 9. |
|
Bij iedere woning zijn maximaal
twee vrijstaande bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat: a.
de
bijgebouwen op percelen met de aanduiding sw-1 moeten worden gebouwd achter
de lijn die b.
de
bijgebouwen op percelen met de aanduiding sw-2 moeten worden gebouwd achter
de lijn die c.
op de
percelen met de aanduiding sw-3 en sw-4 tenminste één hoek en/of gevel van de
bijgebouwen moet worden gebouwd binnen een zone van d.
indien
de bestaande cultuurhistorische waarden of natuur- en landschapswaarden op
een perceel de situering van een bijgebouw overeenkomstig het gestelde onder
sub a t/m c onmogelijk maken, dit ter beoordeling van het college van
burgemeester en wethouders, mag van de genoemde maten worden afgeweken met
dien verstande dat voor sw-1 en sw-2 aanvullend geldt dat een bijgebouw moet
worden gesitueerd achter de lijn die e.
de afstand tussen bijgebouwen en een
woning, onver-minderd het
gestelde onder sub b. en sub c., minimaal f.
de bijgebouwen op of tenminste g.
de bijgebouwen dienen op een afstand
van tenminste h.
de gezamenlijke oppervlakte van de
bijgebouwen per woning niet meer mag bedragen dan: i.
de goot- en bouwhoogte van een
bijgebouw maximaal j.
voor zover op het tijdstip van
terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de maatvoering van bijgebouwen
afweek van het in dit artikel bepaalde, de bestaande maatvoering als maximum
geldt; k.
kelders onder een bijgebouw zijn
toegestaan met dien verstande dat koekoeken en/of een inritconstructie die
toegang biedt tot de kelder niet zijn toegestaan ; l.
indien in de bestaande situatie reeds
sprake is van een aangebouwd bijgebouw, aanvullend niet alsnog een vrijstaand
bijgebouw mag worden toegevoegd tenzij de maximaal toegestane oppervlakte aan
bijgebouwen nog niet volledig is benut of het aangebouwde bijgebouw past
binnen de regeling voor het hoofdgebouw; m.
het
kappen van monumentale beplanting ten behoeve van de realisering van het
bijgebouw geen vereiste kan en mag zijn. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
recreatiewoning 10. |
|
Op een perceel met de aanduiding recreatiewoning (rw) is een recreatiewoning toegestaan, met dien verstande dat: |
|
|||||||||||||
|
|
|
a. de oppervlakte van een recreatiewoning niet groter mag zijn dan ten tijde van de vaststelling van het ontwerp van dit bestemmingsplan; b. de goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning niet hoger mag zijn dan ten tijde van de vaststelling van het ontwerp van dit bestemmingsplan; c. bij een recreatiewoning geen bijgebouwen zijn toegestaan. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
andere bouwwerken 11. |
|
De hoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
12. |
|
Voor zover van andere bouwwerken redelijkerwijs een opper-vlakte kan
worden gemeten, mag de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedragen dan |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
13. |
|
De breedte van toegangshekken mag, inclusief een voet-gangersentree
en pilasters, ten hoogste 30 % van de breedte van het bouwperceel bedragen tot
een maximum van |
|
|||||||||||||
|
14. |
|
Erfscheidingen dienen vanaf de grond een open constructie te hebben, met dien verstande dat tenminste 75 % van de verticale projectie van de erfscheiding open moet zijn. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
15. |
|
Voor een toegangshek, exclusief pilasters, geldt dat deze vanaf de grond en open constructie moet hebben, met dien verstande dat ten minste 75% van de verticale projectie van het toegangshek open moet zijn. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
16. |
|
Een toegang tot een ondergrondse parkeergarage is toege-staan mits: a.
de inritconstructie is gelegen achter de
voorgevel van het hoofdgebouw en op tenminste b.
de afstanden tot de zijdelingse erfscheidingen aan beide zijden
gezamenlijk minimaal c.
de breedte van een inritconstructie ten behoeve
van parkeren onder de woning niet breder is dan 30 % van de gevelbreedte tot
een maximum van d.
door de inritconstructie geen cultuurhistorische
en/of natuur- en landschapswaarden worden aangetast; e.
in afwijking van het gestelde onder a is een
inritconstructie aan de voorzijde van de woning alleen toegestaan in die
situaties waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders de
cultuurhistorische en landschappelijke omstandigheden een betere ruimtelijke
inpassing c.q. aansluiting op de omgeving geeft. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
zwembaden
17. |
|
Onoverdekte zwembaden en de daarbij
behorende andere bouwwerken zijn toegestaan, mits: a.
per
woning niet meer dan één zwembad wordt aangelegd; b.
de
oppervlakte van een zwembad niet meer bedraagt dan c.
de
bouwhoogte van een zwembad maximaal d.
een
hoek of zijde van het zwembad is gesitueerd binnen een zone van e.
een
zwembad is gesitueerd op een afstand van ten minste f.
de
afstand van een zwembad tot een erfscheiding ten minste g.
de
situering van het zwembad geen afbreuk doet aan bestaande cultuurhistorisch
en/of natuur- en landschaps-waarden, dit ter beoordeling van het college van
burgemeester en wethouders. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
tennisbanen 18. |
|
Tennisbanen en de daarbij behorende andere bouwwerken zijn alleen toegestaan binnen de
bouwpercelen met de aanduiding (sw-2) mits de perceelsgrootte tenminste a. per woning maximaal één tennisbaan is toegestaan; b.
de oppervlakte van een
tennisbaan niet meer dan c.
tennisbanen uitsluitend zijn
toegestaan op tenminste d.
de afstand van een tennisbaan
tot de erfscheiding ten minste e.
de hoogte van hekken/ballenvangers
mag maximaal f. de situering van een tennisbaan geen afbreuk doet aan bestaande cultuurhistorisch en/of natuur- en landschaps-waarden, dit ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
steigers 19. |
|
Steigers zijn toegestaan waar het erf, niet zijnde het deel van het erf met de bestemming tuin, grenst aan het water mits: a.
de lengte ervan niet meer
bedraagt dan 50% van de lengte waarover het perceel grenst aan het water met
een maximum van b.
de oppervlakte van een steiger
niet meer bedraagt dan c.
een steiger niet meer dan 1/6
van de breedte van het water over het water uitsteekt, met een maximum van d.
de hoogte van een steiger mag
maximaal e. voldaan is aan de op dat moment geldende Keur en Beleidregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland en voor de steiger een vergunning bij Rijnland is gevraagd. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
beschoeiingen 20. |
|
De hoogte
van oeverbeschoeiingen mag maximaal |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
prov.
milieuverordening 21. |
|
Indien binnen
de bestemming Wonen-2 tevens sprake is van een
“Milieuzone-Grondwaterbeschermingsgebied” of “Milieuzone-waterwingebied” zijn
ingrepen in de bodem dieper dan |
||||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
lid 18.3 |
|
Nadere
eisen |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: |
|
|||||||||||||
|
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 22; c. de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn, zoals bedoeld in artikel 23, waarbij gedacht moet worden aan accidentatie, waterstructuren, bos- en beplantings-structuren in samenhang met de landschappelijke hoofd-structuur; d. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijk-heden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; e. de gebruiksmogelijkheden op naastgelegen bestemmingen, met dien verstande dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt; f. voor woningen op bouwpercelen ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone-munitie” geldt dat geëist kan worden geen glasvliesgevels toe te passen; g. bij nieuwbouw langs de N44 kunnen uit oogpunt van externe veiligheid nadere eisen (glas, ventilatie en vlucht-wegen) aan de woningen worden gesteld. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
lid 18.4 |
|
Ontheffing
van de bouwregels |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van
het bepaalde in lid 18.2 onder 3, voor zover dit lid betrekking heeft op
percelen binnen de (sw-1) en (sw-2), voor het verhogen van de goot- en
bouwhoogte tot maximaal |
|
|||||||||||||
|
|
|
a. de verhoging geen afbreuk doet aan het samenhangend straat en bebouwingsbeeld; b. de
verhoging geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarden van het pand,
het bouwperceel en de directe omgeving; c. het architectonisch
beeld van de woning niet wordt ver-stoord. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
lid 18.5 |
|
Specifieke
gebruiksregels |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
1. |
|
Een bijgebouw bij een woning dient slechts voor bergings- en/of stallingsdoeleinden en mag niet worden gebruikt: a. als woning of gastenverblijf; b. ten behoeve van een aan huis gebonden beroep; c. als stalgebouw. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
|
2. |
|
Reeds bestaand strijdig gebruik van
bijgebouwen geeft geen recht op extra oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve
van bergings- en/of stallingsdoeleinden. |
|
|||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||
Artikel 19 |
|
Wonen 3 (W-3) |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
lid 19.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
1. |
|
De voor “Wonen–3” aangewezen gronden zijn bestemd voor meergezinswoningen met de daarbij behorende bouwwerken, (gemeenschappelijke) tuinen, waterpartijen, toegangspaden en parkeervoorzieningen. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
2. |
|
Bij meergezinswoningen
met de aanduiding “specifieke vorm van wonen-serviceflat” zijn -specifiek
voor de bewoners van het complex- ondergeschikte, aan de woonfunctie
gerelateer-de dienstverlenende functies op de begane grond toege-staan,
zoals: een winkel met een maximaal oppervlakte van |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
3. |
|
Het medegebruik van een woning als praktijkruimte of kantoor in de zin
van het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan met dien verstande
dat de vloeroppervlakte ten behoeve van een beroep aan huis maximaal 30% van
de oppervlakte van de woning mag bedragen tot een maximum van |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
4. |
|
Bijgebouwen. |
|
||||||||||||||
|
|
Ten dienste van de bestemming zijn
andere bouwwerken toegestaan. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
lid 19.2 |
|
Bouwregels |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
woningen 1. |
|
De meergezinswoningen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
2. |
|
De gebouwen en delen van de gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
bergingen 3. |
|
Bergingen zijn alleen inpandig toegestaan. De oppervlakte van een
berging bedraagt ten hoogste |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
bijgebouwen 4. |
|
Bij meergezinshuizen
zijn buiten het bouwvlak (gezamenlijke) bijgebouwen toegestaan tot een totale
maximale oppervlakte van De hoogte van de bijgebouwen mag maximaal |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
garages
5. |
|
Op de
percelen met de aanduiding “garage” (ga) is een complex van garageboxen
toegestaan waarbij de bestaande oppervlakte van de gezamenlijke garageboxen
tevens de maximaal toegestane oppervlakte is en de bouwhoogte maxi-maal Op deze
percelen zijn geen bijgebouwen als bedoeld onder lid 19.2 onder 4 toegestaan. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
andere bouwwerken 6. |
|
De hoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
7. |
|
Erfscheidingen dienen vanaf de grond een open constructie te hebben, met dien verstande dat ten minste 75% van de verticale projectie van de erfscheiding open moet zijn. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
8. |
|
Onoverdekte zwembaden en tennisbanen zijn niet toege-staan. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
dienstwoningen 9. |
|
Voor zover binnen de bestemming in de bestaande situatie sprake is van een dienstwoning gelden voor deze woning de volgende bepalingen: |
|
||||||||||||||
|
|
1. dienstwoningen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd; 2. de totale afstand van de woningen tot de zijdelingse perceelsgrens/-grenzen, zoals aanwezig is op het tijdstip van het ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, mag niet worden verkleind; 3. de woningen en delen van de woningen, mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van ter inzage leggen van het ontwerp van het plan tenzij op de verbeelding een maat is aangegeven. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
nieuwbouwmogelijkheden 10. |
|
Op het bouwperceel met de aanduiding “specifieke
bouw-aanduiding-nieuwbouw” mag binnen de op de verbeelding aangegeven begrenzing
één complex met nieuwe meer-gezinswoningen worden gebouwd. Voor deze
nieuwbouw-mogelijkheid gelden de volgende bepalingen: |
|
||||||||||||||
|
|
a. in de parkeerbehoefte moet op eigen terrein worden voorzien; b. vrijstaande (gezamenlijke) bijgebouwen zijn niet toege-staan; c.
vanwege de toename van het
verhard oppervlakte als gevolg van de nieuwbouw en bijbehorende verhardingen
(meer dan |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
11. |
|
Indien
binnen de bestemming Wonen-3 tevens sprake is van een “Milieuzone-Grondwaterbeschermingsgebied”
of “Milieuzone-waterwingebied” zijn ingrepen in de bodem dieper dan |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
lid 19.3 |
|
Nadere
eisen |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: |
|
||||||||||||||
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in artikel 22; c. de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn, zoals bedoeld in artikel 23, waarbij moet gedacht worden aan accidentatie, waterstructuren, bos- en beplantings-structuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur; d. de verkeersveiligheid; als gevolg van bebouwings-mogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan; e. de sociale veiligheid; voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onher-kenbaar en niet sociaal controleerbaar is; f. de gebruiksmogelijkheden op naastgelegen bestem-mingen, met dien verstande dat andere bestemmingen niet in hun gebruik mogen worden beperkt. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
lid 19.4 |
|
Wijzigingsbevoegdheid |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ter plaatse van
de nieuwbouwmogelijk als bedoeld in lid 19.2 onder 10 als volgt te wijzigen: |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
1. |
|
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming “Dienstverlening”, met dien verstande dat na wijziging de bepalingen van artikel 6 van toepassing zijn. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
2. |
|
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming “Kantoor”, met dien verstande dat na wijziging de bepalingen van artikel 9 van toepassing zijn. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
3. |
|
De bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming “Maatschappelijk”, met dien verstande dat na wijziging de bepalingen van artikel 10 van toepassing zijn. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
4. |
|
Wijzigingen, genoemd onder 19.4 onder 1, 2 en 3, zijn slechts
mogelijk indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de
gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en geen
verhoging van de parkeer-druk ontstaat. Dit ter beoordeling aan het college
van burgemeester en wethouders. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
5. |
|
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het plan is de procedure zoals vastgelegd in artikel 28 van toepassing. |
|
||||||||||||||
Artikel 20
|
|
Leidingen
(L) (dubbelbestemming)
|
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
lid 20.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
|
|
De voor “Leidingen” aangewezen gronden zijn,
behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een
rioolwatertransportleiding, een drink-watertransportleiding van DZH en een
(hoog)spannings-kabel van 50 kiloVolt. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
lid 20.2 |
|
Bouwregels |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
|
|
In aanvulling op het bepaalde in de
bouwregels behorende bij de artikelen 3 tot en met 20 gelden tevens de
onder-staande regels, |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
1. |
|
Binnen de zone van |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
2. |
|
Binnen de zone van |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
3. |
|
Binnen de zone van |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
lid 20.3 |
|
Aanlegvergunning |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
verbodsbepaling 1. |
|
Het is binnen de zone van een leiding of kabel verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werkzaamheden uit te voeren: |
|
||||||||||||||
|
|
a.
het aanleggen
van verharde wegen, paden, banen of parkeerstroken en het aanbrengen van
andere gesloten oppervlakteverhardingen met een grotere plaatselijke
oppervlakte dan b.
het ontginnen,
bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden met een grotere hoogte
dan c.
het aanbrengen
van ondergrondse transport, energie- of telecommunicatieleidingen en de
daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; d.
het aanbrengen
van diepwortelende planten; e.
het in de bodem
drijven van voorwerpen of delen van constructies. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
toelaatbaarheid 2. |
|
Het bepaalde in lid 20.3 onder 1
is slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen schade
aan de leiding wordt of kan worden veroorzaakt. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
uitzonderingen 3. |
|
Het bepaalde in lid 20.3 onder 1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezige leiding. |
|
||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||
adviezen 4. |
|
Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 20.3 onder1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de leiding- of kabelheerder(s) omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leidingen niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade. |
|
||||||||||||||
Artikel 21
|
|
Waarde – Archeologie (WR-A) (dubbelbestemming) |
|
|
|
lid 21.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|
|
1. |
|
De voor “Waarde-archeologie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestem-ming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarden. De archeologische waarden zijn, overeenkomstig het bepaalde in de nota “Het bodemarchief ontrafeld: Nota archeologie Duin, Horst en Weidegebied”, per soort gebied nader aangeduid met (swr-A2), (swr-A4-5) en (swr-A6). |
|
|
|
2. |
|
Met betrekking tot het bouwen binnen deze bestemming gelden de hieronder omschreven regels. Deze regels hebben, bij strijdigheid daarmee, voorrang boven de regels genoemd in de artikelen 3 tot en met 19 van dit bestem-mingsplan. |
|
|
|
lid 21.2 |
|
Bouwregels |
|
|
|
bouwwerken
t.b.v. 1. archeologisch
onderzoek |
|
Op de gronden binnen deze dubbelbestemming
mogen voor archeologisch onderzoek bestemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
worden gebouwd met een hoogte van maximaal |
|
|
|
archeologisch
rapport 2. |
|
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen mag -met inachtneming van de bij die andere bestemmingen behorende regels- uitsluitend worden gebouwd indien: |
|
|
a.
de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overgelegd van
een archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de kwaliteitsnorm voor
Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betreffende
locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in
voldoende mate is vastgesteld; b.
de archeologische waarden, zoals beschreven in het rapport als bedoeld
onder a., door de bouwactiviteiten niet worden geschaad dan wel mogelijke
schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning voorwaarden te
verbinden, gericht op: |
|
|
|
uitzondering
plicht 3. archeologisch
onderzoek |
|
Het bepaalde in lid 21.2 onder 2 is niet van toepassing indien het bouwplan
betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: a. vervanging,
vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte
niet wordt uit-gebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande
fundering; b. een
bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan c. een
bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan Binnen het gebied met de aanduiding
(swr-A2) blijft het bepaalde in lid 21.2 onder 2 dus onverkort van kracht. |
|
|
|
Lid 21.3 |
|
Aanlegvergunning |
|
|
|
verbodsbepaling 1. |
|
Aanvullend op het bepaalde in artikel
22 is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van
burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen
bouw-werken zijnde, of werk-zaamheden uit te voeren: |
|
|
a.
Het uitvoeren
van grondwerkzaamheden dieper dan b.
Het uitvoeren
van heiwerkzaamheden en het op een andere wijze indrijven van voorwerpen; c.
het aanplanten
of rooien van beplanting waarvan de wortels archeologische waarden kunnen beïnvloeden; d.
het aanbrengen
van ondergrondse transport, energie- of telecommunicatieleidingen en de
daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; e.
beïnvloeding
van de waterhuishouding door aanleg van een werk voor bemaling, onderbemaling
en/of drainage van gronden; f.
Alle
overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen
aantasten en die niet worden gerekend tot het normale onderhoud van de
gronden. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden
vergunning wordt gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn
ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoor-deling betrokken. |
|
|
|
toelaatbaarheid 2. |
|
Het bepaalde in lid 21.3 onder 1 is slechts toelaatbaar indien de werkzaamheden: a.
noodzakelijk zijn voor de
uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 21.2 onder b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerking-treding van dit plan; c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds ver-leende aanlegvergunning of ontgrondingenvergunning; d. ten dienste staan van archeologisch onderzoek. |
|
|
|
uitzondering 3. |
|
Het bepaalde in lid 21.3 onder 1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden in het kader van onderhoud en beheer. |
|
|
|
verlening aanlegvergunning 4. |
|
Een
aanlegvergunning wordt verleend, indien de aanvrager aan de hand van nader
archeologisch onderzoek kan aan-tonen dat op de betrokken locatie geen
archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts
wordteen aanlegvergunning verleend indien: a.
de aanvrager van de aanlegvergunning
een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken
locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in
voldoende mate is vast-gesteld; b.
de betrokken archeologische waarden,
gelet op het rapport zoals bedoeld onder a, door de activiteiten niet worden
geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de
aanlegvergunning voorschriften te verbinden gericht op: |
|
|
|
Lid 21.4 |
|
Wijzigingsbevoegdheid |
|
|
|
|
|
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd het bestem-mingsplan te wijzigen door één of meer
bestemmings-vlakken de dubbelbestemming Waarde-Archeologie: a.
geheel of gedeeltelijk van de
verbeelding te verwijderen, indien: b.
naar ligging van de archeologische
waarden te verschuiven; c.
naar omvang van het gebied met
archeologisch waarden te vergroten of verkleinen. |
Artikel
22 |
|
Waarde – cultuurhistorie (WR-C) (dubbelbestemming) |
|
|
|
|
|
lid 22.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|
|
|
|
1. |
|
De voor “Waarde – cultuurhistorie” aangewezen gronden zijn, behalve
voor de andere daar voorkomende bestem-ming(en), mede bestemd voor het behoud
en zo mogelijk de versterking van de aan
deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zijnde: |
|
|
|
a. de hoofdstructuur van (historische) wegen, lanen, waterlopen, parken en tuinen die een afgeleide is van het strandwallen- en strandvlaktenlandschap; b. de (laan)beplanting (zowel de oude laanbeplanting als voortzetting van een eeuwenlange traditie als de jonge laanbeplanting die in samenhang met het betrokken villapark is aangebracht) en de aanwezigheid van plantsoenen in de villawijken; c. ensembles van 19de en 20ste –eeuwse landhuizen en villa’s en vroeg 20ste eeuwse villaparken en woon-wijken waar de stedenbouwkundige kwaliteiten gepaard gaan met hoge gaafheid en/of zeldzaamheid; d.
cultuurhistorisch waarden en
natuur- en landschaps-waarden op perceelsniveau in relatie met de aanwezige
bebouwing, zoals: beplantingsstructuren, natuurlijke accidentatie, restanten
van cultuurhistorisch bebouwing, servituten en/of historische zicht-assen; e. GIP-objecten (voor zover deze niet al deel uitmaken van de te beschermen waarden als bedoeld onder c.); f. erf- en tuinafscheidingen van huiskavels en land-goederen die de karakteristieke verkavelingstructuur visualiseren, in het bijzonder de erfscheidingen die deel uitmaken van het ontwerp van de woning en in het verlengde daarvan een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen; g. de openbare ruimte en het straatmeubilair waar deze karakteristiek en beeldbepalend is voor de wijk. |
|
|
|
|
|
2. |
|
Met betrekking tot het bouwen binnen deze bestemming gelden de hieronder omschreven regels. Deze regels hebben, bij strijdigheid daarmee, voorrang boven de regels genoemd in de artikelen 3 tot en met 19 van dit bestem-mingsplan. |
|
|
|
|
|
lid 22.2 |
|
Bouwregels |
|
|
|
|
|
|
|
Bouwen als bedoeld in lid 22.1 onder 2 dient zodanig plaats te vinden dat de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezige cultuur-historische waarden niet worden aangetast. Burgemeester en wethouders laten zich daarbij adviseren door deskundigen. |
|
|
|
Binnen de dubbelbestemming “Waarde-cultuurhistorie” is een scherpe beoordeling op welstand en beeldkwaliteit gewenst. Het handboek welstand en beeldkwaliteit zal hiervoor als aanvullend toetsingskader worden gehanteerd |
|
|
|
|
|
lid 22.3 |
|
Nadere
eisen |
|
|
|
|
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: |
|
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn, waarbij gedacht moet worden aan accidentatie, water-structuren, bos- en beplantingsstructuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur. |
|
|
|
|
|
lid 22.4 |
|
Aanlegvergunning |
|
|
|
|
|
verbodsbepaling 1. |
|
Met inachtneming van het gestelde in lid 22.1 is het binnen het gehele plangebied verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wet-houders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: |
|
|
|
a.
het aanleggen
van verharde wegen, paden of parkeer-stroken en het aanbrengen van andere
oppervlakte-verhardingen met een grotere plaatselijke oppervlakte dan b.
het ontginnen,
bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden met een grotere
hoogte dan c.
het kappen van
bomen die deel uitmaken van bestaan-de laanbeplanting; d.
aantasting van
wateren, waterlopen, sloten en greppels door graven, dempen, verdiepen,
vergroten en/of herprofilering; e.
de aanleg van
oeverbeschoeiingen, kaden of aanleg-plaatsen; f.
alle
overige werkzaamheden die de cultuurhistorische waarden in het terrein kunnen
aantasten en die niet worden gerekend tot het normale onderhoud van de gronden. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden
vergunning wordt gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn
ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoor-deling betrokken. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
toelaatbaarheid 2. |
|
Het bepaalde in lid 22.4 onder 1 is slechts toelaatbaar indien door deze werken en/of werkzaamheden aan de cultuurhistorische waarde van deze gronden geen oneven-redige afbreuk wordt gedaan en een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een aanleg-vergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. Dit zo nodig nadat, door een in overleg met burgemeester en wethouders aangewezen deskundige, onderzoek is gedaan waaruit blijkt dat er geen aantasting van de cultuur-historische waarden zal optreden. |
|
|
|
|
|
uitzondering 3. |
|
Het bepaalde in lid 22.4 onder 1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden in het kader van onderhoud en beheer. |
|
|
|
|
|
lid 22.5 |
|
Sloopvergunning |
|
|
|
|
|
|
|
Sloop van karakteristieke panden en/of
GIP-objecten of delen daarvan kan slechts worden toegestaan in de volgende
ge-vallen: |
|
|
|
a. het betreft delen van een pand of bijgebouwen, die op zichzelf niet als karakteristiek c.q. cultuurhistorisch waardevol vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaats vindt; b. de karakteristieke hoofdvorm van een pand is niet langer aanwezig en kan niet zonder ingrijpende wijzigingen van het pand worden hersteld; c. de karakteristieke hoofdvorm is in redelijkheid niet te handhaven; d. de economische levensduur is ten gevolge van de bouw-technische kwaliteit verstreken; e. uit een waardestelling blijkt dat sloop aanvaardbaar is. |
|
|
|
In alle gevallen is een sloopvergunning noodzakelijk. |
Artikel
23
|
|
Waarde – cultuurhistorie en
landschap (WR-CL)
(dubbelbestemming)
|
|
|
|
lid 23.1 |
|
Bestemmingsomschrijving |
|
|
|
1. |
|
De voor “Waarde-cultuurhistorie en landschap” aan-gewezen gronden
zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor
behoud, bescherming, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen
zijnde landschappelijke waarden. |
|
|
|
2. |
|
Met betrekking tot het bouwen binnen deze bestemming gelden de hieronder omschreven regels. Deze regels hebben, bij strijdigheid daarmee, voorrang boven de regels genoemd in de artikelen 3 tot en met 19 van dit bestem-mingsplan. |
|
|
|
lid 23.2 |
|
Bouwregels |
|
|
|
|
|
Bouwen als bedoeld in lid 23.1 dient zodanig plaats te vinden dat de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezige cultuur-historische en natuur- en landschapswaarden niet worden aangetast. |
|
|
|
lid 23.3 |
|
Nadere
eisen |
|
|
|
|
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot: |
|
|
a. de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zoals vastgelegd in lid 22.1; c. de natuur- en landschapswaarden die in het geding zijn, waarbij gedacht moet worden aan accidentatie, water-structuren, bos- en beplantingsstructuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur. |
|
|
|
Lid 23.4 |
|
Aanlegvergunning |
|
|
|
verbodsbepaling 1. |
|
Onverminderd het gestelde in artikel 22 is het binnen de aangewezen gronden verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: |
|
|
a.
het kappen van
bomen die deel uitmaken van bestaan-de laanbeplanting, parken en plantsoenen; b.
het kappen van
beplanting op bouwpercelen die deel uitmaken van de landschappelijke
structuur; c.
aantasting van
bestaande natuurlijke accidentatie op bouwpercelen; d.
het realiseren
van zwembaden en tennisbanen; e.
alle
overige werkzaamheden die de cultuurhistorische en landschappelijke waarden
in het terrein kunnen aan-tasten en die niet worden gerekend tot het normale
onderhoud van de gronden. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden
vergunning wordt gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht,
wordt dit plan in zijn geheel in de beoor-deling betrokken. |
|
|
|
toelaatbaarheid 2. |
|
Het bepaalde in lid 23.3 onder 1 is slechts toelaatbaar indien door deze werken en/of werkzaamheden aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden op deze gronden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan en een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. Dit nadat, door een in overleg met burgemeester en wethouders aangewezen deskundige, onderzoek is gedaan waaruit blijkt dat er geen aantasting van de genoemde waarden zal optreden. |
|
|
|
uitzondering 3. |
|
Het bepaalde in lid 23.3 onder 1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden in het kader van onderhoud en beheer. |
|
|
|
Hoofdstuk 3
|
|
Algemene regels
|
|||||
|
|
|
|||||
Artikel 24 |
|
Antidubbeltelregel |
|||||
|
|
|
|||||
|
|
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. |
|||||
|
|
|
|||||
Artikel 25 |
|
Algemene bouwregels |
|
||||
|
|
|
|||||
lid 25.1 |
|
Geen gebouw mag worden opgericht, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel een reeds bestaande afwijking zou worden vergroot. |
|||||
|
|
|
|||||
lid 25.2 |
|
Geen ander werk of werkzaamheid mag worden uitge-voerd, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel reeds bestaande afwijking zou worden vergroot. |
|||||
|
|
|
|||||
lid 25.3 |
|
Bij de beoordeling van ondergrondse bouwwerken gelden de regels van de bovenliggende bestemming, tenzij in de regels anders is bepaald, dan wel voor de onderlaag een afzonderlijke bestemming is gegeven in welk geval de regels van die bestemming gelden. |
|||||
|
|
|
|
||||
hellingshoek lid 25.4 |
|
De hellingshoek van de daken van (bij)gebouwen bedraagt maximaal 60°. |
|
||||
|
|
|
|
||||
profielen lid 25.5 |
|
Van een gebouw, waarvoor een maximum goothoogte is bepaald, mag geen
deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel
snijden ter hoogte van de maximum
goothoogte en terugvallen onder hoeken van 60° met de horizon, dan wel de
voor het betreffende gebouw in deze regels specifiek bepaalde dakhellingen,
met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen, zoals dakkapellen (die
voldoen aan lid 25.6), antennes en schoorstenen, buiten beschouwing blijven. |
|
||||
|
|
|
|
|
|||
dakkapellen
lid 25.6 |
|
Van dakkapellen –
uitsluitend toegestaan op het dakvlak – mag de breedte niet meer bedragen dan
50% van de breedte van het dakvlak, gemeten langs de voet van de dakkapel, en
er mag geen strijdigheid ontstaan met het handboek welstand en
beeldkwaliteit. Bredere dakkapellen tot maximaal 75% van de breedte van het
dakvlak zijn slechts toegestaan op niet naar de openbare weg gekeerde
dakvlakken. De afstand van een dakkapel tot de zijkant van het dakvlak mag,
in de horizontale projectie gemeten, nergens minder bedragen dan |
|
||||
|
|
Op bijgebouwen zijn geen dakkapellen toegestaan. |
|
||||
|
|
|
|
||||
keur lid 25.7 Hoogheemraadschap van
Rijnland |
|
Binnen |
|
||||
|
|
|
|
||||
bebouwingsgrenzen lid 25.8 geluidsgevoelige objecten |
|
a.
Binnen het plangebied geldt voor
alle wegen, niet zijnde 30 km-gebieden en woonerven, dat zij een zone hebben
ter breedte van Voor de
Katwijkseweg en de Wassenaarseslag geldt een zone van Binnen bovengenoemde zones mogen geen geluids-gevoelige objecten worden gebouwd. |
|
||||
|
|
b. In afwijking van het bepaalde in lid 25.8 onder a mogen, onverminderd het elders daarover in dit plan bepaalde, binnen een onder a bedoelde zone slechts geluids-gevoelige objecten worden gebouwd indien voldaan kan worden aan de geldende grenswaarde genoemd in c.q. krachtens de Wet geluidhinder (de wettelijke voorkeurs-grenswaarde) of door burgemeester en wethouders vastgestelde hogere grenswaarden inzake wegverkeerslawaai. |
|
||||
bebouwingsgrenzen lid 25.9 externe veiligheid |
|
Het provinciaal externe veiligheidsbeleid beperkt de
be-bouwingsmogelijkheden langs het basisnet voor vervoer van gevaarlijke
stoffen. Binnen een afstand van |
|
||||
|
|
|
|
||||
Artikel 26
|
|
Algemene gebruiksregels |
|
||||
|
|
|
|
||||
lid 26.1 |
|
Gebruiksbepaling |
|
||||
|
|
|
|
||||
|
|
Het is verboden gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de op de verbeelding aangeven bestemming en deze voorschriften. |
|
||||
|
|
|
|
||||
lid 26.2 |
|
Strijdig gebruik |
|
||||
|
|
|
|
||||
|
|
Onder strijdig gebruik als bedoeld in het eerste lid wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 7.10 Wro, in elk geval verstaan: |
|
||||
|
|
|
|
||||
|
|
a. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmate-rialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, met dien verstande dat deze bepaling niet van toe-passing is voor de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen; b. Het gebruik ten behoeve van een seksinrichting, tenzij voldaan wordt aan het gemeentelijk locatiebeleid inzake seksinrichtingen. |
|
||||
|
|
|
|
||||
lid 26.3 |
|
Ontheffingsbevoegdheid |
|
||||
|
|
|
|
||||
1. |
|
Burgemeester en wethouders verlenen
ontheffing van het bepaalde in lid 26.1 indien strikte toepassing zou leiden
tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende
redenen wordt gerechtvaardigd. |
|
||||
|
|
|
|
||||
2. |
|
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ontheffing te verlenen van het verbod in lid 26.2 onder b voor prostitutie-doeleinden in of op een perceel gelegen aan en met huis-nummering aan de Rijksstraatweg onder voorwaarde dat: a. binnen de gemeentegrenzen maximaal één seksinrichting of escortbedrijf gevestigd mag zijn; b. het niet mag gaan om raam- of straatprostitutie; c.
de seksinrichting op een afstand
van minimaal d. de seksinrichting niet mag zijn gelegen in de nabijheid van een kerk, school of openbare voorziening of andere gevoelige functies; e.
de inhoud van het pand waarin de
seksinrichting is gevestigd maximaal f. de seksinrichting vanaf de weg goed bereikbaar is; g. op het perceel van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. |
|
||||
|
|
|
|
||||
Artikel 27
|
|
Algemene ontheffingsregels |
|
||||
|
|
|
|
||||
lid 27.1 |
|
Indien niet op grond van een andere regel
ontheffing kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd
ontheffing te verlenen van de desbetreffende regels in dit plan voor: |
|
||||
|
|
|
|
||||
|
|
a. het afwijken van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages tot een maximum van 10%, indien de afwijking noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming of een ingekomen bouwaanvraag en die afwijking geen onevenredige afbreuk doet aan de belangen van derden en aan cultuurhistorische en/of natuur- en landschapswaarden; b.
het oprichten van gebouwen ten
behoeve van open-baar nut, met dien verstande dat de inhoud niet meer dan c.
het oprichten van andere
bouwwerken van openbaar nut, met dien verstande dat de hoogte van deze
bouw-werken niet meer dan d.
geringe afwijkingen van
bestemmings- of bouw-grenzen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of
technisch beter verantwoorde plaatsing van bouw-werken of welke noodzakelijk
zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein; e.
de bouw van andere bouwwerken
ten dienste van de telecommunicatie, mits deze bouwwerken van geringe
horizontale afmetingen zijn en mits: f.
de bouw van andere bouwwerken
ten dienste van het landelijk alarmeringsnetwerk mits: g.
de bouw van straatmeubilair
binnen bestemmingen waar dit krachtens de bestemmingsbepalingen niet bij
recht is toegestaan; h.
de bouw van bergbezinkbassins
met een inhoud van niet meer dan i.
het bouwen binnen |
|
||||
|
|
|
|
||||
|
|
|
|
||||
lid 27.2
|
|
Voorwaarde toepassing ontheffingsbevoegd-heden |
|
||||
|
|
|
|
||||
|
|
Ontheffingen mogen slechts worden verleend met inacht-neming van het bepaalde in artikel 28, leden 28.2 en 28.3 alsmede indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. |
|
||||
|
|
|
|
||||
lid 27.3
|
|
Procedure |
|
||||
|
|
|
|
||||
|
|
Op de voorbereiding van een besluit tot ontheffing als bedoeld in lid 27.1, is de procedure als omschreven in artikel 28, lid 28.2 van toepassing. |
|
||||
Artikel
28 |
|
Algemene procedureregels |
|
|
|
|
|
lid 28.1 |
|
Bij toepassing wijzigingsbevoegdheid |
|
|
|
|
|
|
|
Op de voorbereiding van een wijzigingsbesluit, voor zover deze bevoegdheid
in het plan aan burgemeester en wethouders is toegekend, is afdeling 3.4 van
de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat: |
|
|
|
a.
De
kennisgeving, bedoeld in artikel 3.12 van die wet tevens in de Staatscourant wordt
geplaatsten voorts langs elektronische weg geschiedt, en het ontwerp met de
daarbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld; b.
De
kennisgeving, bedoeld onder a, gelijktijdig met de daar bedoelde plaatsing
langs elektronische weg wordt toegezonden aan die diensten van Rijk en
provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in
het geding zijn, aan het betrokken waterschaps-bestuur en aan de besturen van
bij het plan een belang hebbende gemeente(n); c.
indien in
het ontwerp gronden zijn aangewezen waarvan de bestemming in de naaste
toekomst voor verwezenlijking in aanmerking komt, kennisgeving tevens
geschiedt aan diegenen die in de basis-registratie kadaster staan vermeld als
eigenaar van die gronden of als beperkt gerechtigde op die gronden; d.
door een
ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de het college van burgemeester en
wethouders naar voren kunnen worden gebracht; e.
het college
van burgemeester en wethouders binnen 12 weken na de termijn van terinzagelegging
beslist omtrent de vaststelling van de wijzigingsbevoegdheid. |
|
|
|
|
|
lid 28.2 |
|
Bij
toepassing ontheffingsbevoegdheid |
|
|
|
|
|
|
|
Voor zover toepassing wordt gegeven aan de in het plan opgenomen ontheffingsbevoegdheden van burgemeester en wethouders, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. |
|
|
|
|
|
lid 28.3 |
|
Toetsingscriteria bij ontheffings-
en wijzigings-bevoegdheid |
|
|
|
|
|
|
|
Bij toepassing van een ontheffing- en
wijzigingsbevoegd-heid wordt getoetst aan de volgende algemene criteria: |
|
|
|
|
|
straat en bebouwingsbeeld 1. |
|
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de instandhouding c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld zoals omschreven in de toelichting van dit plan. |
|
cultuurhistorische en 2. architectonische waarden |
|
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvorm dient rekening gehouden te worden met de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden. Binnen de dubbelbestemming waarde-cultuurhistorie is een extra scherpe beoordeling op welstand en beeldkwaliteit gewenst. Het handboek welstand en beeldkwaliteit zal hier-voor als aanvullend toetsingskader worden gehanteerd. |
|
natuur- en 3. landschapswaarden |
|
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing of gebruiksvorm dient beoordeeld te worden welke natuur- en landschapswaarden in het geding zijn; daarbij moet in het bijzonder gedacht worden aan acciden-tatie, water-structuren, bos- en beplantingsstructuren in samenhang met de landschappelijke hoofdstructuur. |
|
verkeersveiligheid 4. |
|
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen mogen geen verkeers-onveilige situaties ontstaan. |
|
sociale veiligheid 5. |
|
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen dient voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is. |
|
milieusituatie 6. |
|
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking. Een wijziging van gebruik naar een milieugevoelige bestemming moet kunnen voldoen aan de in de milieu-wetgeving vastgelegde normering. |
|
watertoets 7.
|
|
Bij een toename van verhard oppervlak (daken, wegen,
parkeerterreinen, gedraineerde oppervlakken), in de toekomstige situatie, is
het beleid van Rijnland zoals vastgelegd in de Keur en beleidsregels 2006 het
toetsings-kader. In de Keur is vastgelegd dat, als gevolg van een ruimtelijke
ontwikkeling meer dan |
|
gebruiksmogelijkheden 8. |
|
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed. Andere bestemmingen mogen niet in hun gebruik worden beperkt. |
|
Hoofdstuk 4
|
|
Overgangs- en slotregels
|
|||
|
|
|
|||
Artikel 29
|
|
Overgangsrecht
bouwwerken |
|||
|
|
|
|||
lid 29.1 |
|
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. |
|||
|
|
|
|||
lid 29.2
|
|
Eenmalig kan ontheffing worden verleend van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 5%. |
|||
|
|
|
|||
lid 29.3
|
|
Het eerste lid is niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. |
|||
|
|
|
|||
Artikel 30
|
|
Overgangsrecht
gebruik |
|||
|
|
|
|||
lid 30.1
|
|
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. |
|||
|
|
|
|||
lid 30.2 |
|
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. |
|||
|
|
|
|||
lid 30.3
|
|
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste
lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar
wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te
laten hervatten. |
|||
|
|
|
|||
lid 30.4
|
|
Het eerste lid is niet van toepassing op het
gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestem-mingsplan,
daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. |
|||
|
|
|
|
||
Artikel 31 |
|
Hardheidsclausule |
|
||
|
|
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouw-werken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van over-wegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen. |
|
||
|
|
|
|
||
Artikel 32 |
|
Slotregel |
|
||
|
|
|
|
||
|
|
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het “bestemmingsplan
Villawijken |
|
||
|
|
|
|
||
|
|
|
|
||
|
|
|
|
||
|
|
|
|
||
|
|
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Wassenaar van 17 mei 2010.. |
|
||
Voorzitter:
Griffier:
Bijlage 1: Staat van
horeca-activiteiten
Bij het bestemmen van horeca-activiteiten wordt gebruikt gemaakt van een staat van horeca-activiteiten. Onderstaand is de standaard indeling van horeca-activiteiten opgenomen zoals die in de bestemmingsplannen wordt gehanteerd.
Categorie
1 “lichte horeca”
Horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en ’s avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts enige hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a. Aan de detailhandel verwante horeca, zoals:
- automatiek;
- broodjeszaak;
- cafetaria;
- croissanterie;
- koffiebar;
- lunchroom;
-
ijssalon;
-
snackbar;
-
tearoom;
- traiteur.
1b. Overige lichte horeca, zoals:
- bistro;
- restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice).
1c. Horecabedrijven met een relatief grote
verkeersaantrekkende werking, zoals:
-
horecabedrijven genoemd onder 1a
en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan
- restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, drive-in restaurant).
Categorie
2 “middelzware horeca”
Horecabedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor een zekere hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals:
- Bierhuis;
- Biljartcentrum;
- Café:
- Proeflokaal:
- Shoarma/grillroom:
- Zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
Categorie
3 “zware horeca”:
Horecabedrijven die voor een goed functioneren ook ’s nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen, zoals:
- Dancing;
- Discotheek;
- Nachtclub;
- Partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
TOELICHTING
OP DE STAAT VAN HORECA-ACTIVITEITEN
Milieuzonering van horeca-activiteiten
De problematiek van hinder door horecabedrijven
onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder
veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het
opstellen van de in de voorschriften opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en
het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de
Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt
toegepast.
Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijk-heden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horeca-bedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:
- geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
- (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.
Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:
- indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
- onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
- uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.
De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.
Gehanteerde criteria
Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruik-bare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:
- de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden1); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (kortom, het activiteitenbesluit) en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
- de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.
Categorieën van horeca-activiteiten
Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):
1. "lichte horeca": Bedrijven die in beginsel alleen overdag en ’s avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden.
In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
1b. overige lichte horeca: restaurants;
1c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere
restaurants, grotere hotels,
McDrives e.d.
2. "middelzware horeca": Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor een zekere hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.
3. “zware horeca”: Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.
1) Er wordt hier nadrukkelijk gesproken over openingstijden die normaal gesproken verbonden zijn aan het functioneren van een type horecabedrijf; de toelaatbare openingstijden van een individueel bedrijf worden niet via het bestemmingsplan bepaald maar middels de vergunning op grond van de APV.