Deel
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
Het bestemmingsplan Oostdorp-Hoge Klei 2013 GML-bestand NL.IMRO.0629.BPOOSTDHOGEK2013-VG01 van de gemeente Wassenaar.
1.2 bestemmingsplan:
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.
Overige begrippen in alfabetische volgorde weergegeven.
1.3 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw:
Een (deel van een) gebouw dat als ruimte afzonderlijk is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dat onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aan huis verbonden beroep:
Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig en juridisch of daarmee gelijk te stellen gebied en beroepen op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en beroepsmatig wordt verleend door de hoofdbewoner. Indien genoemde beroepen zich ontwikkelen tot kantoorachtige functies met meerdere personeelsleden, dan zijn deze uitgesloten. Detailhandel is uitgesloten uitgezonderd bepaalde verkoop die een relatie heeft met het beroep en die ondergeschikt is aan de activiteit.
1.7 achtergevel:
De tegenover de voorgevel gelegen gevel.
1.8 achtergevelbouwgrens:
Dat gedeelte van de bouwgrens dat tegenover de voorgevelbouwgrens ligt.
1.9 agrarisch bedrijf:
Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, het houden en/of fokken van dieren.
1.10 agrarische dienstwoning:
Een woning op of bij een agrarisch bedrijf behorende grond en uitsluitend dienend voor de huisvesting van een huishouding waarvan de huisvesting ter plaatse, gelet op de agrarische bedrijfsvoering, noodzakelijk is, danwel een als zodanig gebouwde bestaande woning.
1.11 andere bouwwerken:
Bouwwerken, geen gebouw zijnde.
1.12 archeologische waarden:
De aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oudere tijden.
1.13 architectonische waarden:
De authentieke kenmerken in de verschijningsvorm van gebouwen op basis van een aan een bepaald gebruik gekoppelde bouwvorm, een bouwvorm welke eigen is aan een bepaalde kunsthistorische stijlperiode of een bouwvorm welke karakteristiek is aan gebouwen uit een streek.
1.14 bebouwing:
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde.
1.15 bedrijfsgebouw:
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.16 bedrijven van nijverheid, ambacht en handel:
Bedrijven, die zijn gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen of opslaan van goederen, alsmede de handel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of opgeslagen.
1.17 bergbezinkbassin:
Een geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bergruimte in het rioleringssysteem voor het tijdelijk opslaan en laten bezinken van rioolwater ter voorkoming van een te grote lozing van verontreinigd rioolwater op het oppervlaktewater.
1.18 bestaand:
Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning.
Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
Bij peil: het peil zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan dan wel zoals is bepaald krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning.
Bij agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf dat ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het plan als zodanig gevestigd is en over een op de kaart aangegeven agrarisch bedrijfscentrum beschikt.
1.19 bestemmingsgrens:
De grens van een bestemmingsvlak.
1.20 bestemmingsvlak:
Een geomettrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.
1.21 bouwen:
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens:
De grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag:
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
1.24 bouwperceel:
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelsgrens:
De grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak:
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk:
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.28 bijgebouw:
Een niet voor bewoning bestemd, op zichzelf staand (geen directe verbinding hebbend met het hoofdgebouw), al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht en in gebruik ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.
1.29 cultuurhistorische waarden:
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens daarvan in de loop der geschiedenis heeft gemaakt.
1.30 dakvlak:
Een aaneengesloten deel van een hellend dak dat in één vlak is gelegen.
1.31 deskundige(n):
Een (of meer) door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke vakspecialist(en). Binnen deze definitie moet ook de commissie voor welstand en cultureel erfgoed worden gelezen.
1.32 detailhandel:
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van en beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.33 dienstverlening:
Bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar hun aard daarmee te gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.34 dienstwoning:
Een woning, in of bij een gebouw of op of bij een terrein, behorende tot een volwaardig bedrijf dat binnen het bestemmingsvlak actief is. De woning is bestemd voor de huisvesting van een persoon die daadwerkelijk en duurzaam is belast met de dagelijkse bedrijfsvoering binnen het bestemmingsvlak, en moet daar, gelet op die bedrijfsvoering ter plekke, noodzakelíjk zijn.
1.35 eengezinswoning:
Een gebouw dat bestaat uit uitsluitend één woning.
1.36 erf:
Een aaneengesloten stuk grond rondom een gebouw dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.37 erfscheiding:
De feitelijke begrenzing van een erf.
1.38 garagebox:
Een zelfstandig gebouw ten behoeve van het stallen van (motor)voertuigen en de niet bedrijfsmatige berging van (huishoudelijke) goederen.
1.39 gebouw:
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Een bouwwerk is voor mensen toegankelijk als de bouwhoogte tenminste 1,50 meter bedraagt.
1.40 grondgebonden agrarisch bedrijf:
Een veehouderij- akkerbouw of tuinbouwbedrijf dat functioneel geheel of overwegend gebonden is aan de grond als productiemiddel. Onder een tuinbouwbedrijf worden mede verstaan boomkwekerijen, bloemen-, kruiden, bloembollen- en knollenkwekerijen.
Met betrekking tot deze regels worden, in het kader van dit bestemmingsplan, onder het begrip grondgebonden agrarisch bedrijf niet begrepen bedrijven als hieronder genoemd:
agrarische hulp- en nevenbedrijven, hoveniersbedrijf, paardenhouderij/-pensionen en paardenfokkerij.
1.41 hoofdgebouw:
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.42 horecabedrijf:
Bedrijvigheid zoals omschreven in de tot de regels behorende bijlage 1: “Staat van horeca-activiteiten”. Een seksinrichting wordt niet begrepen onder horeca.
1.43 horizontale projectie:
De projectie van een object of deel van een object op het horizontale vlak.
1.44 hoveniersbedrijf:
Een bedrijf, geen tuincentrum zijnde, dat gericht is op de aanleg en onderhoud van tuinen, parken en plantsoenen alsmede op de levering van producten daartoe.
1.45 kantoor:
Een gebouw en/of ruimte die blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor werkzaamheden van administratieve-, dienstverlenende aard met beperkte baliefunctie.
1.46 kassen:
(Agrarische) bouwwerken geheel of grotendeels van glas of ander lichtdoorlatend materiaal en hoger dan 1 m. (Ook plastic tunnels met een bouwhoogte van 1 m of meer worden hieronder begrepen). Bij een kassenbedrijf behorende bedrijfsruimten, zoals sorteerloodsen, ketelhuizen, magazijnen en koelruimten worden hieronder niet begrepen.
1.47 maatschappelijke doeleinden:
Educatieve, sociaal-medische-, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, alsook onder-geschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.48 meergezinswoning:
Een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.
1.49 nevenactiviteit:
Een activiteit binnen een (agrarische) bedrijfsvoering, die:
niet zelfstandig wordt uitgeoefend;
ruimtelijk, functioneel en bedrijfseconomisch gezien, ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit/-functie van het bedrijf;
een direct verband heeft met de hoofdactiviteit/-functie, daaruit voortvloeit dan wel samenhangt met hetgeen binnen de bedrijfsvoering wordt voortgebracht.
Hieronder wordt mede begrepen detailhandel. De uitoefening van een neventak is binnen de bestemming rechtsstreeks toegestaan.
1.50 nutsvoorzieningen:
Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.51 overig bouwwerk:
Een bouwkundig constructie van enig omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.52 overkapping:
Dakconstructie op palen met maximaal één wand. Indien een overkapping tegen een gebouw of een ander bouwwerk wordt gebouwd, wordt de wand waar tegenaan wordt gebouwd meegerekend.
1.53 pand:
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandig eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.54 peil:
De hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
Indien sprake is van een geaccidenteerd aansluitend terrein wordt het peil door burgemeester en wethouders in het kader van de verlening van de bouwvergunning/omgevingsvergunning bepaald.
1.55 seksinrichting:
Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.56 straatmeubilair:
(Andere) Bouwwerken voor openbare nut, zoals:
verkeergeleiders, verkeersborden, lantaarnpalen, zit-banken, bloembakken;
telefooncellen, abri`s, muppi’s, kunstwerken, speeltoestellen;
kleinschalige bouwwerken voor (openbare) nuts-voorzieningen waaronder begrepen voorzieningen voor de energievoorziening, voor telecommunicatie (techniekkasten) en brandkranen;
onder- en bovengrondse afvalinzamelsystemen.
1.57 tuin:
Dat deel van het erf dat als zodanig is bestemd.
1.58 uitwendige architectonische vormgeving:
De uitwendige hoofdvorm van een gebouw bepaald door grondoppervlak, goothoogte, dakhelling, nokrichting en hoogte en, in mindere mate, de gevelindeling;
1.59 verticale projectie:
De projectie van een object of deel van een object op het verticale vlak.
1.60 volwaardig agrarisch bedrijf:
Een agrarisch bedrijf, waarbij sprake is van een agrarisch hoofdberoep en dat de arbeidsomvang heeft van ten minste een volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn gewaarborgd is.
1.61 voorgevel:
De naar een (openbare) weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meer dan een zijde naar een (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s).
1.62 voorgevelbouwgrens:
Dat gedeelte van de bouwgrens dat (bij het bouwplan) aan de naar een (openbare) weg gekeerde zijde van het bouwvlak of, indien een bouwvlak met meer dan één zijde naar de (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen zijde(n), niet mag worden overschreden.
1.63 woning:
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de lengte, breedte en diepte van een gebouw:
Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren).
2.2 de dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Indien het terrein voor en achter het gebouw niet even hoog ligt, wordt de goothoogte gemeten aan de voorgevel.
Bij kopgevels, zijnde de kortste gevel(s) van een gebouw, wordt geen goothoogte gemeten. Dwarskappen (bij meer dan twee kopgevels) dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdvorm en dus te voldoen aan de maximaal toegestane goothoogte.
Dwarskappen mogen maximaal 1/3 bedragen van de gevellengte met een maximum van 5 meter en niet hoger zijn dan 2,5 meter boven de toegestane goothoogte.
2.4 de bouwhoogte:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de afstand van een gebouw of gebouwenblok tot de erfscheiding:
Tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 de oppervlakte van een overkapping:
Tussen de buitenste horizontale projecties van de dakconstructie.
2.8 de inhoud van een gebouw:
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels, inclusief erkers, (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen.
2.9 de afstand vanaf bouwlijnen:
Bij het bepalen van afstanden vanaf een voorgevel-, zijgevel-, of achtergevelbouwgrens of de lijn van een bouw- of bestemmingsvlak: vanaf het hart van de op de planverbeelding aangegeven lijnen.
Buitenbeschouwing laten
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten ondergeschikte bouwdelen als:
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en erkers, mits de overschrijding van bouw- cq. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
balkons, koekoeken, schoorstenen, luifels en ventilatiekanalen, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
overstekende daken, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,8 meter bedraagt. Voor overstekende daken van bijgebouwen geldt een maat van 0,5 meter;
liftruimtes aan de achterzijde van een gebouw, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 3 meter bedraagt en de oppervlakte niet meer dan 6 m2 bedraagt;
dakopbouwen ten behoeve van lifthuizen en andere technische voorzieningen, mits de overschrijding van de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt en de oppervlakte van zo’n dakopbouw niet meer bedraagt dan 8 m2.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch (A)
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Agrarisch” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
(de bedrijfsvoering van) grondgebonden agrarische bedrijven;
bij deze bestemmingsomschrijving behorende overige voorzieningen, zoals landerijen, tuinen, erven, wegen, paden en parkeerplaatsen;
binnen de aanduiding "parkeerterrein" het stallen van auto's en vrachtwagens van het tegenover gelegen bedrijfsterrein is toegestaan.
3.2 Bouwregels
Op en in gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend worden gebouwd:
bij een agrarisch bedrijf behorende bedrijfsgebouwen;
bij een agrarisch bedrijf behorende dienstwoning;
bij deze doeleinden behorende andere bouwwerken.
3.2.1 Agrarische dienstwoningen
Deze woningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de op de verbeelding (met sw-dw) aangegeven bouwvlakken.
De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 respectievelijk 7,5 meter.
De dienstwoning moet ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk zijn.
De dienstwoning is slechts toelaatbaar indien blijkens aard, afmetingen en inrichting een blijvend agrarische gebruik te verwachten is.
Alvorens vergunning te verlenen horen burgemeester en wethouders een agrarische deskundige.
Bij iedere woning zijn maximaal twee bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
- bijgebouwen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;
- de bijgebouwen tenminste 3 meter van de erfscheiding dienen te worden gebouwd;
- de vrijstaande bijgebouwen moeten worden gebouwd op een afstand van tenminste 2 meter van de woning;
- de bijgebouwen moeten worden gebouwd op minimaal 3 meter achter de voorgevelbouwgrens;
- de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen buiten het bouwvlak per woning maximaal 30 m² mag bedragen;
- de goot- en bouwhoogte van een bijgebouw maximaal 2,75 meter en respectievelijk 4 meter mag bedragen;
- indien op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan de bestaande maatvoering c.q. situering van een bijgebouw afweek van het in dit artikel bepaalde, geldt voor de bestaande situatie die maatvoering c.q. situering als maximum.
3.2.2 Agrarische bedrijfsgebouwen (inclusief kassen en soortgelijke opstallen)
De bedrijfsgebouwen moeten ten behoeve van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk zijn.
De bedrijfsgebouwen zijn slechts toelaatbaar indien blijkens aard, afmetingen en inrichting een blijvend agrarische gebruik te verwachten is.
De bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak.
De afstand van de bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse terreinscheiding mag niet minder bedragen dan 3 meter.
De afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse terreinscheding mag aan één zijde worden verkleind tot bouwen in de zijdelingse terreinscheiding mits de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.
De afstand van bedrijfsgebouwen tot een dienstwoning moet ten minste 5 meter bedragen.
De kortse afstand van een agrarisch bedrijfsgebouw tot het dichtsbijzijnd bedrijfsgebouw behorende tot hetzelfde bedrijf, mag maximaal 10 meter bedragen.
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 meter.
Alvorens vergunning te verlenen horen burgemeester en wethouders een agrarische deskundige
3.2.3 Andere bouwwerken
Binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlak mag de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer bedragen dan 3 meter.
Buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlak mag de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer bedragen dan 1,5 meter.
3.3 Speciefieke gebruiksregels
Binnen bestaande agrarische bedrijfsgebouwen zijn nevenactiviteiten en opslag toegestaan onder de volgende voorwaarden:
van de functie slecht een geringe verkeersaantrekkende werking uitgaat;
het gebuik uit milieuhygienisch oogpunt geen belemmering met zich mee brengt voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
de functie moeten worden beperkt tot de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
3.4 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot:
de ruimtelijke kwaliteit: instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend bebouwingsbeeld en behoud open landschap richting Kaswatering;
de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn op grond van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro bevoegd de bestemming “agrarisch” ter plaatse van de aanduiding sw-dw als volgt te wijzigen in de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning’ ten behoeve van het omzetten van een agrarische dienstwoning naar een plattelandswoning, met inachtneming van het volgende:
a.de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien de bedrijfswoning in gebruik is bij derden en het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort de bedrijfsactiviteiten niet heeft beëindigd;
b.er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
c. ten hoogste 1.000 m² van de te wijzigen bestemming wordt gewijzigd;
d. de bestaande oppervlakte van de woning mag niet worden uitgebreid en de bestaande goot- en nokhoogte mag niet worden vergroot om geen afbreuk te doen aan de bestaande (karakteristieke) bebouwing;
e. het oprichten van nieuwe bijgebouwen is niet toegestaan voor het gebruik wordt verwezen naar artikel 13.4 onder 2;
f. de agrarische functie van de bedrijfswoning is niet langer noodzakelijk;
g. de wijziging mag direct of indirect niet tot gevolg hebben dat alle in het plangebied gelegen agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Artikel 4 Bedrijf (B)
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijven van nijverheid, ambacht en handel, uitsluitend behorende tot de categorieën1 en 2 van de in . bij deze regels opgenomen “Staat van inrichtingen”.
bij deze bestemmingsomschrijving behorende voorzieningen zoals opslagterreinen, parkeervoorzieningen, tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op en in gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend worden gebouwd:
de bij een bedrijf behorende bedrijfsgebouwen;
de bij een bedrijf behorende dienstwoning;
bij deze doeleinden behorende andere bouwwerken.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gerealiseerd.
Per bedrijf is één dienstwoning toegestaan.
Dienstwoningen zijn uitsluitend toegestaan daar waar op de verbeelding (sw-dw) aangegeven.
Dienstwoningen mogen uitsluitend inpandig gerealiseerd worden.
De inhoud van dienstwoning, inclusief bijgebouwen, mag niet meer mag bedragen dan 500 m³, met dien verstande dat de inhoud van de dienstwoning niet meer mag bedragen dan 40% van de inhoud van de bij het bedrijf behorende bedrijfsgebouwen.
De goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 6 respectievelijk 8 meter bedragen.
De goot- en bouwhoogte van gebouwen binnen de nadere aanduiding (sw-dw) mag niet meer dan 7 respectiefelijk 10 meter bedragen.
De gebouwen mogen aaneengesloten worden gebouwd of op een onderlinge afstand van tenminste 2 meter.
De hoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen.
4.3 Specifieke gebruikregels
In aanvulling op artikel 4.1 onder a. genoemde bedrijven, zijn ook bedrijven van nijverheid, ambacht en handel, behorende tot de categorieën 3.1. en 3.2 van de “Staat van inrichtingen” toegestaan, mits deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving geacht worden te behoren tot de categorieen 1 en 2 van de “Staat van inrichtingen”.
Onder handel wordt niet verstaan detailhandel en aanverwante dienstverlening, tenzij het betreft detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, mits de vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 15 % van de bedrijfsoppervlakte met een maximum van 100 m².
In afwijking hetgeen hier boven staat is detailhandel toegestaan voor de verkoop van automobielen, caravans, boten, motoren, landbouwwerktuigen en –machines, machinerieën ten behoeve van bedrijven.
Artikel 5 Bedrijf-Nutsbedrijf (B-NB)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Bedrijf-Nutsbedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsdoeleinden.
5.2 Bouwregels
1. Op en in gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend worden gebouwd:
gebouwen ten dienste van de bestemming zoals regelstations, pompgebouwen, trafo’s;
bij deze doeleinden behorende andere bouwwerken.
Nutsgebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gerealiseerd.
De gebouwen en delen van gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan.
De hoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2,5 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen grenzend aan de bestemming Verkeer niet meer dan 1 meter mag bedragen en grenzend aan de bestemmingen tuin en wonen niet meer dan 1,5 meter.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot:
de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
Artikel 6 Gemengd -1 (GD-1)
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Gemengd -1” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
detailhandel, maatschappelijke-, medisch-sociale-, sociaal-culturele-, sociaal-educatieve en levensbeschouwelijke voorzieningen, kantoren en dienstverlening, met dien verstande dat deze functies alleen op de begane grond zijn toegestaan;
horeca, indien op de verbeelding aangegeven(h), als bedoeld in 1a, 1b en 1c van de van de bij deze regels behorende Bijlage 1 . “Staat van Horeca-activiteiten”, met dien verstande dat deze functie alleen op de begane grond is toegestaan en voorzover al aanwezig in de bestaande situatie;
bedrijven van nijverheid, ambacht en handel, uitsluitend behorende tot de categorieen 1 en 2 van de in Bijlage 2 . bij deze regels opgenomen "Staat van inrichtingen", indien op de verbeelding aangegeven(b), met dien verstande dat deze functie alleen op de begane grond is toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk" waar deze functie ook op de verdieping is toegestaan;
wonen;
tuinen, erven en terreinen;
wegen, paden;
parkeervoorzieningen;
met dien verstande dat daar waar op de verbeelding (-w) is aangegeven geen wonen is toegestaan.
6.2 Bouwregels
Op en in gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend worden gebouwd:
gebouwen, ten dienste van de bestemming;
aan- en uitbouwen;
bijgebouwen;
bij deze doeleinden behorende andere bouwwerken.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
De goot- en bouwhoogte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven, tenzij de goot- en/of bouwhoogte in de bestaande situatie al hoger is, dan geldt de bestaande hoogte als maximaal.
Ter plaatse van de aanduing "ond" er een onderdoorgang aanwezig is die vrij van bebouwing moet blijven.
Op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte tenzij aantoonbaar structureel in een andere oplossing kan worden voorzien.
Aan de achtergevel van hoofdgebouwen zijn aan- en uitbouwen buiten het bouwvlak toegestaan mits:
de overschrijding van de achtergevelbouwgrens door de uitbreiding niet meer dan 3 meter bedraagt;
het verschil tussen de achtergevel van de uitbreiding en de achtergevel van een aangrenzende pand niet meer dan 3 meter bedraagt indien de aanbouw op of op minder dan 2 meter afstand van de erfscheiding wordt gerealiseerd;
de bouwhoogte van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
na uitbreiding van het pand een tuindiepte van ten minste 10 meter resteert;
de uitbreiding niet breder is dan de oorspronkelijke achtergevel;
de plaats van bijgebouwen niet in strijd komt met het bestemmingsplan;
een bestaande strijdigheid, indien daar sprake van zou zijn, niet wordt vergroot.
Bij iedere hoofdgebouw zijn maximaal drie bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
bijgebouwen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;
bijgebouwen op de erfscheiding of tenminste 1 meter van de erfscheiding dienen te worden gebouwd;
vrijstaande bijgebouwen op een afstand van tenminste 3 meter van het hoofdgebouw moeten worden gebouwd;
vrijstaande bijgebouwen op een afstand van tenminste 5 meter van de bestemming water moeten worden gebouwd;
bijgebouwen op minimaal 3 meter achter de voorgevelbouwgrens moeten worden gebouwd;
aangebouwde bijgebouwen niet meer dan 2/5 deel van de achtergevel mogen beslaan, de achtergevelbouwgrens met niet meer dan 3 meter mag worden overschreden en het verschil tussen de achtergevel van het aangebouwde bijgebouw en de achtergevel van een aangrenzende woning niet meer dan 3 meter bedraagt;
de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen buiten het bouwvlak per hoofdgebouw maximaal 30 m² mag bedragen, met dien verstande dat het erf, het deel van het erf met de bestemming tuin niet meegerekend, voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
de goot- en bouwhoogte van een bijgebouw maximaal 2,75 meter respectievelijk 4 meter mag bedragen;
indien op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan de bestaande maatvoering c.q. situering van een bijgebouw afweek van het in dit artikel bepaalde, geldt voor de bestaande situatie die maatvoering c.q. situering als maximum.
De hoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevels c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot:
de ruimtelijke kwaliteit: de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
6.4 Afwijken van de gebruikregels
Het bevoegd gezag kan in afwijking van 6.1.b bepalen dat voor de panden Oostdorperweg 31, 41 en 43/45 , horeca gevestigd mag worden. Voorwaarden hiervoor zijn:
Alleen horeca vestigingen als bedoeld in 1a, 1b en 1c van de van de bij deze regels behorende Bijlage 1 . “Staat van Horeca-activiteiten” zijn toegestaan
De activiteiten alleen op de begane grond zijn toegestaan
Horeca-activiteiten alleen toelaatbaar zijn indien en voor zover de betreffende horeca-inrichting naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) passend worden geacht.
Artikel 7 Gemengd -2 (GD-2)
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Gemengd -2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
maatschappelijke-, medisch-sociale-, sociaal-culturele-, sociaal-educatieve en levensbeschouwelijke voorzieningen en kantoren ;
detailhandel, dienstverlening, met dien verstande dat deze functies alleen op de begane grond zijn toegestaan
horeca, indien op de verbeelding aangegeven(h), als bedoeld in categorie 1 en 2 van de van de bij deze regels behorende Bijlage 1 . “Staat van Horeca-activiteiten”, met dien verstande dat deze functie alleen op de begane grond is toegestaan;
wonen;
tuinen, erven en terreinen;
wegen, paden;
parkeervoorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op en in gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend worden gebouwd:
gebouwen, ten dienste van de bestemming;
aan- en uitbouwen;
bijgebouwen;
bij deze doeleinden behorende andere bouwwerken.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
Het hoofdgebouw en delen van het gebouw mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van het plan tenzij op de verbeelding een maat is aangegeven.
Op eigen terrein dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte tenzij aantoonbaar structureel in een andere oplossing kan worden voorzien.
Aan de achtergevel zijn aan- en uitbouwen buiten het bouwvlak toegestaan mits:
de overschrijding van de achtergevelbouwgrens door de uitbreiding niet meer dan 3 meter bedraagt;
het verschil tussen de achtergevel van de uitbreiding en de achtergevel van een aangrenzende pand niet meer dan 3 meter bedraagt indien de aanbouw op of op minder dan 2 meter afstand van de erfscheiding wordt gerealiseerd;
de bouwhoogte van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
na uitbreiding van het pand een tuindiepte van ten minste 10 meter resteert;
de uitbreiding is niet breder dan de oorspronkelijke achtergevel;
de plaats van bijgebouwen niet in strijd komt met het bestemmingsplan;
een bestaande strijdigheid, indien daar sprake van zou zijn, niet wordt vergroot.
Bij ieder hoofdgebouw zijn maximaal drie bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
bijgebouwen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;
bijgebouwen op de erfscheiding of tenminste 1 meter van de erfscheiding dienen te worden gebouwd;
vrijstaande bijgebouwen op een afstand van tenminste 3 meter van het hoofdgebouw moeten worden gebouwd;
vrijstaande bijgebouwen op een afstand van tenminste 5 meter van de bestemming water moeten worden gebouwd moeten worden gebouwd;
bijgebouwen op minimaal 3 meter achter de voorgevelbouwgrens moeten worden gebouwd;
aangebouwde bijgebouwen niet meer dan 2/5 deel van de achtergevel mogen beslaan en de achtergevelbouwgrens met niet meer dan 3 meter mag worden overschreden en het verschil tussen de achtergevel van het aangebouwde bijgebouw en de achtergevel van een aangrenzende woning niet meer dan 3 meter bedraagt;
de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen buiten het bouwvlak per hoofdgebouw maximaal 30 m² mag bedragen, met dien verstande dat het erf, het deel van het erf met de bestemming tuin niet meegerekend, voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
de goot- en bouwhoogte van een bijgebouw maximaal 2,75 meter respectievelijk 4 meter mag bedragen;
indien op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan de bestaande maatvoering c.q. situering van een bijgebouw afweek van het in dit artikel bepaalde, geldt voor de bestaande situatie die maatvoering c.q. situering als maximum.
De hoogte van andere bouwwerken mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen.
Eén overkapping is toegestaan buiten het bouwvlak met een maximale oppervlakte van 10 m² en een maximale hoogte van 2,5 meter. Het erf mag niet meer dan 50 % worden bebouwd. De overkapping moet op of op minimaal 1 meter uit de erfgrens worden geplaatst.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot:
de ruimtelijke kwaliteit: de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
Artikel 8 Groen (G)
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
voet- en fietspaden en toegangspaden;
water en waterberging;
nutsvoorzieningen;
speelvoorzieningen en/of kunstwerken;
in- en uitritten.
8.2 Bouwregels
1. Ten behoeve van de bestemming mogen uitsluitend andere bouwwerken worden gerealiseerd waarbij geldt dat:
de bouwhoogte van straatmeubilair, speelvoorzieningen en/of kunstwerken maximaal 3,00 meter mag bedragen;
de bouwhoogte van erfscheidingen maximaal 2,00 meter mag bedragen;
de bouwhoogte van lantarenpalen maximaal 8,00 meter mag bedragen;
de bouwhoogte van nutsvoorzieningen maximaal 1,5 meter mag bedragen met een maximale oppervlakte van 4 m2;
de bouwhoogte van overige bouwwerken niet meer dan 1 meter mag bedragen.
Andere bouwwerken dienen op een afstand van tenminste 3,00 meter van de bestemming water te worden gebouwd.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van andere bouwwerken in relatie tot:
de ruimtelijke kwaliteit: de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
Artikel 9 Maatschappelijk (M)
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Maatschappelijk” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
maatschappelijke functies van levensbeschouwelijke aard (kerken), sociaal-medische, sociaal-culturele, educatieve en sociaal-educatieve aard (scholen en kinderopvang);
tuinen, erven en parkeerplaatsen;
openbaar toegankelijke speelterreinen ter plaatse van bestaande pleinen, mits buiten openingstijdenvan de maatschappelijke functies.
9.2 Bouwregels
Op en in gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend worden gebouwd:
gebouwen, ten dienste van de bestemming;
bij deze doeleinden behorende andere bouwwerken.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.
De gebouwen en delen van gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Indien het bouwvlak nog niet volledig is bebouwd mag uitbreiding van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak plaatsvinden mits de goot- en/of bouwhoogte van de uitbreiding niet meer bedraagt dan de goot- en/of bouwhoogte van de bebouwing waar tegenaan gebouwd wordt.
De hoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste 3 meter bedragen, met uitzondering van erfscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.
Eén overkapping is toegestaan buiten het bouwvlak met een maximale oppervlakte van 10 m² en een maximale hoogte van 2,5 meter. Het erf mag niet meer dan 50 % worden bebouwd. De overkapping moet op of op minimaal 1 meter uit de erfgrens worden geplaatst.
Artikel 10 Tuin (T)
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor bij de gebouwen behorende tuinen.
10.2 Bouwregels
Ten dienste van de bestemming zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan.
De hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1 meter.
Andere bouwwerken waarvan redelijkerwijs een inhoud kan worden gemeten zijn behoudens het gestelde onder 5 niet toegestaan.
Het aanbrengen van verharding is alleen toegestaan als toegang tot hoofdgebouwen, bijgebouwen en achterpaden.
Het oprichten van andere bouwwerken ten dienste van het stallen van fietsen of het plaatsen van huisvuilcontainers is toegestaan, mits:
geen andere bouwwerken of bijgebouwen in of bij de woning aanwezig zijn die bereikbaar zijn via een achterom, achterpad, via de voor- of zijtuin of op andere reële wijze;
geen enkele mogelijkheid bestaat tot het realiseren van een inpandige berging of een berging in de tuin zodanig dat deze bereikbaar is via een achterom, een achterpad, via de voor- of zijtuin of op andere reële wijze;
het andere bouwwerk niet hoger is dan de maximaal toegestane hoogte van de erfscheiding in de voortuin met een maximum hoogte van 1 meter;
de totale oppervlakte van het andere bouwwerk niet groter is dan 4 m2;
het andere bouwwerk toegankelijk is vanuit de tuin en niet rechtstreeks toegankelijk is vanaf de openbare weg;
het andere bouwwerk op of ten minste 1 meter uit de zijdelingse erfgrens wordt gesitueerd;
de verharding van de tuin ten behoeve van het andere bouwwerk tot een minimum beperkt blijft;
het andere bouwwerk niet voor een gevelopening in het hoofdgebouw wordt gesitueerd indien de afstand tussen het hoofdgebouw en het andere bouwwerk minder dan 1 meter bedraagt;
het andere bouwwerk een plat dak (mag wel onder afschot liggen) heeft;
het andere bouwwerk tenminste 1 meter uit de grens met de openbare weg is gelegen, tenzij een zodanige erfscheiding voor het andere bouwwerk is geplaatst waardoor deze niet zichtbaar zal zijn vanaf de openbare weg;
het architectonische beeld van het hoofdgebouw en het straatbeeld niet wordt verstoord.
10.3 Specifieke gebruiksregels
De gronden met de bestemming Tuin mogen niet worden gebruikt voor stalling van caravans, voer- en vaartuigen.
Artikel 11 Verkeer (V)
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Verkeer” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wijkontsluitingswegen, woonstraten, voet-, fiets-, en ruiterpaden en parkeervoorzieningen;
groenvoorzieningen, bermen en laanbeplanting;
water, waterberging;
nutsvoorzieningen;
speelvoorzieningen;
overige verhardingen;
een verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG ter plaatse van de aanduiding (vm);
binnen de aanduiding "parkeerterrein"(p): uitsluitend voor parkeervoorzieningen.
11.2 Bouwregels
Ten dienste van de bestemming zijn abri’s/bushokjes toegestaan. Voor het overige zijn verder uitsluitend andere bouwwerken toegestaan die gerekend worden tot straatmeubilair.
Binnen het bouwvlak bij de aanduiding verkooppunt motorbrandstoffen (vm), is een luifel toegestaan, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de bestaande hoogte van de luifel.
Andere bouwwerken ten behoeve van de bestemming mogen geen grotere hoogte hebben dan maximaal 5 meter, met dien verstande dat erfscheidingen voor woningen niet zijn toegestaan.
De hoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
De hoogte van een abri/bushokje mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
De oppervlakte van een abri/bushokje mag niet meer dan 10 m² bedragen.
De hoogte van nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 1,5 meter en de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 4 m².
11.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van andere bouwwerken in relatie tot:
de ruimtelijke kwaliteit: de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
Artikel 12 Water (WA)
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor water, waterberging en oevers.
12.2 Bouwregels
Ten dienste van de bestemming zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan, waaronder bruggen, dammen en/of duikers en kunstwerken en beschoeiingen.
Steigers, vlonder e.d. zijn niet toegestaan.
De bouwhoogte van andere bouwwerken die noodzakelijk zijn voor de waterhuishouding, oeverbescherming en/of verbinding van oevers, mag niet meer bedragen dan 2 meter. Deze andere bouwwerken moeten voldoen aan de op dat moment geldende Keur en beleidregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland. In voorkomende gevallen dient een vergunning bij Rijnland te worden gevraagd.
De hoogte van oeverbeschoeiingen mag maximaal 0,00 meter boven NAP bedragen (waterpeil is 0,60 meter onder NAP).
Artikel 13 Wonen -1 (W-1)
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Wonen-1” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep, ondergeschikt aan de woonfunctie;
ter plaatse van de aanduiding bedrijf (b): bedrijven van nijverheid, ambacht en handel, zijn toegestaan, uitsluitend behorende tot de categorieën 1 en 2 van de in Bijlage 2 . bij deze regels opgenomen “Staat van inrichtingen”;
ter plaatse van de aanduiding opslag(op): opslagruimte;
tuinen, erven;
toegangspaden;
water.
13.2 Bouwregels
Op en in gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend worden gebouwd:
eengezinswoningen;
aan- en uitbouwen;
bijgebouwen;
bij deze doeleinden behorende andere bouwwerken;
ter plaatse van de aanduiding bedrijf (b): bedrijfsgebouwen;
ter plaatse van de aanduiding opslag (op): gebouwen ten behoeve van opslag.
De woningen mogen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.
De woningen mogen uitsluitend vrijstaand of twee onder een kap worden gebouwd zoals bestaand.
De goot- en bouwhoogte van de woningen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven, tenzij de goot- en/of bouwhoogte in de bestaande situatie al hoger is, dan geldt de bestaande hoogte als maximaal.
Aan de achtergevel van woningen zijn aan- en uitbouwen buiten het bouwvlak toegestaan mits:
de overschrijding van de achtergevelbouwgrens door de uitbreiding niet meer dan 3 meter bedraagt;
het verschil tussen de achtergevel van de uitbreiding en de achtergevel van een aangrenzende woning niet meer dan 3 meter bedraagt indien de aanbouw op of op minder dan 2 meter afstand van de erfscheiding wordt gerealiseerd;
de bouwhoogte van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van de woning;
na uitbreiding van de woning een tuindiepte van ten minste 10 meter resteert;
de uitbreiding niet breder is dan de oorspronkelijke achtergevel, danwel niet uitsteekt buiten de verlengde van de gemeenschappelijke muren cq. eindgevels;
de plaats van bijgebouwen niet in strijd komt met het bestemmingsplan;
een bestaande strijdigheid, indien daar sprake van zou zijn, niet wordt vergroot.
Binnen de aanduiding "bedrijf" mogen bedrijfsgebouwen worden gebouwd, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte.
Binnen de aanduiding "opslag" mogen opslagruimten worden gebouwd, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte.
Bij iedere woning zijn maximaal drie bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
bijgebouwen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;
bijgebouwen op de erfscheiding of tenminste 1 meter van de erfscheiding dienen te worden gebouwd;
vrijstaande bijgebouwen op een afstand van tenminste 3 meter van de woning moeten worden gebouwd;
vrijstaande bijgebouwen op een afstand van tenminste 5 meter van de bestemming water moeten worden gebouwd;
bijgebouwen op minimaal 3 meter achter de voorgevelbouwgrens moeten worden gebouwd;
aangebouwde bijgebouwen niet meer dan 2/5 deel van de achtergevel mogen beslaan, de achtergevelbouwgrens met niet meer dan 3 meter mag worden overschreden en het verschil tussen de achtergevel van het aangebouwde bijgebouw en de achtergevel van een aangrenzende woning niet meer dan 3 meter bedraagt;
de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen buiten het bouwvlak per woning maximaal 50 m² mag bedragen, met dien verstande dat het erf, het deel van het erf met de bestemming tuin niet meegerekend, voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
de goot- en bouwhoogte van een bijgebouw maximaal 2,75 meter respectievelijk 4 meter mag bedragen;
indien op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan de bestaande maatvoering c.q. situering van een bijgebouw afweek van het in dit artikel bepaalde, geldt voor de bestaande situatie die maatvoering c.q. situering als maximum;
De ingevolge lid 5 toegestane oppervlakte aan aan- en uitbouwen mag aan een zijgevelbouwgrens worden gerealiseerd, mits :
de afstand van de uitbreiding tot de voorgevelbouwgrens minimaal 3 meter bedraagt;
de afstand tot de zijdelingse terreinscheiding minimaal 3 meter bedraagt;
de afstand tot de bestemming water tenminste 5 meter bedraagt;
de afstand van de uitbreiding ten opzichte van de gevel waar deze tegenaan wordt geplaatst niet meer dan 3 meter bedraagt;
de achtergevelbouwgrens en verlengde daarvan met niet meer dan 3 meter wordt overschreden;
de bouwhoogte van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van de woning;
de uitbreidingsmogelijkheid aan de achtergevel evenredig verminderd wordt;
de situering van bijgebouwen niet in strijd komt met het bestemmingsplan.
De hoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste 3 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.
Overkappingen en andere bouwwerken waarvan redelijkerwijs een inhoud kan worden gemeten zijn toegestaan mits:
ze worden gebouwd 3 meter achter de voorgevel en in het verlengde daarvan te trekken lijn;
de afstand tot de bestemming water tenminste 5 meter bedraagt;
de bouwhoogte niet meer dan 2,5 meter bedraagt;
de totale oppervlakte buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 6 m².
Onoverdekte zwembaden en de daarbij behorende andere bouwwerken zijn alleen toegestaan indien het kaveloppervlak meer dan 500 m2 bedraagt en:
per woning niet meer dan één zwembad wordt aangelegd;
de oppervlakte van een zwembad niet meer dan 65 m2 bedraagt;
de bouwhoogte van een zwembad niet meer bedraagt dan 0,5 meter;
een zwembad wordt gesitueerd op een afstand van ten minste 2 meter achter de achtergevelbouwgrens of een in het verlengde daarvan te treken lijn;
de afstand van een zwembad tot een erfgrens ten minste 5 meter bedraagt.
13.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van andere bouwwerken in relatie tot:
de ruimtelijk kwaliteit: de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
13.4 Specifieke gebruiksregels
Werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep zijn alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
de werkruimtes zijn alleen in de woningen toegestaan;
de woonfunctie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven;
de vloeroppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden beroep mag maximaal 30% van de woning bedragen tot een maximum van 40 m²;
er mag slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking van uitgaan.
Het gebruik van een deel van de woning als bed en breakfast is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
een bed & breakfast is alleen in de woning toegestaan;
het brutovloeroppervlakte van de bed & breakfast mag maximaal 30% van de oppervlakte van de woning bedragen tot een maximum van 70 m2.
Het is niet toegestaan om in één woning zowel een gebruik als bedoeld onder lid 1 als een gebruik als bedoeld onder 2 te realiseren.
Een bijgebouw bij een woning dient slechts voor bergings- en/of stallingsdoeleinden en mag niet worden gebruikt:
als woning of gastenverblijf;
ten behoeve van een aan huis verbonden beroep;
als stalgebouw;
een bed & breakfast.
Artikel 14 Wonen -2 (W-2)
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Wonen - 2” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep, ondergeschikt aan de woonfunctie;
ter plaatse van de aanduiding "gemengd (gd) ": detailhandel, dienstverlening of maatschappelijke doeleinden, uitsluitend op de begane grond;
ter plaatse van de aanduiding binnenterrrein "sw-bin": openbaar toegankelijke speelterreinen, volkstuinen, gemeenschappelijk groen, al dan niet gemeenschappelijke andere functies;
ter plaatse van de aanduiding bedrijf (b): bedrijven van nijverheid, ambacht en handel,zijn toegestaan, uitsluitend behorende tot de categorieën1 en 2 van de in Bijlage 2 . bij deze regels opgenomen “Staat van inrichtingen”;
ter plaatse van de aanduiding "opslag" (op): opslagruimte;
ter plaatse van de aanduiding garageboxen( gab): garageboxen;
tuinen, erven;
toegangspaden;
water.
14.2 Bouwregels
Op en in gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend worden gebouwd:
eengezinswoningen;
aan- en uitbouwen;
bijgebouwen;
ter plaatse van de aanduiding bedrijf (b): bedrijfsgebouwen;
ter plaatse van de aanduiding opslag (op): opslagruimten;
ter plaatse van de aanduiding garageboxen( gab): garageboxen;
binnen de aanduiding binnenterrein "sw-bin" zijn slechts andere bouwwerken toegestaan ten dienste van het gebruik
bij deze doeleinden behorende andere bouwwerken;.
De woningen mogen uitsluitend binnen de als zodanig aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.
Ter plaatse van de aanduing "ond" er een onderdoorgang aanwezig is die vrij van bebouwing moet blijven.
De goot- en bouwhoogte van de woningen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven, tenzij de goot- en/of bouwhoogte in de bestaande situatie al hoger is, dan geldt de bestaande hoogte als maximaal.
Aan de achtergevel van woningen zijn aan- en uitbouwen buiten het bouwvlak toegestaan mits:
de overschrijding van de achtergevelbouwgrens door de uitbreiding niet meer dan 3 meter bedraagt;
het verschil tussen de achtergevel van de uitbreiding en de achtergevel van een aangrenzende woning niet meer dan 3 meter bedraagt indien de aanbouw op of op minder dan 2 meter afstand van de erfscheiding wordt gerealiseerd;
de bouwhoogte van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan de eerste bouwlaag van de woning;
na uitbreiding van de woning een tuindiepte van ten minste 10 meter resteert;
de uitbreiding is niet breder dan de oorspronkelijke achtergevel, danwel niet uitsteekt buiten het verlengde van de gemeenschappelijke muren cq. eindgevels;
de plaats van bijgebouwen niet in strijd komt met het bestemmingsplan;
een bestaande strijdigheid, indien daar sprake van zou zijn, niet wordt vergroot.
Bij iedere woning zijn maximaal twee bijgebouwen toegestaan, met dien verstande dat:
bijgebouwen zowel binnen als buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;
bijgebouwen op de erfscheiding of tenminste 1 meter van de erfscheiding dienen worden gebouwd;
vrijstaande bijgebouwen op een afstand van tenminste 2 meter van de woning moeten worden gebouwd;
vrijstaande bijgebouwen op een afstand van tenminste 5 meter van de bestemming water moeten worden gebouwd;
bijgebouwen op minimaal 3 meter achter de voorgevelbouwgrens moeten worden gebouwd;
aangebouwde bijgebouwen niet meer dan 2/5 deel van de achtergevel mogen beslaan en de achtergevelbouwgrens met niet meer dan 3 meter mag worden overschreden en het verschil tussen de achtergevel van en de achtergevel van een aangrenzende woning niet meer dan 3 meter bedraagt;
de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen buiten het bouwvlak per woning maximaal 30 m² mag bedragen, met dien verstande dat het erf, het deel van het erf met de bestemming tuin niet meegerekend, voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd;
de goot- en bouwhoogte van een bijgebouw maximaal 2,75 meter respectievelijk 4 meter mag bedragen;
indien op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan de bestaande maatvoering c.q. situering van een bijgebouw afweek van het in dit artikel bepaalde, geldt voor de bestaande situatie die maatvoering c.q. situering als maximum;
Binnen de aanduiding "bedrijf" mogen bedrijfsgebouwen worden gebouwd, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte.
Binnen de aanduiding "opslag" mogen opslagruimten worden gebouwd, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte.
Binnen de aanduiding "garageboxen" mogen garageboxen worden gebouwd, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte.
De hoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste 3 meter bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.
Overkappingen en andere bouwwerken waarvan redelijkerwijs een inhoud kan worden gemeten zijn toegestaan mits:
ze worden gebouwd 3 meter achter de voorgevel en in het verlengde daarvan te trekken lijn;
de afstand tot de bestemming water tenminste 5 meter bedraagt;
de bouwhoogte niet meer dan 2,5 meter bedraagt.
de totale oppervlakte buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 6 m².
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van andere bouwwerken in relatie tot:
de ruimtelijke kwaliteit: de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep zijn alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
de werkruimtes zijn alleen in de woningen toegestaan;
de woonfunctie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven;
de vloeroppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden beroep mag maximaal 30% van de woning bedragen tot een maximum van 40 m²;
er mag slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking van uitgaan.
Het gebruik van een deel van de woning als bed en breakfast is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
een bed & breakfast is alleen in de woning toegestaan;
het brutovloeroppervlakte van de bed & breakfast mag maximaal 30% van de oppervlakte van de woning bedragen tot een maximum van 70 m2.
Het is niet toegestaan om in één woning zowel een gebruik als bedoeld onder lid 1 als een gebruik als bedoeld onder 2 te realiseren.
Een bijgebouw bij een woning dient slechts voor bergings- en/of stallingsdoeleinden en mag niet worden gebruikt:
als woning of gastenverblijf;
ten behoeve van een aan huis verbonden beroep;
als stalgebouw;
een bed & breakfast.
Artikel 15 Wonen-3 (W-3)
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Wonen – 3” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wonen;
werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep, ondergeschikt aan de woonfunctie;
tuinen, erven;
toegangspaden.
15.2 Bouwregels
Op en in gronden als bedoeld in het eerste lid mogen uitsluitend worden gebouwd:
meergezinswoningen;
bij deze doeleinden behorende andere bouwwerken.
De meergezinswoningen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd.
De gebouwen en delen van de gebouwen mogen geen grotere goot- en bouwhoogte hebben dan aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
Bergingen zijn alleen inpandig toegestaan. De oppervlakte van een berging bedraagt ten hoogste 12 m² per woning.
De hoogte van andere bouwwerken mag ten hoogste 1,5 meter bedragen.
15.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken in relatie tot:
de ruimtelijke kwaliteit: de instandhouding van c.q. het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
de verkeersveiligheid; als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
de sociale veiligheid; voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is;
15.4 Specifieke gebruikregels
Werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep zijn alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
de werkruimtes zijn alleen in de woningen toegestaan;
de woonfunctie dient in overwegende mate gehandhaafd te blijven;
de vloeroppervlakte ten behoeve van het aan huis verbonden beroep mag maximaal 30% van de woning bedragen tot een maximum van 40 m²;
er mag slechts een beperkte verkeersaantrekkende werking van uitgaan.
Artikel 16 Waarde -Archeologie (WR-A)
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde-archeologie” (swr-a5) aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.
16.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag niet worden gebouwd.
Het bepaalde onder 1. is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken:
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 30 m² en waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld;
een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
16.3 Afwijken van de bouwregels
Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in artikel 16.2 onder 1 met inachtneming van de volgende regels:
afwijking kan slechts worden verleend voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overlegd van archeologisch onderzoek, waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht zijn genomen en de waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Voornoemd rapport hoeft niet overlegd te worden indien het college van burgemeester en wethouders reeds over voldoende gegevens beschikt om de archeologische waarde van de betrokken locatie vast te stellen.
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder b. bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de afwijking voorschriften te verbinden, gericht op:
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
het doen van opgravingen waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen;
begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeoloog waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in artikel 16.1 zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
het verlagen of verhogen van het waterpeil;
het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen.
Het verbod als bedoeld onder 1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel 16.3 sub a., b. en c. in acht is genomen;
een oppervlakte beslaan van ten hoogste 30 m² en waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
de werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 16 lid 4 1 onder f worden uitgevoerd in het kader van regulier onderhoud en beheer.
De omgevingsvergunning wordt verleend, indien:
de werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd van archeologisch onderzoek, waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen en de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld; Voornoemde rapport hoeft niet overlegd te worden indien het college van burgemeester en wethouders reeds over voldoende gegevens beschikt om de archeologische waarde van de betrokken locatie vast te stellen;
de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport onder b. bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
het doen van opgravingen waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen;
het begeleiden van de activiteiten door een archeoloog die voldoet aan de normen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het college van burgemeester en wethouders aan een archeologisch deskundige advies, waarbij de archeologisch deskundige voldoet aan de eisen zoals deze gesteld worden in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
16.5 Wijzigingsbevoegdheid
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de dubbelbestemming te wijzigen door voor één of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming:
geheel of gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen, indien:
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
de begrenzingen van de dubbelbestemming te wijzigen en/of de begrenzingen tussen de verschillende archeologische gebiedstypen te verschuiven indienuit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarde of archeologische verwachting voor de betreffende gebiedsdelen moet worden aangepast.
Artikel 17 Waarde -Cultuurhistorie (WR-C)
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde – Cultuurhistorie” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en zo mogelijk de versterking van de aan deze gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden, zijnde:
de hoofdstructuur van wegen, plantsoenen en binnenterreinen;
de hoofdvorm en typologie van de bebouwing alsmede haar positie in de structuur, de verhouding open - gesloten en de oriëntatie van de toegang en de te onderscheiden ruimten in het gebouw;
de erf- en tuinafscheidingen van de bouwblokken, in het bijzonder de poorten, erf- en tuinscheidingen die deel uitmaken van het ontwerp van het gebouw of bouwblok en in het verlengde daarvan een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen;
de openbare ruimte en het straatmeubilair en beplanting, waar deze karakteristiek en beeldbepalend is voor het gebied;
de cultuurhistorische waarden van de weg Hoge Klei en in het bijzonder de halfverharding en bermbeplanting voor zover aangeduid met (cw).
17.2 Bouwregels
Met betrekking tot het bouwen binnen deze bestemming gelden de hieronder omschreven regels. Deze regels hebben, bij strijdigheid daarmee, voorrang boven de regels genoemd in de artikelen 3 t/m 15 van dit bestemmingsplan.
Bouwen als bedoeld in lid 2.1 dient zodanig plaats te vinden dat de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezige cultuurhistorische waarden niet worden aangetast.
17.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen in relatie tot de te beschermen waarden zoals genoemd in lid 1. Deze bevoegdheid heeft betrekking op:
plaats, goot-, bouwhoogte, dakvorm en dakhelling van (karakteristieke) gebouwen, bijgebouwen en/of andere bouwwerken;
erf- en tuinafscheidingen van woningbouwcomplexen die de karakteristieke verkavelingstructuur visualiseren;
ingrepen in de openbare ruimte in het algemeen en in de wegenstructuur in het bijzonder.
17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Met inachtneming van het gestelde onder 17.1 is, ter plaatse van de bestemming “Waarde – Cultuurhistorie”, voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:
het aanleggen van verharde wegen, paden of parkeer-stroken en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een grotere plaatselijke oppervlakte dan 50 m2, tenzij daarmee direct toegang wordt verschaft tot een woning en/of bijbehorende bijgebouwen dan wel een gebouw met een andere functie;
het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden met een grotere hoogte dan 0,3 meter;
het kappen van bomen die deel uitmaken van bestaande laanbeplanting dan wel deel uit maken van de groenstructuur alsmede het rooien van heggen en andere beplanting die deel uit maken van de oorspronkelijke groenstructuur;
aantasting van wateren, waterlopen, sloten en greppels door graven, dempen, verdiepen, vergroten en/of herprofilering;
de aanleg van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
alle overige werkzaamheden die de cultuurhistorische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale onderhoud van de gronden.
Het bepaalde onder 1 is slechts toelaatbaar indien door deze werken en/of werkzaamheden aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden op deze gronden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan en een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een vergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. Dit nadat, door een in overleg met burgemeester en wethouders aangewezen deskundige, onderzoek is gedaan waaruit blijkt dat er geen aantasting van de genoemde waarden zal optreden.
Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden in het kader van onderhoud en beheer.
Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie en landschap (WR-CL)
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde-Cultuurhistorie en landschap” aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, bescherming, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde landschappelijke waarden.
Naast de cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel 17richt deze dubbelbestemming zich met name ook op natuur en landschapswaarden op bouwpercelen. De cultuur en landschapswaarden worden gevormd door de historische infra- water en verkaverlingsstructuur.
18.2 Bouwregels
Met betrekking tot het bouwen binnen deze bestemming gelden de hieronder omschreven regels. Deze regels hebben, bij strijdigheid daarmee, voorrang boven de regels genoemd in de artikelen 3 t/m 15 van dit bestemmingsplan.
Bouwen als bedoeld in lid 2.1 dient zodanig plaats te vinden dat de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezige cultuurhistorische en natuur- en landschapswaarden niet worden aangetast.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Onverminderd het gestelde in artikel 17 is het binnen de aangewezen gronden verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het kappen van bomen die deel uitmaken van bestaan-de laanbeplanting, parken en plantsoenen;
het kappen van beplanting op bouwpercelen die deel uitmaken van de landschappelijke structuur;
aantasting van bestaande natuurlijke accidentatie op bouwpercelen;
het realiseren van zwembaden en tennisbanen;
alle overige werkzaamheden die de cultuurhistorische en landschappelijke waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale onderhoud van de gronden;
Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunning wordt gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
Het bepaalde onder 1 is slechts toelaatbaar indien door deze werken en/of werkzaamheden aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden op deze gronden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan en een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een vergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd. Dit nadat, door een in overleg met burgemeester en wethouders aangewezen deskundige, onderzoek is gedaan waaruit blijkt dat er geen aantasting van de genoemde waarden zal optreden.
Het bepaalde onder 1 is niet van toepassing op het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden in het kader van onderhoud en beheer.
Artikel 19 Waterstaat - Waterkering
19.1 Bestemmingsomschrijving
De op de kaart voor "Waterstaat-Waterkering" aangewezen gronden zijn primair bestemd voor waterkering. Secundair zijn deze gronden bestemd voor de onderliggende, op de verbeelding nader aangegeven bestemmingen.
19.2 Bouwregels
Ten dienste van de bestemming zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan die noodzakelijk zijn voor het onderhoud, beheer en bescherming van deze bestemming.
De bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5,00 meter.
Indien en voor zover een en ander verenigbaar is met het belang van de in lid 1. genoemde primaire bestemming, mag op de gronden tevens worden gebouwd voor de samenvallende secundaire bestemming , met dien verstande dat een omgevingsvergunning voor de secundaire bestemming niet wordt verleend dan nadat advies is gevraagd aan de betreffende beheerder van de waterkering.
19.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing in het kader van cultuurhistorische en landschappelijke waarde.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 20 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een plan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Bij de beoordeling van een aanvraag voor de bouw van een (agrarische) dienstwoning, waarbij wordt nagegaan of er sprake is van een eerste of tweede dienstwoning - worden mede in aanmerking genomen bestaande woningen, welke als (agrarische) dienstwoning zijn gebouwd of als zodanig in gebruik zijn geweest, maar die ten gevolge van verkoop, verhuur, bedrijfssplitsing of anderszins niet meer als (agrarische) dienstwoning fungeren.
Artikel 21 Algemene bouwregels
Geen gebouw mag worden opgericht, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel een reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.
Geen ander werk of werkzaamheid mag worden uitgevoerd, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.
Bij de beoordeling van ondergrondse bouwwerken gelden de regels van de bovenliggende bestemming, tenzij in de regels anders is bepaald, dan wel voor de onderlaag een afzonderlijke bestemming is gegeven in welk geval de regels van die bestemming gelden.
De hellingshoek van de daken van gebouwen bedraagt maximaal 45°, tenzij de hellingshoek in de bestaande situatie al meer is, dan geldt de bestaande hellingshoek als maximaal.
Van een gebouw, waarvoor een maximum goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximum goothoogte en terugvallen onder hoeken van 45° met de horizon, dan wel de voor het betreffende gebouw in deze regels specifiek bepaalde dakhellingen, met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen, zoals dakkapellen, antennes en schoorstenen, buiten beschouwing blijven.
Dakkapellen in het dakvlak zijn toegestaan onder voorwaarde dat:
een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak niet breder mag zijn dan 50% van de breedte van het dakvlak, gemeten langs de voet van de dakkapel. Voor andere dakvlakken geldt geen breedte beperking;
gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;
bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok;
zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;
dakkapellen op mansardekappen alleen zijn toegestaan op het onderste dakvlak.
Op bijgebouwen zijn geen dakkapellen toegestaan.
Artikel 22 Algemene gebruiksregels
22.1 Gebruiksbepaling
Het is verboden gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de op de verbeelding aangeven bestemming en deze regels.
22.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik als bedoeld in het eerste lid wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 7.10 Wro, in elk geval verstaan:
het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is voor de opslag van materialen welke strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
het gebruik ten behoeve van een seksinrichting.
22.3 Afwijken van de gebruikregels
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels van het bepaalde in artikel 22.1 indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 23 Algemene regels inzake afwijken
23.1 Algemene regels
Indien niet op grond van een andere regel kan worden afgeweken, zijn burgemeester en wethouders bevoegd af te wijken van de regels voor:
het afwijken van de voorgeschreven maten en afmetingen tot een maximum van 10%, indien in verband met de realisering van de bestemming of ingekomen aanvraag om omgevingsvergunning, de afwijking noodzakelijk is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van derdenen cultuurhistorische en/of natuur en landschapswaarden;
het oprichten van gebouwen ten behoeve van openbaar nut, met dien verstande dat de inhoud niet meer dan 75 m3 en dat de goothoogte niet meer dan 3,5 meter en de bouwhoogte niet meer dan 5 meter mogen bedragen;
het oprichten van andere bouwwerken van openbaar nut, met dien verstande dat de hoogte van deze bouwwerken niet meer dan 10 meter mag bedragen;
de bouw van andere bouwwerken ten dienste van de telecommunicatie, mits deze bouwwerken van geringe horizontale afmetingen zijn en mits:
- bij vrijstaande bouwwerken de bouwhoogte niet meer dan 40 meter bedraagt, de locatie past binnen het gemeentelijk antennebeleid;
- in het geval het bouwwerk op een ander gebouw wordt geplaatst, de toegelaten bouwhoogte van dat gebouw met niet meer dan 6 meter wordt overschreden;
de bouw van andere bouwwerken ten dienste van het landelijk alarmeringsnetwerk mits:
- bij vrijstaande bouwwerken de bouwhoogte niet meer dan 25 meter bedraagt;
- in het geval het bouwwerk op een ander gebouw wordt geplaatst, de toegelaten bouwhoogte van dat gebouw met niet meer dan 6 meter wordt overschreden;
de bouw van straatmeubilair binnen bestemmingen waar dit krachtens de bestemmingsbepalingen niet bij recht is toegestaan;
de bouw van bergbezinkbassins met een inhoud van niet meer dan 1000 m³;
het realiseren van een kap onder een hoek van niet meer dan 60°;
van een gebouw, waarvoor een maximum goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximum goothoogte en terugvallen onder hoeken van 60° met de horizon, dan wel de voor het betreffende gebouw in deze regels specifiek bepaalde dakhellingen, met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen, zoals dakkapellen, antennes en schoorstenen, buiten beschouwing blijven;
het bouwen binnen 5 meter van de oeverlijn van de bestemming Water nadat een positief van het Hoogheemraadschap van Rijnland is ontvangen.
het realiseren van een dwars- of mansardekap indien dit vanuit stedenbouwkundig en architectonisch oogpunt acceptabel is.
23.2 Voorwaarden toepassing afwijking van de regels
Ontheffingen mogen slechts worden verleend met inachtneming van het bepaalde in artikel 25.2 alsmede indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 24 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen voor geringe afwijkingen van bestemmings- of bouwgrenzen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;Voorwaarde is dat het bestemmingsplanvlak dan wel bouwvlak niet in grote toeneemt.
Artikel 25 Algemene procedureregels
25.1 Bij toepassing wijzigingsbevoegdheid
Op de voorbereiding van een wijzigingsbesluit, voor zover deze bevoegdheid in het plan aan burgemeester en wethouders is toegekend, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:
De kennisgeving, bedoeld in artikel 3.12 van die wet tevens in de Staatscourant wordt geplaatsten voorts langs elektronische weg geschiedt, en het ontwerp met de daarbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar wordt gesteld;
De kennisgeving, bedoeld onder a, gelijktijdig met de daar bedoelde plaatsing langs elektronische weg wordt toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan het betrokken waterschapsbestuur en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeente(n);
indien in het ontwerp gronden zijn aangewezen waarvan de bestemming in de naaste toekomst voor verwezenlijking in aanmerking komt, kennisgeving tevens geschiedt aan diegenen die in de basisregistratie kadaster staan vermeld als eigenaar van die gronden of als beperkt gerechtigde op die gronden;
door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de het college van burgemeester en wethouders naar voren kunnen worden gebracht;
het college van burgemeester en wethouders binnen 12 weken na de termijn van terinzagelegging beslist omtrent de vaststelling van de wijzigingsbevoegdheid.
25.2 Toetsingscriteria bij afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid
Bij toepassing van een afwijking en wijzigingsbevoegdheid wordt getoetst aan de volgende algemene criteria:
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de instandhouding c.q. tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld zoals omschreven in de toelichting van dit plan.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvorm dient rekening gehouden te worden met de instandhouding van de aan de gronden eigen zijnde cultuurhistorische waarden. Binnen de dubbelbestemming waarde-cultuurhistorie is een extra scherpe beoordeling op welstand en beeldkwaliteit gewenst. Het handboek welstand en beeldkwaliteit zal hiervoor als aanvullend toetsingskader worden gehanteerd.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen dient voorkomen te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bebouwing en gebruiksvormen dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking. Een wijziging van gebruik naar een milieugevoelige bestemming moet kunnen voldoen aan de in de milieuwetgeving vastgelegde normering.
Bij een toename van verhard oppervlak (daken, wegen, parkeerterreinen, gedraineerde oppervlakken), in de toekomstige situatie, is het beleid van Rijnland zoals vastgelegd in de dan geldende Keur en beleidsregels, het toetsingskader. In de Keur is vastgelegd dat, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling meer dan 500 m2 onverhard oppervlak wordt verhard, compenserende maatregelen noodzakelijk zijn in de vorm van extra open water ter grootte van 15% van de toename van de verharding.
Ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten gebruiksvormen dient rekening gehouden te worden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed. Andere bestemmingen mogen niet in hun gebruik worden beperkt.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Eenmalig kan van de regels worden afgeweken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 5%.
Het eerste lid is niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 27 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 28 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwuijken van de regels.
Artikel 29 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: regels van het “bestemmingsplan Oostdorp-Hoge Klei 2013”
HOOFDSTUK 5 Bijlagen
Bijlage 1 .
Staat van horeca-activiteiten
Bij het bestemmen van horeca-activiteiten wordt gebruikt gemaakt van een staat van horeca-activiteiten. Onderstaand is de standaard indeling van horeca-activiteiten opgenomen zoals die in de bestemmingsplannen wordt gehanteerd.
Categorie 1 “lichte horeca”
Horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en ’s avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts enige hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a. Aan de detailhandel verwante horeca, zoals:
automatiek;
broodjeszaak;
cafetaria;
croissanterie;
koffiebar;
lunchroom;
ijssalon;
snackbar;
tearoom;
traiteur;
met een bedrijfsoppervlakte van 250 m² en minder.
1b. Overige lichte horeca, zoals:
bistro;
restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice):
met een bedrijfsoppervlakte van 250 m² en minder.
1c. Horecabedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking, zoals:
horecabedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m²;
restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (o.a. pizza, chinees, drive-in restaurant).
Categorie 2 “middelzware horeca”
Horecabedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor een zekere hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals:
bierhuis;
biljartcentrum;
café;
proeflokaal;
shoarma/grillroom;
zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- /dansevenementen).
Categorie 3 “zware horeca”:
Horecabedrijven die voor een goed functioneren ook ’s nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen, zoals:
dancing;
discotheek;
nachtclub;
partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek-/dansevenementen).
TOELICHTING OP DE STAAT VAN HORECA-ACTIVITEITEN
De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich als zodanig nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de voorschriften opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast.
Ook voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer en de APV onvoldoende mogelijk-heden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horeca-bedrijven in het bestemmingsplan richt zich in aanvulling op de beide genoemde instrumenten op de volgende vormen van hinder:
- geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
- (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.
Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij de uitwerking van een ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:
- indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
- onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
- uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.
De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. Opgemerkt wordt dat naast de criteria ter voorkoming van ongewenste horeca-activiteiten ook ruimtelijk-functionele overwegingen een rol kunnen spelen bij het ruimtelijk beleid voor horeca-activiteiten; daarop wordt op deze plaats niet ingegaan.
Gehanteerde criteria
Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie "bedrijven en milieuzonering" een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruik-bare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:
- de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden); deze zijn voor het optreden van hinder uiterst relevant; het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (kortom, het activiteitenbesluit) en de circulaire industrielawaai hanteren immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende milieunormen;
- de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.
Categorieën van horeca-activiteiten
Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende drie categorieën onderscheiden (waarvan één categorie met drie subcategorieën):
1. "lichte horeca": Bedrijven die in beginsel alleen overdag en ’s avonds behoeven te zijn geopend (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke. Het gaat daarbij dus om bedrijven die uit een oogpunt van hinder vooral in woongebieden niet wenselijk zijn. In gemengde gebieden en weinig gevoelige gebieden dient mede in relatie tot de verkeersontsluiting een nadere afweging plaats te vinden.
In deze categorie zijn de volgende subcategorieën onderscheiden:
1a. qua exploitatie aan detailhandelsfunctie verwante horeca die in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel kunnen worden onderscheiden zoals ijssalons, cafetaria's, snackbars en dergelijke; met name in centrumgebieden kan het in verband met ruimtelijk-functionele aspecten gewenst zijn deze groep als afzonderlijke categorie te beschouwen;
1b. overige lichte horeca: restaurants;
1c. bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: grotere
restaurants, grotere hotels, McDrives e.d.
"middelzware horeca": Bedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en die daardoor een zekere hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken: cafés, bars, biljartcentra, zalenverhuur e.d. Deze bedrijven zijn over het algemeen alleen toelaatbaar in weinig gevoelige gebieden, zoals gebieden met primair een functie voor detailhandel en voorzieningen.
“zware horeca”: Bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts moeten zijn geopend en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking, daarmee gepaard gaande hinder op straat en parkeeroverlast): dancings, discotheken en partycentra. Deze bedrijven zijn alleen toelaatbaar in specifiek voor dergelijke bedrijven aangewezen gebieden.
Bijlage 2 .