Inhoud
Artikel
4 Agrarisch
- Glastuinbouw
Artikel
5 Agrarisch – Sierteelt
Artikel
13 Wonen
- Woonwagenstandplaats
Artikel
15 Waarde
– Archeologie 1
Artikel
16 Waarde
– Archeologie 2
Artikel
17 Waarde
– Archeologie 3
Artikel
18 Waarde
– Archeologie 5
Artikel
19 Waterstaat
- Waterberging
Artikel
20 Waterstaat
- Waterkering
Artikel
21 Anti-dubbeltelregel
Artikel
22 Algemene
bouwregels
Artikel
23 Algemene
gebruiksregels
Artikel
24 Algemene
aanduidingsregels
Artikel
25 Algemene
afwijkingsregels
Artikel
26 Algemene
wijzigingsregels
Hoofdstuk
4 Overgangs-
en slotregels
Bijlage
1: Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage
2: Staat van Bedrijfsactiviteiten -
nevenactiviteiten
1.1
plan:
het bestemmingsplan ‘Zuidplas Noord’ van de gemeente Waddinxveen;
1.2
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0627.bpzuidplasnoord-0401 met
de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3
aanbouw:
een toevoeging van een
(afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw
toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw;
1.4
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of
figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden
gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding
indien het een vlak betreft;
1.6
aaneengebouwde woning:
een woning die deel uitmaakt van een
bouwmassa bestaande uit drie of meer woningen;
1.7
aan-huis-verbonden beroeps- of
bedrijfsactiviteit:
een
(para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend,
ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen
beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden)
detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende
bijgebouwen wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie
behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die
in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.8
achtergevel:
de van de wegzijde gekeerde
gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die evenwijdig of min of meer evenwijdig
loopt aan de voorgevel;
a. grondgebonden akkerbouw: de teelt van gewassen op open grond, al dan niet onder plat glas, daaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt
b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
c. glastuinbouw: teelt van tuinbouw- en/of siergewassen en/of hiermee gelijk te stellen gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
d. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel.
e. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de verhandeling van boomkwekerijgewassen en vaste planten;
f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
g. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie.
1.10
agrarisch deskundige:
een door het college van burgemeester en
wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied
van land- en tuinbouw;
1.11
agrarisch dienstverlenend bedrijf
(loonwerkbedrijf)
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of
overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of
diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
1.12
agrarisch medegebruik
een agrarisch gebruik van gronden dat
ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit agrarische
gebruik is toegestaan;
1.13
agrarisch nevenberoepsbedrijf
een
bedrijf, gericht op het verlenen van diensten aan en het leveren goederen aan
agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en verhandelen van
producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.
1.15
baliefunctie:
een
(onderdeel van een) kantooractiviteit of dienstverlening, waarvoor kenmerkend
is dat de (economische) activiteit is gericht op het structureel contact met
publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk deel
van een gebouw;
1.16
balkon
open buitenruimte met
balustrade uitkragend aan de verdieping van het (aangrenzend) hoofdgebouw;
1.17
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of
bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.18
bebouwingspercentage:
een binnen een bij dit plan
behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de
grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of
bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen
betrekking op ondergrondse parkeergarages;
een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is. Onder een bed&breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
1.20
bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de
uitoefening van een bedrijf.
1.21
bedrijfsvoeroppervlakte (bvo):
de
gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, werkplaats,
opslagplaats, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de
bedrijfsuitoefening benodigde vloeroppervlakte met uitzondering van parkeren;
1.22
begane grond bouwlaag:
de
onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.23
bestaande situatie (legaal):
a. bij gebruik: (legaal) aanwezig op het moment
van het van kracht worden van het plan;
b. bij bouwwerken: (legaal) aanwezig op het
moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die
op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden
gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
1.24
bestemmingsgrens:
de grens van een
bestemmingsvlak;
1.25
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald
vlak met eenzelfde bestemming;
1.26
bouwen:
het plaatsen, het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk,
alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats;
1.27
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.28
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel
met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan
niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een
dak;
1.29
bijgebouw:
een al dan niet vrijstaand
gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op
hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
1.30
bedrijfswoning:
een woning in of bij een
bedrijf, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens
huisvesting daar, gelet op het legaal gebruik van het gebouw of terrein,
noodzakelijk is;
1.31
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van
een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of
balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of
kapverdieping;
1.32
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk
grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
1.33
bouwperceelgrens:
een grens van een
bouwperceel;
1.34
bouwvlak:
een geometrisch bepaald
vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.35
bouwwerk:
een bouwkundige
constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;
1.36
carport:
een bouwwerk, al dan niet
aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal twee
gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor
motorrijtuigen en daarvoor ook toegankelijk is vanaf de openbare weg;
1.37
cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende
waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid;
1.38
dagrecreatie:
vormen van recreatie, die
in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht
zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.39
dak:
iedere bovenbeëindiging van
een gebouw;
1.40
dakkapel:
een constructie ter
vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een
dakvlak bevindt;
1.41
dakopbouw:
het vergroten van een
bestaande ruimte door het realiseren van een verhoging van het bestaande dak
(nokverhoging) of door het optrekken van de gevel;
1.42
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop
aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of
leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik
of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit;
1.43
detailhandel in volumineuze
goederen:
detailhandel
in zeer volumineuze goederen zoals auto’s, motoren, boten, caravans, keukens,
badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en
landbouwwerktuigen;
1.44
dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen
van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of
niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of
cosmetisch gebied, zoals zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's,
uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé, en kapsalons; onder dienstverlening wordt
niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of
seksinrichting en escortbedrijven;
1.45
ecologische verbindingszone:
samenhangend stelsel van (te ontwikkelen)
landschapselementen die als verbindingsweg fungeren tussen verschillende
leefgebieden van planten en/of dieren;
1.46
erf:
de verharde grond deeluitmakende
van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw;
1.47
erker:
een aan- of uitbouw in één
bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw, die in open
verbinding staat met het achterliggend vertrek;
die vormen van recreatie die in hoofdzaak
zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
1.49
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor
mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt;
1.50
geluidzoneringsplichtig
bedrijf:
een bedrijf als bedoeld in artikel 41 van de
Wet geluidhinder, dat in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken en
waarvoor op grond van die wet de verplichting geldt tot vaststelling van een
geluidszone rond het betrokken terrein;
1.51
glastuinbouwgerelateerd
bedrijf
bedrijf dat een directe binding heeft met
glastuinbouw en/of noodzakelijk zijn voor het functioneren van de glastuinbouw
sector, zoals bedrijven in productie en transport materialen tbv glastuinbouw,
verpakkings- en verwerkingsbedrijven en kennisinstituten;
1.52
grens verschillende hoogten:
een
op de verbeelding aangegeven begrenzing, die de contouren van de verschillende
binnen een bouwvlak aangegeven maximum hoogteaanduidingen markeert;
1.53
groothandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan
instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.54
hoofdgebouw:
een gebouw of een gedeelte daarvan,
dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige
bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig
zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.55
horecabedrijf:
een bedrijf dat is gericht
op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van
voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander
gepaard gaande met dienstverlening. Tot de hieronder genoemde categorieën
horeca 1 tot en met horeca 5 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar
aard, omvang en uitstraling op het woon en leefmilieu vergelijkbare
horecasoorten:
horeca 1 (winkelgebonden daghoreca):
vormen van horeca-activiteiten die qua
exploitatievorm en openingstijden aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarbij
de activiteiten primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van
etenswaren en/of licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken voor nuttiging
al dan niet ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans geen of slechts in
lichte mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals
broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms;
horeca
2 (maaltijdverstrekkers):
vormen van horeca-activiteiten die primair
zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden en/of dranken voor
consumptie ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van
het woon- en leefklimaat veroorzaakt, zoals restaurants, bistro's, grand cafés;
horeca 3 (spijsverstrekkers):
vormen van horeca-activiteiten die primair
gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren voor nuttiging al
dan niet ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van
licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken en waarvan de exploitatie
doorgaans in enige mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan
veroorzaken, zoals cafetaria's, automatieken en afhaalhoreca;
horeca 4 (drankverstrekkers):
vormen van horeca-activiteiten die primair
zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van
alcoholische en niet alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans
een lichte aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafés
en bars;
horeca 5 (zware horeca):
vormen van horeca-activiteiten die primair zijn
gericht op het bedrijfsmatig gelegenheid bieden van dansen op elektrisch
versterkte muziek alsmede op het ter plaatse nuttigen van alcoholische en
niet-alcoholische dranken en etenswaren, en waarvan de exploitatie een
aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de
openbare orde met zich meebrengt, zoals discotheken en
nachtclubs.
1.56
hotel en/of pension:
een
horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht)
met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor
consumptie ter plaatse. Onder een hotel/pension wordt niet verstaan
overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of
seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
1.57
huishouden:
een of meer personen die
een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en
onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet
begrepen;
1.58
inwoning:
het bewonen van een
niet-zelfstandige woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een
ander huishouden in gebruik is genomen;
1.59
kampeermiddel:
a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
b. enig ander onderkomen of enig ander
voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan voorzover geen bouwwerk
zijnde;
een en ander voorzover deze onderkomens of
voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel
worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de
gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.60
kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel
of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop
gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen
ten behoeve van recreatief nachtverblijf. Permanente bewoning van een
kampeerterrein is uitgesloten;
1.61
kap:
de volledige of nagenoeg
volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een
dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.62
kassen:
bouwwerken voornamelijk van
glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische
bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m¹ of meer, trek-, schaduw-,
gaas-, boog- en tunnelkassen daaronder begrepen;
1.63
kelder:
een
afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud niet
boven peil is gelegen;
1.64
kunstwerk:
bouwwerk ten behoeve van
infrastructurele en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;
1.65
landschappelijke waarde:
de door het bevoegd gezag aan een gebied
toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het
aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de
onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende elementen;
1.66
maatschappelijke
voorzieningen:
educatieve, (para-)medische,
sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen,
waaronder begrepen een peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, naschoolse opvang
alsmede voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie en voorzieningen ten
behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen en woningen die onderdeel vormen van een woonzorgcentrum;
1.67
manege:
een bedrijf, waarvan de
activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie
in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden en/of pony's en het
bieden van huisvesting aan die paarden en/of pony's. Het bedrijf kan voorzien
in een ondergeschikte kantine of soortgelijke horeca;
1.68
mantelzorg:
langdurige zorg die niet in
het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende en
diens partner door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening
rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van
huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.69
natuurwaarden:
de door het bevoegd gezag
aan een gebied toegekende waarden met betrekking tot de aanwezige geologische,
bodemkundige, ecologische en biologische elementen;
1.70
niet-zelfstandig kantoor:
een onderdeel van een bedrijf, dat andere
bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor
uitsluitend een ondersteunende functie heeft;
functie
waarvoor maximaal 30 % van het brutovloeroppervlak als zodanig gebruikt mag
worden tot een maximum
oppervlak van
1.72
nutsvoorziening:
een
voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en
de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut,
waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations,
gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.73
ondersteunende horeca:
ondergeschikte horecavoorzieningen binnen
een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten
behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de
consumptie van drank en etenswaren;
1.74
overkapping:
een bouwwerk met een open
constructie en een dak met maximaal één gesloten wand;
1.75
paardenbak (buitenrijbaan):
een
door middel van een onoverdekte voorziening afscheiding
van een perceel afgezonderd stuk grond naar de uiterlijke verschijningsvorm
ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het
uitoefenen van de paardensport dan wel het vrij los laten lopen van paarden;
1.76
paardenhouderij:
een
bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van
paarden, alsmede de handel in paarden.
1.77
parkeervoorziening:
voorziening
bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van
motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein,
parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;
a. voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de
voorliggende weg;
b. voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de
afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
c. in alle andere gevallen: de gemiddelde
hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
d. indien in of op het water wordt gebouwd: het
plaatselijk aan te houden waterpeil;
e.
indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden
waterpeil;
1.79
perifere detailhandel:
1.80
plattelandswoning:
een woning gelegen bij een agrarisch bedrijf zonder dat er sprake
is van een functionele binding tussen woning en bedrijf.
1.81
productiegebonden
detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse
worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij
de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.82
prostitutie:
het zich beschikbaar
stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding;
1.83
recreatie:
alle vormen van
dagrecreatie en verblijfsrecreatie;
1.84
recreatief medegebruik:
vormen van recreatie (zoals wandelen en
fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is en
waar in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten
behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;
1.85
recreatiewoning:
een permanent ter plaatse
aanwezig gebouw, geen woonkeet, geen caravan, geen caravanbouwwerk of ander
bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die
zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar
te worden bewoond;
1.86
risicovolle inrichting:
een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit;
1.87
seksinrichting:
de voor het publiek
toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van
erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in
elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een
parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische
massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.88
staat van
bedrijfsactiviteiten:
de
Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel
uit maakt;
1.89
standplaats:
een
door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen terrein of
gedeelte daarvan dat bestemd is voor het al dan niet permanent plaatsen van een
niet direct en niet duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-,
bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte ruimte;
1.90
terras:
een niet-overdekt buiten de
besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta-
of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen
worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of
verstrekt;
1.91
twee- aaneen gebouwde woning:
een
woning, waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens
wordt gebouwd en samenvalt met een ander hoofdgebouw;
1.92
uitbouw:
een gebouw dat als vergroting
van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de
vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.93
verblijfsrecreatie:
vormen van recreatie die mede
gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf. Permanente bewoning is
uitgesloten;
1.94
verdieping:
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die
boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;
1.95
verkoopvloeroppervlak:
de totale (bruto)
vloeroppervlakte van overdekte verkoopruimten, die bedoeld zijn voor het
publiek en die direct samenhangen met de winkelverkoop;
1.96
volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf in omvang van ten
minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang;
1.97
voorgevel:
het voorste deel van de gevel
van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg,
functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel
kan worden aangemerkt;
1.98
voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak
loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel
wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg
of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;
1.99
voorziening van openbaar nut:
voorziening ten behoeve van een op het
openbare net aangesloten nutsvoorziening (zoals een gas-, water-,
elektriciteits- en communicatievoorzieningen), het telecommunicatieverkeer, hulpdiensten, het openbaar vervoer en/of
het wegverkeer;
1.100
vrijstaande woning:
een
woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere hoofdgebouw;
1.101
waterkering:
natuurlijke
of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt
en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie;
1.102
waterhuishoudkundige
voorzieningen:
voorzieningen
die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer,
waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en
voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;
a.
indien en voor zover in deze regels in algemene
zin wordt verwezen naar wettelijke
regelingen casu quo verordeningen en dergelijke. dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
b.
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen
naar een specifiek artikel van een wettelijke regeling casu quo verordeningen
en dergelijke dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het
tijdstip van vaststellen van het plan;
1.104
woonwagen:
voor bewoning bestemd gebouw, dat
is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden
verplaatst;
1.105
woning:
een complex van ruimten,
uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.106
zijgevel:
een gevel van het
oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1
afstand tot de zijdelingse
bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het
bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst
is;
2.2
bebouwingspercentage:
het
percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de plankaart, dat ten
hoogste mag worden bebouwd;
2.3
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van
een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte
van het horizontale vlak.
2.5
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf
het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of
een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6
horizontale bouwdiepte van een
gebouw:
een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht
vanaf de naar de weg toegekeerde gevel.
2.7
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde vanaf peil, de
buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de
buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8
lengte, breedte en diepte van
een gebouw::
tussen
(de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van
gemeenschappelijke
scheidsmuren);
2.9
ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten
aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters,
stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten,
overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte
gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van
aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan
2.10
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of
het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde
niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.11
verticale bouwdiepte van een
gebouw:
vanaf het peil tot aan het laagste
ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de
gevel waaraan wordt gebouwd.
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
agrarische
grondgebonden akkerbouwbedrijven casu quo de uitoefening van bestaande
agrarische grondgebonden akkerbouwbedrijfsactiviteiten;
b.
agrarische
grondgebonden veehouderijbedrijven casu quo de uitoefening van bestaande
agrarische grondgebonden veehouderijbedrijfsactiviteiten;
c.
een
bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
d.
een
plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch
– plattelandswoning’;
e.
uitsluitend
ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ is tevens een intensieve
veehouderij toegestaan;
f.
ondergeschikte
verkoop van bedrijfsgebonden producten;
g.
ondergeschikt
recreatief medegebruik;
h.
ter
plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’ is tevens een glastuinbouwbedrijf
toegestaan;
i.
ter
plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ is tevens een nutsvoorziening
toegestaan
j.
ter
plaatse van de aanduiding ‘opslag’ is tevens inpandige statische volumineuze
opslag en stalling van niet-agrarische producten/ werktuigen/ voertuigen in
bestaande gebouwen (maximaal categorie 2 van de Staat van
Bedrijfsactiviteiten), niet zijnde
detailhandel, toegestaan;
k.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarische
groothandel’ is tevens een groothandel in agrarische producten met maximaal de milieucategorie
3.1 toegestaan;
l.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – nevenberoepsbedrijf’
is tevens een nevenberoepsbedrijf toegestaan;
m.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – paardenbak’ is
tevens een paardenbak buiten het bouwvlak toegestaan;
n.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – paardenhouderij
annex -pension’ is tevens een paardenhouderij annex paardenpension toegestaan;
met de daarbij behorende:
o.
hoofdgebouwen,
bijbehorende
gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
p.
erven
en terreinen;
q.
wegen
en paden;
r.
natuurlijke
oevers en bermen;
s.
kunstwerken;
3.2
Bouwregels
3.2.1
Algemeen
a. Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
b.
De afstand
van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
3.2.2
Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a.
bedrijfsgebouwen
mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met
dien verstande dat de oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van een intensieve
veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ niet meer
mag bedragen dan dan het bestaande oppervlak zoals aanwezig bij vaststelling van
dit bestemmingsplan;
c.
de
goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹;
d.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹;
e.
de
afstand van bedrijfsgebouwen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste
10 m¹.
3.2.3
Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning
gelden de volgende bepalingen:
a.
de
bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
b.
de
goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹;
d.
de minimale
afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;
e.
de
maximale inhoud bedraagt
f.
de
afstand van woningen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹ en
maximaal 50 m¹.
3.2.4
Bijbehorende
gebouwen bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a.
bijbehorende
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;
c.
de
maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;
d.
de
maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt
e.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de
maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.
3.2.5
Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
Binnen
het bouwvlak geldt dat:
1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen
bedraagt maximaal 2 m¹, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en
terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m¹ mag
bedragen;
2. de hoogte van silo's bedraagt maximaal 15
m¹;
3. de hoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
b.
Buiten
het bouwvlak geldt dat:
1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen
bedraagt maximaal 1,5 m¹;
2. de hoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
3.2.6
Paardenbakken
Voor
het bouwen van paardenbakken gelden de volgende bepalingen:
a. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan
binnen een bouwvlak;
b. Per bouwvlak is 1 paardenbak toegestaan;
c. De oppervlakte per paardenbak mag niet meer
bedragen dan
d. Het bepaalde in lid b en c is niet van
toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’;
e. De bouwhoogte van afrasteringen/ omheiningen
bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m¹;
f. De bouwhoogte van lichtmasten bij een
paardenbak mag niet meer bedragen dan 5 m¹.
3.3
Afwijken van de bouwregels
3.3.1
Afwijking
afstand tot de bestemming ‘Water’
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder b ten behoeve van
het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met
dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
3.3.2
Afwijking
overschrijding bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 ten behoeve van het
overschrijden van het agrarische bouwvlak, met dien verstande dat:
a.
Het
bouwvlak, niet zijnde het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve
veehouderij’, enkel mag worden overschreden indien dit vanwege een doelmatige
bedrijfsvoering noodzakelijk is, waarbij de overschrijding maximaal
b.
het
bouwvlak enkel mag worden overschreden indien dit vanwege dierenwelzijn en/of
milieuregels noodzakelijk is;
c.
de
totale diepte van het bouwvlak mag na overschrijding niet meer bedragen dan 170
m¹;
d.
de bestaande
bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen
niet onevenredig worden beperkt;
e.
het
woon- en leefklimaat van omliggende woningen niet onevenredig aangetast wordt;
f.
een
verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing
voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde
onder a en c van deze regel wordt voldaan.
3.3.3
Afwijking
mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 onder e voor het
overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken,
ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
a.
het
college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 3.4.2;
b.
er geen
onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
c.
de
bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
d.
per
woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt
verleend;
e.
mantelzorg
wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal
f.
na
beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de
woonunit ongedaan wordt gemaakt.
3.4
Specifieke gebruiksregels
3.4.1
Plattelandswoning
Ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ is wonen toegestaan in de
vorm van een plattelandswoning.
3.4.2
Opslag
Ter
plaatse van de aanduiding ‘opslag’ is inpandige statische volumineuze opslag en
stalling van niet-agrarische producten/ werktuigen/ voertuigen in bestaande
gebouwen (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), niet zijnde detailhandel, toegestaan tot een maximum
oppervlakte van
3.5
Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1
Afwijking
kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van
kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
a.
kampeermiddelen
mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met
31 oktober;
b.
het
aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;
c.
ten
behoeve van het kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire
voorzieningen worden gebouwd;
d.
het
kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe
dient een inrichtingsplan te worden overlegd.
3.5.2
Afwijking
mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, teneinde bewoning in
vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien
verstande dat:
b. de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past
in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer
bijzondere situaties, zoals hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse
een niet bebouwbare bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan
afwijken;
c. de afhankelijke woonruimte een maximale
oppervlakte mag hebben van
d. geen splitsing van eigendom (woning en
bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
e. het aantal gebruikers van de afhankelijke
woonruimte maximaal twee bedraagt;
f. aan de afhankelijke woonruimte geen
permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals bedoeld in de daarvoor bedoelde
gemeentelijke verordening (zoals een verordening (straat)naamgeving en
(huis)nummering);
g. de mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke
woonruimte wordt opgeheven/ ongedaan
gemaakt zodra de noodzaak tot mantelzorg vervalt.
3.5.3
Afwijking
Bed&Breakfast
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
3.1 teneinde een Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:
a. de agrarische functie blijft de
hoofdfunctie;
b. de woning door de hoofdgebruiker dient te
worden bewoond;
c. de Bed&Breakfast voorziening binnen de
ter plaatse, op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (woning met
de daarbij behorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te
worden;
d. de toegevoegde voorziening door de
bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als
een zelfstandige woning;
e. het parkeren op eigen terrein dient plaats
te vinden, waarbij als parkeernorm geldt 1 parkeerplaats per kamer, tenzij
blijkt dat het parkeren binnen het openbaar gebied niet leidt tot een
onevenredige hinder voor de woonomgeving;
f.
de
Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de
gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
g. de landschappelijke, cultuurhistorische
en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen
te blijven.
3.5.4
Afwijking
ten behoeve van nevenfuncties
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
3.1 ten behoeve van nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven,
met dien verstande dat:
a. de agrarische functie blijft de
hoofdfunctie;
b. de nevenfunctie in bestaande gebouwen, niet
zijnde kassen, wordt gehuisvest;
c. de nevenfunctie uit milieuhygiënisch oogpunt
geen belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering van omliggende agrarische
bedrijven met zich mee brengt;
d. de nevenfunctie de verkeersafwikkeling niet
onevenredig belast;
e. parkeren dient op eigen terrein plaats te
vinden;
f.
buitenopslag
ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.
g. de volgende nevenfuncties bij het agrarisch
bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:
1. verkoop aan huis van streekeigen agrarische
producten: max.
2. kleinschalige horecagelegenheid/dagrecreatie
(theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij, speelboerderij): max.
3. agrarisch verwante sociale functie
(resocialisatie, therapie, zorgboerderij): max.
4. huisdierenpension/hondenfokkerij: max.
5. agrarisch
dienstverlenend bedrijf (max. cat. 3 van de Staat van
Bedrijfsactiviteiten): max.
6. inpandige statische volumineuze opslag en
stalling van niet-agrarische producten/ werktuigen/voertuigen in bestaande
gebouwen (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), geen
detailhandel: max.
7. overige niet-agrarische bedrijven (max. cat.
2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) zoals opgenomen in Bijlage 2:
3.6
Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1
Wijziging
m.b.t. niet-agrarische functies
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies, niet zijnde
wonen, in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:
a.
de
wijziging enkel is toegestaan als de locatie redelijkerwijs niet (meer)
bruikbaar is als agrarische bedrijfslocatie, hieromtrent dient advies te worden
gevraagd bij een agrarisch deskundige;
b.
de functie
redelijkerwijs niet in aanmerking komt voor vestiging op bestaande
bedrijventerreinen;
c.
de
nieuwe functie milieuhygiënisch gezien inpasbaar is en geen belemmering vormt
voor omliggende (agrarische) bedrijven;
d.
de
nieuwe functie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
e.
de
nieuwe functie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
f.
de nieuwe functie is beperkt tot bedrijfsmatige
activiteiten die staan vermeld in de de bijgevoegde Staat van
bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2 of categorie 3 als de activiteit
voor wat betreft aard en schaal is gelijk te stellen aan categorie 2.
3.6.2
Wijziging
ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning buiten
de bestaande fundamenten, met dien verstande dat:
a.
wijziging
van de locatie van de bedrijfswoning is alleen toelaatbaar ten behoeve van
volwaardige agrarische bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering
dit noodzakelijk maakt, hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch
deskundige;
b.
de
nieuwe bedrijfswoning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
c.
omtrent
het bepaalde in sub a dient advies te worden gevraagd bij een agrarisch
deskundige.
3.6.3
Wijzigen
naar ‘Wonen’
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de
bestemming ‘Wonen’ ten behoeve het gebruik van de bedrijfswoning als
niet-bedrijfswoning, niet zijnde een plattelandswoning, met dien verstande dat:
a.
Er geen
sprake is van milieuhygiënische belemmering voor de woonfunctie;
b.
Er geen
sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende
(agrarische) bedrijven.
c.
Het
voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van
betreffende bedrijfswoning.
d.
Voor
het overige de regels met betrekking tot een zelfstandige woning en
bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.
3.6.4
Wijzigen
ten behoeve van plattelandswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door
middel van toevoeging van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch –
plattelandswoning’ het plan te wijzigen ten behoeve van het gebruik van een
bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:
a.
Er
sprake dient te zijn van een verantwoord woon- en leefklimaat;
b.
Er geen
sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende
(agrarische) bedrijven.
c.
Het
voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van
betreffende bedrijfswoning.
d.
Voor
het overige de regels in 3.2 met betrekking tot een bedrijfswoning en
bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen bouwwerken zijnde, van toepassing
zijn.
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch -
Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
glastuinbouwbedrijven
met de daarbij behorende kassen, klimaathallen, warenhuizen, of andere
opstallen van glas, alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen,
warmteopslagtanks en waterbassins;
b.
een
bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
c.
een
plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch
– plattelandswoning’;
d.
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van
agrarisch – glastuinbouwgerelateerd bedrijf’ is tevens glastuinbouwgerelateerde
bedrijvigheid tot maximaal categorie 2 toegestaan;
e.
ondergeschikte
verkoop van bedrijfsgebonden producten;
f.
ter plaatse
van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ is tevens een nutsvoorziening toegestaan;
g. hoofdgebouwen, bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning
en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
h.
erven
en terreinen;
i.
wegen
en paden;
j.
kunstwerken;
k.
water.
4.2
Bouwregels
4.2.1
Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
b.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
4.2.2
Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden
de volgende bepalingen:
a.
bedrijfsgebouwen
alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen mogen uitsluitend binnen
het bouwvlak worden gebouwd;
b.
het
bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
c.
de
goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹;
d.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹;
e.
in
uitzondering op het bepaalde in lid a en c, is ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke vorm van agrarisch - bedrijfsbebouwing in een kas’
bedrijfsbebouwing buiten het bouwvlak toegestaan uitsluitend in de vorm van een
kas en bedraagt de toegestane bouwhoogte maximaal 10 m¹;
f.
de
afstand van bedrijfsgebouwen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10
m¹.
4.2.3
Kassen
Voor het bouwen van kassen gelden de
volgende bepalingen:
a.
kassen
mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹;
c.
nieuwe
kassen dienen op tenminste
d.
de
kassen moeten worden gebouwd op een afstand van tenminste
e.
de
afstand van een kas tot het hart van een hoofdwatergang bedraagt tenminste
f.
voor
elk bedrijf geldt, dat de kassen behorend bij een bedrijf, buiten het bouwvlak
aaneengesloten gebouwd dienen te worden.
4.2.4
Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning
gelden de volgende bepalingen:
a.
de bedrijfswoning
mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
b.
de
goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹;
d.
de
minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;
e.
de
maximale inhoud bedraagt
f.
de
afstand van woningen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹ en
maximaal 50 m¹.
4.2.5
Bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a.
bijbehorende
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;
c.
de
maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;
d.
de
maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt
e.
de minimale
afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de maximale
afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.
4.2.6
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
de
hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹, met dien
verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg
gekeerde gevel maximaal 1 m¹ mag bedragen;
b.
de
hoogte van silo's wateropslagtanks, warmtebuffers en installaties ten behoeve
van de energievoorziening bedraagt maximaal 15 m¹;
c.
de
hoogte van waterbassins bedraagt maximaal 2,5 m¹;
d.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
4.3
Afwijken van de bouwregels
4.3.1
Afwijking
afstand tot de bestemming ‘Water’
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder b ten behoeve van
het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met
dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
4.3.2
Afwijking overschrijding bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2, ten behoeve van het
overschreiden van het bouwvlak, met dien verstande dat:
a.
een
doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk
maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het
bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels te kunnen voldoen;
b.
het
bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuregels
noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt
gemaakt, mag het bouwvlak aan één zijde met niet meer dan
c.
de
bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende
bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
d.
het
woon- en leefklimaat van omliggende woningen niet onevenredig aangetast wordt;
e.
een
verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing
voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde
onder a en c van deze regel wordt voldaan.
4.3.3
Afwijking hoogte kassen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3, ten behoeve van het bouwen van hogere kassen, met
dien verstande dat:
a.
De
maximale bouwhoogte bedraagt 15
m¹.
b.
De
hogere kassen dienen noodzakelijk
te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
c.
De
hogere kassen dienen ruimtelijk en milieuhygiёnisch inpasbaar te zijn.
4.3.4
Afwijking herbouw kassen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3, ten behoeve van de
herbouw van kassen, met dien verstande dat:
a.
de
herbouw van kassen is alleen toelaatbaar ten behoeve van volwaardige agrarische
bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt,
hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch deskundige;
b.
de
herbouw dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in 4.2.5 onder e voor het overschrijden van de maximaal toegestane
oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van mantelzorg, met dien
verstande dat:
a.
het
college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 4.2.5;
b.
er geen
onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
c.
de bedrijfsvoering
van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
d.
per
woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt
verleend;
e.
mantelzorg
wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal
f.
na
beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de
woonunit ongedaan wordt gemaakt.
4.4
Specifieke
gebruiksregels
4.4.1
Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
a. het gebruik van meer dan één bouwlaag van
een gebouw of kas voor het telen van gewassen.
4.4.2
Plattelandswoning
Ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ is wonen
toegestaan in de vorm van een plattelandswoning.
4.5
Afwijken van
de gebruiksregels
4.5.1
Afwijking mantelzorg
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
4.1, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve
van mantelzorg, met dien verstande dat:
a. het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk
is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente
aan te wijzen deskundige wordt ingewonnen;
b. de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte
past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere
situaties, zoals hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet
bebouwbare bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;
c. de afhankelijke woonruimte een maximale
oppervlakte mag hebben van
d. geen splitsing van eigendom (woning en
bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
e. het aantal gebruikers van de afhankelijke
woonruimte maximaal twee bedraagt;
f. aan de afhankelijke woonruimte geen
permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals bedoeld in de daarvoor bedoelde
gemeentelijke verordening (zoals een verordening (straat)naamgeving en
(huis)nummering);
g. de mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke
woonruimte wordt opgeheven/ ongedaan
gemaakt zodra de noodzaak tot mantelzorg vervalt.
4.5.2
Afwijking Bed&Breakfast
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1
teneinde een Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:
a. de agrarische functie blijft de
hoofdfunctie;
b. de woning door de hoofdgebruiker dient te
worden bewoond;
c. de Bed&Breakfast voorziening binnen de
ter plaatse, op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (woning met
de daarbij behorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te
worden;
d. de toegevoegde voorziening door de
bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als
een zelfstandige woning;
e. het parkeren op eigen terrein dient plaats
te vinden, waarbij als parkeernorm geldt 1 parkeerplaats per kamer, tenzij
blijkt dat het parkeren binnen het openbaar gebied niet leidt tot een
onevenredige hinder voor de woonomgeving;
f. de Bed&Breakfast voorziening geen
onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de gebruiks- en
uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
g. de landschappelijke, cultuurhistorische
en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen
te blijven.
4.5.3
Afwijken Meerlaags gebruik
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
4.4.1, teneinde het gebruik van meer dan één bouwlaag van een gebouw of kas
voor het telen van gewassen mogelijk te maken, met dien verstande dat:
a. de maximale gezamenlijke oppervlakte
meerlaags gebruik niet meer bedraagt dan 25% van het oppervlak van de begane
grond bouwlaag van het betreffende glastuinbouwbedrijf;
b. aangetoond is dat het gebruik van de extra
bouwlaag verkeerskundig aanvaardbaar en uitvoerbaar is;
c. de bestaande bedrijfsvoering en
ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen niet onevenredig
wordt beperkt;
d. het woon- en leefklimaat van omliggende
woningen niet onevenredig aangetast wordt.
4.6
Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1
Wijziging ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de herbouw
van een bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten, met dien verstande dat:
a. wijziging van de locatie van de
bedrijfswoning is alleen toelaatbaar ten behoeve van volwaardige agrarische
bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt,
hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch deskundige;
b. de nieuwe bedrijfswoning dient
milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
c. omtrent het bepaalde in sub a dient advies
te worden gevraagd bij een agrarisch deskundige.
4.6.2
Wijzigen ten behoeve van plattelandswoning
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd door middel van toevoeging van de aanduiding
‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ het plan te wijzigen ten
behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien
verstande dat:
a.
De
woonfunctie aanvaardbaar dient te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch
verantwoord woon- en leefklimaat.
b.
Er geen
sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende
(agrarische) bedrijven.
c.
Het
voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van
betreffende bedrijfswoning.
d.
Voor
het overige de regels in 4.2 met betrekking tot een bedrijfswoning en bijbehorende
gebouwen en bouwwerken, geen bouwwerken zijnde, van toepassing zijn.
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch -
Sierteelt' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
sierteeltbedrijven
met de daarbij behorende kassen en/of teeltondersteunende voorzieningen,
alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen, warmteopslagtanks en
waterbassins;
b.
een
bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
c.
een
plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch
– plattelandswoning’;
d.
ondergeschikte
verkoop van bedrijfsgebonden producten;
e.
ter
plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ is tevens een nutsvoorziening
toegestaan;
met de daarbij behorende:
f.
hoofdgebouwen,
bijbehorende
gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
g.
erven
en terreinen;
h.
wegen
en paden;
i.
kunstwerken;
j.
water.
5.2
Bouwregels
5.2.1
Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden
gebouwd ten dienste van de bestemming.
b.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
5.2.2
Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden
de volgende bepalingen:
a.
bedrijfsgebouwen
alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen mogen uitsluitend binnen
het bouwvlak worden gebouwd;
b.
het
bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
c.
de
goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹;
d.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹;
e.
de
afstand van bedrijfsgebouwen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10
m¹.
5.2.3
Kassen
Voor het bouwen van kassen gelden de
volgende bepalingen:
a.
kassen
dienen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹;
c.
de
maximale oppervlakte per bedrijf bedraagt
d.
nieuwe
kassen dienen op tenminste
e.
de
kassen moeten worden gebouwd op een afstand van tenminste
f.
de
afstand van een kas tot het hart van een hoofdwatergang bedraagt tenminste
g.
voor
elk bedrijf geldt, dat de kassen behorend bij een bedrijf aaneengesloten
gebouwd dienen te worden.
5.2.4
Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning
gelden de volgende bepalingen:
a.
de
bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
b.
de
goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹;
d.
de
minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;
e.
de
maximale inhoud bedraagt
f.
de
afstand van woningen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹ en
maximaal 50 m¹.
5.2.5
Bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a.
bijbehorende
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;
c.
de
maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;
d.
de
maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt
e.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de
maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.
5.2.6
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
Binnen
het bouwvlak geldt dat:
1.
de
hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹, met dien
verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg
gekeerde gevel maximaal 1 m¹ mag bedragen;
2.
de
hoogte van silo's bedraagt maximaal 6 m¹;
3.
de
hoogte van wateropslagtanks, warmtebuffers en installaties ten behoeve van de
energievoorziening bedraagt maximaal 15 m¹;
4.
de
hoogte van waterbassins bedraagt maximaal 2,5 m¹;
5.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
b.
Buiten
het bouwvlak geldt dat:
1.
de
hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m¹;
2.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
5.3
Afwijken van de bouwregels
5.3.1
Afwijking afstand tot de bestemming ‘Water’
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 onder b ten behoeve van
het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met
dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
5.3.2
Afwijking overschrijden bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2, ten behoeve van het
overschrijden van het bouwvlak, met dien verstande dat:
a.
een
doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk
maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het
bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels te kunnen voldoen;
b.
het
bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuregels
noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt
gemaakt, mag het bouwvlak aan één zijde met niet meer dan
c.
de bestaande
bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen
niet onevenredig worden beperkt;
d.
het
woon- en leefklimaat van omliggende woningen niet onevenredig aangetast wordt;
e.
een
verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing
voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde
onder a en c van deze regel wordt voldaan.
Afwijking hoogte kassen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3, ten behoeve van het bouwen van hogere kassen, met
dien verstande dat:
a.
De
maximale goothoogte
bedraagt 8 m¹.
b.
De
maximale bouwhoogte bedraagt 10
m¹.
c.
De
hogere kassen dienen noodzakelijk
te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
d.
De
hogere kassen dienen ruimtelijk en milieuhygiёnisch inpasbaar te zijn.
5.3.3
Afwijking herbouw kassen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3, ten behoeve van de
herbouw van kassen, met dien verstande dat:
a.
de
herbouw van kassen is alleen toelaatbaar ten behoeve van volwaardige agrarische
bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt,
hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch deskundige;
b.
de
herbouw dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
5.3.4
Afwijking mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.5 onder e voor het
overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken,
ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
a.
het
college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 4.2.5;
b.
er geen
onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
c.
de
bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
d.
per
woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt
verleend;
e.
mantelzorg
wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal
na beëindiging van de mantelzorg de
overschrijding middels wegnemen van de woonunit ongedaan wordt gemaakt.
5.4
Specifieke gebruiksregels
5.4.1
Plattelandswoning
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van
agrarisch – plattelandswoning’ is wonen toegestaan in de vorm van een
plattelandswoning.
5.5
Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1
Afwijking kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van
kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
a.
kampeermiddelen
mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31
oktober;
b.
het aantal
kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;
c.
ten
behoeve van het kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire
voorzieningen worden gebouwd;
d.
het
kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe
dient een inrichtingsplan te worden overlegd.
5.5.2
Afwijking mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1, teneinde bewoning in
vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien
verstande dat:
a.
het
gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van
mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige
wordt ingewonnen;
b.
de
afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming
geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals
hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare
bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;
c.
de
afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van
d.
geen
splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het
betreffende bouwperceel plaatsvindt;
e.
het
aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
f.
aan de
afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals
bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een
verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);
g.
de
mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/
ongedaan gemaakt zodra de noodzaak tot
mantelzorg vervalt.
5.5.3
Afwijking Bed&Breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 teneinde een
Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:
a.
de
agrarische functie blijft de hoofdfunctie;
b.
de
woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;
c.
de
Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de
bouwregelgeving, toegestane bebouwing (woning met de daarbij behorende bijgebouwen,
aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;
d.
de
toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet
mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;
e.
het
parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt
1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar
gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;
f.
de
Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de
gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
g.
de
landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het
pand, perceel of complex behouden dienen te blijven.
5.5.4
Afwijking ten
behoeve van nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 5.1 ten behoeve van
nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, met dien verstande
dat:
a.
de
agrarische functie blijft de hoofdfunctie;
b.
de
nevenfunctie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
c.
de
nevenfunctie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de agrarische
bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven met zich mee brengt;
d.
de
nevenfunctie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
e.
parkeren
dient op eigen terrein plaats te vinden;
f.
buitenopslag
ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.
g.
de
volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:
1.
verkoop
aan huis van streekeigen agrarische producten: max.
2.
kleinschalige
horecagelegenheid/dagrecreatie (theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij,
speelboerderij): max.
3.
agrarisch
verwante sociale functie (resocialisatie, therapie, zorgboerderij): max.
4.
huisdierenpension/hondenfokkerij:
max.
5.
agrarisch
loonbedrijf (max. cat. 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten): max.
6.
inpandige
statische volumineuze opslag en stalling van niet-agrarische producten/ werktuigen/voertuigen
in bestaande gebouwen (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), geen
detailhandel: max.
7.
overige
niet-agrarische bedrijven (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten)
zoals opgenomen in Bijlage 2:
5.6
Wijzigingsbevoegdheid
5.6.1
Wijziging m.b.t. niet-agrarische functies
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies, niet zijnde
wonen, in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:
a.
de wijziging
enkel is toegestaan als de locatie redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is als
agrarische bedrijfslocatie, hieromtrent dient advies te worden gevraagd bij een
agrarisch deskundige;
b.
de
functie redelijkerwijs niet in aanmerking komt voor vestiging op bestaande
bedrijventerreinen;
c.
de
nieuwe functie milieuhygiënisch gezien inpasbaar is en geen belemmering vormt
voor omliggende (agrarische) bedrijven;
d.
de
nieuwe functie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
e.
de
nieuwe functie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
f.
de nieuwe functie is beperkt tot bedrijfsmatige
activiteiten die staan vermeld in de de bijgevoegde Staat van
bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2 of categorie 3 als de activiteit
voor wat betreft aard en schaal is gelijk te stellen aan categorie 2.
5.6.2
Wijziging ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning buiten
de bestaande fundamenten, met dien verstande dat:
a.
wijziging
van de locatie van de bedrijfswoning is alleen toelaatbaar ten behoeve van
volwaardige agrarische bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering
dit noodzakelijk maakt, hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch
deskundige;
b.
de
nieuwe bedrijfswoning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
c.
omtrent
het bepaalde in sub a dient advies te worden gevraagd bij een agrarisch
deskundige.
5.6.3
Wijzigen naar ‘Wonen’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve het
gebruik van de bedrijfswoning als niet-bedrijfswoning, niet zijnde een
plattelandswoning, met dien verstande dat:
a.
De
woningen dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch
verantwoord woon- en leefklimaat.
b.
Er geen
sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende
(agrarische) bedrijven.
c.
Het
voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van
betreffende bedrijfswoning.
d.
Voor
het overige de regels met betrekking tot een zelfstandige woning en
bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.
5.6.4
Wijzigen ten behoeve van plattelandswoning
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd door middel van toevoeging van de aanduiding ‘specifieke vorm van
agrarisch – plattelandswoning’ het plan te wijzigen ten behoeve van het gebruik
van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:
a.
De
woningen aanvaardbaar dient te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch
verantwoord woon- en leefklimaat.
b.
Er geen
sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende
(agrarische) bedrijven.
c.
Het
voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van
betreffende bedrijfswoning.
d.
Voor
het overige de regels in 5.2 met betrekking tot een bedrijfswoning en
bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen bouwwerken zijnde, van toepassing
zijn.
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
b. bedrijven die hierna zijn aangegeven, ter plaatse van de daarbij aangegeven aanduiding:
- tevens een hovenier in categorie 3 of hoger uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘hovenier’;
- een aannemer in categorie 3 of hoger uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - aannemer’;
- een autohandel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - autohandel’;
- een gasflessenhandel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - gasflessenhandel’;
- uitsluitend een grondbank (waaronder de activiteiten puinbreken en grondreiniging), baggerdepot (waaronder bewerking veegvuil en RKG-slib) en groencomposteringsbedrijf (waaronder de activiteiten groenrecycling) ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - groencompostering’. Bedrijven als genoemd onder sub a zijn hier niet toegestaan;
- uitsluitend glastuinbouwgerelateerde bedrijvigheid tot maximaal categorie 2, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – glastuinbouwgerelateerd bedrijf’
- een groente- en fruithandel uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – groente- en fruithandel’;
- een grond-, weg- en waterbouwbedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - grond-, weg- en waterbouwbedrijf’;
- een transportbedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf’;
- een verhuisbedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - verhuisbedrijf’;
c. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
d. ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ is tevens een nutsvoorziening toegestaan;
e. buitenopslag, mits buitenopslag een onlosmakelijk en inherent onderdeel is van de bedrijfsvoering;
met de daarbij behorende:
f.
hoofdgebouwen,
bijbehorende
gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
g. erven en terreinen;
h. wegen en paden;
i. parkeervoorzieningen;
j. kunstwerken;
k. water;
l.
groenvoorzieningen.
6.2
Bouwregels
6.2.1
Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
b.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
6.2.2
Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden
de volgende bepalingen:
a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – lichtdoorlatend’ mag uitsluitend lichtdoorlatende bebouwing worden gebouwd;
d. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹ tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
e. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹ tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
6.2.3
Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a.
de
bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de
aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
b.
de
goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹.
6.2.4
Bijbehorende
gebouwen bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a.
bijbehorende
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;
c.
de maximale
bouwhoogte bedraagt 5 m¹;
d.
de
maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt
e.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de
maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.
6.2.5
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m¹;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m¹;
c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 m¹;
d. de bouwhoogte van reclamezuilen bedraagt maximaal 5 m¹;
e. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 5 m¹;
f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹.
6.3
Afwijken van de bouwregels
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
6.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot
de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:
a. daardoor geen onevenredige schade wordt of
kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;
b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen
bij de beheersinstantie van de watergang.
6.3.2
Afwijking overschrijden bouwvlak
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
6.2.2, ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak, met dien verstande
dat:
a. een doelmatige bedrijfsvoering moet
overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maken. Deze noodzaak is in ieder
geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan
milieuregels te kunnen voldoen;
b. het bouwvlak mag niet verder worden
overschreden dan vanwege milieuregels noodzakelijk is; indien overschrijding om
andere redenen mogelijk wordt gemaakt, mag het bouwvlak met maximaal 10% van de
bestaande oppervlakte worden
overschreden;
c. de bestaande bedrijfsvoering en
ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen niet onevenredig
worden beperkt;
d. het woon- en leefklimaat van omliggende
woningen niet onevenredig aangetast wordt.
6.3.3
Afwijking
mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in 6.2.4 onder d voor het
overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken,
ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
a.
het
college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 6.5.2;
b. er geen onevenredige aantasting van het
woongenot van omwonenden plaatsvindt;
c. de bedrijfsvoering van nabij gelegen
bedrijven niet wordt beperkt;
d. per woning maximaal één ontheffing ten
behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend;
e. mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een
pre-fab-woonunit van maximaal
f.
na
beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de
woonunit ongedaan wordt gemaakt.
6.4
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van
gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a. een geluidszoneringsplichtig bedrijf;
b. een risicovolle inrichting;
c. zelfstandige kantoren;
d. zelfstandige horeca;
e. detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel;
6.5 Afwijken gebruiksregels
6.5.1
Algemeen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1, onder a, ten behoeve van:
a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een naast hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 6.1 onder a, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 6.1, onder a, en die naar aard en omvang passen in het gebied,;
b.
de
uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting
naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de
bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 6.1, onder a, en die naar aard en omvang
passen in het gebied, niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd.
De
afwijking is niet van toepassing op het groencomposteringsbedrijf ter plaatse
van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - groencompostering’.
Bij de beoordeling van de aard
en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende
milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken, welke
worden getoetst door een terzake deskundige: geluid, geurproductie,
stofuitworp, gevaar, de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en
het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en
verkeersaantrekkende werking.
6.5.2
Afwijking
mantelzorg
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
6.1, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve
van mantelzorg, met dien verstande dat:
a. het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk
is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente
aan te wijzen deskundige wordt ingewonnen;
b. de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte
past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer
bijzondere situaties, zoals hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse
een niet bebouwbare bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan
afwijken;
c. de afhankelijke woonruimte een maximale
oppervlakte mag hebben van
d. geen splitsing van eigendom (woning en
bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
e. het aantal gebruikers van de afhankelijke
woonruimte maximaal twee bedraagt;
f.
aan de
afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals
bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een
verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);
g. de mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke
woonruimte wordt opgeheven/ ongedaan
gemaakt zodra de noodzaak tot mantelzorg vervalt.
6.6
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van:
a.
het
verwijderen van een aanduiding als bedoeld in 6.1, onder lid b, waarmee de
bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 en 2 van de
Staat van bedrijfsactiviteiten maximaal toelaatbaar is. Een en ander met dien
verstande dat de betreffende activiteit, als bedoeld in 6.1, onder lid b
beëindigd is en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte
termijn wordt voortgezet.
b.
het
wijzigen van de Staat van bedrijfsactiviteiten door het onderbrengen van een
bedrijf in een andere categorie, dan wel door het opnemen dan wel afvoeren van
een bedrijf, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne, dan wel
technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. dagrecreatief gebruik met bijbehorende voorzieningen;
b. groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
c.
hoofdgebouwen
en/of
bouwwerken geen gebouw zijnde;
d. fiets- en voetpaden;
e. voorzieningen van openbaar nut;
f. parkeervoorzieningen;
g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
h. kunstwerken;
i. water.
7.2.1
Algemeen
Op of in de gronden mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
7.2.2
Gebouwen voorzieningen van
openbaar nut
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m¹;
b.
de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal
7.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 4 m¹,
b. de hoogte van beeldende kunst bedraagt maximaal 4 m¹;
c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m¹.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a.
het opslaan van onbruikbare of althans aan hun
oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen
en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in
verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b.
het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen
van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in
verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
sportvoorzieningen uitsluitend in de vorm van
een manege ter plaatse van de aanduiding
'manege';
b.
ondersteunende
horeca en ondersteunende detailhandel;
c.
paardenbakken
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - paardenbak’;
d.
een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding
‘bedrijfswoning’.
met de daarbij behorende:
e.
hoofdgebouwen,
bijbehorende
gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
f.
terrassen;
g.
bijbehorende
bouwwerken;
h.
voorziening
van openbaar nut;
i.
parkeervoorzieningen;
j.
fiets-
en voetpaden;
k.
waterlopen
en waterpartijen;
l.
kunstwerken;
m.
groenvoorzieningen.
8.2
Bouwregels
8.2.1
Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden
gebouwd ten dienste van de bestemming.
b.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
8.2.2
Gebouwen
Voor het
bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. het gehele bouwvlak mag worden bebouwd;
c. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹;
d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹.
8.2.3 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a.
de
bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de
aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
b.
de
goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹.
8.2.4
Bijbehorende
gebouwen bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a.
bijbehorende
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;
c.
de
maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;
d.
de
maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt
e.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de
maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.
8.2.5
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten de bouwvlakken opgericht worden worden;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m¹;
c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m¹;
d. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 m¹;
e. de bouwhoogte van reclamezuilen bedraagt maximaal 5 m¹;
f. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 15 m¹;
g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹.
8.2.6
Paardenbakken
Voor het bouwen van paardenbakken gelden de
volgende bepalingen:
a. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – paardenbak’ een paardenbak buiten het bouwvlak is toegestaan;
b. De bouwhoogte van afrasteringen/ omheiningen bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m¹;
c. De bouwhoogte van lichtmasten bij een paardenbak mag niet meer bedragen dan 15 m¹.
8.3
Afwijken van de bouwregels
8.3.1
Algemeen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.1 onder b ten behoeve van
het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met
dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
8.3.2
Afwijking
mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.4 onder d voor het overschrijden van de
maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van
mantelzorg, met dien verstande dat:
a.
het
college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 8.4.3;
b.
er geen
onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
c.
de
bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
d.
per
woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt
verleend;
e.
mantelzorg
wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal
f.
na
beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de
woonunit ongedaan wordt gemaakt.
8.4
Specifieke gebruiksregels
8.4.1
Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en
bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a. zelfstandige horeca.
8.4.2
Afwijking
mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in lid 8.1, teneinde bewoning in vrijstaande
bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande
dat:
a.
het
gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg,
waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige wordt
ingewonnen;
b.
de
afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming
geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals
hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare
bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;
c.
de
afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van
d.
geen
splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het
betreffende bouwperceel plaatsvindt;
e.
het
aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
f.
aan de
afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals
bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een
verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);
g.
de
mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/
ongedaan gemaakt zodra de noodzaak tot
mantelzorg vervalt.
9.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen, behorende bij de in de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen;
met daarbij behorende
b.
bijbehorende bouwwerken
en bouwwerken geen gebouw zijnde;
c.
in- en uitritten;
d.
parkeervoorzieningen;
e.
groenvoorzieningen;
f.
water;
g.
waterhuishoudkundige
voorzieningen;
h.
kunstwerken.
9.2
Bouwregels
9.2.1
Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen alleen bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, worden gebouwd.
b.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
9.2.2
Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingslint’ gelden de volgende
bepalingen:
a.
de breedte
van een aan- en/of uitbouw bedraagt maximaal 50% van de breedte van de
voorgevel en/of van de zijgevel van het hoofdgebouw;
b.
de
bouwhoogte van een aan- en/of uitbouw bedraagt de eerste volledige bouwlaag van
het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m¹, met een maximum van 4 m¹;
c.
de
diepte van een aan- en/of uitbouw bedraagt maximaal 25% van de diepte van de
gronden met de bestemming 'tuin', met een maximum van 1,50 m¹;
d.
aan-
en/of uitbouwen aan de zijgevel van een hoekwoning, dienen tenminste 1 m¹
achter de voorgevellijn gesitueerd te worden.
9.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m¹;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal1 m¹.
9.3
Afwijken van de bouwregels
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
9.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot
de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:
a. daardoor geen onevenredige schade wordt of
kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
10.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
wegen, straten en paden met
hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
b. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – carpoolplaats’ is een carpoolplaats toegestaan;
met de daarbij behorende:
c. parkeervoorzieningen;
d.
fietsenstalling;
e.
voet-
en fietspaden;
f.
groenvoorzieningen,
waaronder bermen en beplanting;
g.
voorzieningen
van openbaar nut;
h.
straatmeubilair;
i.
speeltoestellen;
j.
voorzieningen
voor (ondergrondse) afvalinzameling;
k.
objecten
van beeldende kunst;
l.
bermen
en taluds;
m.
water;
10.2
Bouwregels
10.2.1
Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
b.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
10.2.2
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van
voorzieningen van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:
a.
de
bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m¹;
b.
de oppervlakte
van gebouwen bedraagt maximaal
10.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
de hoogte van lichtmasten
bedraagt maximaal 12 m¹;
b.
de hoogte van kunstwerken
bedraagt maximaal 3 m¹;
c.
de hoogte van objecten van beeldende kunst
bedraagt maximaal 3 m¹;
d.
de hoogte van overige
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
10.3
Afwijken van de bouwregels
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
10.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot
de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:
a. daardoor geen onevenredige schade wordt of
kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
10.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. watergangen, oevers en waterpartijen;
b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
c. bermen, taluds en groenvoorzieningen;
d. extensieve recreatie;
11.2
Bouwregels
11.2.1
Algemeen
Op of in de gronden mogen uitsluitend
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
11.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de
volgende bepalingen:
a. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 5 m¹;
b.
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, bedraagt maximaal 2 m¹.
11.3
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van
gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a.
woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.
b.
het opslaan van onbruikbare of althans aan hun
oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen
en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in
verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
c.
het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen
van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is
in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
12.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. aan-huis-verbonden beroepen;
met de daarbij behorende:
c.
hoofdgebouwen,
bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
d. tuinen, erven en terreinen;
e. fiets- en voetpaden;
f. parkeervoorzieningen;
g. groenvoorzieningen;
h. water;
i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
j.
kunstwerken;
12.2
Bouwregels
a. Op of in de gronden mogen gebouwen en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
b. De afstand van bouwwerken tot de bestemming
‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
12.2.2
Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de
volgende bepalingen:
a.
hoofdgebouwen
mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
er mogen
uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd, uitgezonderd ter plaatse van
de aanduiding ‘twee - aaneen’ waar twee aaneengebouwde woningen zijn
toegestaan;
c.
splitsing
van een bouwperceel ten behoeve van nieuwbouw van een woning is niet
toegestaan. Hier geldt de situatie op het moment van de tervisielegging van het
ontwerpbestemmingsplan als uitgangspunt;
d.
de
goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹;
e.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹, met uitzondering van de hoofdgebouwen ter
plaatse van de aanduiding ‘bebouwingslint’ waar de maximale bouwhoogte maximaal
6 m1 bedraagt;
f.
de
maximale inhoud bedraagt
12.2.3
Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken
gelden de volgende bepalingen:;
a.
bijbehorende
bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, op minimaal 1 m¹
afstand achter de voorgevellijn;
b.
de
gronden, gelegen buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 50% bebouwd worden met
een maximum van
c.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn bedraagt 1 m¹;
d.
de
goothoogte van uit- en aanbouwen bedraagt maximaal de eerste volledige bouwlaag
van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m¹, met een maximum van 4 m¹;
e.
de
goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3 m¹;
f.
de
bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 5 m¹.
12.2.4
Overkappingen en carports
Voor het bouwen van overkappingen en carports gelden, voor zover vallend/passend binnen het bepaalde in 12.2.3 onder b, de volgende bepalingen:
a.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m¹;
b.
het
bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal
c.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn bedraagt 1 m¹.
12.2.5
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m¹;
b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m¹. Indien de terreinafscheidingen op de grens met het openbaar gebied staan, bedraagt de hoogte:
1 maximaal 1 m¹;
2 maximaal 2 m¹, indien deze tenminste op een afstand van 1 m¹ ten opzichte van de perceelgrenzen wordt gerealiseerd;
c. de hoogte van pergola's bedraagt maximaal 3 m¹;
d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m¹.
12.3
Afwijking bouwregels
12.3.1
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in 12.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van
de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
12.3.2
Afwijking dakopbouw
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.2, sub d, voor het overschrijden
van de maximaal toegestane goothoogte, teneinde een dakopbouw te realiseren,
met dien verstande dat de toegelaten goothoogte en goothoogte met maximaal 0,8 m¹ overschreden wordt.
12.3.3
Afwijking mantelzorg
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.3,
sub b voor het overschrijden van de
maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van
mantelzorg, met dien verstande dat:
a. het college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 12.5.2;
b. er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
c. de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
d. per woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend;
e.
mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een
pre-fab-woonunit van maximaal
f. na beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de woonunit ongedaan wordt gemaakt.
12.3.4
Afwijking hekwerk
dakterras
Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.2, sub e, en 12.2.3, sub d, voor het overschrijden van de maximaal toegestane bouwhoogte van hoofdgebouwen en de maximale toegestane goothoogte van aan- en uitbouwen, teneinde een hekwerk ten behoeve van een dakterras te realiseren, met dien verstande dat:
a. de overschrijding maximaal 1,0 m¹ bedraagt;
b. de afstand tot zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m¹ bedraagt.
12.4
Specifieke gebruiksregels
12.4.1
Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a. het wonen in vrijstaande bijgebouwen behoudens het bepaalde onder 12.5.2;
b. horeca.
12.4.2
Aan-huis-verbonden
beroepen
Woningen
mogen mede worden gebruikt voor aan-huis-gebonden beroeps- en
bedrijfsactiviteiten als ondergeschikte functie met dien verstande dat:
a.
maximaal 30% van het vloeroppervlak van de
woning en de bij de woning behorende bouwwerken mag worden gebruikt tot een
maximum van
b. de woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
c. de activiteiten worden uitgeoefend door tenminste de bewoner van de woning en ten hoogste één werknemer;
d. groothandel, horeca en detailhandel zijn uitgesloten, uitgezonderd verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsactiviteiten alsmede goederen die ter plaatse in het kader van de aan-huis-gebonden activiteiten zijn vervaardigd;
e. er geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de woning en de buurt als gevolg van bijvoorbeeld geluids- of geuroverlast, reclame, verkeersaantrekkende werking of een onaanvaardbare parkeerdruk in de openbare ruimte waardoor extra verkeersmaatregelen waaronder parkeervoorzieningen noodzakelijk worden;
f. er geen activiteiten plaatsvinden waarvoor een milieuvergunning of een melding op grond van milieuwetgeving verplicht is;
12.5
Afwijken van de gebruiksregels
12.5.1
Afwijking mantelzorg
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.4.1, onder a,
teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van
mantelzorg, met dien verstande dat:
a.
het
gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van
mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige
wordt ingewonnen;
b.
de
afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming
geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals
hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare
bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;
c.
de
afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van
d.
geen
splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het
betreffende bouwperceel plaatsvindt;
e.
het
aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
f.
aan de
afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals
bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een
verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);
g.
de
mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/ ongedaan
gemaakt zodra de noodzaak tot mantelzorg vervalt.
12.5.2
Afwijking Bed&Breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.1 teneinde een
Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:
a.
de
woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd dient te blijven;
b.
de
woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;
c.
de
Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de
bouwregelgeving, toegestane bebouwing (hoofdgebouw met de daarbij behorende
bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;
d.
de
toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet
mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;
e.
het
parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt
1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar
gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;
f.
de
Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de
gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
g.
de
landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het
pand, perceel of complex behouden dienen te blijven.
12.6
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
12.6.1
Verbod
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke
bouwaanduiding – monumentale bebouwing’ is het verboden zonder of in afwijking
van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders over te gaan
tot het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken met monumentale en/of
cultuurhistorische waarden.
12.6.2
Uitzonderingen
Het in lid 12.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:
a. op basis van het voorheen geldende plan niet vergunningplichtig waren en die reeds in uitvoering waren ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
b. mogen worden uitgevoerd krachtens een ten tijde van de inwerkingtreding van het plan reeds verleende omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
12.6.3
Toelaatbaarheid
Het geheel of gedeeltelijk slopen van de in 12.6.1 bedoelde bouwwerken is slechts toelaatbaar indien voldaan wordt aan één van de volgende voorwaarden:
a. het betreft delen van een pand of bijgebouwen, die op zichzelf niet als monumentaal vallen aan te merken, en door sloop daarvan vindt geen onevenredige aantasting plaats van de hoofdvorm van het gebouw;
b. de hoofdvorm van het gebouw is niet te handhaven vanwege de slechte bouwkundige staat;
c. op basis van een hiertoe opgesteld rapport dient door een terzake deskundige de betreffende monumentale waarden, de bouwkundige staat, de kosten van renovatie en de waarde van het pand voor en na eventuele renovatie, onderbouwd te worden.
13.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen -
Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
wonen
in woonwagens;
b.
tuinen,
ervan en verhardingen.
13.2
Bouwregels
13.2.1
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de
volgende regels:
a.
woonwagens
worden gebouwd binnen het bouwvlak;
b.
het
aantal woonwagens bedraagt ten hoogste het aangegeven aantal;
c.
de oppervlakte
van een woonwagen mag niet meer dan het bestaande oppervlak bedragen;
d.
de
goothoogte mag niet meer bedragen dan
e.
de
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
13.2.2
Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen bij woonwagens gelden de volgende regels:
a.
bijgebouwen
worden gebouwd binnen het bouwvlak;
b.
per
woonwagen is één bijgebouw toegestaan waarvan het oppervlak niet meer mag
bedragen dan
c.
een
bijgebouw dient op een afstand van ten minste
d.
de
goothoogte mag niet meer bedragen dan
e.
de
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
13.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de
bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan
b.
de
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan
13.3
Specifieke gebruiksregels
Onder een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan:
a.
het
gebruik of laten gebruiken van bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige)
bewoning;
b.
het gebruik
of laten gebruiken van bouwwerken en gronden ten behoeve van opslag.
De voor 'Leiding - Water' aangeduide gronden
binnen een afstand van 5 m¹
ter weerszijden van de aanduiding 'Hartlijn leiding – water ' (vrijwaringszone)
zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de
aanleg, het herstel en de instandhouding van een waterleiding.
14.2
Regels vanwege samenvallende
bestemmingen
Waar een basisbestemming samenvalt met een
dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van
de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van
toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten
aanzien van de dubbelbestemming.
14.3
Bouwregels
Op de in 14.1 bestemde gronden mag niet
worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke
noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterleidingen, met een
maximale hoogte van 3 m¹.
14.4
Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
a.
geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren
van de leiding;
b.
vooraf
een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding
14.5
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren
een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.5.1
Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de
bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een schriftelijke
vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het aanleggen van wegen, paden, banen en andere
oppervlakteverhardingen;
b.
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe
worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen,
ophogen en aanleggen van drainage;
c.
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen
en/of bomen;
d.
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een
of ander wijze indrijven van voorwerpen;
e.
het aanleggen van andere kabels en leidingen
anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van
daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
f.
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen
van sloten, watergangen, vijvers en andere wateren;
g.
het aanleggen van geluidswallen.
14.5.2
Uitzondering
Het verbod als bedoeld in 14.5.1 is niet van
toepassing op werken of werkzaamheden die:
a.
betrekking
hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
b.
reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
d.
noodzakelijk
zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afgeweken wordt van het
bestemmingsplan, zoals bedoeld in 14.4.
14.5.3
Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in
14.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
a.
door de
werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te
verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een
doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
14.6
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen door deze bestemming en/of een
aanduiding voor een hartlijn te wijzigen en/of gedeeltelijk te verwijderen,
indien de betreffende leiding van ligging wijzigt danwel is verwijderd.
Alvorens dit plan te wijzigen wint het bevoegd gezag advies in bij de
betreffende leidingbeheerder.
De voor
‘Waarde – Archeologie
15.2.1
Omgevingsvergunning
voor het bouwen
Voor bouwwerken met een
oppervlakte groter dan
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
15.2.2
Voorwaarden
Indien uit het in lid 15.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.2.3
Bouwverbod
Indien uit het in lid 15.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 15.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
15.3
Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1
Verbod
Het is
verboden voor de ‘Waarde – Archeologie
a.
het ophogen van de bodem, zulks indien de
oppervlakte
b.
het aanleggen, verbreden en/of verharden van
wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen,
zulks indien de oppervlakte
c.
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten,
vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte
d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e.
het aanbrengen van ondergrondse transport-,
energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies, zulks indien de oppervlakte
f.
het bebossen van gronden die op het tijdstip van
het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de
oppervlakte
g.
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de
stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte
h.
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien
de oppervlakte
i.
het scheuren van grasland, zulks indien de
oppervlakte
j.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een
grotere diepte dan
15.3.2
Uitzonderingen
Het in lid 15.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.
15.3.3
Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 15.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
15.3.4
Voorwaarden
Voor zover de in lid 15.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.3.5
Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
15.3.6
Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a.
de bestemming ‘Waarde – Archeologie
b.
aan gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie
De voor
‘Waarde – Archeologie
16.2.1
Omgevingsvergunning
voor het bouwen
Voor bouwwerken met een
oppervlakte groter dan
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
16.2.2
Voorwaarden
Indien uit het in lid 16.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:
a.
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor
archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b.
de
verplichting tot het doen van opgravingen;
c.
de verplichting
de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten
begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg
die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
16.2.3
Bouwverbod
Indien uit het in lid 16.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 16.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
16.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1
Verbod
Het is
verboden voor de ‘Waarde – Archeologie
a.
het ophogen van de bodem, zulks indien de
oppervlakte
b.
het aanleggen, verbreden en/of verharden van
wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte
c.
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten,
vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte
d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e.
het aanbrengen van ondergrondse transport-,
energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies, zulks indien de oppervlakte
f.
het bebossen van gronden die op het tijdstip van
het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de
oppervlakte
g.
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de
stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte
h.
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien
de oppervlakte
i.
het scheuren van grasland, zulks indien de
oppervlakte
j.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een
grotere diepte dan
16.3.2
Uitzonderingen
Het in lid 16.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.
16.3.3
Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 16.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
16.3.4
Voorwaarden
Voor zover de in lid 16.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
16.3.5
Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
16.3.6
Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a.
de bestemming ‘Waarde – Archeologie
b.
aan gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie
De voor
‘Waarde – Archeologie
17.2.1
Omgevingsvergunning
voor het bouwen
Voor
bouwwerken met een oppervlakte groter dan
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
17.2.2
Voorwaarden
Indien uit het in lid 17.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
17.2.3
Bouwverbod
Indien uit het in lid 17.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 17.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
17.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1
Verbod
Het is
verboden voor de ‘Waarde – Archeologie
a.
het ophogen van de bodem, zulks indien de
oppervlakte
b.
het aanleggen, verbreden en/of verharden van
wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte
c.
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten,
vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte
d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e.
het aanbrengen van ondergrondse transport-,
energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies, zulks indien de oppervlakte
f.
het bebossen van gronden die op het tijdstip van
het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de
oppervlakte
g.
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de
stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte
h.
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien
de oppervlakte
i.
het scheuren van grasland, zulks indien de
oppervlakte
j.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een
grotere diepte dan
17.3.2
Uitzonderingen
Het in lid 17.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.
17.3.3
Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 17.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
17.3.4
Voorwaarden
Voor zover de in lid 17.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
17.3.5
Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
17.3.6
Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a.
de bestemming ‘Waarde – Archeologie
b.
aan gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie
De voor
‘Waarde – Archeologie
18.2.1
Omgevingsvergunning
voor het bouwen
Voor bouwwerken
met een oppervlakte groter dan
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
18.2.2
Voorwaarden
Indien uit het in lid 18.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
18.2.3
Bouwverbod
Indien uit het in lid 18.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 18.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
18.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.3.1
Verbod
Het is
verboden voor de ‘Waarde – Archeologie
a.
het ophogen van de bodem, zulks indien de
oppervlakte
b.
het aanleggen, verbreden en/of verharden van
wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte
c.
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten,
vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte
d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e.
het aanbrengen van ondergrondse transport-,
energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies, zulks indien de oppervlakte
f.
het bebossen van gronden die op het tijdstip van
het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de
oppervlakte
g.
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de
stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte
h.
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien
de oppervlakte
i.
het scheuren van grasland, zulks indien de
oppervlakte
j.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een
grotere diepte dan
18.3.2
Uitzonderingen
Het in lid 18.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.
18.3.3
Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 18.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
18.3.4
Voorwaarden
Voor zover de in lid 18.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
18.3.5
Onderzoeksplicht
De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
18.3.6
Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a.
de bestemming ‘Waarde – Archeologie
b.
aan gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie
19.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterberging' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. de tijdelijke opvang van water.
19.2
Regels vanwege samenvallende
bestemmingen
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/ toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
19.3
Bouwregels
19.3.1
Bouwen, algemeen
Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals bedoeld in 19.1, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
19.3.2
Uitzondering
Ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid.
19.3.3
Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.3.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
a. de bebouwing niet leidt tot een vermindering van het waterbergend vermogen van de gronden;
b. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
19.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.4.1
Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waterstaat – Waterberging’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
b. het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
c. het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren.
19.4.2
Uitzondering
Het verbod als bedoeld in 19.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
19.4.3
Advies
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 19.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het waterbergend vermogen van de gronden;
b. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard g.
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
b. waterkeringen;
c. waterhuishoudkundige voorzieningen;
d. het onderhoud en de instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
e. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de
waterhuishouding samenhangende voorzieningen.
20.2
Regels vanwege samenvallende
bestemmingen
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/ toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
20.3.1
Bouwen, algemeen
Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals bedoeld in 20.1, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
20.3.2
Uitzondering
Ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
20.3.3
Afwijking van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 20.3.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
c. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
20.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1
Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
c. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
e. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
20.4.2
Uitzondering
Het verbod als bedoeld in 20.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
20.4.3
Advies
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 20.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering/het waterstaatsbelang;
b. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de betreffende beheerder van de waterkering.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
a. Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, tenzij in de regels anders is bepaald;
b. Bij de beoordeling van de benodigde parkeerruimte wordt voor zowel de maatvoering als normering de ASVV van CROW (2004) gehanteerd;
c. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
d. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid c. uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Ter bescherming van nieuwe gebouwen gelden, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, de volgende bepalingen:
a.
ter voorkoming van wateroverlast dient het
vloerpeil van de bebouwing te liggen op een hoogte van
b. in het belang van de waterveiligheid binnen het plangebied mag de aanleghoogte van woonbebouwing niet minder bedragen dan NAP –5,00 meter;
c. in afwijking van het bepaalde in sub b mogen ruimten die volgens de wettelijke regelingen niet aangemerkt kunnen of zullen worden als woonruimten/-vertrekken zich onder het NAP –5,00 meter niveau bevinden;
d. in afwijking van het bepaalde in sub b kan met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid b voor een afwijkende normering mits de waterveiligheid is gewaarborgd en vooraf het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard schriftelijk heeft ingestemd met een afwijkende normering.
b. Het verbod, bedoeld onder a omvat in ieder geval:
de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden en voorts geldt bedoeld verbod voor het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie, voor de verkoop en opslag van vuurwerk, voor de exploitatie van een garagebedrijf, voor de exploitatie van een seksinrichting en voor de exploitatie van een coffeeshop, tenzij in de regels van dit plan anders is bepaald;
c. In het geval van een ondergeschikte functie, mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak als zodanig gebruikt worden.
24.1
Veiligheidszone – Windturbine
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – windturbine’ mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen bouwwerken worden opgericht.
25.1 Afwijken algemene bouwregels
Met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van het bepaalde in artikel 22 ten behoeve van:
a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, galerijen, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de algemene bouwregels is toegestaan;
c. beneden peil gelegen ruimten ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
e.
daar waar detailhandel is toegestaan: de
vestiging en exploitatie van een detailhandel in (consumenten)vuurwerk met de
daarbij behorende opslag, met dien verstande dat de opslag niet meer dan
f. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
g.
de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een
geringe mate van afwijking van de plaatse en richting van de bouwgrenzen met
maximaal
h.
de bestemmingregels ten aanzien van de hoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan
25.2
Afwijking overige regels
Met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van het bepaalde in de regels ten behoeve van:
a. bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoermiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoonsgebonden vergunning worden verleend.
26.1 Wijzigen bestemmingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.
26.2
Wijzigen bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m¹ mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
26.3
Wijzigen Staat van
Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de Bijlage 1 te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.
27.1
Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
27.2
Afwijking
Bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 27.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 27.1 met maximaal 10 %.
27.3
Uitzondering op het overgangsrecht
bouwwerken
Lid 27.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
27.4
Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
27.5
Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 27.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
27.6
Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in lid 27.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
27.7
Uitzondering op het
overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in lid 27.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Zuidplas Noord’.
Vastgesteld door de gemeenteraad van Waddinxveen op 26 juni 2013.
Bijlage
1: Staat van
Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2: Staat van Bedrijfsactiviteiten
- nevenactiviteiten