Regels

 


Inhoud

 

Hoofdstuk 1      Inleidende regels. 3

Artikel 1        Begrippen. 3

Artikel 2        Wijze van meten. 13

 

Hoofdstuk 2      Bestemmingsregels. 15

Artikel 3        Agrarisch. 15

Artikel 4        Agrarisch - Glastuinbouw. 21

Artikel 5        Agrarisch - Sierteelt 28

Artikel 6        Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden. 35

Artikel 7        Bedrijf 42

Artikel 8        Horeca. 46

Artikel 9        Natuur 48

Artikel 10      Recreatie. 50

Artikel 11      Recreatie – Verblijfsrecreatie. 52

Artikel 12      Sport 54

Artikel 13      Tuin. 57

Artikel 14      Verkeer 58

Artikel 15      Water 60

Artikel 16      Wonen. 61

Artikel 17      Leiding - Gas. 65

Artikel 18      Leiding - Riool 67

Artikel 19      Leiding - Water 69

Artikel 20      Waarde – Archeologie 1. 71

Artikel 21      Waarde – Archeologie 2. 74

Artikel 22      Waarde – Archeologie 3. 77

Artikel 23      Waarde – Archeologie 4. 80

Artikel 24      Waarde – Archeologie 5. 83

Artikel 25      Waterstaat – Beschermingszone watergang. 86

Artikel 26      Waterstaat - Waterkering. 87

 

Hoofdstuk 3      Algemene regels. 90

Artikel 27      Anti-dubbeltelregel 90

Artikel 28      Algemene bouwregels. 90

Artikel 29      Algemene gebruiksregels. 91

Artikel 30      Algemene afwijkingsregels. 91

Artikel 31      Algemene wijzigingsregels. 92

 

Hoofdstuk 4      Overgangs- en slotregels. 94

Artikel 32      Overgangsrecht 94

Artikel 33      Slotregel 94

 

Bijlage 1: Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2: Staat van Bedrijfsactiviteiten – nevenactiviteiten

Bijlage 3: Ruimte voor ruimte regeling polder Bloemendaal


Hoofdstuk 1      Inleidende regels

Artikel 1        Begrippen

 

1.1               plan:
het bestemmingsplan ‘Landelijk Veen’ van de gemeente Waddinxveen;

1.2               bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0627.bplandelijkveen-0401 met de bijbehorende regels en bijlage;

1.3               aanbouw:
een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw;

1.4               aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.5               aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.6               aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

 

1.7               achtergevel:
de van de wegzijde gekeerde gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die evenwijdig of min of meer evenwijdig loopt aan de voorgevel;

 

1.8               agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren. Onder andere nader te onderscheiden in:

a.     grondgebonden: de teelt van gewassen op open grond, al dan niet onder plat glas, daaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt danwel het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;

b.    glastuinbouw: teelt van gewassen voor tuinbouw en sierteelt en hiermee gelijk te stellen gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;

c.     intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel.

d.    sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de verhandeling van boomkwekerijgewassen en vaste planten;

e.     fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;

f.      bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;

 

1.9               agrarisch deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van land- en tuinbouw;

 

 

 

1.10            agrarisch dienstverlenend bedrijf (loonwerkbedrijf)

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;

1.11            agrarisch hulpgebouw

een gebouw, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het (agrarisch) hoofdgebruik. Het gaat hier onder meer om dierenverblijven, schuilgelegenheden, melkschuren, etc.;

 

1.12            agrarisch medegebruik

            een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan;

 

1.13            archeologische waarden:

de waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te

verwachten archeologische resten;

 

1.14            baliefunctie:

een (onderdeel van een) kantooractiviteit of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op het structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk deel van een gebouw;

 

1.15            balkon
open buitenruimte met balustrade uitkragend aan de verdieping van het (aangrenzend) hoofdgebouw;

 

1.16            bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

1.17            bebouwingspercentage:
een binnen een bij dit plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages;

 

1.18            bed en breakfast:

            een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is; onder een bed&breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

 

1.19            bedrijfsgebouw:

            een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

 

1.20            bedrijfsvoeroppervlakte (bvo):

de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, werkplaats, opslagplaats, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de bedrijfsuitoefening benodigde vloeroppervlakte met uitzondering van parkeren;

 

1.21            begane grond bouwlaag:

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;

 

1.22            bestaande situatie:

a.       bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;

b.      bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;

1.23            bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.24            bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.25            bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1.26            bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;

 

1.27            bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

 

1.28            bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

1.29            bedrijfswoning:
een woning in of bij een bedrijf, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op het legaal gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;

 

1.30            bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping;

 

1.31            bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.32            bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;

 

1.33            bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.34            bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.35            carport:
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal twee gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen en daarvoor ook toegankelijk is vanaf de openbare weg;

 

1.36            coffeeshop:

een horeca-inrichting waar geen alcohol wordt geschonken en verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;

 

1.37            compensatie-eenheid/ compensatie-woning

Voor de sloop of sanering van iedere 1.000 m² gebouwen op één of meer percelen, iedere 5.000 m² kassen of iedere 2,25 ha boom-en sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd. Eén compensatiewoning wordt (als rekenwaarde) gezien als een compensatie-eenheid (ce) van 600 m³.

 

1. Een gebouw is elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

2. Sierteeltgrond is grond die daadwerkelijk in gebruik is als sierteeltgrond (gemeten land, peiljaar 2011)

 

Rekenvoorbeeld:

600 m² gebouw = 0.6 ce = 360 m³

10.000 m² glas = 2 ce = 1.200 m³

 

1.38            compensatiewaarde:

de waarde gebaseerd op een vrijstaande woning in het buitengebied ten opzichte van de te saneren bedrijvigheid (bebouwing, glasopstanden sierteeltgronden);

 

1.39            cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid;

 

1.40            dagrecreatie:
vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.41            dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

 

1.42            dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt;

 

1.43            dakopbouw:
het vergroten van een bestaande ruimte door het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel;

1.44            detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

1.45            detailhandel in volumineuze goederen:

            detailhandel in zeer volumineuze goederen zoals auto’s, motoren, boten, caravans, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen;

 

1.46            dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zoals zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé,  en kapsalons; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksinrichting en escortbedrijven;

 

1.47            ecologische verbindingszone:

samenhangend stelsel van (te ontwikkelen) landschapselementen die als verbindingsweg fungeren tussen verschillende leefgebieden van planten en/of dieren;

 

 

1.48            erf:
de verharde grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw;

1.49            erker:
een aan- of uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw, die in open verbinding staat met het achterliggend vertrek;

 

1.50            extensieve recreatie:

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;

 

1.51            gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.52            geluidzoneringsplichtig bedrijf:

een bedrijf als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, dat in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken en waarvoor op grond van die wet de verplichting geldt tot vaststelling van een geluidszone rond het betrokken terrein;

 

1.53            grens verschillende hoogten:

een op de verbeelding aangegeven begrenzing, die de contouren van de verschillende binnen een bouwvlak aangegeven maximum hoogteaanduidingen markeert;

 

1.54            groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

 

1.55            hoofdgebouw:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

 

1.56            horecabedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. Tot de hieronder genoemde categorieën horeca 1 tot en met horeca 5 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:

horeca 1 (winkelgebonden daghoreca):

vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm en openingstijden aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarbij de activiteiten primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en/of licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken voor nuttiging al dan niet ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans geen of slechts in lichte mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms;


horeca 2 (maaltijdverstrekkers):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt, zoals restaurants, bistro's en grand cafés;

 

horeca 3 (spijsverstrekkers):

vormen van horeca-activiteiten die primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren voor nuttiging al dan niet ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans in enige mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafetaria's, automatieken en afhaalhoreca;


horeca 4 (drankverstrekkers):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van alcoholische en niet alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans een lichte aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafés en bars;


horeca 5 (zware horeca):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig gelegenheid bieden van dansen op elektrisch versterkte muziek alsmede op het ter plaatse nuttigen van alcoholische en niet-alcoholische dranken en etenswaren, en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals discotheken en nachtclubs.

 

1.57            hotel en/of pension:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse. Onder een hotel/pension wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

 

1.58            huishouden:
een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

 

1.59            inwoning:
het bewonen van een niet-zelfstandige woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;

 

1.60            kampeermiddel:
a.  een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;

b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan voorzover geen bouwwerk zijnde;

een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.61            kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf. Permanente bewoning van een kampeerterrein is uitgesloten;

                

1.62            kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

 

1.63            kassen:
bouwwerken voornamelijk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m¹  of meer, trek-, schaduw-, gaas-, boog- en tunnelkassen daaronder begrepen;

 

1.64            kelder:
een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud niet boven peil is gelegen;

 

 

1.65            kunstwerk:
bouwwerk ten behoeve van infrastructurele en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

1.66            landschappelijke waarde:

de door het bevoegd gezag aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende elementen;

1.67            maatschappelijke dienstverlening:

educatieve, (para-)medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levens-beschouwelijke voorzieningen, waaronder begrepen een peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, naschoolse opvang alsmede voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen en woningen die onderdeel vormen van een woonzorgcentrum;

 

1.68            manege:
een bedrijf, waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden en/of pony's en het bieden van huisvesting aan die paarden en/of pony's. Het bedrijf kan voorzien in een ondergeschikte kantine of soortgelijke horeca;

 

1.69            mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende en diens partner door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

 

1.70            natuurwaarden:
de door het bevoegd gezag aan een gebied toegekende waarden met betrekking tot de aanwezige geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen;

 

1.71            niet-zelfstandig kantoor:

een onderdeel van een bedrijf, dat andere bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor uitsluitend een ondersteunende functie heeft;

 

1.72            nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

 

1.73            ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 30 % van het brutovloeroppervlak als zodanig gebruikt mag worden tot een maximum oppervlak van 100 m²;

 

1.74            ondersteunende horeca:

ondergeschikte horecavoorzieningen binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

 

1.75            overkapping:
een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand;

1.76            paardenbak (buitenrijbaan):

een door middel van een onoverdekte voorziening afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond naar de uiterlijke verschijningsvorm ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het uitoefenen van de paardensport dan wel het vrij los laten lopen van paarden;

 

1.77            paardenhouderij:

een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.

 

1.78            parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;

 

1.79            peil:

a.     voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;

b.    voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het

     hoofdgebouw;

c.     voor bouwwerken op gronden met bestemming 'Verkeer - Railverkeer', met 

     uitzondering van viaducten en duikers: de hoogte van de spoorstaaf;

d.    voor bouwwerken op het perron: de hoogte van het perron;

e.     indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;

f.      in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte

     terrein;

 

1.80            perifere detailhandel:

detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen, detailhandel in volumineuze goederen, tuincentra, bouwmarkten en grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloer oppervlak van minimaal 1.000 m²;

 

1.81            plattelandswoning:

een woning gelegen bij een agrarisch bedrijf zonder dat er sprake is van een functionele binding tussen woning en bedrijf.

 

1.82            productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

 

1.83            prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

1.84            recreatie:
alle vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie;

 

1.85            recreatief medegebruik:

vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is en waar in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;

1.86            recreatieverblijf:

een gebouw of onderkomen, zoals een chalet of stacaravan, bestemd voor recreatieve doeleinden ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft, veelal gedurende het zomerseizoen of weekenden;

 

1.87            recreatiewoning:
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet, geen caravan, geen caravanbouwwerk of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

 

 

 

 

1.88            risicovolle inrichting:

een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit;

                

1.89            seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.90            staat van bedrijfsactiviteiten:

            de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uit maakt;

 

1.91            standplaats (voor een kampeermiddel):

            een door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen terrein of gedeelte daarvan dat bestemd is voor het al dan niet permanent plaatsen van een niet direct en niet duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte ruimte;

 

1.92            straatmeubilair:

            bij of op een weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeers-geleiders, verkeersborden en verkeerslichten, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, alsmede telefooncellen, abri's, draagconstructies voor reclame, gedenktekens, kunstwerken en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

 

1.93            terras:
een niet-overdekt buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

 

1.94            twee- aaneen gebouwde woning:

een woning, waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd en samenvalt met een ander hoofdgebouw;

 

1.95            uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.96            verblijfsrecreatie:
vormen van recreatie die mede gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf. Permanente bewoning is uitgesloten;

 

1.97            verdieping:

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;

 

1.98            verkoopvloeroppervlak:
de totale (bruto) vloeroppervlakte van verkoopruimten, die bedoeld zijn voor het publiek en die direct samenhangen met de winkelverkoop;

 

1.99            volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf in omvang van ten minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang;

 

1.100        voorgevel:
het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

 

1.101        voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;

1.102        voorziening van openbaar nut:

voorziening ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening (zoals een gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen), het telecommunicatieverkeer, hulpdiensten, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

 

1.103        vrijstaande woning:

            een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere hoofdgebouw;

1.104        waterkering:

natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie;

 

1.105        waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;

 

1.106        wet:
a.  indien en voor zover in deze regels in algemene zin wordt verwezen naar wettelijke

       regelingen casu quo verordeningen en dergelijke. dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

b. indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een specifiek artikel van een wettelijke regeling casu quo verordeningen en dergelijke dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van vaststellen van het plan;

1.107        woonschip:

            elk vaartuig of drijvend voorwerp dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning;

 

1.108        woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

1.109        zijgevel:
een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt;


 

Artikel 2        Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1               afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;

 

2.2               bebouwingspercentage:

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de plankaart, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

 

2.3               bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4               dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.5               goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een

daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.6               horizontale bouwdiepte van een gebouw:

een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel;

2.7               inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde vanaf peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.8               lengte, breedte en diepte van een gebouw::

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van

gemeenschappelijke scheidsmuren);

 

2.9               ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten, overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt. Voor lifthuizen op daken geldt dat deze niet meer dan 10 % van het dakoppervlakte van het dak mag bedragen;

 

2.10            oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.11            verticale bouwdiepte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.


 


Hoofdstuk 2      Bestemmingsregels

Artikel 3        Agrarisch

3.1               Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       agrarische (grondgebonden) bedrijven casu quo de uitoefening van bestaande agrarische (grondgebonden) bedrijfsactiviteiten;

b.      een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c.       een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’;

d.      ondergeschikte verkoop van bedrijfsgebonden producten;

e.       ondergeschikt recreatief medegebruik;

f.        ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – hondenvereniging’ is tevens een hondenvereniging toegestaan;

g.      ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – voormalige gemeentewerf’ is tevens een voormalige gemeentewerf toegestaan;

 

met de daarbij behorende:

h.       hoofdgebouwen, bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

i.         erven en terreinen;

j.         wegen en paden;

k.       kunstwerken;

l.         water.

3.2       Bouwregels
3.2.1     Algemeen

a.        Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

b.       De afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.

 

3.2.2     Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.         bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, indien

tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak;

b.         het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

c.         de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹;

d.         de afstand van bedrijfsgebouwen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹;

e.         ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch- hondenvereniging’ geldt een maximale bouwhoogte van 3m¹.


3.2.3    Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.         de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;

b.         de goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹;

c.         de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹;

d.         de maximale inhoud bedraagt 600 m³;

e.         de minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;

f.          de afstand van woningen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹ en maximaal 50 m¹.

 


3.2.4     Bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.         bijbehorende gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.         de maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;

c.         de maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;

d.         de maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt 50 m²;

e.         de minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.

 

3.2.5          Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.        Binnen het bouwvlak geldt dat:

1.       de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m¹ mag bedragen;

2.       de hoogte van silo's bedraagt maximaal 15 m¹;

3.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹;

b.       Buiten het bouwvlak geldt dat:

1.       de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m¹;

2.       de hoogte van ooievaarsnesten bedraagt maximaal 5 meter;

3.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 meter.

 

3.2.6          Paardenbakken

Voor het bouwen van paardenbakken gelden de volgende bepalingen:

a.         Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;

b.         Per bouwvlak is 1 paardenbak toegestaan;

c.         De oppervlakte per paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m²;

d.         De bouwhoogte van afrasteringen/ omheiningen bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m¹.

 

3.3               Afwijken van de bouwregels

3.3.1          Afwijking afstand tot de bestemming ‘Water’

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:

a.         daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;

b.         vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.

 

3.3.2          Afwijking overschrijding bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 ten behoeve van het overschrijden van het agrarische bouwvlak, met dien verstande dat:

a.         een doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn te kunnen voldoen;

b.        het bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuregels of dierenwelzijn noodzakelijk is;

c.         de totale diepte van het bouwvlak mag na overschrijding niet meer bedragen dan 170 m¹;

d.        de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

e.         het woon- en leefklimaat van omliggende woningen niet onevenredig aangetast wordt;

f.         een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a en c van deze regel wordt voldaan.

3.3.3     Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.4 onder d voor het overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

a.         het college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 3.3.2;

b.         er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;

c.         de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;

d.         per woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend;

e.         mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal 50 m²;

f.          na beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de woonunit ongedaan wordt gemaakt.

 

3.4               Specifieke gebruiksregels

3.4.1               Plattelandswoning

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ is wonen toegestaan in de vorm van een plattelandswoning.

 

3.5               Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1               Afwijking kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:

a.         kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

b.         het aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;

c.         ten behoeve van het kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire voorzieningen worden gebouwd;

d.         het kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe dient een inrichtingsplan te worden overlegd.

 

3.5.2               Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

a.       het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige wordt ingewonnen;

b.      de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;

c.       de afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van 50 m²;

d.      geen splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;

e.       het aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;

f.        aan de afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);

g.      de mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/ ongedaan  gemaakt zodra de noodzaak tot mantelzorg vervalt.

 

3.5.3               Afwijking Bed&Breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 teneinde een Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:

a.        de agrarische functie blijft de hoofdfunctie;

b.       de woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;

c.        de Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (woning met de daarbij behorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;

d.       de toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;

e.        het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt 1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;

f.         de Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

g.       de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen te blijven.

 

3.5.4               Afwijking ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 3.1  ten behoeve van nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:

a.        nevenfuncties niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.

b.       de agrarische functie blijft de hoofdfunctie;

c.        de nevenfunctie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;

d.       de nevenfunctie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven met zich mee brengt;

e.        de nevenfunctie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;

f.         parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;

g.       buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.

h.        de volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:

1.       verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten: max. 50 m²;

2.       kleinschalige horecagelegenheid/dagrecreatie (theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij, speelboerderij): max. 100 m² en buitenruimte max. 500 m²;

3.       agrarisch verwante sociale functie (resocialisatie, therapie, zorgboerderij): max. 200 m²;

4.       huisdierenpension/hondenfokkerij: max. 200 m²;

5.       agrarisch loonbedrijf (max. cat. 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten): max. 500 m²;

6.       inpandige statische volumineuze opslag en stalling van niet-agrarische producten/ werktuigen/voertuigen in bestaande gebouwen (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), geen detailhandel: max. 500 m²;

7.       overige niet-agrarische bedrijven (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) zoals opgenomen in Bijlage 2: 200 m².

 

3.6               Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1               Verboden werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden, vallend buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.         het scheuren of frezen van grasland ten behoeve van andere gewassen dan gras- en voedergewassen voor gebruik op het bedrijf waar deze voedergewassen worden geteeld;

b.         het bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

c.         het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering of recreatieve onverharde paden;

d.         het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;

e.         het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

 

3.6.2               Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.         betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

b.         reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.         mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

3.6.3               Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een landschapsdeskundige aangewezen door het college van burgemeester en wethouders.

 

3.7               Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1               Wijziging m.b.t. niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies, niet zijnde wonen, in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:

a.        niet-agrarische functies niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’;

b.       de wijziging enkel is toegestaan als de locatie redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is als agrarische bedrijfslocatie, hieromtrent dient advies te worden gevraagd bij een agrarisch deskundige;

c.        de functie redelijkerwijs niet in aanmerking komt voor vestiging op bestaande bedrijventerreinen;

d.       de nieuwe functie milieuhygiënisch gezien inpasbaar is en geen belemmering vormt voor omliggende (agrarische) bedrijven;

e.        de nieuwe functie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;

f.         de nieuwe functie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;

g.       de nieuwe functie is beperkt tot bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2 of categorie 3 als de activiteit voor wat betreft aard en schaal is gelijk te stellen aan categorie 2.

 

3.7.2               Wijziging ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten, met dien verstande dat:

a.        wijziging van de locatie van de bedrijfswoning is alleen toelaatbaar ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt, hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch deskundige;

b.       de nieuwe bedrijfswoning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

 

3.7.3               Wijzigen ten behoeve van ruimte voor ruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemmingen 'Wonen', ‘Tuin’, ‘Agrarisch’ en/of ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’, met dien verstande dat:

a.    Het agrarisch bedrijf ter plaatse beëindigd is en het betreffende bouwblok niet in aanmerking komt voor voortzetting danwel vestiging van een volwaardige agrarische functie en hiermee vervalt.

b.    Deze wijziging is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied’, maar niet ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.

c.    De voormalige bedrijfsbebouwing (inclusief kassen) dient te worden gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen die als bijgebouw bij de woning worden aangemerkt.

d.    Ter compensatie van de sanering van het agrarisch bedrijf is het mogelijk ter plaatse een nieuwe woning op te richten. De compensatiewaarde volgt uit de te saneren oppervlakte waarbij één compensatie-eenheid verkregen kan worden bij de sanering van:

-      1.000 m² agrarische bedrijfsbebouwing;en/of

-      5.000 m² kassen; en/of

-      2,25 ha sierteeltgronden.

e.    Als compensatie-eenheid geldt een woonruimte van 600 m³ exclusief kelders en vergunningsvrije bouwmogelijkheden. Verrekening vindt plaats door deling op het te realiseren volume.

f.     Bij de inzet van sierteeltgronden is de feitelijke situatie bepalend, peildatum 1 januari 2012, en kan er maximaal één compensatie-eenheid verkregen kan worden.

g.    Er geldt een maximum van drie wooneenheden per saneringslocatie, niet gerelateerd aan de compensatie-eenheden.

h.    De gesloopte bebouwing mag nimmer worden teruggebouwd.

i.      De woningen mogen geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

j.      De woningen dienen aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

k.    Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.

l.      Er dient sprake te zijn van een ruimtelijke kwaliteitswinst, om deze reden dient er te worden voldaan aan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor toepassing van de ruimte voor ruimte regeling polder Bloemendaal als opgenomen in bijlage 3. Ter beoordeling dient er dan ook een inrichtingsplan opgesteld te worden welke hieraan voldoet.

 

3.7.4               Wijzigen ten behoeve van Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve het gebruik van de bedrijfswoning als niet-bedrijfswoning, niet zijnde een plattelandswoning, met dien verstande dat:

a.         Er geen sprake is van milieuhygiënische belemmering voor de woonfunctie.

b.         Er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.

c.         Het voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, blijvend afstand doet van betreffende bedrijfswoning.

d.         Voor het overige de regels met betrekking tot een zelfstandige woning en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.

 

3.7.5               Wijzigen ten behoeve van plattelandswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van toevoeging van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ het plan te wijzigen ten behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:

a.        Er sprake dient te zijn van een verantwoord woon- en leefklimaat;

b.       Er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.

c.        Het voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, blijvend afstand doet van betreffende bedrijfswoning.

d.       Voor het overige de regels in 3.2 met betrekking tot een bedrijfswoning en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.

 

 


Artikel 4        Agrarisch - Glastuinbouw

4.1       Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.         glastuinbouwbedrijven met de daarbij behorende kassen, klimaathallen, warenhuizen, of andere opstallen van glas, alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen, warmteopslagtanks en waterbassins;

b.         een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c.         een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’;

d.         ondergeschikte verkoop van bedrijfsgebonden producten;

e.         ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch dienstverlenend bedrijf’ is tevens een agrarisch dienstverlenend bedrijf toegestaan;


met de daarbij behorende:

f.         hoofdgebouwen, bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

g.         erven en terreinen;

h.         wegen en paden;

i.           kunstwerken;

j.           water.

 

4.2       Bouwregels
4.2.1     Algemeen

a.        Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

b.       De afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.

 

4.2.2     Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.         bedrijfsgebouwen alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak;

b.         het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

c.         de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹;

d.         de afstand van bedrijfsgebouwen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹.

 

4.2.3            Kassen

Voor het bouwen van kassen gelden de volgende bepalingen:

a.         kassen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

b.         de goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹;

c.         de bouwhoogte bedraagt maximaal 7 m¹;

d.         in uitzondering op het bepaalde in lid b en c mag ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’ de toegestane goothooogte maximaal 6,5 m¹ en de bouwhoogte 8,5 m¹ bedragen.

e.         de oppervlakte bedraagt maximaal 1 hectare;

f.          nieuwe kassen dienen op tenminste 25 meter afstand van bestaande woningen van derden buiten de bebouwde kom te worden gebouwd en/of op tenminste 50 meter afstand van bestaande woningen van derden binnen de bebouwde kom te worden gebouwd;

g.         de kassen moeten worden gebouwd op een afstand van tenminste 2 meter uit de perceelsgrens;

h.         de afstand van een kas tot het hart van een hoofdwatergang bedraagt tenminste 5 meter.


4.2.4    Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.        de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;

b.       de goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’;

c.       de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹;

d.       de minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;

e.       de maximale inhoud bedraagt 600 m³;

f.         de afstand van woningen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹ en maximaal 50 m¹.

 

4.2.5     Bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.         bijbehorende gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.         de maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;

c.         de maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;

d.         de maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt 50 m²;

e.        de minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.

 

4.2.6          Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.         de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m¹ mag bedragen;

b.         de hoogte van silo's, wateropslagtanks, warmtebuffers en installaties ten behoeve van de energievoorziening bedraagt maximaal 15 m¹;

c.         de hoogte van waterbassins bedraagt maximaal 2,5 m¹;

d.         de hoogte van ooievaarsnesten bedraagt maximaal 5 meter;

e.         de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 meter.

 

4.3       Afwijken van de bouwregels

4.3.1    Afwijking afstand tot de bestemming ‘Water’

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:

a.          daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;

b.         vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.

           

            4.3.2     Afwijking overschrijding bouwvlak

            Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2, ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak, met dien verstande dat:

a.        een doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels te kunnen voldoen;

b.       het bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuregels noodzakelijk is;

c.        het bouwvlak mag een maximale diepte hebben van 170 m¹;

d.       de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

e.        het woon- en leefklimaat van omliggende woningen niet onevenredig aangetast wordt;

f.         een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a en c van deze regel wordt voldaan.

 

4.3.3     Afwijking hoogte kassen

            Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3, ten behoeve van het bouwen van hogere kassen, met dien verstande dat:

a.        De afwijking uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.

b.       De maximale goothoogte bedraagt 8 m¹.

c.        De maximale bouwhoogte bedraagt 10 m¹.

d.       De hogere kassen dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

e.        De hogere kassen dienen ruimtelijk en milieuhygiёnisch inpasbaar te zijn.

 

            4.3.4     Afwijking herbouw kassen

            Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3, ten behoeve van de herbouw van kassen, met dien verstande dat:

a.        de herbouw van kassen is alleen toelaatbaar ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt, hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch deskundige;

b.       de herbouw dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.


4
.3.5    Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.5 onder d voor het overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

a.       het college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 4.3.2;

b.      er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;

c.       de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;

d.      per woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend;

e.       mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal 50 m²;

f.        na beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de woonunit ongedaan wordt gemaakt.

 

4.4       Specifieke gebruiksregels

            4.4.1     Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

a.       het gebruik van meer dan één bouwlaag van een gebouw of kas voor het telen van gewassen.

 

4.4.2     Plattelandswoning

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ is wonen toegestaan in de vorm van een plattelandswoning.

 

4.5       Afwijken van de gebruiksregels

4.5.1    Afwijking kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 4.1 ten behoeve van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:

a.         kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

b.         het aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;

c.         ten behoeve van het kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire voorzieningen worden gebouwd;

d.         het kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe dient een inrichtingsplan te worden overlegd.

 

4.5.2    Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

a.        het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige wordt ingewonnen;

b.       de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;

c.        de afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van 50 m²;

d.       geen splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;

e.        het aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;

f.         aan de afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);

g.       de mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/ ongedaan  gemaakt zodra de noodzaak tot mantelzorg vervalt.

 

4.5.3     Afwijking Bed&Breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 teneinde een Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:

a.        de agrarische functie blijft de hoofdfunctie;

b.       de woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;

c.        de Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (woning met de daarbij behorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;

d.       de toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;

e.        het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt 1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;

f.         de Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

g.       de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen te blijven.

 

4.5.4     Afwijking ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 4.1 ten behoeve van nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:

a.        nevenfuncties niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.

b.       de agrarische functie blijft de hoofdfunctie;

c.        de nevenfunctie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;

d.       de nevenfunctie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven met zich mee brengt;

e.        de nevenfunctie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;

f.         parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;

g.       buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.

h.        de volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:

1.       verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten: max. 50 m²;

2.       kleinschalige horecagelegenheid/dagrecreatie (theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij, speelboerderij): max. 100 m² en buitenruimte max. 500 m²;

3.       agrarisch verwante sociale functie (resocialisatie, therapie, zorgboerderij): max. 200 m²;

4.       huisdierenpension/hondenfokkerij: max. 200 m²;

5.       agrarisch loonbedrijf (max. cat. 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten): max. 500 m²;

6.       inpandige statische volumineuze opslag en stalling van niet-agrarische producten/ werktuigen/voertuigen in bestaande gebouwen (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), geen detailhandel: max. 500 m²;

7.       overige niet-agrarische bedrijven (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) zoals opgenomen in Bijlage 2: 200 m².

 

4.6       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6.1    Verboden werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden, vallend buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het scheuren of frezen van grasland ten behoeve van andere gewassen dan gras- en voedergewassen voor gebruik op het bedrijf waar deze voedergewassen worden geteeld;

b.    het bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

c.     het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering of recreatieve onverharde paden;

d.    het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;

e.     het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

 

4.6.2    Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in 4.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.     betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

4.6.3    Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.6.1 zijn slechts toelaatbaar, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een landschapsdeskundige aangewezen door het college van burgemeester en wethouders.

 

4.7       Wijzigingsbevoegdheid

4.7.1     Wijziging m.b.t. niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies, niet zijnde wonen, in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:

a.        niet-agrarische functies niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’;

b.       de wijziging enkel is toegestaan als de locatie redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is als agrarische bedrijfslocatie, hieromtrent dient advies te worden gevraagd bij een agrarisch deskundige;

c.        de functie redelijkerwijs niet in aanmerking komt voor vestiging op bestaande bedrijventerreinen;

d.       de nieuwe functie milieuhygiënisch gezien inpasbaar is en geen belemmering vormt voor omliggende (agrarische) bedrijven;

e.        de nieuwe functie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;

f.         de nieuwe functie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;

g.       de nieuwe functie is beperkt tot bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2 of categorie 3 als de activiteit voor wat betreft aard en schaal is gelijk te stellen aan categorie 2.

 

4.7.2     Wijziging ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten, met dien verstande dat:

a.        wijziging van de locatie van de bedrijfswoning is alleen toelaatbaar ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt, hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch deskundige;

b.       de nieuwe bedrijfswoning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.


4.7.3     Wijzigen ten behoeve van ruimte voor ruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemmingen 'Wonen', ‘Tuin’, ‘Agrarisch’ en/of ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’, met dien verstande dat:

a.    Het agrarisch bedrijf ter plaatse beëindigd is en het betreffende bouwblok niet in aanmerking komt voor voortzetting danwel vestiging van een volwaardige agrarische functie en hiermee vervalt.

b.    Deze wijziging is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied’, maar niet ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.

c.    De voormalige bedrijfsbebouwing (inclusief kassen) dient te worden gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen die als bijgebouw bij de woning worden aangemerkt.

d.    Ter compensatie van de sanering van het agrarisch bedrijf is het mogelijk ter plaatse een nieuwe woning op te richten. De compensatiewaarde volgt uit de te saneren oppervlakte waarbij één compensatie-eenheid verkregen kan worden bij de sanering van:

-      1.000 m² agrarische bedrijfsbebouwing;en/of

-      5.000 m² kassen; en/of

-      2,25 ha sierteeltgronden.

e.    Als compensatie-eenheid geldt een woonruimte van 600 m³ exclusief kelders en vergunningsvrije bouwmogelijkheden. Verrekening vindt plaats door deling op het te realiseren volume.

f.     Bij de inzet van sierteeltgronden is de feitelijke situatie bepalend, peildatum 1 januari 2012, en kan er maximaal één compensatie-eenheid verkregen kan worden.

g.    Er geldt een maximum van drie wooneenheden per saneringslocatie, niet gerelateerd aan de compensatie-eenheden.

h.    De gesloopte bebouwing mag nimmer worden teruggebouwd.

i.      De woningen mogen geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

j.      De woningen dienen aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

k.    Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.

l.      Er dient sprake te zijn van een ruimtelijke kwaliteitswinst, om deze reden dient er te worden voldaan aan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor toepassing van de ruimte voor ruimte regeling polder Bloemendaal als opgenomen in bijlage 3. Ter beoordeling dient er dan ook een inrichtingsplan opgesteld te worden welke hieraan voldoet.

 

4.7.4     Wijzigen ten behoeve van wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve het gebruik van de bedrijfswoning als niet-bedrijfswoning, niet zijnde een plattelandswoning, met dien verstande dat:

a.     Er geen sprake is van milieuhygiënische belemmering voor de woonfunctie.

b.    Er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.

c.     Het voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, blijvend afstand doet van betreffende bedrijfswoning.

d.    Voor het overige de regels met betrekking tot een zelfstandige woning en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.


 

4.7.5     Wijzigen ten behoeve van plattelandswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van toevoeging van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ het plan te wijzigen ten behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:

a.    De woningen aanvaardbaar dient te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

b.    Er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.

c.    Het voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van betreffende bedrijfswoning.

d.    Voor het overige de regels in 4.2 met betrekking tot een bedrijfswoning en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.

 


Artikel 5        Agrarisch - Sierteelt

5.1       Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Sierteelt' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.         sierteeltbedrijven met de daarbij behorende kassen en/of teeltondersteunende voorzieningen, alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen, warmteopslagtanks en waterbassins;

b.         een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c.         een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’;

d.         ondergeschikte verkoop van bedrijfsgebonden producten;

e.         ter plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ is tevens een nutsvoorziening toegestaan;


met de daarbij behorende:

f.         hoofdgebouwen, bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

g.         erven en terreinen;

h.         wegen en paden;

i.           kunstwerken;

j.           water.

 

5.2       Bouwregels
5.2.1     Algemeen

a.        Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

b.       De afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.


5.2.2     Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.        bedrijfsgebouwen alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak;

b.       het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

c.        de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹;

d.       de afstand van bedrijfsgebouwen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹.

 

5.2.3          Kassen

Voor het bouwen van kassen gelden de volgende bepalingen:

a.        kassen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak;

b.       de goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹;

c.        de bouwhoogte bedraagt maximaal 7 m¹;

d.       in uitzondering op het bepaalde in lid b en c bedraagt de toegestane goot- en/of bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’ maximaal 6,5 m¹ en 8,5 m¹.

e.        de maximale oppervlakte per bedrijf bedraagt 300 m², dan wel het bestaande oppervlak;

f.         in uitzondering op het bepaalde in lid a en e mag de maximale bebouwde oppervlakte per bedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’ worden vergroot tot ten hoogste 1/3 van het netto aaneengesloten bedrijfsoppervlak, met een maximum van 3.000 m²; het is mogelijk om deze kassen in aansluiting op de bestaande bebouwing buiten het bouwvlak te realiseren;

g.       nieuwe kassen dienen op tenminste 25 meter afstand van bestaande woningen van derden buiten de bebouwde kom te worden gebouwd en/of op tenminste 50 meter afstand van bestaande woningen van derden binnen de bebouwde kom te worden gebouwd;

h.        de kassen moeten worden gebouwd op een afstand van tenminste 2 meter uit de perceelsgrens;

i.          de afstand van een kas tot het hart van een hoofdwatergang bedraagt tenminste 5 meter.

 

5.2.4     Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.         de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;

b.         de goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’;

c.         de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹;

d.         de minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;

e.         de maximale inhoud bedraagt 600 m³;

f.         de afstand van woningen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹ en maximaal 50 m¹.


5.2.5     Bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.         bijbehorende gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.         de maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;

c.         de maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;

d.         de maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt 50 m²;

e.        de minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en  de maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.

 

5.2.6          Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.        Binnen het bouwvlak geldt dat:

1.       de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m¹ mag bedragen;

2.       de hoogte van silo's, wateropslagtanks, warmtebuffers en installaties ten behoeve van de energievoorziening bedraagt maximaal 15 m¹;

3.       de hoogte van waterbassins bedraagt maximaal 2,5 m¹;

4.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.

b.       Buiten het bouwvlak geldt dat:

1.       de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m¹;

2.       de hoogte van ooievaarsnesten bedraagt maximaal 5 meter;

3.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 meter.

 

5.3       Afwijken van de bouwregels

            5.3.1     Afwijking afstand tot de bestemming ‘Water’

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:

a.        daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;

b.       vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.

 

            5.3.2     Afwijking overschrijden bouwvlak

            Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2, ten behoeve van het overschrijden van het bouwvlak, met dien verstande dat:

a.        een doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels te kunnen voldoen;

b.       het bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuregels noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt gemaakt, mag het bouwvlak aan één zijde met niet meer dan 500 m²  worden overschreden;

c.        de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

d.       het woon- en leefklimaat van omliggende woningen niet onevenredig aangetast wordt;

e.        een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a en c van deze regel wordt voldaan.

 

5.3.3     Afwijking ten behoeve van het maximale oppervlak voor kassen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in  lid 5.2.3 sub f voor het opgenomen maximale oppervlak voor kassen van ten hoogste 3.000 m², met dien verstande dat:

a.        de afwijking wordt uitsluitend toegepast indien er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’ en uitbreiding van het oppervlak aan kassen voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;

b.       ten hoogste 1/3 van het netto aaneengesloten bedrijfsoppervlak - zijnde het bedrijfsoppervlak waarover het bedrijf beschikt op de locatie waar de kassen worden opgericht - mag bebouwd worden met kassen;

c.        de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

d.       de kassen mogen uitsluitend worden gebouwd indien is voorzien in voldoende watercompensatie;

e.        een besluit tot het wijzigen van het bestemmingsplan wordt pas genomen indien de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht over de benodigde compenserende maatregelen als gevolg van eventuele demping van sloten en/of toename van verharding;

f.         er dient sprake te zijn van voldoende landschappelijke inpassing, waarbij de toename aan kassen afdoende wordt gecompenseerd en niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de in het gebied voorkomende natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;

g.       een verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan een agrarisch deskundige en een deskundige inzake natuur en landschap en/of cultuurhistorie omtrent de vraag of aan het gestelde onder a, c en e van deze regel wordt voldaan;

h.        voor het overige dient te worden voldaan aan de regels ten aanzien van kassen zoals opgenomen in artikel 5.2.3.

 

            5.3.4     Afwijking hoogte kassen

            Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3, ten behoeve van het bouwen van hogere kassen, met dien verstande dat:

a.        De afwijking uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.

b.       De maximale goothoogte bedraagt 8 m¹.

c.        De maximale bouwhoogte bedraagt 10 m¹.

d.       De hogere kassen dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

e.        De hogere kassen dienen ruimtelijk en milieuhygiёnisch inpasbaar te zijn.

 

            5.3.5     Afwijking herbouw kassen

            Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3, ten behoeve van de herbouw van kassen, met dien verstande dat:

a.       de herbouw van kassen is alleen toelaatbaar ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt, hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch deskundige;

b.      de herbouw dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

 

 

 

 

5.3.6     Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.5  onder d voor het overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

a.       het college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 5.4.2;

b.      er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;

c.       de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;

d.      per woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend;

e.       mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal 50 m²;

f.        na beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de woonunit ongedaan wordt gemaakt.

 

5.4       Specifieke gebruiksregels

 

5.4.1. Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a.       Het gebruik van meer dan één bouwlaag van een gebouw of kas voor het telen van gewassen.

 

5.4.2     Plattelandswoning

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ is wonen toegestaan in de vorm van een plattelandswoning.

 

5.5       Afwijken van de gebruiksregels

5.5.1    Afwijking kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 ten behoeve van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:

a.        kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

b.       het aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;

c.        ten behoeve van het kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire voorzieningen worden gebouwd;

d.       het kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe dient een inrichtingsplan te worden overlegd.

 

5.5.2    Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

a.       het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige wordt ingewonnen;

b.      de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;

c.       de afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van 50 m²;

d.      geen splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;

e.       het aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;

f.        aan de afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);

g.      de mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/ ongedaan  gemaakt zodra de noodzaak tot mantelzorg vervalt.

 

 

 

 

5.5.3     Afwijking Bed&Breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 teneinde een Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:

a.       de agrarische functie blijft de hoofdfunctie;

b.      de woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;

c.       de Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (woning met de daarbij behorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;

d.      de toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;

e.       het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt 1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;

f.        de Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

g.      de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen te blijven.

 

5.5.4    Afwijking ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 ten behoeve van nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, niet zijnde gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’, met dien verstande dat:

a.        nevenfuncties niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.

b.         de agrarische functie blijft de hoofdfunctie;

c.        de nevenfunctie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;

d.       de nevenfunctie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven met zich mee brengt;

e.        de nevenfunctie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;

f.         parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;

g.       buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.

h.        de volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:

1.       verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten: max. 50 m²;

2.       kleinschalige horecagelegenheid/dagrecreatie (theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij, speelboerderij): max. 100 m² en buitenruimte max. 500 m²;

3.       agrarisch verwante sociale functie (resocialisatie, therapie, zorgboerderij): max. 200 m²;

4.       huisdierenpension/hondenfokkerij: max. 200 m²;

5.       agrarisch loonbedrijf (max. cat. 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten): max. 500 m²;

6.       inpandige statische volumineuze opslag en stalling van niet-agrarische producten/ werktuigen/voertuigen in bestaande gebouwen (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), geen detailhandel: max. 500 m²;

7.       overige niet-agrarische bedrijven (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) zoals opgenomen in Bijlage 2: 200 m².

 

5.6       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.6.1    Verboden werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden, vallend buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.        het scheuren of frezen van grasland ten behoeve van andere gewassen dan gras- en voedergewassen voor gebruik op het bedrijf waar deze voedergewassen worden geteeld;

b.       het bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

c.        het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering;

d.       het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;

e.        het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

 

5.6.2    Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in 5.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.        betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

b.       reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.        mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

5.6.3    Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 5.6.1 zijn slechts toelaatbaar, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een landschapsdeskundige aangewezen door het college van burgemeester en wethouders.

 

5.7       Wijzigingsbevoegdheid

 

5.7.1     Wijziging m.b.t. niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies, niet zijnde wonen, in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:

a.        niet-agrarische functies niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’;

b.       de wijziging enkel is toegestaan als de locatie redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is als agrarische bedrijfslocatie, hieromtrent dient advies te worden gevraagd bij een agrarisch deskundige;

c.        de functie redelijkerwijs niet in aanmerking komt voor vestiging op bestaande bedrijventerreinen;

d.       de nieuwe functie milieuhygiënisch gezien inpasbaar is en geen belemmering vormt voor omliggende (agrarische) bedrijven;

e.        de nieuwe functie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;

f.         de nieuwe functie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;

g.       de nieuwe functie is beperkt tot bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2 of categorie 3 als de activiteit voor wat betreft aard en schaal is gelijk te stellen aan categorie 2.

 

5.7.2     Wijziging ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten, met dien verstande dat:

a.        wijziging van de locatie van de bedrijfswoning is alleen toelaatbaar ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt, hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch deskundige;

b.       de nieuwe bedrijfswoning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

 

5.7.3     Wijzigen ten behoeve van ruimte voor ruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemmingen 'Wonen', ‘Tuin’, ‘Agrarisch’ en/of ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’, met dien verstande dat:

a.        Het agrarisch bedrijf ter plaatse beëindigd is en het betreffende bouwblok niet in aanmerking komt voor voortzetting danwel vestiging van een volwaardige agrarische functie en hiermee vervalt.

b.       Deze wijziging is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied’, maar niet ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.

c.        De voormalige bedrijfsbebouwing (inclusief kassen) dient te worden gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen die als bijgebouw bij de woning worden aangemerkt.

d.       Ter compensatie van de sanering van het agrarisch bedrijf is het mogelijk ter plaatse een nieuwe woning op te richten. De compensatiewaarde volgt uit de te saneren oppervlakte waarbij één compensatie-eenheid verkregen kan worden bij de sanering van:

     - 1.000 m² agrarische bedrijfsbebouwing;en/of

     - 5.000 m² kassen; en/of

     - 2,25 ha sierteeltgronden.

e.        Als compensatie-eenheid geldt een woonruimte van 600m³ exclusief kelders en vergunningsvrije bouwmogelijkheden. Verrekening vindt plaats door deling op het te realiseren volume.

f.         Bij de inzet van sierteeltgronden is de feitelijke situatie bepalend, peildatum 1 januari 2012, en kan er maximaal één compensatie-eenheid verkregen kan worden.

g.       Er geldt een maximum van drie wooneenheden per saneringslocatie, niet gerelateerd aan de compensatie-eenheden.

h.        De gesloopte bebouwing mag nimmer worden teruggebouwd.

i.          De woningen mogen geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

j.          De woningen dienen aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

k.        Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.

l.          Er dient sprake te zijn van een ruimtelijke kwaliteitswinst, om deze reden dient er te worden voldaan aan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor toepassing van de ruimte voor ruimte regeling polder Bloemendaal als opgenomen in bijlage 3. Ter beoordeling dient er dan ook een inrichtingsplan opgesteld te worden welke hieraan voldoet.

 

5.7.4               Wijzigen ten behoeve van Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve het gebruik van de bedrijfswoning als niet-bedrijfswoning, niet zijnde een plattelandswoning, met dien verstande dat:

a.        De woningen dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

b.       Er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.

c.        Het voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van betreffende bedrijfswoning.

d.       Voor het overige de regels met betrekking tot een zelfstandige woning en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.

 

5.7.5     Wijzigen ten behoeve van plattelandswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van toevoeging van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ het plan te wijzigen ten behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:

a.         De woningen aanvaardbaar dient te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

b.         Er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.

c.         Het voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van betreffende bedrijfswoning.

d.         Voor het overige de regels in 5.2 met betrekking tot een bedrijfswoning en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.


Artikel 6        Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden

6.1               Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     agrarische (grondgebonden) bedrijven casu quo de uitoefening van bestaande agrarische (grondgebonden) bedrijfsactiviteiten;

b.    ter plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkelingsgebied’ is de uitoefening van bestaande agrarische (grondgebonden) bedrijfsactiviteiten uitsluitend toegestaan in extensieve vorm;

c.     het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in de vorm van het kenmerkende verkavelingspatroon van sloten en smalle percelen, het open weidegebied en de daarmee samenhangende natuurwaarden in het algemeen en specifiek ter plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkelingsgebied’;

d.    een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

e.     ondergeschikte verkoop van bedrijfsgebonden producten;

f.      ondergeschikt recreatief medegebruik;

g.    ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ is tevens een intensieve veehouderij toegestaan;

h.     ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ is opslag toegestaan;

i.       ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – opslag voor loonbedrijf’ is tevens opslag ten behoeve van het naastgelegen agrarisch dienstverlenend bedrijf toegestaan;

j.       ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden –  agrarisch dienstverlenend bedrijf’ is tevens een agrarisch dienstverlenend bedrijf toegestaan;

k.     ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – agrarisch en cultuurtechnisch loonbedrijf’ is een agrarisch en cultuurtechnisch loonbedrijf toegestaan;

l.       ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - agrarisch hulpgebouw’ is tevens een agrarisch hulpgebouw toegestaan;

m.   ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – machineverhuur/ loonwerkbedrijf’ is tevens een machineverhuur c.q. loonwerkbedrijf toegestaan;

n.     ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – mestplaat’ is tevens een mestplaat buiten het bouwvlak toegestaan;

o.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak’ is tevens een paardenbak toegestaan;

p.    ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden –paardenhouderij en pensionstal’ is tevens een paardenhouderij en pensionstal toegestaan;

q.    een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – plattelandswoning’;

r.      ter plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’ zijn volkstuinen toegestaan;

 

met de daarbij behorende:

 

s.     hoofdgebouwen, bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

t.      erven en terreinen;

u.     wegen en paden;

v.     kunstwerken;

w.    water.

 

 

 

 

 

 

 

 

6.2       Bouwregels
6.2.1     Algemeen

a.     Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

b.    De afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.

 

6.2.2     Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, indien

tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak;

b.    het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met dien verstande dat de oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van een intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ niet meer mag bedragen dan 3.200 m²;

c.     de goothoogte bedraagt maximaal 8 m¹;

d.    de afstand van bedrijfsgebouwen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹.

 

6.2.3     Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.     de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;

b.    de goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’;

c.     de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹;

d.    de minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;

e.     de maximale inhoud bedraagt 600 m³.

f.      de afstand van woningen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹ en maximaal 50 m¹.

 

6.2.4     Bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.     bijbehorende gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;

c.     de maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;

d.    de maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt 50 m²;

e.     de minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.

6.2.5     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.       Binnen het bouwvlak geldt dat:

1.       de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m¹ mag bedragen;

2.       de hoogte van silo's bedraagt maximaal 15 m¹;

3.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.

b.      Buiten het bouwvlak geldt dat:

1.       de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m¹;

2.       de hoogte van ooievaarsnesten bedraagt maximaal 5 meter;

3.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 meter.

 

 

 

 

 

6.2.6          Paardenbakken

Voor het bouwen van paardenbakken gelden de volgende bepalingen:

a.       Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak’ een paardenbak buiten het bouwvlak is toegestaan;

b.      Per bouwvlak is 1 paardenbak toegestaan;

c.       De oppervlakte per paardenbak mag niet meer bedragen dan 800 m²;

d.      Het bepaalde in lid b en c is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenhouderij en pensionstal’ en/of ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak’;

e.       De bouwhoogte van afrasteringen/ omheiningen bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m¹;

f.        De bouwhoogte van lichtmasten bij een paardenbak mag niet meer bedragen dan 5 m¹.

 

6.3               Afwijken van de bouwregels

6.3.1          Afwijking afstand tot de bestemming ‘Water’

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:

a.     daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;

b.    vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.

 

6.3.2          Afwijking overschrijding bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.2 ten behoeve van het overschrijden van het agrarische bouwvlak, met dien verstande dat:

a.     een doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels of regelgeving met betrekking tot dierenwelzijn te kunnen voldoen;

b.    het bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuregels of dierenwelzijn noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt gemaakt, mag het bouwvlak aan één zijde met niet meer dan 500 m²  worden overschreden;

c.     de totale diepte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 170 m¹;

d.    de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

e.     het woon- en leefklimaat van omliggende woningen niet onevenredig aangetast wordt;

f.      een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde onder a en c van deze regel wordt voldaan.

 

6.3.3     Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.4 onder d voor het overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

a.       het college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 6.4.2;

b.    er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;

c.    de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;

d.    per woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend;

e.    mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal 50 m²;

f.     na beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de woonunit ongedaan wordt gemaakt.

 

 

 

 

6.4            Afwijken van de gebruiksregels

6.4.1          Afwijking kleinschalig kamperen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 6.1  ten behoeve van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:

a.     kampeermiddelen mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

b.    het aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;

c.     ten behoeve van het kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire voorzieningen worden gebouwd;

d.    het kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe dient een inrichtingsplan te worden overlegd.

 

6.4.2          Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

a.       het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige wordt ingewonnen;

b.      de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;

c.       de afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van 50 m²;

d.      geen splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;

e.       het aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;

f.        aan de afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);

g.      de mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/ ongedaan  gemaakt zodra de noodzaak tot mantelzorg vervalt.

 

6.4.3     Afwijking Bed&Breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1 teneinde een Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:

a.        de agrarische functie blijft de hoofdfunctie;

b.       de woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;

c.        de Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (woning met de daarbij behorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;

d.       de toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;

e.        het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt 1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;

f.         de Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

g.       de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen te blijven.

 

6.4.4 Afwijking ten behoeve van nevenfuncties

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 6.1 ten behoeve van nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:

a.       nevenfuncties niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.

b.      de agrarische functie blijft de hoofdfunctie;

c.       de nevenfunctie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;

d.      de nevenfunctie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven met zich mee brengt;

e.       de nevenfunctie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;

f.        parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;

g.      buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.

h.       de volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:

1.       verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten: max. 50 m²;

2.       kleinschalige horecagelegenheid/dagrecreatie (theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij, speelboerderij): max. 100 m² en buitenruimte max. 500 m²;

3.       agrarisch verwante sociale functie (resocialisatie, therapie, zorgboerderij): max. 200 m²;

4.       huisdierenpension/hondenfokkerij: max. 200 m²;

5.       agrarisch loonbedrijf (max. cat. 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten): max. 500 m²;

6.       inpandige statische volumineuze opslag en stalling van niet-agrarische producten/ werktuigen/voertuigen in bestaande gebouwen (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), geen detailhandel: max. 500 m²;

7.       overige niet-agrarische bedrijven (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) zoals opgenomen in Bijlage 2: 200 m².

 

6.5               Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.5.1          Verboden werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden, vallend buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het omzetten van grasland ten behoeve van andere gewassen dan gras- en voedergewassen voor gebruik op het bedrijf waar deze voedergewassen worden geteeld;

b.    het bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

c.     het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering;

d.    het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;

e.     het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

f.      het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;

g.    het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen, voorzover gelegen in de lengterichting van de kavels (dus geen dwarssloten).

 

6.5.2               Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in 6.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.        betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

b.        reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.        mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

6.5.3               Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een landschapsdeskundige aangewezen door het college van burgemeester en wethouders.

 

 

 

 

 

6.6           Wijzigingsbevoegdheid

        6.6.1      Wijziging m.b.t. niet-agrarische functies

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies, niet zijnde wonen, in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:

a.        niet-agrarische functies niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’;

b.        de wijziging enkel is toegestaan als de locatie redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is als agrarische bedrijfslocatie, hieromtrent dient advies te worden gevraagd bij een agrarisch deskundige;

c.        de functie redelijkerwijs niet in aanmerking komt voor vestiging op bestaande bedrijventerreinen;

d.        de nieuwe functie milieuhygiënisch gezien inpasbaar is en geen belemmering vormt voor omliggende (agrarische) bedrijven;

e.        de nieuwe functie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;

f.         de nieuwe functie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;

g.        de nieuwe functie is beperkt tot bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2 of categorie 3 als de activiteit voor wat betreft aard en schaal is gelijk te stellen aan categorie 2.

 

6.6.2      Wijziging ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten, met dien verstande dat:

a.        wijziging van de locatie van de bedrijfswoning is alleen toelaatbaar ten behoeve van volwaardige agrarische bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt, hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch deskundige;

b.        de nieuwe bedrijfswoning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.

 

6.6.3      Wijzigen ten behoeve van ruimte voor ruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemmingen 'Wonen', ‘Tuin’, ‘Agrarisch’ en/of ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’, met dien verstande dat:

a.        Het agrarisch bedrijf ter plaatse beëindigd is en het betreffende bouwblok niet in aan- merking komt voor voortzetting danwel vestiging van een volwaardige agrarische functie en hiermee vervalt.

b.        Deze wijziging is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied’, maar niet ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.

c.        De voormalige bedrijfsbebouwing (inclusief kassen) dient te worden gesloopt, met uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen die als bijgebouw bij de woning worden aangemerkt.

d.        Ter compensatie van de sanering van het agrarisch bedrijf is het mogelijk ter plaatse een nieuwe woning op te richten. De compensatiewaarde volgt uit de te saneren oppervlakte waarbij één compensatie-eenheid verkregen kan worden bij de sanering van:

     - 1.000 m² agrarische bedrijfsbebouwing;en/of

     - 5.000 m² kassen; en/of

     - 2,25 ha sierteeltgronden.

e.        Als compensatie-eenheid geldt een woonruimte van 600m³ exclusief kelders en vergunningsvrije bouwmogelijkheden. Verrekening vindt plaats door deling op het te realiseren volume.

f.         Bij de inzet van sierteeltgronden is de feitelijke situatie bepalend, peildatum 1 januari 2012, en kan er maximaal één compensatie-eenheid verkregen kan worden.

g.        Er geldt een maximum van drie wooneenheden per saneringslocatie, niet gerelateerd aan de compensatie-eenheden.

h.        De gesloopte bebouwing mag nimmer worden teruggebouwd.

i.          De woningen mogen geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

j.          De woningen dienen aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

k.        Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan.

l.          Er dient sprake te zijn van een ruimtelijke kwaliteitswinst, om deze reden dient er te worden voldaan aan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor toepassing van de ruimte voor ruimte regeling polder Bloemendaal als opgenomen in bijlage 3. Ter beoordeling dient er dan ook een inrichtingsplan opgesteld te worden welke hieraan voldoet.

 

6.6.4     Wijzigen ten behoeve van Wonen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve het gebruik van de bedrijfswoning als niet-bedrijfswoning, niet zijnde een plattelandswoning, met dien verstande dat:

a.     De woningen dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

b.    Er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.

c.     Het voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van betreffende bedrijfswoning.

d.    Voor het overige de regels met betrekking tot een zelfstandige woning en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.

 

6.6.5     Wijzigen ten behoeve van plattelandswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van toevoeging van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ het plan te wijzigen ten behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:

a.         De woningen aanvaardbaar dient te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

b.         Er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.

c.         Het voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van betreffende bedrijfswoning.

d.         Voor het overige de regels in 6.2 met betrekking tot een bedrijfswoning en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.

 

        6.6.6      Wijziging naar ‘Natuur’ en/of ‘Water’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ter plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkelingsgebied’, de bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Natuur’ en/of ’Water’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van natuur, met dien verstande dat:

a.        de wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de ecologische hoofdstructuur (EHS), natuur- en/of landschapscompensatie;

b.        de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen;

c.        de wijziging pas plaatsvindt nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden of de realisatie anderszins verzekerd is.

 

 


Artikel 7        Bedrijf

7.1               Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 en 2 van de als bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten en tevens bedrijven die hierna zijn aangegeven, ter plaatse van de daarbij aangegeven aanduiding:

-          een gemaal uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gemaal’;

-          een hovenier in categorie 3 of hoger uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘hovenier’;

-          een kantoor uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;

-          opslag ten behoeve van de waterzuiveringsinstallatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;

-          een aannemer in categorie 3 of hoger uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - aannemer’;

-          een loonbedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – agrarisch dienstverlenend bedrijf’;

-          een installatiebedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf’;

-          een interieurbouwbedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – interieurbouw’;

-          een projectstoffeerderij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - projectstoffeerderij’;

-          een standbouwbedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - standbouwbedrijf’;

-          een tuincentrum uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘tuincentrum’;

-          een waterzuiveringsinstallatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘waterzuiveringsinstallatie’;

b.       een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c.        afschermende beplanting in de vorm van een beplantingsstrook ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;

 

met de daarbij behorende:

 

d.       hoofdgebouwen, bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

e.        erven en terreinen;

f.         wegen en paden;

g.       parkeervoorzieningen;

h.        kunstwerken;

i.          water;

j.          groenvoorzieningen.

 

7.2               Bouwregels
7.2.1    Algemeen

a.        Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

b.       De afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.


7.2.2     Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.        bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.       het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ en uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘waterzuiveringsinstallatie’ waarvan het bouwvlak maximaal 50% mag worden bebouwd;

c.        de goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹ tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’ en/of ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;

d.       de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹.


7.2.3     Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.        de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;

b.       de goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹;

c.        de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹;

d.       de maximale inhoud bedraagt 600 m³.

 

7.2.4     Bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.        bijbehorende gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.       de maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;

c.        de maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;

d.       de maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt 50 m²;

e.        de minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.

 

7.2.5          Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.        de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m¹;

b.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m¹;

c.        de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 ;

d.       de bouwhoogte van reclamezuilen bedraagt maximaal 5 ;

e.        de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 5 ;

f.         de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹;

g.       de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding ‘gemaal’ en ter plaatse van de aanduiding ‘waterzuiveringsinstallatie’ bedraagt maximaal 8 m¹.

 

7.3               Afwijken van de bouwregels

7.3.1     Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:

a.        daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;

b.       vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.

 

7.3.2     Afwijking overschrijding bouwvlak

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.2 ten behoeve van het eenmalig overschrijden van het bouwvlak, met dien verstande dat:

a.        een doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels te kunnen voldoen;

b.       het bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan noodzakelijk is om de bestaande oppervlakte van de bedrijfsbebouwing te vergroten met maximaal 10%;

c.        de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;

d.       het woon- en leefklimaat van omliggende woningen niet onevenredig aangetast wordt.

 

 

 

 

 

 

7.3.3     Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.2.4 onder d voor het overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

a.        het college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 7.5.2;

b.       er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;

c.        de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;

d.       per woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend;

e.        mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal 50 m²;

f.         na beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de woonunit ongedaan wordt gemaakt.

 

7.4               Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.        een geluidszoneringsplichtig bedrijf;

b.       een risicovolle inrichting;

c.        seksinrichtingen

d.       zelfstandige kantoren;

e.        zelfstandige horeca;

f.         detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘tuincentrum’;

g.       het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

h.        het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

i.          het opslaan van voorwerpen, goederen en/of materialen indien deze opslag niet noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

7.5               Afwijken gebruiksregels

7.5.1     Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1, onder a, ten behoeve van:

a.        de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een naast hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 7.1 onder a, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 7.1, onder a;

b.       de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 7.1, onder a, niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd.

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken, welke worden getoetst door een terzake deskundige: geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

 

5.7.5                      Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

a.        het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige wordt ingewonnen;

b.       de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;

c.        de afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van 50 m²;

d.       geen splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;

e.        het aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;

f.         aan de afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);

g.       de mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/ ongedaan  gemaakt zodra de noodzaak tot mantelzorg vervalt.

 

7.6               Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.6.1     Verboden werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden, vallend buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het verwijderen, kappen of rooien van struikgewas en/of bomen of andere opgaande beplanting.

 

7.6.2     Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in 7.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.     betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

7.6.3     Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een landschapsdeskundige aangewezen door het college van burgemeester en wethouders.

 

7.7               Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van:

a.        het verwijderen van een aanduiding als bedoeld in 7.1, onder lid b, waarmee de bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten maximaal toelaatbaar is. Een en ander met dien verstande dat de betreffende activiteit, als bedoeld in 7.1, onder lid b beëindigd is en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.

b.       het wijzigen van de Staat van bedrijfsactiviteiten door het onderbrengen van een bedrijf in een andere categorie, dan wel door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf uit de lijst, indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne, dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

 

 


Artikel 8        Horeca

8.1       Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       een horecabedrijf met een maximale horecacategorie 2, uitsluitend ten behoeve van het dagrecreatief gebruik van de naastgelegen gronden;

b.      een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

 

met de daarbij behorende:

 

c.       hoofdgebouwen, bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

d.       tuinen, erven en terreinen;

e.       niet- overdekte terassen;

f.        wegen en paden;

g.       parkeervoorzieningen;

h.       speeltoestellen;

i.         kunstwerken;

j.         water;

k.       groenvoorzieningen.

 

8.2              Bouwregels

8.2.1     Algemeen

a.        Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

b.       De afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.


8.2.2     Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.        gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.       het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;

c.        de goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹ tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;

d.       de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹ tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

8.2.3    Bedrijfswoning

Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.        de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;

b.       de goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹;

c.        de bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m¹;

d.       de maximale inhoud bedraagt 600 m³;

e.        de minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;

f.         de afstand van woningen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹ en maximaal 50 m¹.

 

8.2.4     Bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.        bijbehorende gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.       de maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;

c.        de maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;

d.       de maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt 50 m²;

e.        de minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.

 


8.2.5     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.        de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m¹;

b.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m¹;

c.        de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 ;

d.       de bouwhoogte van reclamezuilen bedraagt maximaal 5 ;

e.        de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 3 m¹;

f.         de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹.

 

8.3              Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:

a.     daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;

b.     vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.

 

8.4              Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.        seksinrichtingen;

b.       coffeeshops;

c.        het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

d.       het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

e.        het opslaan van voorwerpen, goederen en/of materialen ten dienste van de bestemming indien deze opslag buiten het bouwvlak plaatsvindt.

 

 

 


Artikel 9        Natuur

9.1              Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.           de bescherming en instandhouding van de voorkomende natuur (-waarden);

b.           extensief recreatief medegebruik en ondergeschikte natuureducatie;

met daarbij behorende:

c.           fiets- en voetpaden;

d.           speeltoestellen;

e.           waterlopen en waterpartijen;

f.            kunstwerken.

 

9.2       Bouwregels

9.2.1     Algemeen

Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van observatiedoeleinden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

 

9.2.2     Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.           de bouwhoogte ten behoeve van gebouwen bedraagt maximaal 4 m¹;

 

9.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.           de hoogte van informatieborden bedraagt maximaal 2,5 m¹ ;

b.           de hoogte van lichtmasten (zijn deze aanwezig) bedraagt maximaal 5 m¹;

c.           de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1,5 m¹.

 

9.3       Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.           sta-caravans en recreatiewoningen / permanente bewoning;

b.           kleinschalig kampeerterrein;

c.           het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;

d.           het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

e.           het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

9.4       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk

9.4.1     Verboden werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Natuur’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

b.    het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.     het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

d.    het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;

e.     het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;

f.      het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen.

 

9.4.2          Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in 9.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.     betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

9.4.3          Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden van de gronden ontstaan of kan ontstaan.

 

 


Artikel 10      Recreatie

10.1      Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        dagrecreatief gebruik met bijbehorende voorzieningen;

b.       groenvoorzieningen;

c.        een speeltuinvereniging met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘speeltuin’;

d.       overdekte opslag van voorzieningen ten behoeve van de aanleg, beheer en onderhoud van recreatieve gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;

e.        een parkeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;

 

met de daarbij behorende:

 

f.         hoofdgebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

g.       fiets- en voetpaden;

h.        voorzieningen van openbaar nut;

i.          bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

j.          kunstwerken;

k.        water.

 

10.2      Bouwregels

            10.2.1   Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

 

            10.2.2   Gebouwen voorzieningen van openbaar nut

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a.        de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m¹;

b.       de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m² per gebouw.

 

10.2.3      Gebouwen ten behoeve van ‘speeltuin’

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘speeltuin’ gelden de volgende bepalingen:

a.        hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd;

b.       de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 4 m¹;

c.        de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 40 m².

 

10.2.4   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.        de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 4 m¹, de bouwhoogte van speeltoestellen ter plaatse van de aanduiding ‘speeltuin’ bedraagt maximaal 8 m¹;

b.       de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 5 m¹;

c.        de hoogte van beeldende kunst bedraagt maximaal 4 m¹;

d.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m¹.

 

 

 

 

 

 

10.3      Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.        het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

b.       het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

 


Artikel 11      Recreatie – Verblijfsrecreatie

 

11.1      Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        een verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van vaste standplaatsen ten behoeve van recreatieverblijven met bijbehorende voorzieningen;

b.       opslag ten behoeve van de verblijfsrecreatieve voorziening uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;

 

met de daarbij behorende:

 

c.        hoofdgebouwen, bijgebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

d.       groenvoorzieningen;

e.        erven en terreinen;

f.         wegen en paden;

g.       voorzieningen van openbaar nut;

h.        parkeervoorzieningen;

i.          bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

j.          kunstwerken;

k.        water.

 

11.2      Bouwregels

            11.2.1   Algemeen

a.        Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

b.       Ten behoeve van gemeenschappelijke sanitaire voorzieingen mogen maximaal 3 gebouwen worden opgericht met een gezamenlijke oppervlakte van 300 m² .

c.        De afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.

 

            11.2.2   Recreatieverblijven

Voor het bouwen van recreatieverblijven gelden de volgende bepalingen:

a.        het aantal standplaatsen bedraagt maximaal 250;

b.       per standplaats is maximaal 1 recreatieverblijf toegestaan;

c.        de oppervlakte van een standplaats bedraagt ten minste 150 m² en maximaal 500 m²;

d.       de bouwhoogte van een recreatieverblijf bedraagt maximaal 3 m¹;

e.        de oppervlakte van een recreatieverblijf bedraagt maximaal 40 m²;

f.         de afstand van een recreatieverblijf tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2 m¹.

 

            11.2.3   Bijgebouwen bij recreatieverblijven

Voor het bouwen van bijgebouwen bij recreatieverblijven gelden de volgende bepalingen:

a.        het aantal bijgebouwen per standplaats bedraagt maximaal 1;

b.       de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m¹;

c.        de oppervlakte bedraagt maximaal 6 m².

 

11.2.4   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.     de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m¹.

 


11.3             Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:

a.        daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;

b.       vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.

 

11.4             Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.     permanente bewoning van recreatieverblijven;

b.    seksinrichtingen;

c.     zelfstandige horeca;

d.    het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

e.     het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.


Artikel 12      Sport

 

12.1      Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        sportvoorzieningen uitsluitend in de vorm van een manege ter plaatse van de aanduiding 'manege';

b.       ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel;

c.        paardenbakken ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - paardenbak’;

d.       een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

 

met de daarbij behorende:

 

e.        hoofdgebouwen, bijgebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

f.         terrassen;

g.       bijbehorende bouwwerken;

h.        voorziening van openbaar nut;

i.          parkeervoorzieningen;

j.          fiets- en voetpaden;

k.        speeltoestellen;

l.          waterlopen en waterpartijen;

m.      kunstwerken;

n.        groenvoorzieningen.

12.2      Bouwregels
12.2.1   Algemeen

a.        Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

b.       De afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.


12.2.2   Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.        gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.       het gehele bouwvlak mag worden bebouwd;

c.        de goothoogte bedraagt maximaal 5,5 m¹;

d.       de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹.

 

12.2.3   Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

a.        de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;

b.       de goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹;

c.        de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹;

d.       de maximale inhoud bedraagt 750 m³.

 

12.2.4   Bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.        bijbehorende gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.       de maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;

c.        de maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;

d.       de maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt 50 m²;

e.        de minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.

 

12.2.5   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.        bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten de bouwvlakken opgericht worden worden;

b.       de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m¹;

c.        de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m¹;

d.       de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 ;

e.        de bouwhoogte van reclamezuilen bedraagt maximaal 5 ;

f.         de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 15 ;

g.       de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹.

 

12.2.6      Paardenbakken

Voor het bouwen van paardenbakken gelden de volgende bepalingen:

a.       Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – paardenbak’ een paardenbak buiten het bouwvlak is toegestaan;

b.      De bouwhoogte van afrasteringen/ omheiningen bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m¹;

c.       De bouwhoogte van lichtmasten bij een paardenbak mag niet meer bedragen dan  15 m¹.

 

12.3            Afwijken van de bouwregels

12.3.1   Algemeen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:

a.        daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;

b.       vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.

 

12.3.2   Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.4  onder d voor het overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

a.       het college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 12.4.3;

b.      er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;

c.       de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;

d.      per woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend;

e.       mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal 50 m²;

f.        na beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de woonunit ongedaan wordt gemaakt.

 

12.4            Specifieke gebruiksregels

12.4.1   Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.        seksinrichtingen.

b.       zelfstandige horeca;

c.        het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

d.       het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

12.4.2      Ondersteunende detailhandel

Binnen deze bestemming is ondersteunende detailhandel toegestaan ten behoeve van de manege tot een maximum oppervlakte van 100 .

 

12.4.3      Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

a.       het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige wordt ingewonnen;

b.      de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;

c.       de afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van 50 m²;

d.      geen splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;

e.       het aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;

f.        aan de afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);

g.      de mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/ ongedaan  gemaakt zodra de noodzaak tot mantelzorg vervalt.

 

 

 

 

 


Artikel 13      Tuin

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.     tuinen, behorende bij de in de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen;

 

met daarbij behorende

 

b.    bouwwerken geen gebouw zijnde;

c.     in- en uitritten;

d.    parkeervoorzieningen;

e.     groenvoorzieningen;

f.      water;

g.    waterhuishoudkundige voorzieningen;

h.     kunstwerken.

 

13.2 Bouwregels

13.2.1   Algemeen

a.     Op of in de gronden mogen alleen bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

b.    De afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.

 

13.2.2      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.        de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m¹;

b.       de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal1 m¹.

 

13.3     Afwijken van de bouwregels

            Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:

a.        daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;

b.       vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.

 


Artikel 14      Verkeer

14.1           Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;

 

met de daarbij behorende:

 

b.      parkeervoorzieningen;

c.       fietsenstalling;

d.      voet- en fietspaden;

e.       groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;

f.        voorzieningen van openbaar nut;

g.      straatmeubilair;

h.       speeltoestellen;

i.         (ondergrondse) afvalinzameling;

j.         objecten van beeldende kunst;

k.       bermen en taluds;

l.         water

m.     kunstwerken.

 

14.2           Bouwregels
14.2.1   Algemeen

a.        Op of in de gronden mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

b.       De afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.

 

14.2.2   Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:

a.        de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m¹;

b.       de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal 15 m² per gebouw;


14.2.3   Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.        de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m¹;

b.       de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 3 m¹;

c.        de hoogte van straatmeubilair bedraagt maximaal 3 m¹;

d.       de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 3 m¹;

e.        de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.

 

14.3 Afwijken van de bouwregels

            Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:

a.        daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;

b.       vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.

 

14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.        het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

b.       het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 


Artikel 15      Water

15.1      Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        watergangen, oevers en waterpartijen;

b.       waterhuishoudkundige voorzieningen;

c.        een aanlegplaats ter plaatse van de aanduiding ‘haven’;

d.       een woonschip uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’;

e.        bermen, taluds en groenvoorzieningen;

f.         extensief recreatief medegebruik;  

g.       kunstwerken.

15.2      Bouwregels
15.2.1   Algemeen
Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

 

15.2.2       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a.        de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 5 m¹;

b.       de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m¹.

15.3           Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.        het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

b.       het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.


Artikel 16      Wonen

16.1           Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.        wonen;

b.       aan-huis-verbonden beroepen;

c.        ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - hobbymatige agrarische activiteiten zijn niet bedrijfmatige agrarische activiteiten toegestaan;

d.       ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – perkplantenkwekerij’ is een perkplantenkwekerij toegestaan;

 

met de daarbij behorende:

 

e.        hoofdgebouwen, bijgebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;

f.         tuinen, erven en terreinen;

g.       fiets- en voetpaden;

h.        parkeervoorzieningen;

i.          groenvoorzieningen;

j.          water;

k.        waterhuishoudkundige voorzieningen;

l.          kunstwerken;

m.      speeltoestellen.

16.2           Bouwregels
16.2.1   Algemeen

a.        Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

b.       De afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.

16.2.2   Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a.        hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.       er mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘twee - aaneen’ waar twee aaneengebouwde woningen zijn toegestaan;

c.        splitsing van een bouwperceel ten behoeve van nieuwbouw van een woning is niet toegestaan. Hier geldt de situatie op het moment van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan als uitgangspunt;

d.       de goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹ , tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’ en/of ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;

e.        de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;

f.         de maximale inhoud bedraagt 600 m³.


16.2.3   Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:;

a.        bijbehorende bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, op minimaal 1 m¹ afstand achter de voorgevellijn;

b.       de gronden, gelegen buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 50% bebouwd worden met een maximum van  50 m². Voor bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m² mag het oppervlakte van 50 m² vermeerderd worden met 10% van het oppervlakte dat het bouwperceel groter is dan 500 m², tot een maximum van 120 m²;

c.        de minimale afstand tot de voorgevellijn bedraagt 1 m¹;

d.       de goothoogte van uit- en aanbouwen bedraagt maximaal de eerste volledige bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m¹, met een maximum van 4 m¹;

e.        de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3 m¹;

f.         de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 5 m¹.

16.2.4   Overkappingen en carports

Voor het bouwen van overkappingen en carports gelden, voor zover vallend/passend binnen het bepaalde in 16.2.3 onder b, de volgende bepalingen:

a.        de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m¹;

b.       het bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal 20 m²;

c.        de minimale afstand tot de voorgevellijn bedraagt 1 m¹.

 

16.2.5      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.        de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m¹;

b.       de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m¹. Indien de terreinafscheidingen op de grens met het openbaar gebied staan, bedraagt de hoogte:

1       maximaal 1 m¹;

2       maximaal 2 m¹, indien deze tenminste op een afstand van 1 m¹ ten opzichte van de perceelgrenzen wordt gerealiseerd;

c.        de hoogte van pergola's bedraagt maximaal 3 m¹;

d.       de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 3 m¹;

e.        de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m¹.

 

16.3           Afwijking bouwregels

16.3.1   Afwijking vergroten afstand tot bestemming ‘Water’

            Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:

a.        daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;

b.       vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.

 

16.3.2   Afwijking dakopbouw

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.2, sub d, voor het overschrijden van de maximaal toegestane goothoogte, teneinde een dakopbouw te realiseren, met dien verstande dat de toegelaten goothoogte  met maximaal 0,8 overschreden wordt.

 

16.3.3      Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.3 onder b voor het overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

a.       het college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 16.5.2;

b.      er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;

c.       de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;

d.      per woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend;

e.       mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal 50 m²;

f.        na beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de woonunit ongedaan wordt gemaakt.

 

16.3.4      Afwijking hekwerk dakterras

Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.2,  sub e, en 16.2.3, sub d, voor het overschrijden van de maximaal toegestane bouwhoogte van hoofdgebouwen en de maximale toegestane goothoogte van aan- en uitbouwen, teneinde een hekwerk ten behoeve van een dakterras te realiseren, met dien verstande dat:

a.        de overschrijding maximaal 1,0 m¹ bedraagt;

b.       de afstand tot zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m¹ bedraagt.

16.4      Specifieke gebruiksregels

16.4.1   Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a.        zelfstandige bewoning van vrijstaande bijgebouwen behoudens het bepaalde onder 16.5.2.;

b.       horeca;

c.        seksinrichtingen;

d.       het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

e.        het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

16.4.2      Aan-huis-verbonden beroepen

Binnen de bestemming ‘Wonen’ zijn aan-huis-verbonden beroepen toegestaan naast de woonfunctie, met dien verstande dat maximaal 30% van het grondoppervlak van de woning en de bij de woning behorende bouwwerken mag worden gebruikt voor deze activiteiten met een maximum van 50 .

 

16.5      Afwijken van de gebruiksregels

16.5.1   Afwijking aan-huis-verbonden bedrijven

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.1 teneinde de uitoefening van aan-huis-verbonden bedrijven in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken, met dien verstande dat:

a.        uitsluitend afgeweken wordt van het bestemmingsplan voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, die staan vermeld in milieucategorie 1 of 2 van de als bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;

b.       de bedrijfsactiviteit de parkeerdruk op de openbare ruimten niet nadelig beïnvloedt;

c.        er geen detailhandel plaatsvindt.


16.5.2   Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.4.1 onder a, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

a.       het gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige wordt ingewonnen;

b.      de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;

c.       de afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van 50 m²;

d.      geen splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;

e.       het aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;

f.        aan de afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);

g.      de mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/ ongedaan  gemaakt zodra de noodzaak tot mantelzorg vervalt.




16.5.3   Afwijking Bed&Breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.1 teneinde een Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:

a.       de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd dient te blijven;

b.      de woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;

c.       de Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (hoofdgebouw met de daarbij behorende bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;

d.      de toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;

e.       het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt 1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;

f.        de Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;

g.      de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen te blijven.

 

16.6            Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding als bedoeld in 16.1 lid c van de verbeelding te verwijderen, indien de activiteit ter plaatse gedurende een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.

 

 

 


Artikel 17      Leiding - Gas

17.1      Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangeduide gronden binnen een afstand van 4  m¹ ter weerszijden van de aanduiding 'Hartlijn leiding – gas ' (vrijwaringszone) zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding.

 

17.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

 

17.3           Bouwregels
Op de in 17.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de gasleidingen, met een maximale hoogte van 3 .

 

17.4      Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

a.        de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;

b.       vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.

17.5      Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5.1   Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.        het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

b.       het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

c.        het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

d.       het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;

e.        het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

f.         het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere wateren;

g.       het aanleggen van geluidswallen.


17.5.2   Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 17.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.        betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming, waarbij door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

b.       reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.        mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;

d.       noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afgeweken wordt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 17.4.

 


17.5.3   Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 17.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

a.        door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

b.       vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

17.6      Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen door deze bestemming en/of een aanduiding voor een hartlijn te wijzigen en/of gedeeltelijk te verwijderen, indien de betreffende leiding van ligging wijzigt danwel is verwijderd. De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast onder de volgende voorwaarden:

a.        voor verwijdering: als de leiding definitief is verwijderd;

b.       voor aanpassing, mits:

1       geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

2       voldaan wordt aan het Besluit externe veiligheid Buisleidingen;

3       een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder;

c.        voor het toevoegen van nieuwe leidingen, mits:

1       de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico binnen de belemmeringenstrook van de desbetreffende leiding ligt;

2       de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;

3       het groepsrisico is verantwoord;

4       een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder.

 


Artikel 18      Leiding - Riool

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse rioolwaterleiding.

 

18.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

 

18.3 Bouwregels

Op de in 18.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de rioolleiding, met een maximale hoogte van 3 m¹.

 

18.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

a.     geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

b.    vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.

 

18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

            18.5.1   Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

b.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

c.     het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

d.    het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;

e.     het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

f.      het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere wateren;

g.    het aanleggen van geluidswallen.


18.5.2   Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 18.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.     betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;

d.    noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afgeweken wordt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 18.4.

            18.5.3   Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 18.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

a.     door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

b.    vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

18.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' te wijzigen door bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' aan te passen, toe te voegen of te verwijderen. De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast onder de volgende voorwaarden:

a.     voor verwijdering: als de leiding definitief is verwijderd;

b.    voor aanpassing, mits:

1       geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

2       een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder;

c. voor het toevoegen van nieuwe leidingen, mits:

1       de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;

2       een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder.

 


Artikel 19      Leiding - Water

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse watertransportleiding.

 

19.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

 

19.3 Bouwregels

Op de in 19.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterleiding, met een maximale hoogte van 3 m¹.

 

19.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

a.     geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

b.    vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.

 

19.5           Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

            19.5.1   Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.     het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

b.    het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

c.     het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

d.    het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;

e.     het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

f.      het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere wateren;

g.    het aanleggen van geluidswallen.


19.5.2   Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 19.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.     betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.     mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;

d.    noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afgeweken wordt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 19.4.

 

            19.5.3   Voorwaarden

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 19.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

a.     door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

b.    vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

19.6           Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' te wijzigen door bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' aan te passen, toe te voegen of te verwijderen. De wijzigings-bevoegdheid kan alleen worden toegepast onder de volgende voorwaarden:

a.     voor verwijdering: als de leiding definitief is verwijderd;

b.    voor aanpassing, mits:

1       geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;

2       een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder;

c. voor het toevoegen van nieuwe leidingen, mits:

1       de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;

2       een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder.

 

 


Artikel 20      Waarde – Archeologie 1

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

20.2 Bouwregels

                        20.2.1   Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

a.     de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

                        20.2.2   Voorwaarden

Indien uit het in lid 20.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:

a.     de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.     de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

                        20.2.3   Bouwverbod

Indien uit het in lid 20.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 20.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

                        20.3.1   Verbod

Het is verboden voor de ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a.     het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt;

b.    het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

c.     het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

e.     het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m¹ bedraagt;

f.      het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

h.     het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

i.       het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

j.       het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 50 m² of meer bedraagt.

 

                        20.3.2   Uitzonderingen

Het in lid 20.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a.     welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

b.    welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.     indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.

 

                        20.3.3   Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 20.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

 

                        20.3.4   Voorwaarden

Voor zover de in lid 20.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

a.     de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.     de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

    

                        20.3.5   Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:

a.     de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

                        20.3.6   Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

 

20.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

a.     de bestemming ‘Waarde – Archeologie 1’ als bedoeld in artikel 20.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of

b.    aan gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’, ‘Waarde – Archeologie 3’, ‘Waarde – Archeologie 4’ of ‘Waarde – Archeologie 5’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.


Artikel 21      Waarde – Archeologie 2

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

21.2 Bouwregels

                        21.2.1   Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

a.     de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

                        21.2.2   Voorwaarden

Indien uit het in lid 21.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:

a.     de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.     de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

                        21.2.3   Bouwverbod

Indien uit het in lid 21.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 21.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

                        21.3.1   Verbod

Het is verboden voor de ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a.     het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt;

b.    het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

c.     het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

e.     het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m¹ bedraagt;

f.      het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

h.     het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

i.       het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

j.       het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 100 m² of meer bedraagt.

 

                        21.3.2   Uitzonderingen

Het in lid 21.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a.     welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

b.    welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.     indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.

 

                        21.3.3   Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 21.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

 

                        21.3.4   Voorwaarden

Voor zover de in lid 21.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

a.     de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.     de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

    

                        21.3.5   Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:

a.     de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

                        21.3.6   Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

 

21.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

a.     de bestemming ‘Waarde – Archeologie 2’ als bedoeld in artikel 21.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of

b.    aan gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie 1’, ‘Waarde – Archeologie 3’, ‘Waarde – Archeologie 4’ of ‘Waarde – Archeologie 5’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.


Artikel 22      Waarde – Archeologie 3

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

22.2 Bouwregels

                        22.2.1   Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m², exclusief de te slopen oppervlakte van het bestaande bouwwerk, en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

a.     de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

                        22.2.2   Voorwaarden

Indien uit het in lid 22.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:

a.     de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.     de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

                        22.2.3   Bouwverbod

Indien uit het in lid 22.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 22.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

                        22.3.1   Verbod

Het is verboden voor de ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a.     het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt;

b.    het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

c.     het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

e.     het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m¹ bedraagt;

f.      het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

h.     het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

i.       het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 30 cm;

j.       het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt.

 

                        22.3.2   Uitzonderingen

Het in lid 22.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a.     welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

b.    welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.     indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.

 

                        22.3.3   Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 22.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

 

                        22.3.4   Voorwaarden

Voor zover de in lid 22.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

a.     de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.     de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

                        22.3.5   Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:

a.     de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

                        22.3.6   Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

 

22.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

a.     de bestemming ‘Waarde – Archeologie 3’ als bedoeld in artikel 22.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of

b.    aan gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie 1’, ‘Waarde – Archeologie 2’, ‘Waarde – Archeologie 4’ of ‘Waarde – Archeologie 5’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.


Artikel 23      Waarde – Archeologie 4

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

23.2 Bouwregels

                        23.2.1   Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m², exclusief de te slopen oppervlakte van het bestaande bouwwerk, en dieper dan 300 cm beneden het maaiveld moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

a.     de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

                        23.2.2   Voorwaarden

Indien uit het in lid 23.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:

a.     de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.     de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

                        23.2.3   Bouwverbod

Indien uit het in lid 23.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 23.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

                        23.3.1   Verbod

Het is verboden voor de ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a.     het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt;

b.    het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 300 cm;

c.     het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 300 cm;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

e.     het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m¹ bedraagt;

f.      het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 300 cm;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 300 cm;

h.     het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 300 cm;

i.       het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 300 cm;

j.       het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 300 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt.

 

                        23.3.2   Uitzonderingen

Het in lid 23.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a.     welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

b.    welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.     indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.

 

                        23.3.3   Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 23.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

 

                        23.3.4   Voorwaarden

Voor zover de in lid 23.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

a.     de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.     de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

                        23.3.5   Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:

a.     de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

                        23.3.6   Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

 

23.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

a.     de bestemming ‘Waarde – Archeologie 4’ als bedoeld in artikel 23.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of

b.    aan gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie 1’, ‘Waarde – Archeologie 2’, ‘Waarde – Archeologie 3’ of ‘Waarde – Archeologie 5’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.


Artikel 24      Waarde – Archeologie 5

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

 

24.2 Bouwregels

                        24.2.1   Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m² en dieper dan 50 cm beneden het maaiveld moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

a.     de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

                        24.2.2   Voorwaarden

Indien uit het in lid 24.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:

a.     de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.     de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

                        24.2.3   Bouwverbod

Indien uit het in lid 24.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 24.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

                        24.3.1   Verbod

Het is verboden voor de ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a.     het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt;

b.    het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;

c.     het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;

d.    het verlagen of het verhogen van het waterpeil;

e.     het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m¹ bedraagt;

f.      het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;

g.    het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;

h.     het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;

i.       het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 50 cm;

j.       het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 50 cm, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 5.000 m² of meer bedraagt.

 

                        24.3.2   Uitzonderingen

Het in lid 24.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

a.     welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;

b.    welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.     indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.

 

                        24.3.3   Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 24.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

 

                        24.3.4   Voorwaarden

Voor zover de in lid 24.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

a.     de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

b.    de verplichting tot het doen van opgravingen;

c.     de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

                        24.3.5   Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:

a.     de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en

b.    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

                        24.3.6   Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

 

24.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

a.     de bestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ als bedoeld in artikel 24.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of

b.    aan gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie 1’, ‘Waarde – Archeologie 2’, ‘Waarde – Archeologie 3’ of ‘Waarde – Archeologie 4’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

 


Artikel 25      Waterstaat – Beschermingszone watergang

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waterstaat – Beschermingszone watergang’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende watergang.

 

25.2 Bouwregels

Op de voor ‘Waterstaat - beschermingszone watergang’ aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

 

25.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.2 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd, mits:

a.     geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het waterstaatkundig functioneren van de watergang;

b.    vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de watergang.

 

25.4      Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen door deze bestemming te wijzigen en/of geheel of gedeeltelijk te verwijderen. De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast onder de volgende voorwaarden:

a.     De wijziging van de betreffende beschermingszone waterstaatkundig gezien noodzakelijk dan wel mogelijk is.

b.    Vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de watergang.


Artikel 26         Waterstaat - Waterkering

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a.        waterkeringen;

b.       waterstaatkundige voorzieningen;

c.        het onderhoud en de instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;

d.       watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de    

  waterhuishouding samenhangende voorzieningen.

 

26.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/ toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

 

26.3 Bouwregels

            26.3.1   Bouwen, algemeen

Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals bedoeld in 26.1, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

 

            26.3.2   Uitzondering

Ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

            26.3.3   Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 26.3.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

a.        geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;

b.       het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;

c.        vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

 

26.4           Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

            26.4.1   Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.        het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

b.       het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

c.        het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

d.       het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;

e.        het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

            26.4.2   Uitzondering

Het verbod als bedoeld in 26.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

a.        betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

b.       reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

c.        mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

 

            26.4.3   Advies

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 26.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

a.        geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering/het waterstaatsbelang;

b.       vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de betreffende beheerder van de waterkering.

 


 

  


Hoofdstuk 3      Algemene regels

Artikel 27      Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 28      Algemene bouwregels

28.1 Algemeen

a.        Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, tenzij in de regels anders is bepaald;

b.       Bij de beoordeling van de benodigde parkeerruimte wordt voor zowel de maatvoering als normering de ASVV van CROW (2004) gehanteerd;

c.        In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;

d.       In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid c. uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

 

28.2 Straalpad

Op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone -straalpad', mag de bouwhoogte van bouwwerken in geen enkel opzicht meer bedragen dan de hoogte zoals middels de maatvoeringsaanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven.

 

28.3 Vloerpeilen

Ter bescherming van nieuwe gebouwen gelden, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, de volgende bepalingen:

a.        ter voorkoming van wateroverlast dient het vloerpeil van de bebouwing te liggen op een hoogte van 1,20 meter boven zowel het door het betreffende Hoogheemraadschap gehanteerde zomerpeil als toekomstige peil in het betreffende peilgebied;

b.       in afwijking van het bepaalde in sub a mogen ruimten die volgens de wettelijke regelingen niet aangemerkt kunnen of zullen worden als woonruimten/-vertrekken zich onder het in sub a genoemde niveau bevinden;

c.        in afwijking van het bepaalde in sub a kan met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid a voor een afwijkende normering mits de waterveiligheid is gewaarborgd en vooraf het betreffende Hoogheemraadschap schriftelijk heeft ingestemd met een afwijkende normering.

 


Artikel 29      Algemene gebruiksregels

a.       Behoudens het bepaalde in artikel 32 Overgangsrecht gebruik is het verboden de zich binnen de bij de geometrisch bepaalde vlakken, welke onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan, begrepen gronden en zich daarop bevindende opstallen te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan;

b.      Het verbod, bedoeld onder a omvat in ieder geval:

de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden en voorts geldt bedoeld verbod voor het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie, voor de verkoop en opslag van vuurwerk, voor de exploitatie van een garagebedrijf, voor de exploitatie van een seksinrichting en voor de exploitatie van een coffeeshop, tenzij in de regels van dit plan anders is bepaald;

c.       In het geval van een ondergeschikte functie, mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak als zodanig gebruikt worden.

 

 

Artikel 30      Algemene afwijkingsregels

 

30.1 Algemene bouwregels

Met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 28 ten behoeve van:

a.       het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, galerijen, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;

b.      het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de algemene bouwregels is toegestaan;

c.       beneden peil gelegen ruimten ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;

d.      containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;

e.       daar waar detailhandel is toegestaan: de vestiging en exploitatie van een detailhandel in (consumenten)vuurwerk met de daarbij behorende opslag, met dien verstande dat de opslag niet meer dan 10.000 kilo mag bedragen. Voordat afwijking wordt verleend, wordt mede advies ingewonnen van de regionale brandweer.

f.        de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

g.      de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaatse en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;

h.       de bestemmingregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.

 

30.2 Afwijking overige regels

Met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels ten behoeve van:

a.       bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoermiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoonsgebonden vergunning worden verleend.

 

 

Artikel 31      Algemene wijzigingsregels

 

31.1Wijzigen bestemmingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.

 

31.2Wijzigen bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m¹ mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

 

31.3Wijzigen Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bijlage te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.



Hoofdstuk 4      Overgangs- en slotregels

Artikel 32      Overgangsrecht

 

32.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a.        gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.       na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

32.2 Afwijking

Bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 32.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 32.1 met maximaal 10 %.

 

32.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 32.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

32.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

32.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 32.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

32.6 Afwijking

Indien het gebruik, bedoeld in lid 32.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

32.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Het bepaalde in lid 32.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 33      Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan ‘Landelijk Veen’.

 

 

Vastgesteld door de gemeenteraad van Waddinxveen op ………

 

 

 

 

Bijlage 1: Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2: Staat van Bedrijfsactiviteiten – nevenactiviteiten

Bijlage 3: Ruimte voor ruimte regeling polder Bloemendaal