Inhoud
Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw
Artikel 5 Agrarisch - Sierteelt
Artikel 6 Agrarisch met waarden – Natuur- en
landschapswaarden
Artikel 11 Recreatie – Verblijfsrecreatie
Artikel 20 Waarde – Archeologie 1
Artikel 21 Waarde – Archeologie 2
Artikel 22 Waarde – Archeologie 3
Artikel 23 Waarde – Archeologie 4
Artikel 24 Waarde – Archeologie 5
Artikel 25 Waterstaat – Beschermingszone
watergang
Artikel 26 Waterstaat - Waterkering
Artikel 27 Anti-dubbeltelregel
Artikel 28 Algemene bouwregels
Artikel 29 Algemene gebruiksregels
Artikel 30 Algemene afwijkingsregels
Artikel 31 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs-
en slotregels
Bijlage
1: Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2: Staat van Bedrijfsactiviteiten – nevenactiviteiten
Bijlage
3: Ruimte voor ruimte regeling polder Bloemendaal
1.1
plan:
het bestemmingsplan ‘Landelijk Veen’ van de gemeente Waddinxveen;
1.2
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0627.bplandelijkveen-0401 met
de bijbehorende regels en bijlage;
1.3
aanbouw:
een toevoeging van een
(afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw
toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw;
1.4
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of
figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden
gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding
indien het een vlak betreft;
1.6
aan-huis-verbonden beroeps- of
bedrijfsactiviteit:
1.7
achtergevel:
de van de wegzijde gekeerde
gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die evenwijdig of min of meer
evenwijdig loopt aan de voorgevel;
een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig
voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt
daaronder begrepen) en/of het houden van dieren. Onder andere nader te
onderscheiden in:
a.
grondgebonden:
de teelt van gewassen op open grond, al dan niet onder plat glas, daaronder
niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt danwel het houden van melk- en
ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
b.
glastuinbouw:
teelt van gewassen voor tuinbouw en sierteelt en hiermee gelijk te
stellen gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
c.
intensieve
veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen
(bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als
productiemiddel.
d.
sierteelt:
de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet
gecombineerd met de verhandeling van boomkwekerijgewassen en vaste planten;
e.
fruitteelt:
de teelt van fruit op open grond;
f.
bosbouw:
de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
een door het college van burgemeester en
wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied
van land- en tuinbouw;
1.10
agrarisch dienstverlenend
bedrijf (loonwerkbedrijf)
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of
overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of
diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
1.11
agrarisch hulpgebouw
een
gebouw, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan
het (agrarisch) hoofdgebruik. Het gaat hier onder meer om dierenverblijven,
schuilgelegenheden, melkschuren, etc.;
1.12
agrarisch medegebruik
een agrarisch gebruik van gronden dat
ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit agrarische
gebruik is toegestaan;
de waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige
dan wel te
verwachten
archeologische resten;
1.14
baliefunctie:
een
(onderdeel van een) kantooractiviteit of dienstverlening, waarvoor kenmerkend
is dat de (economische) activiteit is gericht op het structureel contact met
publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk deel
van een gebouw;
1.15
balkon
open buitenruimte met
balustrade uitkragend aan de verdieping van het (aangrenzend) hoofdgebouw;
1.16
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of
bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.17
bebouwingspercentage:
een binnen een bij dit plan
behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de
grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of
bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen
betrekking op ondergrondse parkeergarages;
1.19
bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de
uitoefening van een bedrijf;
1.20
bedrijfsvoeroppervlakte (bvo):
de
gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, werkplaats,
opslagplaats, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de
bedrijfsuitoefening benodigde vloeroppervlakte met uitzondering van parkeren;
1.21
begane grond bouwlaag:
de
onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.22
bestaande situatie:
a. bij gebruik: aanwezig op het moment van het
van kracht worden van het plan;
b.
bij
bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van
het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het
ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende
omgevingsvergunning;
1.23
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.24
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald
vlak met eenzelfde bestemming;
1.25
bouwen:
het plaatsen, het geheel of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats;
1.26
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.27
bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel
functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden,
daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk,
met een dak;
1.28
bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat zowel
ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel
gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
1.29
bedrijfswoning:
een woning in of bij een
bedrijf, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens
huisvesting daar, gelet op het legaal gebruik van het gebouw of terrein,
noodzakelijk is;
1.30
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van
een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of
balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of
kapverdieping;
1.31
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk
grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
1.32
bouwperceelgrens:
een grens van een
bouwperceel;
1.33
bouwvlak:
een geometrisch bepaald
vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.34
bouwwerk:
elke constructie van enige
omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of
op de grond;
1.35
carport:
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander
bouwwerk, bestaande uit maximaal twee gesloten wanden, bestemd om te dienen als
overdekte stalling voor motorrijtuigen en daarvoor ook toegankelijk is vanaf de openbare weg;
1.36
coffeeshop:
een horeca-inrichting waar geen alcohol wordt geschonken en verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;
1.37
compensatie-eenheid/
compensatie-woning
Voor
de sloop of sanering van iedere
1.
Een gebouw is elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel
of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
2.
Sierteeltgrond is grond die daadwerkelijk in gebruik is als sierteeltgrond
(gemeten land, peiljaar 2011)
Rekenvoorbeeld:
1.38
compensatiewaarde:
de
waarde gebaseerd op een vrijstaande woning in het buitengebied ten opzichte van
de te saneren bedrijvigheid (bebouwing, glasopstanden sierteeltgronden);
1.39
cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende
waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid;
1.40
dagrecreatie:
vormen van recreatie, die
in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht
zijn op het verstrekken van nachtverblijf;
1.41
dak:
iedere bovenbeëindiging van
een gebouw;
1.42
dakkapel:
een constructie ter
vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een
dakvlak bevindt;
1.43
dakopbouw:
het vergroten van een
bestaande ruimte door het realiseren van een verhoging van het bestaande dak
(nokverhoging) of door het optrekken van de gevel;
1.44
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop
aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of
leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik
of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of
bedrijfsactiviteit;
1.45
detailhandel in volumineuze
goederen:
detailhandel in zeer volumineuze
goederen zoals auto’s, motoren, boten, caravans, keukens, badkamers,
vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en
landbouwwerktuigen;
1.46
dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen
van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of
niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of
cosmetisch gebied, zoals zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's,
uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé, en kapsalons; onder dienstverlening wordt
niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of
seksinrichting en escortbedrijven;
1.47
ecologische verbindingszone:
samenhangend stelsel van (te ontwikkelen)
landschapselementen die als verbindingsweg fungeren tussen verschillende
leefgebieden van planten en/of dieren;
1.48
erf:
de verharde grond
deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw;
1.49
erker:
een aan- of uitbouw in één
bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw, die in open
verbinding staat met het achterliggend vertrek;
die vormen van recreatie die in hoofdzaak
zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
1.51
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor
mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten
ruimte vormt;
1.52
geluidzoneringsplichtig
bedrijf:
een bedrijf als bedoeld in artikel 41 van de
Wet geluidhinder, dat in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken en
waarvoor op grond van die wet de verplichting geldt tot vaststelling van een
geluidszone rond het betrokken terrein;
1.53
grens verschillende hoogten:
een
op de verbeelding aangegeven begrenzing, die de contouren van de verschillende
binnen een bouwvlak aangegeven maximum hoogteaanduidingen markeert;
1.54
groothandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan
instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;
1.55
hoofdgebouw:
een gebouw of een gedeelte
daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of
toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel
aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.56
horecabedrijf:
een bedrijf dat is gericht
op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van
voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander
gepaard gaande met dienstverlening. Tot de hieronder genoemde categorieën horeca
1 tot en met horeca 5 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard,
omvang en uitstraling op het woon en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:
horeca 1 (winkelgebonden daghoreca):
vormen van horeca-activiteiten die qua
exploitatievorm en openingstijden aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarbij
de activiteiten primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van
etenswaren en/of licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken voor nuttiging
al dan niet ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans geen of slechts in
lichte mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals
broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms;
horeca 2 (maaltijdverstrekkers):
vormen van horeca-activiteiten die primair
zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden en/of dranken voor
consumptie ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies en
waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat
veroorzaakt, zoals restaurants, bistro's en grand cafés;
horeca
3 (spijsverstrekkers):
vormen van horeca-activiteiten die primair
gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren voor nuttiging al
dan niet ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van
licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken en waarvan de exploitatie
doorgaans in enige mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan
veroorzaken, zoals cafetaria's, automatieken en afhaalhoreca;
horeca 4 (drankverstrekkers):
vormen van horeca-activiteiten die primair
zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van
alcoholische en niet alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans
een lichte aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafés
en bars;
horeca 5 (zware horeca):
vormen van horeca-activiteiten die primair
zijn gericht op het bedrijfsmatig gelegenheid bieden van dansen op elektrisch
versterkte muziek alsmede op het ter plaatse nuttigen van alcoholische en
niet-alcoholische dranken en etenswaren, en waarvan de exploitatie een
aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de
openbare orde met zich meebrengt, zoals discotheken en
nachtclubs.
1.57
hotel en/of pension:
een
horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht)
met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor
consumptie ter plaatse. Onder een hotel/pension wordt niet verstaan
overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of
seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
1.58
huishouden:
een of meer personen die
een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en
onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet
begrepen;
1.59
inwoning:
het bewonen van een
niet-zelfstandige woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een
ander huishouden in gebruik is genomen;
1.60
kampeermiddel:
a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
b. enig ander onderkomen of enig ander
voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan voorzover geen bouwwerk
zijnde;
een en ander voorzover deze onderkomens of
voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel
worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de
gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.61
kampeerterrein:
terrein of plaats, geheel
of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop
gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen
ten behoeve van recreatief nachtverblijf. Permanente bewoning van een
kampeerterrein is uitgesloten;
1.62
kap:
de volledige of nagenoeg
volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een
dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.63
kassen:
bouwwerken voornamelijk van
glas of ander lichtdoorlatend materiaal (ten behoeve van de agrarische
bedrijfsvoering) met een hoogte van 1,5 m¹ of meer, trek-, schaduw-, gaas-, boog- en
tunnelkassen daaronder begrepen;
1.64
kelder:
een afgedekt gedeelte van een gebouw,
waarvan meer dan de helft van de inhoud niet boven peil is gelegen;
1.65
kunstwerk:
bouwwerk ten behoeve van
infrastructurele en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;
1.66
landschappelijke waarde:
de door het bevoegd gezag aan een gebied
toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het
aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de
onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende elementen;
1.67
maatschappelijke
dienstverlening:
educatieve,
(para-)medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levens-beschouwelijke
voorzieningen, waaronder begrepen een peuterspeelzaal, kinderdagverblijf,
naschoolse opvang alsmede voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie,
voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte
detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen en woningen die
onderdeel vormen van een woonzorgcentrum;
1.68
manege:
een bedrijf, waarvan de activiteiten
uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse
disciplines aan derden met gebruik van paarden en/of pony's en het bieden van
huisvesting aan die paarden en/of pony's. Het bedrijf kan voorzien in een
ondergeschikte kantine of soortgelijke horeca;
1.69
mantelzorg:
langdurige zorg die niet in
het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende en
diens partner door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening
rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van
huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.70
natuurwaarden:
de door het bevoegd gezag
aan een gebied toegekende waarden met betrekking tot de aanwezige geologische,
bodemkundige, ecologische en biologische elementen;
1.71
niet-zelfstandig kantoor:
een onderdeel van een bedrijf, dat andere
bedrijfsactiviteiten als inkomstenbron heeft en waarvoor het kantoor
uitsluitend een ondersteunende functie heeft;
1.72
nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de
distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede
soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden
begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en
zendmasten;
functie
waarvoor maximaal 30 % van het brutovloeroppervlak als zodanig gebruikt mag
worden tot een maximum oppervlak van
1.74
ondersteunende horeca:
ondergeschikte horecavoorzieningen binnen
een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten
behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de
consumptie van drank en etenswaren;
1.75
overkapping:
een bouwwerk met een open
constructie en een dak met maximaal één gesloten wand;
1.76
paardenbak (buitenrijbaan):
een
door middel van een onoverdekte voorziening afscheiding
van een perceel afgezonderd stuk grond naar de uiterlijke verschijningsvorm
ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het
uitoefenen van de paardensport dan wel het vrij los laten lopen van paarden;
1.77
paardenhouderij:
een
bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van
paarden, alsmede de handel in paarden.
1.78
parkeervoorziening:
voorziening
bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren
van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein,
parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;
a. voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de
voorliggende weg;
b. voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de
afgewerkte begane grondvloer van het
hoofdgebouw;
c. voor bouwwerken op gronden met bestemming
'Verkeer - Railverkeer', met
uitzondering van viaducten en duikers: de hoogte van de spoorstaaf;
d. voor bouwwerken op het perron: de hoogte van
het perron;
e. indien op of in het water gebouwd: het
plaatselijk aan te houden waterpeil;
f. in alle andere gevallen: de gemiddelde
hoogte van het aansluitende afgewerkte
terrein;
1.80
perifere detailhandel:
1.81
plattelandswoning:
een woning gelegen bij een agrarisch bedrijf zonder dat er sprake
is van een functionele binding tussen woning en bedrijf.
1.82
productiegebonden
detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse
worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij
de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
1.83
prostitutie:
het zich beschikbaar
stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding;
1.84
recreatie:
alle vormen van
dagrecreatie en verblijfsrecreatie;
1.85
recreatief medegebruik:
vormen van recreatie (zoals wandelen en
fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is en
waar in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten
behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;
1.86
recreatieverblijf:
een gebouw of onderkomen, zoals een chalet of stacaravan, bestemd voor recreatieve doeleinden ten dienste van een huishouden dat zijn hoofdverblijf elders heeft, veelal gedurende het zomerseizoen of weekenden;
1.87
recreatiewoning:
een permanent ter plaatse
aanwezig gebouw, geen woonkeet, geen caravan, geen caravanbouwwerk of ander
bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die
zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar
te worden bewoond;
1.88
risicovolle inrichting:
een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit;
1.89
seksinrichting:
de voor het publiek
toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van
erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in
elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een
parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische
massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.90
staat van
bedrijfsactiviteiten:
de
Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel
uit maakt;
1.91
standplaats (voor een
kampeermiddel):
een door het bevoegde gemeentelijke
orgaan als zodanig aangewezen terrein of gedeelte daarvan dat bestemd is voor
het al dan niet permanent plaatsen van een niet direct en niet duurzaam met de
aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden
geschikte ruimte;
1.92
straatmeubilair:
bij of op een weg behorende
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeers-geleiders, verkeersborden en
verkeerslichten, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters,
ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, zitbanken, bloembakken, papier-,
glas- en andere inzamelbakken, alsmede telefooncellen, abri's,
draagconstructies voor reclame, gedenktekens, kunstwerken en andere,
hiermee gelijk te stellen bouwwerken.
1.93
terras:
een niet-overdekt buiten de
besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta-
of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen
worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of
verstrekt;
1.94
twee- aaneen gebouwde woning:
een
woning, waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse
perceelsgrens wordt gebouwd en samenvalt met een ander hoofdgebouw;
1.95
uitbouw:
een gebouw dat als vergroting
van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de
vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch
opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.96
verblijfsrecreatie:
vormen van recreatie die mede
gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf. Permanente bewoning is
uitgesloten;
1.97
verdieping:
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die
boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;
1.98
verkoopvloeroppervlak:
de totale (bruto)
vloeroppervlakte van verkoopruimten, die bedoeld zijn voor het publiek en die
direct samenhangen met de winkelverkoop;
1.99
volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf in omvang van ten
minste één volledige arbeidskracht met een daarbij passende bedrijfsomvang;
1.100
voorgevel:
het voorste deel van de gevel
van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg,
functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel
kan worden aangemerkt;
1.101
voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak
loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een
hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die
naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn;
1.102
voorziening van openbaar nut:
voorziening ten behoeve van een op het
openbare net aangesloten nutsvoorziening (zoals een gas-, water-,
elektriciteits- en communicatievoorzieningen), het telecommunicatieverkeer, hulpdiensten, het openbaar vervoer en/of
het wegverkeer;
1.103
vrijstaande woning:
een
woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere hoofdgebouw;
1.104
waterkering:
natuurlijke
of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt
en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie;
1.105
waterhuishoudkundige
voorzieningen:
voorzieningen
die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer,
waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en
voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;
1.106
wet:
a. indien en voor zover in deze regels in
algemene zin wordt verwezen naar wettelijke
regelingen casu quo verordeningen en dergelijke. dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
b. indien
en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een specifiek artikel van een
wettelijke regeling casu quo verordeningen en dergelijke dienen deze regelingen
te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van vaststellen van het
plan;
elk vaartuig of drijvend voorwerp
dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt als woning;
1.108
woning:
een complex van ruimten,
uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;
1.109
zijgevel:
een gevel van het
oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1
afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het
bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst
is;
2.2
bebouwingspercentage:
het
percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de plankaart, dat ten
hoogste mag worden bebouwd;
2.3
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van
een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van
ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte
van het horizontale vlak;
2.5
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil
tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6
horizontale bouwdiepte van een
gebouw:
een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht
vanaf de naar de weg toegekeerde gevel;
2.7
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde vanaf peil, de
buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8
lengte, breedte en diepte van
een gebouw::
tussen
(de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van
gemeenschappelijke
scheidsmuren);
2.9
ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten
aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters,
stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten,
overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte
gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van
aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan
2.10
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of
het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde
niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
2.11
verticale bouwdiepte van een
gebouw:
vanaf het peil tot aan het laagste
ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel
waaraan wordt gebouwd.
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
agrarische
(grondgebonden) bedrijven casu quo de uitoefening van bestaande agrarische
(grondgebonden) bedrijfsactiviteiten;
b.
een
bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
c.
een plattelandswoning
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch –
plattelandswoning’;
d.
ondergeschikte
verkoop van bedrijfsgebonden producten;
e.
ondergeschikt
recreatief medegebruik;
f.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – hondenvereniging’ is
tevens een hondenvereniging toegestaan;
g.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – voormalige
gemeentewerf’ is tevens een voormalige gemeentewerf toegestaan;
met de daarbij behorende:
h.
hoofdgebouwen,
bijbehorende
gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
i.
erven
en terreinen;
j.
wegen
en paden;
k.
kunstwerken;
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
b.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a.
bedrijfsgebouwen
mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, indien
tussen
bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken
aangemerkt als één bouwvlak;
b.
het
bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
c.
de bouwhoogte
bedraagt maximaal 8 m¹;
d.
de
afstand van bedrijfsgebouwen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹;
e.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch- hondenvereniging’
geldt een maximale bouwhoogte van 3m¹.
3.2.3 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning
gelden de volgende bepalingen:
a.
de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het
bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
b.
de
goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹;
d.
de
maximale inhoud bedraagt
e.
de
minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;
f.
de
afstand van woningen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹ en
maximaal 50 m¹.
3.2.4 Bijbehorende gebouwen
bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a.
bijbehorende
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;
c.
de
maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;
d.
de
maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt
e.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de
maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.
3.2.5
Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
Binnen
het bouwvlak geldt dat:
1.
de
hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹, met dien
verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg
gekeerde gevel maximaal 1 m¹ mag bedragen;
2.
de
hoogte van silo's bedraagt maximaal 15 m¹;
3.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹;
b.
Buiten
het bouwvlak geldt dat:
1.
de
hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m¹;
2. de hoogte van ooievaarsnesten bedraagt
maximaal
3. de hoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, bedraagt maximaal
3.2.6
Paardenbakken
Voor
het bouwen van paardenbakken gelden de volgende bepalingen:
a.
Paardenbakken
zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak;
b.
Per
bouwvlak is 1 paardenbak toegestaan;
c.
De
oppervlakte per paardenbak mag niet meer bedragen dan
d.
De
bouwhoogte van afrasteringen/ omheiningen bij paardenbakken mag niet meer
bedragen dan 1,5 m¹.
3.3
Afwijken van de bouwregels
3.3.1
Afwijking
afstand tot de bestemming ‘Water’
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder b ten behoeve van
het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met
dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
3.3.2
Afwijking
overschrijding bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 ten behoeve van het overschrijden
van het agrarische bouwvlak, met dien verstande dat:
a.
een
doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk
maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het
bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels of regelgeving met betrekking tot
dierenwelzijn te kunnen voldoen;
b.
het
bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuregels of
dierenwelzijn noodzakelijk is;
c.
de totale
diepte van het bouwvlak mag na overschrijding niet meer bedragen dan 170 m¹;
d.
de
bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende
bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
e.
het woon-
en leefklimaat van omliggende woningen niet onevenredig aangetast wordt;
f.
een
verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing
voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde
onder a en c van deze regel wordt voldaan.
3.3.3 Afwijking
mantelzorg
a.
het
college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 3.3.2;
b.
er geen
onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
c.
de
bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
d.
per
woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt
verleend;
e.
mantelzorg
wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal
f.
na
beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de
woonunit ongedaan wordt gemaakt.
3.4
Specifieke gebruiksregels
3.4.1
Plattelandswoning
Ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ is wonen
toegestaan in de vorm van een plattelandswoning.
3.5
Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1
Afwijking
kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van
kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
a.
kampeermiddelen
mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31
oktober;
b.
het
aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;
c.
ten
behoeve van het kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire
voorzieningen worden gebouwd;
d.
het
kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe
dient een inrichtingsplan te worden overlegd.
3.5.2
Afwijking
mantelzorg
a. het gebruik als afhankelijke woonruimte
noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, waartoe advies van een door
de gemeente aan te wijzen deskundige wordt ingewonnen;
b. de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte
past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer
bijzondere situaties, zoals hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse
een niet bebouwbare bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan
afwijken;
c. de afhankelijke woonruimte een maximale
oppervlakte mag hebben van
d. geen splitsing van eigendom (woning en
bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
e. het aantal gebruikers van de afhankelijke
woonruimte maximaal twee bedraagt;
f.
aan de
afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals
bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een
verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);
g. de mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke
woonruimte wordt opgeheven/ ongedaan
gemaakt zodra de noodzaak tot mantelzorg vervalt.
3.5.3
Afwijking
Bed&Breakfast
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1
teneinde een Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:
a.
de agrarische
functie blijft de hoofdfunctie;
b. de woning door de hoofdgebruiker dient te
worden bewoond;
c.
de
Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de
bouwregelgeving, toegestane bebouwing (woning met de daarbij behorende
bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;
d. de toegevoegde voorziening door de
bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als
een zelfstandige woning;
e.
het
parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt
1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar
gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;
f.
de
Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de
gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
g. de landschappelijke, cultuurhistorische
en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen
te blijven.
3.5.4
Afwijking
ten behoeve van nevenfuncties
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid
3.1 ten behoeve van nevenfuncties binnen
het bouwvlak bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
a.
nevenfuncties
niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter plaatse
van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.
b. de agrarische functie blijft de
hoofdfunctie;
c.
de
nevenfunctie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
d. de nevenfunctie uit milieuhygiënisch oogpunt
geen belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering van omliggende agrarische
bedrijven met zich mee brengt;
e.
de
nevenfunctie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
f.
parkeren
dient op eigen terrein plaats te vinden;
g. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie
is niet toegestaan.
h.
de
volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:
1. verkoop aan huis van streekeigen agrarische
producten: max.
2. kleinschalige horecagelegenheid/dagrecreatie
(theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij, speelboerderij): max.
3. agrarisch verwante sociale functie
(resocialisatie, therapie, zorgboerderij): max.
4. huisdierenpension/hondenfokkerij: max.
5. agrarisch loonbedrijf (max. cat. 3 van de
Staat van Bedrijfsactiviteiten): max.
6. inpandige statische volumineuze opslag en
stalling van niet-agrarische producten/ werktuigen/voertuigen in bestaande
gebouwen (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), geen
detailhandel: max.
7. overige niet-agrarische bedrijven (max. cat.
2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) zoals opgenomen in Bijlage 2:
3.6
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren
van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1
Verboden
werkzaamheden
Het
is verboden op of in de gronden, vallend buiten het bouwvlak, zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
scheuren of frezen van grasland ten behoeve van andere gewassen dan gras- en
voedergewassen voor gebruik op het bedrijf waar deze voedergewassen worden
geteeld;
b.
het
bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
c.
het
aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het
aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft
ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering of recreatieve onverharde paden;
d.
het
aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds
aanwezige dijken of taluds;
e.
het
aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of
telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur;
3.6.2
Toegestane
werkzaamheden
Het
verbod als bedoeld in 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden
die:
a.
betrekking
hebben op normaal onderhoud en beheer;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3.6.3
Voorwaarden
De
werken of werkzaamheden als bedoeld in 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, mits
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een landschapsdeskundige
aangewezen door het college van burgemeester en wethouders.
3.7
Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1
Wijziging
m.b.t. niet-agrarische functies
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies, niet zijnde
wonen, in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:
a.
niet-agrarische
functies niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter
plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’;
b.
de
wijziging enkel is toegestaan als de locatie redelijkerwijs niet (meer)
bruikbaar is als agrarische bedrijfslocatie, hieromtrent dient advies te worden
gevraagd bij een agrarisch deskundige;
c.
de
functie redelijkerwijs niet in aanmerking komt voor vestiging op bestaande
bedrijventerreinen;
d.
de nieuwe
functie milieuhygiënisch gezien inpasbaar is en geen belemmering vormt voor
omliggende (agrarische) bedrijven;
e.
de
nieuwe functie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
f.
de
nieuwe functie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
g.
de nieuwe functie is beperkt tot bedrijfsmatige
activiteiten die staan vermeld in de de bijgevoegde Staat van
bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2 of categorie 3 als de activiteit
voor wat betreft aard en schaal is gelijk te stellen aan categorie 2.
3.7.2
Wijziging
ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning buiten
de bestaande fundamenten, met dien verstande dat:
a.
wijziging
van de locatie van de bedrijfswoning is alleen toelaatbaar ten behoeve van
volwaardige agrarische bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering
dit noodzakelijk maakt, hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch
deskundige;
b.
de
nieuwe bedrijfswoning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
3.7.3
Wijzigen
ten behoeve van ruimte voor ruimte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemmingen 'Wonen', ‘Tuin’,
‘Agrarisch’ en/of ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’, met
dien verstande dat:
a.
Het
agrarisch bedrijf ter plaatse beëindigd is en het betreffende bouwblok niet in
aanmerking komt voor voortzetting danwel vestiging van een volwaardige
agrarische functie en hiermee vervalt.
b.
Deze
wijziging is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone -
wijzigingsgebied’, maar niet ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.
c.
De
voormalige bedrijfsbebouwing (inclusief kassen) dient te worden gesloopt, met
uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen die als bijgebouw bij de woning
worden aangemerkt.
d.
Ter
compensatie van de sanering van het agrarisch bedrijf is het mogelijk ter
plaatse een nieuwe woning op te richten. De compensatiewaarde volgt uit de te
saneren oppervlakte waarbij één compensatie-eenheid verkregen kan worden bij de
sanering van:
-
-
-
e.
Als
compensatie-eenheid geldt een woonruimte van
f.
Bij de
inzet van sierteeltgronden is de feitelijke situatie bepalend, peildatum
1 januari 2012, en kan er maximaal één compensatie-eenheid verkregen kan
worden.
g.
Er
geldt een maximum van drie wooneenheden per saneringslocatie, niet gerelateerd
aan de compensatie-eenheden.
h.
De
gesloopte bebouwing mag nimmer worden teruggebouwd.
i.
De
woningen mogen geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en
ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
j.
De
woningen dienen aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch
verantwoord woon- en leefklimaat.
k.
Er
dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis
van een erfbeplantingsplan.
l.
Er
dient sprake te zijn van een ruimtelijke kwaliteitswinst, om deze reden dient
er te worden voldaan aan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor toepassing
van de ruimte voor ruimte regeling polder Bloemendaal als opgenomen in
bijlage 3. Ter beoordeling dient er dan ook een inrichtingsplan opgesteld
te worden welke hieraan voldoet.
3.7.4
Wijzigen
ten behoeve van Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve het
gebruik van de bedrijfswoning als niet-bedrijfswoning, niet zijnde een
plattelandswoning, met dien verstande dat:
a.
Er geen
sprake is van milieuhygiënische belemmering voor de woonfunctie.
b.
Er geen
sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende
(agrarische) bedrijven.
c.
Het
voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, blijvend afstand
doet van betreffende bedrijfswoning.
d.
Voor
het overige de regels met betrekking tot een zelfstandige woning en
bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.
3.7.5
Wijzigen
ten behoeve van plattelandswoning
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd door middel van toevoeging van de aanduiding
‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ het plan te wijzigen ten
behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien
verstande dat:
a.
Er sprake
dient te zijn van een verantwoord woon- en leefklimaat;
b.
Er geen
sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende
(agrarische) bedrijven.
c.
Het
voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, blijvend afstand
doet van betreffende bedrijfswoning.
d.
Voor
het overige de regels in 3.2 met betrekking tot een bedrijfswoning en
bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw'
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
glastuinbouwbedrijven
met de daarbij behorende kassen, klimaathallen, warenhuizen, of andere
opstallen van glas, alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen,
warmteopslagtanks en waterbassins;
b.
een
bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
c.
een
plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch
– plattelandswoning’;
d.
ondergeschikte
verkoop van bedrijfsgebonden producten;
e.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarisch
dienstverlenend bedrijf’ is tevens een agrarisch dienstverlenend bedrijf toegestaan;
f.
hoofdgebouwen,
bijbehorende
gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
g.
erven
en terreinen;
h.
wegen
en paden;
i.
kunstwerken;
j.
water.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
b.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a.
bedrijfsgebouwen
alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen mogen uitsluitend binnen
het bouwvlak worden gebouwd, indien tussen bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’
is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak;
b.
het
bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
c.
de bouwhoogte
bedraagt maximaal 8 m¹;
d.
de
afstand van bedrijfsgebouwen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹.
4.2.3
Kassen
Voor het bouwen van kassen gelden de
volgende bepalingen:
a.
kassen dienen
binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
b.
de goothoogte
bedraagt maximaal 4 m¹;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 7 m¹;
d.
in
uitzondering op het bepaalde in lid b en c mag ter plaatse van de aanduiding
‘sierteeltgebied’ de toegestane goothooogte maximaal 6,5 m¹ en de bouwhoogte 8,5 m¹
bedragen.
e.
de
oppervlakte bedraagt maximaal
f.
nieuwe kassen
dienen op tenminste
g.
de
kassen moeten worden gebouwd op een afstand van tenminste
h.
de
afstand van een kas tot het hart van een hoofdwatergang bedraagt tenminste
4.2.4 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een
bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a.
de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het
bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
b.
de
goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de
aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹;
d.
de
minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;
e.
de
maximale inhoud bedraagt
f.
de
afstand van woningen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹ en
maximaal 50 m¹.
4.2.5 Bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a.
bijbehorende
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;
c.
de
maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;
d.
de
maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt
e.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de
maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.
4.2.6
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
de
hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹, met dien
verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg
gekeerde gevel maximaal 1 m¹ mag bedragen;
b.
de
hoogte van silo's, wateropslagtanks, warmtebuffers en installaties ten behoeve
van de energievoorziening bedraagt maximaal 15 m¹;
c.
de
hoogte van waterbassins bedraagt maximaal 2,5 m¹;
d.
de
hoogte van ooievaarsnesten bedraagt maximaal
e.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijking afstand tot de bestemming ‘Water’
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder b ten behoeve van
het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met
dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
4.3.2 Afwijking overschrijding bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2, ten behoeve van het overschrijden
van het bouwvlak, met dien verstande dat:
a.
een
doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk
maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het
bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels te kunnen voldoen;
b.
het
bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuregels
noodzakelijk is;
c.
het
bouwvlak mag een maximale diepte hebben van 170 m¹;
d.
de
bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende
bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
e.
het
woon- en leefklimaat van omliggende woningen niet onevenredig aangetast wordt;
f.
een
verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing
voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde
onder a en c van deze regel wordt voldaan.
4.3.3 Afwijking hoogte kassen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3, ten behoeve van het bouwen van hogere kassen, met
dien verstande dat:
a.
De
afwijking uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding
‘sierteeltgebied’.
b.
De
maximale goothoogte bedraagt
8 m¹.
c.
De
maximale bouwhoogte bedraagt 10
m¹.
d.
De
hogere kassen dienen noodzakelijk
te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
e.
De
hogere kassen dienen ruimtelijk en milieuhygiёnisch inpasbaar te zijn.
4.3.4 Afwijking herbouw kassen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.3, ten behoeve van de
herbouw van kassen, met dien verstande dat:
a.
de
herbouw van kassen is alleen toelaatbaar ten behoeve van volwaardige agrarische
bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt,
hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch deskundige;
b.
de
herbouw dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
4.3.5 Afwijking mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in 4.2.5 onder d voor het overschrijden van de maximaal toegestane
oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van mantelzorg, met dien
verstande dat:
a. het college tevens afwijkt van het bestemmingsplan,
zoals bedoeld in 4.3.2;
b. er geen onevenredige aantasting van het
woongenot van omwonenden plaatsvindt;
c. de bedrijfsvoering van nabij gelegen
bedrijven niet wordt beperkt;
d. per woning maximaal één ontheffing ten
behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend;
e. mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een
pre-fab-woonunit van maximaal
f.
na
beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de woonunit
ongedaan wordt gemaakt.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:
a. het gebruik van meer dan één bouwlaag van
een gebouw of kas voor het telen van gewassen.
4.4.2 Plattelandswoning
Ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ is wonen
toegestaan in de vorm van een plattelandswoning.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijking kleinschalig
kamperen
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 4.1
ten behoeve van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
a.
kampeermiddelen
mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31
oktober;
b.
het
aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;
c.
ten
behoeve van het kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire
voorzieningen worden gebouwd;
d.
het
kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe
dient een inrichtingsplan te worden overlegd.
4.5.2 Afwijking mantelzorg
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
4.1, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve
van mantelzorg, met dien verstande dat:
a.
het
gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van
mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige
wordt ingewonnen;
b.
de
afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming
geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals
hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare
bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;
c.
de
afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van
d.
geen
splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het
betreffende bouwperceel plaatsvindt;
e.
het
aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
f.
aan de
afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals
bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een verordening
(straat)naamgeving en (huis)nummering);
g.
de
mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/
ongedaan gemaakt zodra de noodzaak tot
mantelzorg vervalt.
4.5.3 Afwijking
Bed&Breakfast
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1
teneinde een Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:
a.
de
agrarische functie blijft de hoofdfunctie;
b. de woning door de hoofdgebruiker dient te
worden bewoond;
c.
de
Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de
bouwregelgeving, toegestane bebouwing (woning met de daarbij behorende
bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;
d. de toegevoegde voorziening door de
bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als
een zelfstandige woning;
e.
het
parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt
1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar
gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;
f.
de
Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de
gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
g. de landschappelijke, cultuurhistorische
en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen
te blijven.
4.5.4 Afwijking ten
behoeve van nevenfuncties
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 4.1
ten behoeve van nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, met
dien verstande dat:
a.
nevenfuncties
niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter plaatse
van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.
b. de agrarische functie blijft de
hoofdfunctie;
c.
de
nevenfunctie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
d. de nevenfunctie uit milieuhygiënisch oogpunt
geen belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering van omliggende agrarische
bedrijven met zich mee brengt;
e.
de
nevenfunctie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
f.
parkeren
dient op eigen terrein plaats te vinden;
g. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie
is niet toegestaan.
h.
de
volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:
1. verkoop aan huis van streekeigen agrarische
producten: max.
2. kleinschalige horecagelegenheid/dagrecreatie
(theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij, speelboerderij): max.
3. agrarisch verwante sociale functie
(resocialisatie, therapie, zorgboerderij): max.
4. huisdierenpension/hondenfokkerij: max.
5. agrarisch loonbedrijf (max. cat. 3 van de
Staat van Bedrijfsactiviteiten): max.
6. inpandige statische volumineuze opslag en
stalling van niet-agrarische producten/ werktuigen/voertuigen in bestaande
gebouwen (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), geen
detailhandel: max.
7. overige niet-agrarische bedrijven (max. cat.
2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) zoals opgenomen in Bijlage 2:
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren
van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Verboden werkzaamheden
Het
is verboden op of in de gronden, vallend buiten het bouwvlak, zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het scheuren of frezen van grasland ten
behoeve van andere gewassen dan gras- en voedergewassen voor gebruik op het
bedrijf waar deze voedergewassen worden geteeld;
b. het bodemverlagen, afgraven, ophogen of
egaliseren van de bodem;
c. het aanleggen of verharden van wegen, paden,
banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft ten behoeve van
agrarische bedrijfsvoering of recreatieve onverharde paden;
d. het aanleggen van dijken of andere taluds of
het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
e. het aanbrengen van boven- of ondergrondse
transport-, energie- of telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur;
4.6.2 Toegestane werkzaamheden
Het
verbod als bedoeld in 4.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden
die:
a. betrekking hebben op normaal onderhoud en
beheer;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van
het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds
verleende vergunning.
4.6.3 Voorwaarden
De
werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.6.1 zijn slechts toelaatbaar, mits
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een landschapsdeskundige
aangewezen door het college van burgemeester en wethouders.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Wijziging m.b.t.
niet-agrarische functies
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van
niet-agrarische functies, niet zijnde wonen, in vrijkomende agrarische
bebouwing, met dien verstande dat:
a.
niet-agrarische
functies niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter
plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’;
b. de wijziging enkel is toegestaan als de
locatie redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is als agrarische bedrijfslocatie,
hieromtrent dient advies te worden gevraagd bij een agrarisch deskundige;
c.
de
functie redelijkerwijs niet in aanmerking komt voor vestiging op bestaande
bedrijventerreinen;
d. de nieuwe functie milieuhygiënisch gezien
inpasbaar is en geen belemmering vormt voor omliggende (agrarische) bedrijven;
e.
de
nieuwe functie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
f.
de
nieuwe functie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
g. de
nieuwe functie is beperkt tot bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in
de de bijgevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2 of
categorie 3 als de activiteit voor wat betreft aard en schaal is gelijk te
stellen aan categorie 2.
4.7.2 Wijziging ten
behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de herbouw
van een bedrijfswoning buiten de bestaande fundamenten, met dien verstande dat:
a.
wijziging
van de locatie van de bedrijfswoning is alleen toelaatbaar ten behoeve van
volwaardige agrarische bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering
dit noodzakelijk maakt, hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch
deskundige;
b. de nieuwe bedrijfswoning dient
milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
4.7.3 Wijzigen ten
behoeve van ruimte voor ruimte
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de
bestemmingen 'Wonen', ‘Tuin’, ‘Agrarisch’ en/of ‘Agrarisch met waarden –
Natuur- en landschapswaarden’, met dien verstande dat:
a.
Het
agrarisch bedrijf ter plaatse beëindigd is en het betreffende bouwblok niet in
aanmerking komt voor voortzetting danwel vestiging van een volwaardige
agrarische functie en hiermee vervalt.
b.
Deze
wijziging is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone -
wijzigingsgebied’, maar niet ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.
c.
De
voormalige bedrijfsbebouwing (inclusief kassen) dient te worden gesloopt, met
uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen die als bijgebouw bij de woning
worden aangemerkt.
d.
Ter
compensatie van de sanering van het agrarisch bedrijf is het mogelijk ter
plaatse een nieuwe woning op te richten. De compensatiewaarde volgt uit de te
saneren oppervlakte waarbij één compensatie-eenheid verkregen kan worden bij de
sanering van:
-
-
-
e.
Als
compensatie-eenheid geldt een woonruimte van
f.
Bij de
inzet van sierteeltgronden is de feitelijke situatie bepalend, peildatum 1
januari 2012, en kan er maximaal één compensatie-eenheid verkregen kan worden.
g.
Er
geldt een maximum van drie wooneenheden per saneringslocatie, niet gerelateerd
aan de compensatie-eenheden.
h.
De
gesloopte bebouwing mag nimmer worden teruggebouwd.
i.
De
woningen mogen geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en
ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
j.
De
woningen dienen aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch
verantwoord woon- en leefklimaat.
k.
Er
dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis
van een erfbeplantingsplan.
l.
Er
dient sprake te zijn van een ruimtelijke kwaliteitswinst, om deze reden dient
er te worden voldaan aan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor toepassing
van de ruimte voor ruimte regeling polder Bloemendaal als opgenomen in bijlage
3. Ter beoordeling dient er dan ook een inrichtingsplan opgesteld te worden
welke hieraan voldoet.
4.7.4 Wijzigen ten
behoeve van wonen
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de
bestemming ‘Wonen’ ten behoeve het gebruik van de bedrijfswoning als
niet-bedrijfswoning, niet zijnde een plattelandswoning, met dien verstande dat:
a. Er geen sprake is van milieuhygiënische
belemmering voor de woonfunctie.
b. Er geen sprake is van onevenredige
milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.
c. Het voormalige bijbehorend bedrijf, zoals
blijkt uit het bouwvlak, blijvend afstand doet van betreffende bedrijfswoning.
d. Voor het overige de regels met betrekking
tot een zelfstandige woning en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, van toepassing zijn.
4.7.5 Wijzigen ten
behoeve van plattelandswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door
middel van toevoeging van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch –
plattelandswoning’ het plan te wijzigen ten behoeve van het gebruik van een
bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien verstande dat:
a. De woningen aanvaardbaar dient te zijn uit
een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
b. Er geen sprake is van onevenredige
milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende (agrarische) bedrijven.
c. Het voormalige bijbehorend bedrijf, zoals
blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van betreffende bedrijfswoning.
d. Voor het overige de regels in 4.2 met
betrekking tot een bedrijfswoning en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, van toepassing zijn.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch -
Sierteelt' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
sierteeltbedrijven
met de daarbij behorende kassen en/of teeltondersteunende voorzieningen,
alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen, warmteopslagtanks en
waterbassins;
b.
een
bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
c.
een
plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch
– plattelandswoning’;
d.
ondergeschikte
verkoop van bedrijfsgebonden producten;
e.
ter
plaatse van de aanduiding ‘nutsvoorziening’ is tevens een nutsvoorziening
toegestaan;
met de daarbij behorende:
f.
hoofdgebouwen,
bijbehorende
gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
g.
erven
en terreinen;
h.
wegen
en paden;
i.
kunstwerken;
j.
water.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
b.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
5.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a.
bedrijfsgebouwen
alsmede hulpgebouwen, stookhuizen en/of ketelhuizen mogen uitsluitend binnen
het bouwvlak worden gebouwd, indien tussen bouwvlakken de aanduiding
‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één bouwvlak;
b.
het
bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
c.
de bouwhoogte
bedraagt maximaal 8 m¹;
d.
de
afstand van bedrijfsgebouwen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10
m¹.
5.2.3
Kassen
Voor het bouwen van kassen gelden de
volgende bepalingen:
a.
kassen dienen
binnen het bouwvlak te worden gebouwd, indien tussen bouwvlakken de
aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken aangemerkt als één
bouwvlak;
b.
de goothoogte
bedraagt maximaal 4 m¹;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 7 m¹;
d.
in
uitzondering op het bepaalde in lid b en c bedraagt de toegestane goot- en/of
bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’ maximaal 6,5 m¹ en
8,5 m¹.
e.
de
maximale oppervlakte per bedrijf bedraagt
f.
in
uitzondering op het bepaalde in lid a en e mag de maximale bebouwde oppervlakte
per bedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’ worden vergroot tot
ten hoogste 1/3 van het netto aaneengesloten bedrijfsoppervlak, met een maximum
van
g.
nieuwe kassen
dienen op tenminste
h.
de
kassen moeten worden gebouwd op een afstand van tenminste
i.
de
afstand van een kas tot het hart van een hoofdwatergang bedraagt tenminste
5.2.4 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een
bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a.
de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het
bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
b.
de
goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de
aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹;
d.
de
minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;
e.
de
maximale inhoud bedraagt
f.
de
afstand van woningen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹ en
maximaal 50 m¹.
5.2.5 Bijbehorende
gebouwen bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a.
bijbehorende
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;
c.
de
maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;
d.
de
maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt
e.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹
en de maximale afstand tot de woning
bedraagt 50 m¹.
5.2.6
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
Binnen
het bouwvlak geldt dat:
1.
de hoogte
van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹, met dien verstande dat
de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel
maximaal 1 m¹ mag bedragen;
2.
de
hoogte van silo's, wateropslagtanks, warmtebuffers en installaties ten behoeve
van de energievoorziening bedraagt maximaal 15 m¹;
3.
de
hoogte van waterbassins bedraagt maximaal 2,5 m¹;
4.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
b.
Buiten
het bouwvlak geldt dat:
1.
de
hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m¹;
2.
de
hoogte van ooievaarsnesten bedraagt maximaal
3.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal
5.3 Afwijken van de
bouwregels
5.3.1 Afwijking afstand tot de bestemming ‘Water’
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.1 onder b ten behoeve van
het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met
dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
5.3.2 Afwijking overschrijden bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.2, ten behoeve van het overschrijden
van het bouwvlak, met dien verstande dat:
a.
een
doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk
maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het
bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels te kunnen voldoen;
b.
het
bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuregels
noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk wordt
gemaakt, mag het bouwvlak aan één zijde met niet meer dan
c.
de
bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende
bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
d.
het
woon- en leefklimaat van omliggende woningen niet onevenredig aangetast wordt;
e.
een
verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing
voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde
onder a en c van deze regel wordt voldaan.
5.3.3 Afwijking ten behoeve van het maximale oppervlak voor kassen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 sub f voor het opgenomen maximale
oppervlak voor kassen van ten hoogste 3.000 m², met dien verstande dat:
a.
de afwijking
wordt uitsluitend toegepast indien er sprake is van een volwaardig
agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’ en
uitbreiding van het oppervlak aan kassen voor een doelmatige bedrijfsvoering
noodzakelijk is;
b.
ten
hoogste 1/3 van het netto aaneengesloten bedrijfsoppervlak - zijnde het
bedrijfsoppervlak waarover het bedrijf beschikt op de locatie waar de kassen
worden opgericht - mag bebouwd worden met kassen;
c.
de
bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende (agrarische)
bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
d.
de
kassen mogen uitsluitend worden gebouwd indien is voorzien in voldoende
watercompensatie;
e.
een
besluit tot het wijzigen van het bestemmingsplan wordt pas
genomen indien de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht over de
benodigde compenserende maatregelen als gevolg van eventuele demping van sloten
en/of toename van verharding;
f.
er
dient sprake te zijn van voldoende landschappelijke inpassing, waarbij de
toename aan kassen afdoende wordt gecompenseerd en niet mag leiden tot een
onevenredige aantasting van de in het gebied voorkomende natuurlijke,
landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
g.
een
verzoek om toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ter toetsing
voorgelegd aan een agrarisch deskundige en een deskundige inzake natuur en
landschap en/of cultuurhistorie omtrent de vraag of aan het gestelde onder a, c
en e van deze regel wordt voldaan;
h.
voor
het overige dient te worden voldaan aan de regels ten aanzien van kassen zoals
opgenomen in artikel 5.2.3.
5.3.4 Afwijking hoogte kassen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3, ten behoeve van het bouwen van hogere kassen, met
dien verstande dat:
a.
De
afwijking uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding
‘sierteeltgebied’.
b.
De
maximale goothoogte
bedraagt 8 m¹.
c.
De
maximale bouwhoogte bedraagt 10
m¹.
d.
De
hogere kassen dienen noodzakelijk
te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
e.
De
hogere kassen dienen ruimtelijk en milieuhygiёnisch inpasbaar te zijn.
5.3.5 Afwijking herbouw kassen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.3, ten behoeve van de
herbouw van kassen, met dien verstande dat:
a.
de
herbouw van kassen is alleen toelaatbaar ten behoeve van volwaardige agrarische
bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt,
hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch deskundige;
b.
de
herbouw dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
5.3.6 Afwijking mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2.5 onder d voor het overschrijden van de
maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van
mantelzorg, met dien verstande dat:
a.
het
college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 5.4.2;
b.
er geen
onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
c.
de
bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
d.
per
woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt
verleend;
e.
mantelzorg
wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal
f.
na
beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de
woonunit ongedaan wordt gemaakt.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1. Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval
verstaan:
a.
Het
gebruik van meer dan één bouwlaag van een gebouw of kas voor het telen van
gewassen.
5.4.2 Plattelandswoning
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van
agrarisch – plattelandswoning’ is wonen toegestaan in de vorm van een
plattelandswoning.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijking kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 ten behoeve van kleinschalig
kamperen, met dien verstande dat:
a.
kampeermiddelen
mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31
oktober;
b.
het
aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;
c.
ten
behoeve van het kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire
voorzieningen worden gebouwd;
d.
het
kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe
dient een inrichtingsplan te worden overlegd.
5.5.2 Afwijking
mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1, teneinde bewoning in
vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien
verstande dat:
a.
het
gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van
mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige
wordt ingewonnen;
b.
de
afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming
geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals
hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare
bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;
c.
de
afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van
d.
geen
splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het
betreffende bouwperceel plaatsvindt;
e.
het
aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
f.
aan de
afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals
bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een
verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);
g.
de
mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/
ongedaan gemaakt zodra de noodzaak tot
mantelzorg vervalt.
5.5.3 Afwijking Bed&Breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in 5.1 teneinde een Bed&Breakfast toe te staan,
met dien verstande dat:
a.
de
agrarische functie blijft de hoofdfunctie;
b.
de
woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;
c.
de
Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de
bouwregelgeving, toegestane bebouwing (woning met de daarbij behorende
bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;
d.
de
toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet
mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;
e.
het
parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt
1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar
gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;
f.
de
Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de
gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
g.
de
landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand,
perceel of complex behouden dienen te blijven.
5.5.4 Afwijking
ten behoeve van nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 ten behoeve van
nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, niet zijnde gelegen
ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’, met dien verstande dat:
a.
nevenfuncties
niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter plaatse van
de aanduiding ‘sierteeltgebied’.
b.
de
agrarische functie blijft de hoofdfunctie;
c.
de
nevenfunctie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
d.
de
nevenfunctie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de agrarische
bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven met zich mee brengt;
e.
de
nevenfunctie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
f.
parkeren
dient op eigen terrein plaats te vinden;
g.
buitenopslag
ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.
h.
de
volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:
1.
verkoop
aan huis van streekeigen agrarische producten: max.
2.
kleinschalige
horecagelegenheid/dagrecreatie (theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij,
speelboerderij): max.
3.
agrarisch
verwante sociale functie (resocialisatie, therapie, zorgboerderij): max.
4.
huisdierenpension/hondenfokkerij:
max.
5.
agrarisch
loonbedrijf (max. cat. 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten): max.
6.
inpandige
statische volumineuze opslag en stalling van niet-agrarische producten/
werktuigen/voertuigen in bestaande gebouwen (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten),
geen detailhandel: max.
7.
overige
niet-agrarische bedrijven (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) zoals
opgenomen in Bijlage 2:
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden, vallend
buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de
volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het
scheuren of frezen van grasland ten behoeve van andere gewassen dan gras- en
voedergewassen voor gebruik op het bedrijf waar deze voedergewassen worden
geteeld;
b.
het
bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
c.
het
aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het
aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft
ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering;
d.
het
aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds
aanwezige dijken of taluds;
e.
het
aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of
telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur;
5.6.2 Toegestane
werkzaamheden
Het verbod als bedoeld in 5.6.1 is niet van
toepassing op werken of werkzaamheden die:
a.
betrekking
hebben op normaal onderhoud en beheer;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
5.6.3 Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 5.6.1
zijn slechts toelaatbaar, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij
een landschapsdeskundige aangewezen door het college van burgemeester en
wethouders.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Wijziging m.b.t. niet-agrarische functies
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies, niet zijnde
wonen, in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:
a.
niet-agrarische
functies niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter
plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’;
b.
de
wijziging enkel is toegestaan als de locatie redelijkerwijs niet (meer)
bruikbaar is als agrarische bedrijfslocatie, hieromtrent dient advies te worden
gevraagd bij een agrarisch deskundige;
c.
de
functie redelijkerwijs niet in aanmerking komt voor vestiging op bestaande
bedrijventerreinen;
d.
de
nieuwe functie milieuhygiënisch gezien inpasbaar is en geen belemmering vormt
voor omliggende (agrarische) bedrijven;
e.
de
nieuwe functie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
f.
de
nieuwe functie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
g.
de nieuwe functie is beperkt tot bedrijfsmatige
activiteiten die staan vermeld in de de bijgevoegde Staat van
bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2 of categorie 3 als de activiteit
voor wat betreft aard en schaal is gelijk te stellen aan categorie 2.
5.7.2 Wijziging ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning buiten
de bestaande fundamenten, met dien verstande dat:
a.
wijziging
van de locatie van de bedrijfswoning is alleen toelaatbaar ten behoeve van
volwaardige agrarische bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering
dit noodzakelijk maakt, hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch
deskundige;
b.
de
nieuwe bedrijfswoning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
5.7.3 Wijzigen ten behoeve van ruimte voor ruimte
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de
bestemmingen 'Wonen', ‘Tuin’, ‘Agrarisch’ en/of ‘Agrarisch met waarden – Natuur-
en landschapswaarden’, met dien verstande dat:
a.
Het
agrarisch bedrijf ter plaatse beëindigd is en het betreffende bouwblok niet in
aanmerking komt voor voortzetting danwel vestiging van een volwaardige
agrarische functie en hiermee vervalt.
b.
Deze
wijziging is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone -
wijzigingsgebied’, maar niet ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.
c.
De
voormalige bedrijfsbebouwing (inclusief kassen) dient te worden gesloopt, met
uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen die als bijgebouw bij de woning
worden aangemerkt.
d.
Ter
compensatie van de sanering van het agrarisch bedrijf is het mogelijk ter
plaatse een nieuwe woning op te richten. De compensatiewaarde volgt uit de te
saneren oppervlakte waarbij één compensatie-eenheid verkregen kan worden bij de
sanering van:
-
-
-
e.
Als
compensatie-eenheid geldt een woonruimte van 600m³ exclusief kelders en
vergunningsvrije bouwmogelijkheden. Verrekening vindt plaats door deling op het
te realiseren volume.
f.
Bij de
inzet van sierteeltgronden is de feitelijke situatie bepalend, peildatum 1
januari 2012, en kan er maximaal één compensatie-eenheid verkregen kan worden.
g.
Er
geldt een maximum van drie wooneenheden per saneringslocatie, niet gerelateerd
aan de compensatie-eenheden.
h.
De
gesloopte bebouwing mag nimmer worden teruggebouwd.
i.
De
woningen mogen geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en
ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
j.
De
woningen dienen aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch
verantwoord woon- en leefklimaat.
k.
Er
dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis
van een erfbeplantingsplan.
l.
Er
dient sprake te zijn van een ruimtelijke kwaliteitswinst, om deze reden dient
er te worden voldaan aan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor toepassing
van de ruimte voor ruimte regeling polder Bloemendaal als opgenomen in bijlage
3. Ter beoordeling dient er dan ook een inrichtingsplan opgesteld te worden
welke hieraan voldoet.
5.7.4
Wijzigen
ten behoeve van Wonen
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemming
‘Wonen’ ten behoeve het gebruik van de bedrijfswoning als niet-bedrijfswoning,
niet zijnde een plattelandswoning, met dien verstande dat:
a.
De
woningen dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch
verantwoord woon- en leefklimaat.
b.
Er geen
sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende
(agrarische) bedrijven.
c.
Het
voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van
betreffende bedrijfswoning.
d.
Voor
het overige de regels met betrekking tot een zelfstandige woning en bijbehorende
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.
5.7.5
Wijzigen ten behoeve van
plattelandswoning
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd door middel van toevoeging van de aanduiding
‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ het plan te wijzigen ten
behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien
verstande dat:
a.
De
woningen aanvaardbaar dient te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch
verantwoord woon- en leefklimaat.
b.
Er geen
sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende
(agrarische) bedrijven.
c.
Het
voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van
betreffende bedrijfswoning.
d.
Voor
het overige de regels in 5.2 met betrekking tot een bedrijfswoning en
bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.
6.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden – Natuur- en
landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
agrarische
(grondgebonden) bedrijven casu quo de uitoefening van bestaande agrarische
(grondgebonden) bedrijfsactiviteiten;
b.
ter plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkelingsgebied’ is de uitoefening van bestaande agrarische
(grondgebonden) bedrijfsactiviteiten uitsluitend toegestaan in extensieve vorm;
c.
het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden
in de vorm van het kenmerkende verkavelingspatroon van sloten en smalle
percelen, het open weidegebied en de daarmee samenhangende natuurwaarden in het
algemeen en specifiek ter plaatse van de aanduiding
‘natuurontwikkelingsgebied’;
d.
een
bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
e.
ondergeschikte
verkoop van bedrijfsgebonden producten;
f.
ondergeschikt
recreatief medegebruik;
g.
ter
plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ is tevens een intensieve
veehouderij toegestaan;
h.
ter
plaatse van de aanduiding ‘opslag’ is opslag toegestaan;
i.
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm
van agrarisch met waarden – opslag voor loonbedrijf’ is tevens opslag ten behoeve van
het naastgelegen agrarisch dienstverlenend bedrijf toegestaan;
j.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – agrarisch dienstverlenend bedrijf’ is tevens
een agrarisch dienstverlenend bedrijf toegestaan;
k.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden –
agrarisch en cultuurtechnisch loonbedrijf’ is een agrarisch en cultuurtechnisch
loonbedrijf toegestaan;
l.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden -
agrarisch hulpgebouw’ is tevens een agrarisch hulpgebouw toegestaan;
m.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – machineverhuur/
loonwerkbedrijf’ is tevens een machineverhuur c.q. loonwerkbedrijf toegestaan;
n.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden –
mestplaat’ is tevens een mestplaat buiten het bouwvlak toegestaan;
o.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden –
paardenbak’ is tevens een paardenbak toegestaan;
p.
ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden –paardenhouderij
en pensionstal’ is tevens een paardenhouderij en pensionstal toegestaan;
q.
een
plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch
met waarden – plattelandswoning’;
r.
ter
plaatse van de aanduiding ‘volkstuin’ zijn volkstuinen toegestaan;
met de daarbij behorende:
s.
hoofdgebouwen,
bijbehorende
gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
t.
erven en
terreinen;
u.
wegen
en paden;
v.
kunstwerken;
w.
water.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
b.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
6.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van
bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a.
bedrijfsgebouwen
mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, indien
tussen
bouwvlakken de aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bouwvlakken
aangemerkt als één bouwvlak;
b.
het
bouwvlak mag volledig worden bebouwd met dien verstande dat de oppervlakte aan
bebouwing ten behoeve van een intensieve veehouderij ter plaatse van de
aanduiding ‘intensieve veehouderij’ niet meer mag bedragen dan
c.
de
goothoogte bedraagt maximaal 8 m¹;
d. de afstand van bedrijfsgebouwen tot aan de
as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹.
6.2.3 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning
gelden de volgende bepalingen:
a.
de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het
bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
b.
de
goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de
aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹;
d.
de
minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;
e.
de
maximale inhoud bedraagt
f.
de
afstand van woningen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹ en
maximaal 50 m¹.
6.2.4 Bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a.
bijbehorende
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;
c.
de
maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;
d.
de
maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt
e.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de
maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
Binnen
het bouwvlak geldt dat:
1.
de
hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m¹, met dien
verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg
gekeerde gevel maximaal 1 m¹ mag bedragen;
2.
de
hoogte van silo's bedraagt maximaal 15 m¹;
3.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
b.
Buiten
het bouwvlak geldt dat:
1.
de
hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1,5 m¹;
2.
de
hoogte van ooievaarsnesten bedraagt maximaal
3.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal
6.2.6
Paardenbakken
Voor het bouwen van paardenbakken gelden de
volgende bepalingen:
a.
Paardenbakken
zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak, met dien verstande dat ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden –
paardenbak’ een paardenbak buiten het bouwvlak is toegestaan;
b.
Per
bouwvlak is 1 paardenbak toegestaan;
c.
De
oppervlakte per paardenbak mag niet meer bedragen dan
d.
Het
bepaalde in lid b en c is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
vorm van agrarisch met waarden – paardenhouderij en pensionstal’ en/of ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak’;
e.
De
bouwhoogte van afrasteringen/ omheiningen bij paardenbakken mag niet meer
bedragen dan 1,5 m¹;
f.
De
bouwhoogte van lichtmasten bij een paardenbak mag niet meer bedragen dan 5 m¹.
6.3
Afwijken van de bouwregels
6.3.1
Afwijking
afstand tot de bestemming ‘Water’
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1 onder b ten behoeve van
het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met
dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
6.3.2
Afwijking
overschrijding bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.2 ten behoeve van het overschrijden
van het agrarische bouwvlak, met dien verstande dat:
a.
een
doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk
maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het
bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels of regelgeving met betrekking tot
dierenwelzijn te kunnen voldoen;
b.
het
bouwvlak mag niet verder worden overschreden dan vanwege milieuregels of
dierenwelzijn noodzakelijk is; indien overschrijding om andere redenen mogelijk
wordt gemaakt, mag het bouwvlak aan één zijde met niet meer dan
c.
de totale
diepte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 170 m¹;
d.
de
bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende
bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
e.
het
woon- en leefklimaat van omliggende woningen niet onevenredig aangetast wordt;
f.
een
verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid wordt ter toetsing
voorgelegd aan de agrarische deskundige omtrent de vraag of aan het gestelde
onder a en c van deze regel wordt voldaan.
6.3.3 Afwijking
mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.4 onder d voor het
overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken,
ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
a.
het
college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 6.4.2;
b.
er geen
onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
c.
de
bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
d.
per
woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt
verleend;
e.
mantelzorg
wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal
f.
na
beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de
woonunit ongedaan wordt gemaakt.
6.4
Afwijken van de gebruiksregels
6.4.1
Afwijking
kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 6.1 ten behoeve van kleinschalig kamperen, met
dien verstande dat:
a.
kampeermiddelen
mogen uitsluitend worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31
oktober;
b.
het
aantal kampeermiddelen mag ten hoogste 15 bedragen;
c.
ten
behoeve van het kleinschalig kamperen mogen op het bouwvlak sanitaire
voorzieningen worden gebouwd;
d.
het
kleinschalige kampeerterrein dient landschappelijk te worden ingepast, hiertoe
dient een inrichtingsplan te worden overlegd.
6.4.2
Afwijking
mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1, teneinde bewoning in
vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien
verstande dat:
a.
het
gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van
mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige
wordt ingewonnen;
b.
de
afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming
geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals
hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare
bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;
c.
de
afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van
d.
geen
splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het
betreffende bouwperceel plaatsvindt;
e.
het
aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
f.
aan de
afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals
bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een
verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);
g.
de
mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/
ongedaan gemaakt zodra de noodzaak tot
mantelzorg vervalt.
6.4.3 Afwijking Bed&Breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning
afwijken van het bepaalde in 6.1 teneinde een Bed&Breakfast toe te staan,
met dien verstande dat:
a.
de
agrarische functie blijft de hoofdfunctie;
b.
de
woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;
c.
de
Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de
bouwregelgeving, toegestane bebouwing (woning met de daarbij behorende
bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;
d.
de
toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet
mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;
e.
het
parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt
1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar
gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;
f.
de
Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de
gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
g.
de
landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand,
perceel of complex behouden dienen te blijven.
6.4.4
Afwijking ten behoeve van nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 6.1 ten behoeve van nevenfuncties binnen het bouwvlak bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
a. nevenfuncties niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.
b. de agrarische functie blijft de hoofdfunctie;
c. de nevenfunctie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
d. de nevenfunctie uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven met zich mee brengt;
e. de nevenfunctie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
f. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
g. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie is niet toegestaan.
h. de volgende nevenfuncties bij het agrarisch bedrijf zijn toegestaan per bouwvlak:
1.
verkoop aan huis van streekeigen agrarische
producten: max.
2.
kleinschalige horecagelegenheid/dagrecreatie
(theeschenkerij, boerderijcafé, wijnproeverij, speelboerderij): max.
3.
agrarisch verwante sociale functie
(resocialisatie, therapie, zorgboerderij): max.
4.
huisdierenpension/hondenfokkerij: max.
5.
agrarisch loonbedrijf (max. cat. 3 van de Staat
van Bedrijfsactiviteiten): max.
6.
inpandige statische volumineuze opslag en
stalling van niet-agrarische producten/ werktuigen/voertuigen in bestaande
gebouwen (max. cat. 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten), geen
detailhandel: max.
7.
overige niet-agrarische bedrijven (max. cat. 2
van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) zoals opgenomen in Bijlage 2:
6.5
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
of van werkzaamheden
6.5.1
Verboden
werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden, vallend
buiten het bouwvlak, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de
volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het omzetten
van grasland ten behoeve van andere gewassen dan gras- en voedergewassen voor
gebruik op het bedrijf waar deze voedergewassen worden geteeld;
b.
het
bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
c.
het
aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het
aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, tenzij het kavelpaden betreft
ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering;
d.
het
aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds
aanwezige dijken of taluds;
e.
het
aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of
telecommunicatie-leidingen en de daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur;
f.
het
beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het
tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen
waren beplant;
g.
het
aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige
waterlopen, voorzover gelegen in de lengterichting van de kavels (dus geen
dwarssloten).
6.5.2
Toegestane
werkzaamheden
Het verbod als bedoeld in 6.5.1 is niet van
toepassing op werken of werkzaamheden die:
a.
betrekking
hebben op normaal onderhoud en beheer;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
6.5.3
Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.5.1
zijn slechts toelaatbaar, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij
een landschapsdeskundige aangewezen door het college van burgemeester en
wethouders.
6.6
Wijzigingsbevoegdheid
6.6.1 Wijziging m.b.t. niet-agrarische functies
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van niet-agrarische functies, niet zijnde
wonen, in vrijkomende agrarische bebouwing, met dien verstande dat:
a.
niet-agrarische
functies niet zijn toegestaan binnen bouwvlakken van agrarische bedrijven ter
plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’;
b.
de
wijziging enkel is toegestaan als de locatie redelijkerwijs niet (meer)
bruikbaar is als agrarische bedrijfslocatie, hieromtrent dient advies te worden
gevraagd bij een agrarisch deskundige;
c.
de
functie redelijkerwijs niet in aanmerking komt voor vestiging op bestaande
bedrijventerreinen;
d.
de
nieuwe functie milieuhygiënisch gezien inpasbaar is en geen belemmering vormt
voor omliggende (agrarische) bedrijven;
e.
de
nieuwe functie de verkeersafwikkeling niet onevenredig belast;
f.
de
nieuwe functie in bestaande gebouwen, niet zijnde kassen, wordt gehuisvest;
g.
de nieuwe functie is beperkt tot bedrijfsmatige
activiteiten die staan vermeld in de de bijgevoegde Staat van
bedrijfsactiviteiten onder categorie 1 en 2 of categorie 3 als de activiteit
voor wat betreft aard en schaal is gelijk te stellen aan categorie 2.
6.6.2 Wijziging ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning buiten
de bestaande fundamenten, met dien verstande dat:
a.
wijziging
van de locatie van de bedrijfswoning is alleen toelaatbaar ten behoeve van
volwaardige agrarische bedrijven en voor zover een doelmatige bedrijfsvoering
dit noodzakelijk maakt, hiervoor wordt advies gevraagd bij een agrarisch
deskundige;
b.
de
nieuwe bedrijfswoning dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
6.6.3 Wijzigen ten behoeve van ruimte voor ruimte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de
bestemming te wijzigen ten behoeve van de bestemmingen 'Wonen', ‘Tuin’,
‘Agrarisch’ en/of ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’, met
dien verstande dat:
a.
Het
agrarisch bedrijf ter plaatse beëindigd is en het betreffende bouwblok niet in
aan- merking komt voor voortzetting danwel vestiging van een volwaardige
agrarische functie en hiermee vervalt.
b.
Deze
wijziging is toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied’,
maar niet ter plaatse van de aanduiding ‘sierteeltgebied’.
c.
De
voormalige bedrijfsbebouwing (inclusief kassen) dient te worden gesloopt, met
uitzondering van voormalige bedrijfsgebouwen die als bijgebouw bij de woning
worden aangemerkt.
d.
Ter
compensatie van de sanering van het agrarisch bedrijf is het mogelijk ter
plaatse een nieuwe woning op te richten. De compensatiewaarde volgt uit de te
saneren oppervlakte waarbij één compensatie-eenheid verkregen kan worden bij de
sanering van:
-
-
-
e.
Als
compensatie-eenheid geldt een woonruimte van 600m³ exclusief kelders en
vergunningsvrije bouwmogelijkheden. Verrekening vindt plaats door deling op het
te realiseren volume.
f.
Bij de
inzet van sierteeltgronden is de feitelijke situatie bepalend, peildatum 1
januari 2012, en kan er maximaal één compensatie-eenheid verkregen kan worden.
g.
Er
geldt een maximum van drie wooneenheden per saneringslocatie, niet gerelateerd
aan de compensatie-eenheden.
h.
De
gesloopte bebouwing mag nimmer worden teruggebouwd.
i.
De
woningen mogen geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en
ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
j.
De
woningen dienen aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch
verantwoord woon- en leefklimaat.
k.
Er
dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis
van een erfbeplantingsplan.
l.
Er dient
sprake te zijn van een ruimtelijke kwaliteitswinst, om deze reden dient er te
worden voldaan aan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor toepassing van de
ruimte voor ruimte regeling polder Bloemendaal als opgenomen in bijlage 3.
Ter beoordeling dient er dan ook een inrichtingsplan opgesteld te worden welke
hieraan voldoet.
6.6.4 Wijzigen ten behoeve van Wonen
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van de
bestemming ‘Wonen’ ten behoeve het gebruik van de bedrijfswoning als
niet-bedrijfswoning, niet zijnde een plattelandswoning, met dien verstande dat:
a.
De
woningen dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch
verantwoord woon- en leefklimaat.
b.
Er geen
sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende
(agrarische) bedrijven.
c.
Het
voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van
betreffende bedrijfswoning.
d.
Voor
het overige de regels met betrekking tot een zelfstandige woning en
bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.
6.6.5
Wijzigen ten behoeve van
plattelandswoning
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd door middel van toevoeging van de aanduiding
‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ het plan te wijzigen ten
behoeve van het gebruik van een bedrijfswoning als plattelandswoning, met dien
verstande dat:
a.
De
woningen aanvaardbaar dient te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch
verantwoord woon- en leefklimaat.
b.
Er geen
sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen voor omliggende
(agrarische) bedrijven.
c.
Het
voormalige bijbehorend bedrijf, zoals blijkt uit het bouwvlak, afstand doet van
betreffende bedrijfswoning.
d.
Voor
het overige de regels in 6.2 met betrekking tot een bedrijfswoning en
bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van toepassing zijn.
6.6.6 Wijziging
naar ‘Natuur’ en/of ‘Water’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ter
plaatse van de aanduiding ‘natuurontwikkelingsgebied’, de bestemming te wijzigen
in de bestemming ‘Natuur’ en/of ’Water’ ten behoeve van behoud en/of
ontwikkeling van natuur, met dien verstande dat:
a.
de
wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van
vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals het beleid voor de ecologische
hoofdstructuur (EHS), natuur- en/of landschapscompensatie;
b.
de
wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden
van naastgelegen percelen;
c.
de
wijziging pas plaatsvindt nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd
is of al heeft plaatsgevonden of de realisatie anderszins verzekerd is.
7.1
Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 en 2 van de als bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten en tevens bedrijven die hierna zijn aangegeven, ter plaatse van de daarbij aangegeven aanduiding:
- een gemaal uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gemaal’;
- een hovenier in categorie 3 of hoger uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘hovenier’;
- een kantoor uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’;
- opslag ten behoeve van de waterzuiveringsinstallatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;
- een aannemer in categorie 3 of hoger uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - aannemer’;
- een loonbedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – agrarisch dienstverlenend bedrijf’;
- een installatiebedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - installatiebedrijf’;
- een interieurbouwbedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – interieurbouw’;
- een projectstoffeerderij uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - projectstoffeerderij’;
- een standbouwbedrijf uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - standbouwbedrijf’;
- een tuincentrum uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘tuincentrum’;
- een waterzuiveringsinstallatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘waterzuiveringsinstallatie’;
b. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
c. afschermende beplanting in de vorm van een beplantingsstrook ter plaatse van de aanduiding ‘groen’;
met de daarbij behorende:
d. hoofdgebouwen, bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning
en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
e. erven en terreinen;
f. wegen en paden;
g. parkeervoorzieningen;
h. kunstwerken;
i.
water;
j.
groenvoorzieningen.
7.2
Bouwregels
7.2.1 Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
b.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
7.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ en uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘waterzuiveringsinstallatie’ waarvan het bouwvlak maximaal 50% mag worden bebouwd;
c. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹ tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goothoogte (m)’ en/of ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹.
7.2.3 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a.
de
bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding
'bedrijfswoning' worden gebouwd;
b.
de
goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹;
d.
de
maximale inhoud bedraagt
7.2.4 Bijbehorende gebouwen
bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a.
bijbehorende
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;
c.
de
maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;
d.
de
maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt
e.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de
maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.
7.2.5
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m¹;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m¹;
c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 m¹;
d. de bouwhoogte van reclamezuilen bedraagt maximaal 5 m¹;
e. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 5 m¹;
f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹;
g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding ‘gemaal’ en ter plaatse van de aanduiding ‘waterzuiveringsinstallatie’ bedraagt maximaal 8 m¹.
7.3
Afwijken van de bouwregels
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
7.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot
de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen
bij de beheersinstantie van de watergang.
7.3.2 Afwijking overschrijding bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in 7.2.2 ten behoeve van het eenmalig overschrijden van het bouwvlak,
met dien verstande dat:
a.
een
doelmatige bedrijfsvoering moet overschrijding van de maatvoering noodzakelijk
maken; deze noodzaak is in ieder geval aanwezig, wanneer overschrijding van het
bouwvlak noodzakelijk is om aan milieuregels te kunnen voldoen;
b. het bouwvlak mag niet verder worden
overschreden dan noodzakelijk is om de bestaande oppervlakte van de
bedrijfsbebouwing te vergroten met maximaal 10%;
c.
de
bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende
bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
d. het woon- en leefklimaat van omliggende
woningen niet onevenredig aangetast wordt.
7.3.3 Afwijking mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het
bepaalde in 7.2.4 onder d voor het overschrijden van de maximaal toegestane
oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van mantelzorg, met dien
verstande dat:
a.
het
college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 7.5.2;
b. er geen onevenredige aantasting van het
woongenot van omwonenden plaatsvindt;
c.
de
bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
d. per woning maximaal één ontheffing ten
behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend;
e.
mantelzorg
wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal
f.
na
beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de
woonunit ongedaan wordt gemaakt.
7.4
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van
gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a. een geluidszoneringsplichtig bedrijf;
b. een risicovolle inrichting;
c. seksinrichtingen
d. zelfstandige kantoren;
e. zelfstandige horeca;
f. detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘tuincentrum’;
g. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
h. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
i. het opslaan van voorwerpen, goederen en/of materialen indien deze opslag niet noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
7.5 Afwijken gebruiksregels
7.5.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.1, onder a, ten behoeve van:
a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een naast hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 7.1 onder a, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 7.1, onder a;
b.
de
uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting
naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten
als bedoeld in 7.1, onder a, niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt
genoemd.
Bij de beoordeling van de aard
en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende
milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken, welke
worden getoetst door een terzake deskundige: geluid, geurproductie, stofuitworp,
gevaar, de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan
niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en
verkeersaantrekkende werking.
5.7.5
Afwijking
mantelzorg
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid
7.1, teneinde bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve
van mantelzorg, met dien verstande dat:
a.
het
gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van
mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige
wordt ingewonnen;
b. de afhankelijke woonruimte qua oppervlakte
past in de voor deze bestemming geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer
bijzondere situaties, zoals hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse
een niet bebouwbare bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan
afwijken;
c.
de
afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van
d. geen splitsing van eigendom (woning en
bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
e.
het
aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
f.
aan de
afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals
bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een verordening
(straat)naamgeving en (huis)nummering);
g. de mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke
woonruimte wordt opgeheven/ ongedaan
gemaakt zodra de noodzaak tot mantelzorg vervalt.
7.6
Omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.6.1 Verboden
werkzaamheden
Het
is verboden op of in de gronden, vallend buiten het bouwvlak, zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken
zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het verwijderen, kappen of rooien van
struikgewas en/of bomen of andere opgaande beplanting.
7.6.2 Toegestane
werkzaamheden
Het
verbod als bedoeld in 7.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden
die:
a. betrekking hebben op normaal onderhoud en
beheer;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van
het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds
verleende vergunning.
7.6.3 Voorwaarden
De
werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits
vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij een landschapsdeskundige
aangewezen door het college van burgemeester en wethouders.
7.7
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van:
a.
het
verwijderen van een aanduiding als bedoeld in 7.1, onder lid b, waarmee de
bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorie 1 en 2 van de
Staat van bedrijfsactiviteiten maximaal toelaatbaar is. Een en ander met dien
verstande dat de betreffende activiteit, als bedoeld in 7.1, onder lid b beëindigd
is en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn
wordt voortgezet.
b.
het
wijzigen van de Staat van bedrijfsactiviteiten door het onderbrengen van een
bedrijf in een andere categorie, dan wel door het opnemen dan wel afvoeren van
een bedrijf uit de lijst, indien ontwikkelingen op het gebied van de
milieuhygiëne, dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een horecabedrijf met een maximale horecacategorie 2, uitsluitend ten behoeve van het dagrecreatief gebruik van de naastgelegen gronden;
b. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
met de daarbij behorende:
c. hoofdgebouwen, bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning
en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
d. tuinen, erven en terreinen;
e. niet- overdekte terassen;
f. wegen en paden;
g. parkeervoorzieningen;
h. speeltoestellen;
i. kunstwerken;
j.
water;
k. groenvoorzieningen.
8.2
Bouwregels
8.2.1 Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
b. De afstand van bouwwerken tot de bestemming
‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
8.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
c. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹ tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m¹ tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.
8.2.3 Bedrijfswoning
Voor
het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a.
de bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het
bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' worden gebouwd;
b. de goothoogte bedraagt maximaal 4 m¹;
c.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 6 m¹;
d. de maximale inhoud bedraagt
e.
de
minimale afstand tot zijdelingse perceelgrens bedraagt 3 m¹;
f.
de
afstand van woningen tot aan de as van de weg bedraagt ten minste 10 m¹ en
maximaal 50 m¹.
8.2.4 Bijbehorende
gebouwen bij de bedrijfswoning
Voor
het bouwen van bijbehorende gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a.
bijbehorende
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;
c.
de
maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;
d. de maximale gezamenlijke oppervlakte
bedraagt
e.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de
maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.
8.2.5 Bouwwerken, geen
gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m¹;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m¹;
c. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 m¹;
d. de bouwhoogte van reclamezuilen bedraagt maximaal 5 m¹;
e. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 3 m¹;
f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹.
8.3
Afwijken van de bouwregels
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
8.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot
de bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:
a. daardoor geen onevenredige schade wordt of
kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
8.4
Specifieke gebruiksregels
Tot
een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het
gebruik voor:
a. seksinrichtingen;
b. coffeeshops;
c. het opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
d.
het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen
van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is
in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
e.
het opslaan van voorwerpen, goederen en/of
materialen ten dienste van de bestemming indien deze
opslag buiten het bouwvlak plaatsvindt.
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a. de bescherming en instandhouding van de voorkomende natuur (-waarden);
b. extensief recreatief medegebruik en ondergeschikte natuureducatie;
met daarbij behorende:
c. fiets- en voetpaden;
d. speeltoestellen;
e. waterlopen en waterpartijen;
f. kunstwerken.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mogen uitsluitend
gebouwen ten behoeve van observatiedoeleinden en bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
9.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de
volgende bepalingen:
a.
de
bouwhoogte ten behoeve van gebouwen bedraagt maximaal 4 m¹;
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
de
hoogte van informatieborden bedraagt maximaal 2,5 m¹ ;
b.
de
hoogte van lichtmasten (zijn deze aanwezig) bedraagt maximaal 5 m¹;
c.
de
hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1,5 m¹.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en
bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a.
sta-caravans
en recreatiewoningen / permanente bewoning;
b.
kleinschalig
kampeerterrein;
c.
het
plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
d.
het
opslaan of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik
onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of
afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de
bestemming gerichte gebruik van de grond;
e.
het
opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare
afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op
de bestemming gerichte gebruik van de grond.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk
9.4.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden op of in de gronden met de
bestemming ‘Natuur’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de
volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven,
ophogen of egaliseren van de bodem;
b. het aanleggen of verharden van wegen, paden,
banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
c. het aanleggen van dijken of andere taluds of
het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;het aanbrengen
van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en
de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
d. het beplanten van gronden met houtgewassen,
ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het
plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
e. het verwijderen, kappen of rooien van bomen
of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
f. het aanleggen van waterlopen of het
vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen.
9.4.2
Toegestane werkzaamheden
Het verbod als bedoeld in 9.4.1 is niet van
toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. betrekking hebben op normaal onderhoud en
beheer;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van
het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds
verleende vergunning.
9.4.3
Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als bedoeld in
9.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits door die werken of werkzaamheden danwel
door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen
onevenredige aantasting van de landschappelijke waarden van de gronden ontstaan
of kan ontstaan.
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. dagrecreatief gebruik met bijbehorende voorzieningen;
b. groenvoorzieningen;
c. een speeltuinvereniging met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘speeltuin’;
d. overdekte opslag van voorzieningen ten behoeve van de aanleg, beheer en onderhoud van recreatieve gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;
e. een parkeerterrein uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
met de daarbij behorende:
f.
hoofdgebouwen
en/of
bouwwerken geen gebouw zijnde;
g. fiets- en voetpaden;
h. voorzieningen van openbaar nut;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
j. kunstwerken;
k. water.
10.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
10.2.2 Gebouwen voorzieningen
van openbaar nut
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m¹;
b. de
oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal
10.2.3 Gebouwen ten behoeve van ‘speeltuin’
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘speeltuin’ gelden de volgende bepalingen:
a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd;
b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 4 m¹;
c.
de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal
10.2.4 Bouwwerken, geen
gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 4 m¹, de bouwhoogte van speeltoestellen ter plaatse van de aanduiding ‘speeltuin’ bedraagt maximaal 8 m¹;
b. de hoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 5 m¹;
c. de hoogte van beeldende kunst bedraagt maximaal 4 m¹;
d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m¹.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
Artikel 11 Recreatie
– Verblijfsrecreatie
De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een verblijfsrecreatieve voorziening in de vorm van vaste standplaatsen ten behoeve van recreatieverblijven met bijbehorende voorzieningen;
b. opslag ten behoeve van de verblijfsrecreatieve voorziening uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;
met de daarbij behorende:
c.
hoofdgebouwen,
bijgebouwen
en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
d. groenvoorzieningen;
e. erven en terreinen;
f. wegen en paden;
g. voorzieningen van openbaar nut;
h. parkeervoorzieningen;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
j. kunstwerken;
k. water.
11.2.1 Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
b. Ten behoeve van gemeenschappelijke sanitaire
voorzieingen mogen maximaal 3 gebouwen worden opgericht met een gezamenlijke
oppervlakte van
c.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
11.2.2 Recreatieverblijven
Voor het bouwen van recreatieverblijven gelden de volgende bepalingen:
a. het aantal standplaatsen bedraagt maximaal 250;
b. per standplaats is maximaal 1 recreatieverblijf toegestaan;
c.
de oppervlakte van een standplaats bedraagt ten
minste
d. de bouwhoogte van een recreatieverblijf bedraagt maximaal 3 m¹;
e.
de oppervlakte van een recreatieverblijf
bedraagt maximaal
f. de afstand van een recreatieverblijf tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 2 m¹.
11.2.3 Bijgebouwen bij recreatieverblijven
Voor het bouwen van bijgebouwen bij recreatieverblijven gelden de volgende bepalingen:
a. het aantal bijgebouwen per standplaats bedraagt maximaal 1;
b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m¹;
c.
de oppervlakte bedraagt maximaal
11.2.4 Bouwwerken, geen
gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m¹.
11.3
Afwijken bouwregels
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.2.1
onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de
bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
11.4
Specifieke gebruiksregels
Tot
een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het
gebruik voor:
a. permanente bewoning van recreatieverblijven;
b. seksinrichtingen;
c. zelfstandige horeca;
d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a.
sportvoorzieningen uitsluitend in de vorm van
een manege ter plaatse van de aanduiding
'manege';
b.
ondersteunende
horeca en ondersteunende detailhandel;
c.
paardenbakken
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport - paardenbak’;
d.
een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding
‘bedrijfswoning’;
met de daarbij behorende:
e.
hoofdgebouwen,
bijgebouwen
en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
f.
terrassen;
g.
bijbehorende
bouwwerken;
h.
voorziening
van openbaar nut;
i.
parkeervoorzieningen;
j.
fiets-
en voetpaden;
k.
speeltoestellen;
l.
waterlopen
en waterpartijen;
m.
kunstwerken;
n.
groenvoorzieningen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden
gebouwd ten dienste van de bestemming.
b.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
12.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. het gehele bouwvlak mag worden bebouwd;
c. de goothoogte bedraagt maximaal 5,5 m¹;
d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹.
12.2.3 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:
a.
de
bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding
'bedrijfswoning' worden gebouwd;
b.
de
goothoogte bedraagt maximaal 6 m¹;
c.
de bouwhoogte
bedraagt maximaal 10 m¹;
d.
de
maximale inhoud bedraagt
12.2.4 Bijbehorende gebouwen bij
de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende gebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a.
bijbehorende
gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
de
maximale goothoogte bedraagt 3 m¹;
c.
de
maximale bouwhoogte bedraagt 5 m¹;
d.
de
maximale gezamenlijke oppervlakte bedraagt
e.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn van de bedrijfswoning bedraagt 1 m¹ en de
maximale afstand tot de woning bedraagt 50 m¹.
12.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten de bouwvlakken opgericht worden worden;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m¹;
c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m¹;
d. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 5 m¹;
e. de bouwhoogte van reclamezuilen bedraagt maximaal 5 m¹;
f. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 15 m¹;
g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m¹.
12.2.6
Paardenbakken
Voor het bouwen van paardenbakken gelden de
volgende bepalingen:
a. Paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van sport – paardenbak’ een paardenbak buiten het bouwvlak is toegestaan;
b. De bouwhoogte van afrasteringen/ omheiningen bij paardenbakken mag niet meer bedragen dan 1,5 m¹;
c. De bouwhoogte van lichtmasten bij een paardenbak mag niet meer bedragen dan 15 m¹.
12.3
Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.1 onder b ten behoeve van
het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met
dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
12.3.2 Afwijking
mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2.4 onder d voor het overschrijden van de
maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van
mantelzorg, met dien verstande dat:
a.
het
college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 12.4.3;
b.
er geen
onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
c.
de
bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
d.
per
woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt
verleend;
e.
mantelzorg
wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal
f.
na
beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de
woonunit ongedaan wordt gemaakt.
12.4
Specifieke gebruiksregels
12.4.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en
bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a. seksinrichtingen.
b. zelfstandige horeca;
c. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
12.4.2
Ondersteunende detailhandel
Binnen deze
bestemming is ondersteunende detailhandel toegestaan ten behoeve van de manege
tot een maximum oppervlakte van
12.4.3
Afwijking
mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1, teneinde bewoning in
vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van mantelzorg, met dien
verstande dat:
a.
het
gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van
mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige
wordt ingewonnen;
b.
de
afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming
geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals
hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare
bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;
c.
de
afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van
d.
geen
splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het
betreffende bouwperceel plaatsvindt;
e.
het
aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
f.
aan de
afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals
bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een
verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);
g.
de
mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/
ongedaan gemaakt zodra de noodzaak tot
mantelzorg vervalt.
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a. tuinen, behorende bij de in de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen;
met daarbij behorende
b.
bouwwerken geen gebouw
zijnde;
c.
in- en uitritten;
d.
parkeervoorzieningen;
e.
groenvoorzieningen;
f.
water;
g.
waterhuishoudkundige
voorzieningen;
h.
kunstwerken.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen alleen bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, worden gebouwd.
b.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
13.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m¹;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal1 m¹.
13.3 Afwijken van de bouwregels
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2.1
onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de
bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
14.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer'
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.
wegen, straten en paden met
hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
met de daarbij behorende:
b.
parkeervoorzieningen;
c.
fietsenstalling;
d.
voet-
en fietspaden;
e.
groenvoorzieningen,
waaronder bermen en beplanting;
f.
voorzieningen
van openbaar nut;
g.
straatmeubilair;
h.
speeltoestellen;
i.
(ondergrondse)
afvalinzameling;
j.
objecten
van beeldende kunst;
k.
bermen
en taluds;
l.
water
14.2
Bouwregels
14.2.1 Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
b.
De
afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
14.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen
ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut gelden de volgende bepalingen:
a.
de
bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m¹;
b.
de
oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal
14.2.3 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a.
de hoogte van lichtmasten
bedraagt maximaal 12 m¹;
b.
de hoogte van kunstwerken
bedraagt maximaal 3 m¹;
c.
de hoogte van straatmeubilair
bedraagt maximaal 3 m¹;
d.
de hoogte van speeltoestellen
bedraagt maximaal 3 m¹;
e.
de hoogte van overige bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m¹.
14.3
Afwijken van de bouwregels
Het
bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.1
onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de
bestemming ‘Water’, met dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
14.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. watergangen, oevers en waterpartijen;
b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
c. een aanlegplaats ter plaatse van de aanduiding ‘haven’;
d. een woonschip uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘woonschepenligplaats’;
e. bermen, taluds en groenvoorzieningen;
f. extensief recreatief medegebruik;
15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen
Op of in de gronden mogen
uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de
bestemming.
15.2.2
Bouwwerken, geen gebouwen
zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de
volgende bepalingen:
a. de hoogte van kunstwerken bedraagt maximaal 5 m¹;
b.
de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, bedraagt maximaal 2 m¹.
15.3
Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van
gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a.
het opslaan van onbruikbare of althans aan hun
oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen
en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in
verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b.
het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen
van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is
in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
16.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. aan-huis-verbonden beroepen;
c. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - hobbymatige agrarische activiteiten zijn niet bedrijfmatige agrarische activiteiten toegestaan;
d. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – perkplantenkwekerij’ is een perkplantenkwekerij toegestaan;
met de daarbij behorende:
e.
hoofdgebouwen,
bijgebouwen
en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
f. tuinen, erven en terreinen;
g. fiets- en voetpaden;
h. parkeervoorzieningen;
i. groenvoorzieningen;
j. water;
k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
l. kunstwerken;
m.
speeltoestellen.
16.2
Bouwregels
16.2.1 Algemeen
a.
Op of
in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden
gebouwd ten dienste van de bestemming.
b. De afstand van bouwwerken tot de bestemming
‘Water’ bedraagt ten minste 3 m¹.
16.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van
hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a.
hoofdgebouwen
mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b.
er
mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd, uitgezonderd ter plaatse
van de aanduiding ‘twee - aaneen’ waar twee aaneengebouwde woningen zijn
toegestaan;
c.
splitsing
van een bouwperceel ten behoeve van nieuwbouw van een woning is niet
toegestaan. Hier geldt de situatie op het moment van de tervisielegging van het
ontwerpbestemmingsplan als uitgangspunt;
d.
de goothoogte
bedraagt maximaal 4 m¹ , tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding
‘maximale goothoogte (m)’ en/of ter
plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
e.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 8 m¹, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de
aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’;
f.
de
maximale inhoud bedraagt
16.2.3 Bijbehorende
bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken
gelden de volgende bepalingen:;
a.
bijbehorende
bouwwerken mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd, op minimaal 1 m¹
afstand achter de voorgevellijn;
b.
de
gronden, gelegen buiten het bouwvlak mogen voor maximaal 50% bebouwd worden met
een maximum van
c.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn bedraagt 1 m¹;
d.
de
goothoogte van uit- en aanbouwen bedraagt maximaal de eerste volledige bouwlaag
van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m¹, met een maximum van 4 m¹;
e.
de
goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3 m¹;
f.
de
bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 5 m¹.
Voor het bouwen van overkappingen en carports gelden, voor zover vallend/passend binnen het bepaalde in 16.2.3 onder b, de volgende bepalingen:
a.
de
bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m¹;
b.
het
bebouwde oppervlakte bedraagt maximaal
c.
de
minimale afstand tot de voorgevellijn bedraagt 1 m¹.
16.2.5
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m¹;
b. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m¹. Indien de terreinafscheidingen op de grens met het openbaar gebied staan, bedraagt de hoogte:
1 maximaal 1 m¹;
2 maximaal 2 m¹, indien deze tenminste op een afstand van 1 m¹ ten opzichte van de perceelgrenzen wordt gerealiseerd;
c. de hoogte van pergola's bedraagt maximaal 3 m¹;
d. de hoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 3 m¹;
e. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 1 m¹.
16.3
Afwijking bouwregels
16.3.1 Afwijking vergroten afstand tot bestemming ‘Water’
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.1 onder b ten behoeve van
het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming ‘Water’, met
dien verstande dat:
a.
daardoor
geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de
watergang c.q. waterhuishouding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
16.3.2 Afwijking dakopbouw
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.2, sub d, voor het
overschrijden van de maximaal toegestane goothoogte, teneinde een dakopbouw te
realiseren, met dien verstande dat de toegelaten goothoogte met maximaal 0,8 m¹ overschreden wordt.
16.3.3
Afwijking mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.3 onder b voor het
overschrijden van de maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bouwwerken,
ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
a.
het
college tevens afwijkt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 16.5.2;
b.
er geen
onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
c.
de
bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
d.
per
woning maximaal één ontheffing ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt
verleend;
e.
mantelzorg
wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal
f.
na
beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de
woonunit ongedaan wordt gemaakt.
16.3.4
Afwijking hekwerk
dakterras
Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.2, sub e, en 16.2.3, sub d, voor het overschrijden van de maximaal toegestane bouwhoogte van hoofdgebouwen en de maximale toegestane goothoogte van aan- en uitbouwen, teneinde een hekwerk ten behoeve van een dakterras te realiseren, met dien verstande dat:
a. de overschrijding maximaal 1,0 m¹ bedraagt;
b. de afstand tot zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 m¹ bedraagt.
16.4 Specifieke
gebruiksregels
16.4.1 Strijdig
gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a. zelfstandige bewoning van vrijstaande bijgebouwen behoudens het bepaalde onder 16.5.2.;
b. horeca;
c. seksinrichtingen;
d. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
e. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
16.4.2
Aan-huis-verbonden
beroepen
Binnen de
bestemming ‘Wonen’ zijn aan-huis-verbonden beroepen toegestaan naast de
woonfunctie, met dien verstande dat maximaal 30% van het grondoppervlak van de
woning en de bij de woning behorende bouwwerken mag worden gebruikt voor deze
activiteiten met een maximum van
16.5 Afwijken
van de gebruiksregels
16.5.1 Afwijking
aan-huis-verbonden bedrijven
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.1 teneinde de uitoefening
van aan-huis-verbonden bedrijven in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken
mogelijk te maken, met dien verstande dat:
a.
uitsluitend afgeweken wordt van het
bestemmingsplan voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, die staan
vermeld in milieucategorie 1 of 2 van de als bijlage opgenomen Staat van
bedrijfsactiviteiten;
b.
de bedrijfsactiviteit de parkeerdruk op de
openbare ruimten niet nadelig beïnvloedt;
c.
er geen detailhandel plaatsvindt.
16.5.2 Afwijking
mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.4.1 onder a, teneinde
bewoning in vrijstaande bijgebouwen mogelijk te maken ten behoeve van
mantelzorg, met dien verstande dat:
a.
het
gebruik als afhankelijke woonruimte noodzakelijk is vanuit een oogpunt van
mantelzorg, waartoe advies van een door de gemeente aan te wijzen deskundige
wordt ingewonnen;
b.
de
afhankelijke woonruimte qua oppervlakte past in de voor deze bestemming
geldende regeling voor bijgebouwen. In zeer bijzondere situaties, zoals
hoeksituaties of grote percelen waarbij ter plaatse een niet bebouwbare
bestemming ligt, kunnen burgemeester en wethouders hiervan afwijken;
c.
de
afhankelijke woonruimte een maximale oppervlakte mag hebben van
d.
geen
splitsing van eigendom (woning en bijgebouw/afhankelijke woonruimte) van het
betreffende bouwperceel plaatsvindt;
e.
het
aantal gebruikers van de afhankelijke woonruimte maximaal twee bedraagt;
f.
aan de
afhankelijke woonruimte geen permanent (huis)nummer wordt toegekend zoals
bedoeld in de daarvoor bedoelde gemeentelijke verordening (zoals een
verordening (straat)naamgeving en (huis)nummering);
g.
de
mantelzorgvoorziening c.q. afhankelijke woonruimte wordt opgeheven/
ongedaan gemaakt zodra de noodzaak tot
mantelzorg vervalt.
16.5.3 Afwijking Bed&Breakfast
Het bevoegd gezag kan bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.1 teneinde een
Bed&Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:
a.
de
woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd dient te blijven;
b.
de
woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;
c.
de
Bed&Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de
bouwregelgeving, toegestane bebouwing (hoofdgebouw met de daarbij behorende
bijgebouwen, aan- en uitbouwen) gerealiseerd dient te worden;
d.
de
toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet
mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;
e.
het
parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt
1 parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar
gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;
f.
de
Bed&Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de
gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
g.
de
landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het
pand, perceel of complex behouden dienen te blijven.
16.6
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd de aanduiding als bedoeld in 16.1 lid c van de verbeelding te
verwijderen, indien de activiteit ter plaatse gedurende een half jaar is
beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn
wordt voortgezet.
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas'
aangeduide gronden binnen een afstand van 4 m¹ ter weerszijden van de aanduiding 'Hartlijn
leiding – gas ' (vrijwaringszone) zijn, behalve voor de daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding
van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding.
17.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
Waar een basisbestemming samenvalt met een
dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van
de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van
toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten
aanzien van de dubbelbestemming.
17.3
Bouwregels
Op de in 17.1 bestemde gronden
mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de gasleidingen, met
een maximale hoogte van 3 m¹.
17.4 Afwijking
van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
a.
de
veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare
objecten worden toegelaten;
b.
vooraf
een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een
werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.5.1 Verbod
Het is verboden op of in de
gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een
schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de
volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het aanleggen van wegen, paden, banen en andere
oppervlakteverhardingen;
b.
het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe
worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen,
ophogen en aanleggen van drainage;
c.
het aanbrengen van diepwortelende beplantingen
en/of bomen;
d.
het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een
of ander wijze indrijven van voorwerpen;
e.
het aanleggen van andere kabels en leidingen
anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van
daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
f.
het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen
van sloten, watergangen, vijvers en andere wateren;
g.
het aanleggen van geluidswallen.
17.5.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in 17.5.1
is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a.
betrekking
hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming, waarbij
door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of
indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan
een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
b.
reeds
in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c.
mogen
worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
d.
noodzakelijk
zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afgeweken wordt van het
bestemmingsplan, zoals bedoeld in 17.4.
17.5.3 Voorwaarden
De werken of werkzaamheden als
bedoeld in 17.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
a.
door de
werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te
verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een
doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
b.
vooraf
schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
17.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen door deze bestemming en/of een
aanduiding voor een hartlijn te wijzigen en/of gedeeltelijk te verwijderen, indien
de betreffende leiding van ligging wijzigt danwel is verwijderd. De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast onder
de volgende voorwaarden:
a.
voor
verwijdering: als de
leiding definitief is verwijderd;
b.
voor
aanpassing, mits:
1 geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
2 voldaan wordt aan het Besluit externe veiligheid Buisleidingen;
3 een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder;
c.
voor
het toevoegen van nieuwe leidingen, mits:
1 de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico binnen de belemmeringenstrook van de desbetreffende leiding ligt;
2 de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;
3 het groepsrisico is verantwoord;
4 een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder.
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse rioolwaterleiding.
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
Op de in 18.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de rioolleiding, met een maximale hoogte van 3 m¹.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
e. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere wateren;
g. het aanleggen van geluidswallen.
Het verbod als bedoeld in 18.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afgeweken wordt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 18.4.
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 18.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
a. door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' te wijzigen door bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' aan te passen, toe te voegen of te verwijderen. De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast onder de volgende voorwaarden:
a. voor verwijdering: als de leiding definitief is verwijderd;
b. voor aanpassing, mits:
1 geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
2 een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder;
c. voor het toevoegen van nieuwe leidingen, mits:
1 de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;
2 een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder.
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse watertransportleiding.
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
Op de in 19.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterleiding, met een maximale hoogte van 3 m¹.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
e. het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere wateren;
g. het aanleggen van geluidswallen.
Het verbod als bedoeld in 19.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afgeweken wordt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 19.4.
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 19.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
a. door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' te wijzigen door bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' aan te passen, toe te voegen of te verwijderen. De wijzigings-bevoegdheid kan alleen worden toegepast onder de volgende voorwaarden:
a. voor verwijdering: als de leiding definitief is verwijderd;
b. voor aanpassing, mits:
1 geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
2 een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder;
c. voor het toevoegen van nieuwe leidingen, mits:
1 de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;
2 een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder.
De voor ‘Waarde – Archeologie
Voor
bouwwerken met een oppervlakte groter dan
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Indien uit het in lid 20.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het in lid 20.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 20.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
Het is verboden voor de ‘Waarde –
Archeologie
a. het
ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte
b. het
aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden
en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de
oppervlakte
c. het
aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks
indien de oppervlakte
d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e. het
aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere
leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte
f. het
bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan
niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte
g. het
rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien
de oppervlakte
h. het
aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte
i. het
scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte
j. het
uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan
Het in lid 20.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 20.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de in lid 20.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a. de
bestemming ‘Waarde – Archeologie
b. aan
gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie
De voor
‘Waarde – Archeologie
Voor bouwwerken met een
oppervlakte groter dan
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Indien uit het in lid 21.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:
a.
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische
waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b.
de
verplichting tot het doen van opgravingen;
c.
de
verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te
laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg
die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
Indien uit het in lid 21.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 21.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
Het is
verboden voor de ‘Waarde – Archeologie
a.
het ophogen van de bodem, zulks indien de
oppervlakte
b.
het aanleggen, verbreden en/of verharden van
wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte
c.
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten,
vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte
d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e.
het aanbrengen van ondergrondse transport-,
energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies, zulks indien de oppervlakte
f.
het bebossen van gronden die op het tijdstip van
het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de
oppervlakte
g.
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de
stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte
h.
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien
de oppervlakte
i.
het scheuren van grasland, zulks indien de
oppervlakte
j.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een
grotere diepte dan
Het in lid 21.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 21.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de in lid 21.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a.
de bestemming ‘Waarde – Archeologie
b.
aan gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie
De voor ‘Waarde
– Archeologie
Voor bouwwerken met een
oppervlakte groter dan
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Indien uit het in lid 22.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het in lid 22.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 22.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
Het is
verboden voor de ‘Waarde – Archeologie
a.
het ophogen van de bodem, zulks indien de
oppervlakte
b.
het aanleggen, verbreden en/of verharden van
wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte
c.
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten,
vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte
d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e.
het aanbrengen van ondergrondse transport-,
energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies, zulks indien de oppervlakte
f.
het bebossen van gronden die op het tijdstip van
het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte
g.
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de
stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte
h.
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien
de oppervlakte
i.
het scheuren van grasland, zulks indien de
oppervlakte
j.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een
grotere diepte dan
Het in lid 22.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 22.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de in lid 22.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a.
de bestemming ‘Waarde – Archeologie
b.
aan gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie
De voor
‘Waarde – Archeologie
Voor bouwwerken met een
oppervlakte groter dan
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Indien uit het in lid 23.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het in lid 23.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 23.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
Het is
verboden voor de ‘Waarde – Archeologie
a.
het ophogen van de bodem, zulks indien de
oppervlakte
b.
het aanleggen, verbreden en/of verharden van
wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte
c.
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten,
vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte
d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e.
het aanbrengen van ondergrondse transport-,
energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies, zulks indien de oppervlakte
f.
het bebossen van gronden die op het tijdstip van
het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de
oppervlakte
g.
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de
stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte
h.
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien
de oppervlakte
i.
het scheuren van grasland, zulks indien de
oppervlakte
j.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een
grotere diepte dan
Het in lid 23.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 23.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de in lid 23.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a.
de bestemming ‘Waarde – Archeologie
b.
aan gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie
De voor
‘Waarde – Archeologie
Voor
bouwwerken met een oppervlakte groter dan
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Indien uit het in lid 24.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het in lid 24.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 24.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
Het is
verboden voor de ‘Waarde – Archeologie
a.
het ophogen van de bodem, zulks indien de
oppervlakte
b.
het aanleggen, verbreden en/of verharden van
wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte
c.
het aanleggen, verbreden en dempen van sloten,
vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte
d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e.
het aanbrengen van ondergrondse transport-,
energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende
constructies, zulks indien de oppervlakte
f.
het bebossen van gronden die op het tijdstip van
het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de
oppervlakte
g.
het rooien van bos of boomgaard, waarbij de
stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte
h.
het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien
de oppervlakte
i.
het scheuren van grasland, zulks indien de
oppervlakte
j.
het uitvoeren van grondbewerkingen op een
grotere diepte dan
Het in lid 24.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c. indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 24.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de in lid 24.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a.
de bestemming ‘Waarde – Archeologie
b.
aan gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie
De voor ‘Waterstaat – Beschermingszone watergang’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende watergang.
Op
de voor ‘Waterstaat -
beschermingszone watergang’ aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 25.2 en toestaan dat bouwwerken worden gebouwd, mits:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van
het waterstaatkundig functioneren van de watergang;
b. vooraf advies wordt ingewonnen bij de
beheerder van de watergang.
25.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen door deze bestemming te wijzigen
en/of geheel of gedeeltelijk te verwijderen. De wijzigingsbevoegdheid
kan alleen worden toegepast onder de volgende voorwaarden:
a. De wijziging
van de betreffende beschermingszone waterstaatkundig gezien noodzakelijk dan
wel mogelijk is.
b. Vooraf advies wordt ingewonnen bij de
beheerder van de watergang.
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. waterkeringen;
b. waterstaatkundige voorzieningen;
c. het onderhoud en de instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
d. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de
waterhuishouding samenhangende voorzieningen.
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/ toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
26.3.1 Bouwen, algemeen
Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals bedoeld in 26.1, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 26.3.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
c. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
26.4.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
c. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
e. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Het verbod als bedoeld in 26.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 26.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering/het waterstaatsbelang;
b. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de betreffende beheerder van de waterkering.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen
bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan
worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
a. Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, tenzij in de regels anders is bepaald;
b. Bij de beoordeling van de benodigde parkeerruimte wordt voor zowel de maatvoering als normering de ASVV van CROW (2004) gehanteerd;
c. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
d. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid c. uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Op de gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone -straalpad', mag de bouwhoogte van bouwwerken in geen enkel opzicht meer bedragen dan de hoogte zoals middels de maatvoeringsaanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven.
Ter bescherming van nieuwe gebouwen gelden, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, de volgende bepalingen:
a.
ter voorkoming van wateroverlast dient het
vloerpeil van de bebouwing te liggen op een hoogte van
b. in afwijking van het bepaalde in sub a mogen ruimten die volgens de wettelijke regelingen niet aangemerkt kunnen of zullen worden als woonruimten/-vertrekken zich onder het in sub a genoemde niveau bevinden;
c. in afwijking van het bepaalde in sub a kan met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid a voor een afwijkende normering mits de waterveiligheid is gewaarborgd en vooraf het betreffende Hoogheemraadschap schriftelijk heeft ingestemd met een afwijkende normering.
b. Het verbod, bedoeld onder a omvat in ieder geval:
de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden en voorts geldt bedoeld verbod voor het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie, voor de verkoop en opslag van vuurwerk, voor de exploitatie van een garagebedrijf, voor de exploitatie van een seksinrichting en voor de exploitatie van een coffeeshop, tenzij in de regels van dit plan anders is bepaald;
c. In het geval van een ondergeschikte functie, mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak als zodanig gebruikt worden.
Artikel 30 Algemene
afwijkingsregels
30.1 Algemene bouwregels
Met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van het bepaalde in artikel 28 ten behoeve van:
a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, galerijen, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de algemene bouwregels is toegestaan;
c. beneden peil gelegen ruimten ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
e.
daar waar detailhandel is toegestaan: de
vestiging en exploitatie van een detailhandel in (consumenten)vuurwerk met de
daarbij behorende opslag, met dien verstande dat de opslag niet meer dan
f. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
g.
de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een
geringe mate van afwijking van de plaatse en richting van de bouwgrenzen met
maximaal
h.
de bestemmingregels ten aanzien van de hoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan
30.2 Afwijking overige regels
Met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning kan
worden afgeweken van het bepaalde in de regels ten behoeve van:
a. bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoermiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoonsgebonden vergunning worden verleend.
Artikel 31 Algemene wijzigingsregels
31.1Wijzigen bestemmingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.
31.2Wijzigen bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m¹ mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
31.3Wijzigen Staat van Bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bijlage te wijzigen, ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van bedrijven, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten ten aanzien van de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.
32.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
32.2 Afwijking
Bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 32.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 32.1 met maximaal 10 %.
32.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 32.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
32.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
32.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 32.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
32.6 Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in lid 32.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
32.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Het bepaalde in lid 32.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Landelijk Veen’.
Vastgesteld door de gemeenteraad van Waddinxveen op ………
Bijlage
1: Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2: Staat van Bedrijfsactiviteiten – nevenactiviteiten
Bijlage 3: Ruimte voor ruimte regeling polder
Bloemendaal