Inhoudsopgave
Artikel 6 Waarde – Archeologie 2
Artikel 7 Waarde – Archeologie 3
Artikel 8 Waarde – Archeologie 4
Artikel 9 Waarde – Archeologie 5
Artikel 10 Waterstaat
- Waterkering
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Artikel 12 Algemene bouwregels
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
Artikel 14 Algemene afwijkingsregels
Artikel 15 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
het bestemmingsplan A12 van de gemeente Waddinxveen;
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0627.bpa12-0401 met de bijbehorende regels en bijlage;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
a bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
b bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning;
de grens van een bestemmingsvlak;
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
een alcoholvrije horeca-inrichting waar verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
bouwwerk ten behoeve van infrastructurele voorzieningen;
een voorziening ten behoeve van de distributie
van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke
voorzieningen, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes,
pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
a voor gebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
b voor bouwwerken op gronden met aanduiding 'railverkeer', met uitzondering van viaducten en duikers: de hoogte van de spoorstaaf;
c in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
voorziening ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, hulpdiensten, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;
voorzieningen
die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer,
waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en
voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer (exclusief isolatiemateriaal), de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
De voor 'Verkeer - Snelweg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wegverkeer;
b ter plaatse van de aanduiding ‘water’ tevens voor water, verkeer en vervoer over het water en bijbehorende voorzieningen;
c ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer' tevens voor verkeer en vervoer per spoor en spoorwegvoorzieningen;
d een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
met de daarbij behorende:
e voet- en fietspaden;
f bermen en bermstroken;
g groenvoorzieningen;
h geluidwerende en geluidafschermende voorzieningen;
i voorzieningen van openbaar nut;
j kunstwerken;
k objecten van beeldende kunst;
l waterhuishoudkundige voorzieningen;
m waterlopen met bijbehorende taluds;
n straatmeubilair.
Op of in de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waaronder begrepen:
a kunstwerken, zoals bruggen en viaducten;
b ongelijkvloerse kruisingen;
c voorzieningen van openbaar nut;
d objecten van beeldende kunst;
e straatmeubilair;
f geluidwerende of geluidafschermende voorzieningen;
g bouwwerken ten behoeve van de verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
h andere bouwwerken.
Ter
plaatse dan wel op een afstand van ten hoogste
De
bouwhoogte van de onder 3.2.1 bedoelde bouwwerken, anders dan ten behoeve
van de verlichting, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer bedraagt
ten hoogste
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding.
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
Op de in 4.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de gasleidingen, met een maximale hoogte van 3 mą.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
a geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
b vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
b het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
c het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
d het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
e het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
f het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere wateren;
g het aanleggen van geluidswallen.
Het verbod als bedoeld in 4.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
d noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afgeweken wordt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 4.4.
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
a door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
b vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' te wijzigen door bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' aan te passen, toe te voegen of te verwijderen. De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast onder de volgende voorwaarden:
a voor verwijdering: als de leiding definitief is verwijderd;
b voor aanpassing, mits:
1 geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
2 voldaan wordt aan het Besluit externe veiligheid Buisleidingen;
3 een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder;
c voor het toevoegen van nieuwe leidingen, mits:
1 de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico binnen de belemmeringenstrook van de desbetreffende leiding ligt;
2 de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;
3 het groepsrisico is verantwoord;
4 een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder;
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse drinkwatertransportleiding.
Waar een basisbestemming samenvalt met een
dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van
de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar
voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de
dubbelbestemming.
Op de in 5.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterleiding, met een maximale hoogte van 3 mą.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
a geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
b vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Water' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
b het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
c het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
d het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
e het aanleggen van andere kabels en leidingen anders dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
f het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, watergangen, vijvers en andere wateren;
g het aanleggen van geluidswallen.
Het verbod als bedoeld in 5.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
d noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor afgeweken wordt van het bestemmingsplan, zoals bedoeld in 5.4.
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 5.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
a door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
b vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' te wijzigen door bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' aan te passen, toe te voegen of te verwijderen. De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast onder de volgende voorwaarden:
a voor verwijdering: als de leiding definitief is verwijderd;
b voor aanpassing, mits:
1 geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
2 een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder;
c voor het toevoegen van nieuwe leidingen, mits:
1 de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;
2 een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder.
De voor ‘Waarde – Archeologie
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter
dan
a de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Indien uit het in lid 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:
a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b de verplichting tot het doen van opgravingen;
c de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het in lid 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 6.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
Het is verboden voor de ‘Waarde –
Archeologie
a het
ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte
b het
aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden
en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de
oppervlakte
c het
aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks
indien de oppervlakte
d het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e het
aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere
leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de
oppervlakte
f het
bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan
niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte
g het
rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien
de oppervlakte
h het
aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte
i het
scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte
j het
uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan
Het in lid 6.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 6.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de in lid 6.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b de verplichting tot het doen van opgravingen;
c de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
a de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a de
bestemming ‘Waarde – Archeologie
b aan
gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie
De voor ‘Waarde – Archeologie
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter
dan
a de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Indien uit het in lid 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:
a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b de verplichting tot het doen van opgravingen;
c de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het in lid 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 7.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
Het is verboden voor de ‘Waarde –
Archeologie
a het
ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte
b het
aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden
en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de
oppervlakte
c het
aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks
indien de oppervlakte
d het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e het
aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere
leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de
oppervlakte
f het
bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan
niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte
g het
rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien
de oppervlakte
h het
aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte
i het
scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte
j het
uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan
Het in lid 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 7.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de in lid 7.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b de verplichting tot het doen van opgravingen;
c de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
a de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a de
bestemming ‘Waarde – Archeologie
b aan
gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie
De voor ‘Waarde – Archeologie
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter
dan
a de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Indien uit het in lid 8.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:
a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b de verplichting tot het doen van opgravingen;
c de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het in lid 8.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 8.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
Het is verboden voor de ‘Waarde –
Archeologie
a het
ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte
b het
aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden
en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de
oppervlakte
c het
aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks
indien de oppervlakte
d het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e het
aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere
leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de
oppervlakte
f het
bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan
niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte
g het
rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien
de oppervlakte
h het
aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte
i het
scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte
j het
uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan
Het in lid 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 8.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de in lid 8.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b de verplichting tot het doen van opgravingen;
c de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
a de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a de
bestemming ‘Waarde – Archeologie
b aan
gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie
De voor ‘Waarde – Archeologie
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter
dan
a de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:
a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
b de verplichting tot het doen van opgravingen;
c de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 9.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.
Het is verboden voor de ‘Waarde –
Archeologie
a het
ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte
b het
aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden
en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de
oppervlakte
c het
aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks
indien de oppervlakte
d het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
e het
aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere
leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de
oppervlakte
f het
bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan
niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte
g het
rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien
de oppervlakte
h het
aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte
i het
scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte
j het
uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan
Het in lid 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, zulks ter beoordeling vast te stellen door burgemeester en wethouders.
De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in lid 9.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
Voor zover de in lid 9.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
a de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b de verplichting tot het doen van opgravingen;
c de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:
a de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
b in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
a de
bestemming ‘Waarde – Archeologie
b aan
gronden de bestemming ‘Waarde – Archeologie
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a waterkeringen;
b waterhuishoudkundige voorzieningen;
c het onderhoud en de instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
d watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals bedoeld in 10.1, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
Ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
He bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.3.1 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
a geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
b het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
c vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
b het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
c het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
d het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
e het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
Het verbod als bedoeld in 10.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
c mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 10.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
a geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering/het waterstaatsbelang;
b vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de betreffende beheerder van de waterkering.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
a Behoudens het bepaalde in artikel 16.4 Overgangsrecht gebruik is het verboden de zich binnen de bij de geometrisch bepaalde vlakken, welke onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan, begrepen gronden en zich daarop bevindende opstallen te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan;
b Het verbod, bedoeld onder a omvat in ieder geval:
de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden en voorts geldt bedoeld verbod voor het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie, voor de verkoop en opslag van vuurwerk, voor de exploitatie van een garagebedrijf, voor de exploitatie van een seksinrichting en voor de exploitatie van een coffeeshop, tenzij in de regels van dit plan anders is bepaald.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
a de bij recht in de regels
gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten,
afmetingen en percentages;
b de bestemmingregels ten
aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de
hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer
dan
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 16.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 16.1 met maximaal 10%.
Lid 16.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 16.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde in lid 16.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘A12’.
Vastgesteld door de gemeenteraad van Waddinxveen op ….. november 2012