Bestemmingsplan ‘Oud-Cromstrijensedijk WZ 41c Klaaswaal

 

 

Regels

 

 

Planstatus: vastgesteld 20 december 2016

 

 

Inhoudsopgave 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1    Begrippen

Artikel 2    Wijze van meten

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3    Tuin

Artikel 4    Verkeer

Artikel 5    Wonen

Artikel 6    Waarde – Archeologische verwachting middelhoog

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7    Anti-dubbeltelregel

Artikel 8    Algemene bouwregels

Artikel 9    Algemene gebruiksregels

Artikel 10  Algemene afwijkingsregels

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12  Overgangsrecht

Artikel 13  Slotregel

 

 

Hoofdstuk 1  Inleidende regels

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Oud-Cromstrijensedijk 41c Klaaswaal' met identificatienummer NL.IMRO.0611. BPKLWOCDIJKWZ41c-VA01 van de gemeente Cromstrijen;

 

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

 

1.3,3aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge dit bestemmingsplan de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.5 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

 

1.6 aan-huis-verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.bedrijfsmatige activiteiten in of bij een woning

 

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

1.8 bed & breakfast

het bieden van recreatief nachtverblijf, kortdurend, in de vorm van logies al dan niet met ontbijt, binnen oorspronkelijk voor een andere functie gebouwd (deel van een) hoofdgebouw, aanbouw en bijgebouw.

 

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.11 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

 

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

1.13 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

 

1.14 bouwgrens

de op de verbeelding blijkens een daarop voorkomende verklaring als zodanig

aangegeven lijn, welke bij het bouwen naar de wegzijde (voorgevelbouwgrens) of

naar de andere zijde van het bouwvlak (achtergevelbouwgrens) of zijdelings niet

mogen worden overschreden, behoudens overschrijdingen welke krachtens deze

regels zijn of kunnen worden toegestaan;

 

1.15 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

 

1.17 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

 

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten tenzij in de regels anders is bepaald.;

 

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

1.20 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

 

1.21 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruikof aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;

 

1.22 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan het publiek, zoals een kapsalon, reisbureau, uitzendbureau, bankfiliaal, wasserette of apotheek, eventueel met  bijbehorend kantoor, magazijn of ambacht, zulks met uitzondering van horecabedrijven en seksinrichtingen;

 

1.23 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;

 

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.25 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het

belangrijkste gebouw valt aan te merken;

 

1.26 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

 

1.27 peil

a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;

b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, of als er sprake is van een bestaand gebouw, de hoogte ter plaatse van de hoofdtoegang.

 

1.28 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

1.29 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksautomatenhal, een seksbioscoop/theater, sekswinkel of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.30 straatmeubilair

 bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare (nuts-)voorzieningen, zoals:

a.         verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken en bloembakken;

b.         telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;

c.         kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een hoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;

 d.        afvalinzamelsystemen.

                     

1.31 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

 

1.32 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

 

2.2 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

 

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 2                Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3  Tuin

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

 

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

 

3.2.1 Gebouwen

  1. op de gronden mogen geen gebouwen worden opgericht;

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen op gronden voor de naar de weg gekeerde gevel bedraagt ten hoogste 1 m;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m;

 

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water en tuinen van woningen op aangrenzende percelen.

 

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van straatverlichting en bewegwijzering bedraagt ten hoogste 15 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

 

Artikel 5 Wonen

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-verbonden beroep;

b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.

c. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - pad’ een wandelpad.

 

 

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

 

5.2.1 Hoofdgebouwen

  1. de hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht;
  2. de inhoud van een woning bedraagt ten hoogste 800 m3;
  3. de goothoogte bedraagt ten hoogste 6 m;
  4. de woningen ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’ alleen als vrijstaande woningen mogen worden gebouwd.
  5. per bouwvlak mogen niet meer woningen worden gebouwd dan de voor dat bestemmingsvlak aangegeven maximum aantal via de aanduiding 'aantal woningen'

 

5.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen alleen aan achterzijde of zijkant van het hoofdgebouw gebouwd worden;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd;
  3. het gezamenlijk oppervlak aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt, al dan niet met vergunning gebouwd, ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 150 m²;
  4. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, carports en andere overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  5. de diepte van aan- en uitbouwen, gemeten vanuit de gevel van het hoofdgebouw waaraan die aan- of uitbouw wordt gebouwd, bedraagt ten hoogste 4 m;
  6. indien aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet in de zijdelingse perceelsgrens en/of op twee aangrenzende percelen niet aaneen gebouwd worden, bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 1 m;
  7. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - pad’ is geen bebouwing toegestaan

 

5.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van een woning bedraagt ten hoogste 1 m;
  2. de bouwhoogte van overige erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

 

5.2.4 Voorwaardelijke verplichtingen

  1. Voordat ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’ mag worden gebouwd moet op de gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – Groen 1'  een landschappelijke inpassing worden gerealiseerd in de vorm van een knotbomenrij, waarbij gekozen dient te worden voor een soort met een maximale hoogte van circa 15 meter;
  2. Voordat ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’ mag worden gebouwd moet op de gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – Groen 2'  een landschappelijke inpassing worden gerealiseerd in de vorm van een bomenrij met inheemse en streekeigen soorten zoals essen, populieren en beuk;
  3. Voordat de bewoning van de laatst gerealiseerde woning binnen de bestemming ‘Wonen’ start, moet op de gronden met de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – Groen'  een landschappelijke inpassing zijn gerealiseerd in de vorm van een bomenrij met inheemse en streekeigen soorten zoals essen, populieren en beuk.

 

5.3 Specifieke gebruiksregel

5.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  4. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  5. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.

 

5.3.2 Aan-huis-verbonden beroep

Het gebruik van de woning voor aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, onder de voorwaarde dat:

  1. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 35% van de woning met een maximum van 50 m²;
  2. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  3. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  4. er wordt voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein;
  5. de beroepsmatige activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
  6. er, behoudens een beperkte kleinschalige verkoop in direct verband met de beroepsmatige activiteiten, geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden;
  7. het gebruik geen bedrijvigheid is die op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of meldingsplichtig is, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot de omgeving niet aantast.

 

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. in lid 5.2.2 onder a en b om aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports aan de voorzijde van woningen mogelijk te maken, waarbij geldt dat:
    1. de gezamenlijk breedte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports bedraagt ten hoogste 60% van de voorgevelbreedte van de woning;
    2. er dient op eigen erf voldoende opstelruimte te zijn voor ten minste één auto voor de ingang van garages;
  2. lid 5.2.2 d voor een hogere bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot 6 m, mits wordt aangetoond dat er geen onevenredige hinder wordt veroorzaakt voor omwonenden (schaduwwerking en/of privacyaantasting);
  3. lid 5.2.2 onder e om aan- en uitbouwen en bijgebouwen op te richten op een afstand van minder dan 1 m uit de zijdelingse perceelsgrens;
  4. lid 5.1 om paardenbakken en stapmolens toe te staan, met dien verstande dat:
    1. gesitueerd achter het hoofdgebouw, waarbij de volgende afstanden in acht worden genomen:

a.             ten minste 20 m uit de rand van een weg;

b.             ten minste 1,5 m uit de rand van een sloot;

c.             ten minste 25 m tot de woningen van derden;

    1. de omvang van een paardenbak bedraagt ten hoogste 20 m bij 40 m;
    2. de doorsnede van een stapmolen bedraagt ten hoogste 20 m;
    3. de hoogte van een hek rondom een paardenbak bedraagt ten hoogste 1,5 m.

 

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

5.5.1 Kleinschalig bedrijfsmatige activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het toestaan van kleinschalig bedrijfsmatige activiteiten, onder de voorwaarde dat:

  1. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan 35% van de woning met een maximum van 50 m²;
  2. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  3. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  4. er wordt voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein;
  5. de bedrijfsmatige activiteiten geschieden door degene die op het perceel woonachtig is;
  6. er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden.
  7. het gebruik geen bedrijvigheid is die op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of meldingsplichtig is, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot de omgeving niet aantast.

 

5.5.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 voor het toestaan van mantelzorg in bestaande aan- / uitbouwen of bijgebouwen bij een woning dan wel het toestaan van extra aan- of uitbouwen of vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg, met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  1. de noodzaak van mantelzorg dient te worden aangetoond;
  2. de oppervlakte aan extra gebouwen bedraagt ten hoogste 75 m², mits het perceel dat tot de woning behoort voor 40% onbebouwd blijft en met een bouwhoogte van ten hoogste 3,5 m;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van aanwezige functies en waarden in de omgeving, alsmede van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende erven.

 

5.5.3 Bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van bed & breakfast in bestaande bebouwing, onder de voorwaarde dat:

  1. de hoofdfunctie wonen gehandhaafd blijft;
  2. ten hoogste 4 kamers zijn toegestaan met een maximum totaaloppervlak van 100 m², waar maximaal 10 gasten mogen verblijven;
  3. de voorzieningen ten behoeve van de bed & breakfast binnen de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd;
  4. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven ontstaan;
  5. geen sprake is van permanente bewoning;
  6. er wordt voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 6 Waarde – Archeologische verwachting middelhoog 

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Rapport archeologisch deskundige

In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen uiterlijk ten tijde van het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning een rapport aan het bevoegd gezag te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) die groter zijn dan de oppervlakte- en dieptematen welke genoemd zijn in 6.3.1.

 

6.2.2 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden:

a.      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;

c.      de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

 

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.3.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van het bevoegd gezag de hierna onder 6.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 2,5 m beneden maaiveld.

 

6.3.2        Het vergunningsvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden

a.      grondbewerkingen (van welke aard dan ook);

b.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;

c.      het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.      het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;

e.      het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;

f.        het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

 

6.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

 

6.3.4 Vergunning

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de werkzaamheden wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan het bevoegd gezag heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

 

6.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

Aan een omgevingsvergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

a.      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor  archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

b.      k. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;

c.      l. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door  een archeologisch deskundige.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 8 Algemene bouwregels

 

8.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1 m bedraagt.

 

8.2 Voldoende parkeergelegenheid

  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

 

  1. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindenomschrijving en de overige voorschriften.
  1. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan, behoudens de in lid 3 genoemde uitzonderingen, onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
    1. voor de uitoefening van detailhandels- en andere bedrijven op gronden die daarvoor niet mede zijn bestemd;
    2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
    3. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen.
  1. Tot strijdig gebruik van de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik als seksinrichting.
  1. Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
    1. vormen van gebruik als bedoeld in lid 2, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de (sub)bestemming, de doeleindenomschrijving en/of de overige voorschriften mag worden gebruikt;
    2. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
    3. de stalling van ten hoogste één toercaravan of boot op de bij een woning behorende grond, mits geplaatst op ten minste 5.00 m uit de voorste perceelsgrens.
  1. Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid 1, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

 

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

 

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag niet worden vergroot;
  3. de bouw van transformatorhuisjes, mits deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,5 m een een inhoud van ten hoogste 50 m² hebben;
  4. de bouw van lantarenpalen en vlaggenmasten mits deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en een hoogte van maximaal 15 m hebben.

 

De omgevingsvergunning voor het afwijken wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

 

11.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid onderdeel a van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 4  Overgangs- en slotregels

 

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.

c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

12.2 Overgangsrecht gebruik

a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Terug naar inhoudsopgave

 

 

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan “Oud-Cromstrijensedijk WZ 41c Klaaswaal”.

 

Terug naar inhoudsopgave